| |
| |
| |
André Haakmat
Mr. drs. A.R. Haakmat is tussen 1980-1982 vice-premier, tevens minister van buitenlandse zaken, justitie, leger en politie geweest van de republiek Suriname. Hij is sinds 1983 advocaat en procureur te Amsterdam.
Oud vice-premier, minister van Buitenlandse Zaken en minister van Justitie van Suriname, André Haakmat, is tussen 1982 en 1987, toen ik me met Desi Bouterse bezig hield, een vriend geworden. Over zijn bijdrage, welke voor zichzelf spreekt, zou ik enkele aanvullende opmerkingen willen maken. Hij constateert dat ik gedurende de halve eeuw dat ik journalist ben, de grens van het zuiver journalistieke werk meer dan eens heb verlegd naar die van de arbeid van diplomaten. Dat is zonder meer waar. Daar waren een aantal legitieme redenen voor.
Op Nijenrode (1946-1948) volgde ik de toen nog bestaande opleiding voor de diplomatieke dienst. Mr. Willem Ridder van Rappard was voor de oorlog gezant in Washington. In die dagen hadden we nog geen ambassadeurs in het buitenland. Tijdens de Nazi-bezetting ontmoette ik hem regelmatig op de Baarnseweg aan de overkant van De Horst op het terras van de Schimmelpenninck's in Bosch en Duin. Toen al moedigde hij me aan om na het Baarns Lyceum een opleiding voor de diplomatieke dienst te volgen. Na de oorlog werd het Opleidings Instituut voor het Buitenland (noib) te Breukelen opgericht onder beschermheerschap van prins Bernhard. De heer Van Rappard vertegenwoordigde het ministerie van Buitenlandse Zaken in de Raad van Bestuur. Zijn aanzienlijke invloed zou mijn toelating tot Nijenrode verzekeren.
In mijn tienerjaren maakte ik meer vrienden in kringen, die toetreding tot het domein van de buitenlandse dienst vanzelfsprekend leken aan te moedigen, zoals in mijn Memoires op uur en datum is aangegeven. Reeds voor Nijenrode was ik bijvoorbeeld bevriend met Margaret Boetzelaer van Oosterhout, dochter van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. Ik ontmoette haar ouders op landgoed Oosterhout. Het was ook toen weer de muziek, die ons in belangrijke mate verbond. Minister van Boetzelaer speelde viool. Suzy van Boetzelaer speelde piano. Er waren twee vleugels op Oosterhout, waar ik ook op heb gespeeld. Haar moeder, een Ameri- | |
| |
kaanse van geboorte (Litchfield), was reeds in de oorlog hofdame van Wilhelmina. Zij was ook een vriendin van koningin Juliana. In die tijd was ik absoluut overtuigd dat ik naar BuZa zou gaan.
Op advies en met behulp van William Fletcher, de Amerikaan, die in Breukelen Political Science doceerde, legde ik in 1948 op de Amerikaanse ambassade in Den Haag het toelatingsexamen tot de Yale University in New Haven, Connecticut af. Daar verbleef ik van 1948-1950. Het was echter in Amerika dat ik steeds duidelijker begon in te zien wat exact het métier van diplomaat inhield. In 1949 was ik president van de Yale International Club. Ik nodigde sommige van onze diplomaten, zoals F.C.A. baron van Pallandt, ambassadeur in Argentinië, Leopold Quarles van Ufford en Robert Pack uit om de politionele acties in Indonesië aan mijn Amerikaanse medestudenten te komen uitleggen. Ik had toen nog een blindelings vertrouwen in het Haagse buitenlandse beleid en de integriteit van de Nederlandse diplomatie. Gezant Van Rappard en minister Van Boetzelaer waren ook every inch gentlemen om dit vertrouwen te hebben. In New Haven begon ik in te zien dat het Nederlandse beleid jegens een onafhankelijk Indonesië in strijd was met nieuwe realiteiten in de internationale betrekkingen tussen het oude koloniale westen en een nieuw Azië onder Mao, Nehru, en Sukarno. Ik begon te twijfelen.
Bij terugkeer in Nederland aarzelde ik meer dan ooit over toetreding tot de diplomatieke dienst. De vaderlandse diplomatie stoelt op de bespottelijk slogan ‘right or wrong my country’. Voor Luns en de zijnen was het right een oorlog over Nieuw-Guinea te voeren, wat ik als ‘wrong’ beschouwde. Ik beschikte over meer ingrediënten van informatie dan Luns of de heren van de apenrots, omdat ik naar Sukarno en de zijnen was gegaan. Dat is de vrijheid van de journalist welke de diplomaat niet heeft, die aan een Befehl ist Befehl discipline vast zit. Althans zo zou het behoren te zijn. Ik schreef dat we het gebiedsdeel Nieuw-Guinea onherroepelijk zouden verliezen indien het beleid van Luns zou worden voortgezet. Prompt ontnam Luns me die vrijheid, die hij zelf niet had. Via geheime oekazes deed hij me in de ban, een Berufsverbot, dat tot 15 mei 2000 zou duren. Eigenlijk heeft de schadevergoeding van de staat in de verbanning uit de vaderlandse pers nauwelijks of geen verbetering gebracht. Alleen via televisie optredens waar minder aan te vervalsen is breek ik nog wel eens door.
In 1961, vijf jaar nadat ik vanuit Jakarta had gewaarschuwd dat Den Haag op Nieuw Guinea bakzeil zou halen, kreeg ik gelijk. Mijn analyse Bleek
| |
| |
‘right’ te zijn geweest. Die van Luns en de zijnen ‘wrong’. De Telegraaf had mij inmiddels in een hoofdartikel op 2 februari 1957 neer gezet als landverrader en ik diende als vier eeuwen voordien met Johan van Oldenbarneveldt gebeurde, onthoofd te worden. Het zegt toch iets van die krant, dat sedert 1957 mijn naam niet meer genoemd mag worden, behalve wanneer zich een ideale gelegenheid zou voordoen, mij verder te beschadigen. Zoals in 1972 zou gebeuren, toen de man, die ik sedert Nijenrode het meest vertrouwde in het vak onder valse voorwendselen een Telegraaf-journalist mijn huis binnen smokkelde tijdens een ontvangst van Sovjet diplomaten. Wanneer dan het vakblad De Journalist, onder de bezielende leiding van Hans Verploeg en hoofdredacteur Piet Hagen Henk Hofland tot de journalist van de twintigste eeuw uitroept, is dat voor mij vergelijkbaar met de terugkeer van een burgemeester in oorlogstijd in het Catshuis. Mijn standpunt inzake Nieuw-Guinea is het meest exact verwoord via de uitspraak van Jean Christophe, die eens zei ‘En attaquant les Francais corrompus, c'est la France que je défends’.
Mijn inzichten in het wereldgebeuren waren begin 1950 voldoende veramerikaniseerd om in te zien, dat het moeilijk zou worden in de uitvoerende arm van het Haagse apparaat der buitenlandse dienst te nemen, dat gericht was gebleven op oorlog voeren in Azië en blijkbaar niet kon accepteren dat Sukarno had gewonnen. Dit werd hem niet gegund. Hij was onze Osama bin Laden van de naoorlogse jaren. Men wist nul komma nul van de man af. Zelfs begin jaren 90 vroeg men nota bene Jan Blokker om een toneelstuk over de man te schrijven, wat resulteerde in een vernederend en walgelijk product, dat meer over Blokker en ons Nederlanders zei, dan over Bung Karno.
Minister Van Boetzelaer was na zijn aftreden in 1948 ambassadeur in Parijs geworden. Ik stelde hem voor een muziekavond in Parijs te organiseren, waarbij mijn vriend, pianist George van Renesse zou optreden, samen met het Concertgebouw kwartet. Aan de hand van deze suggestie werd op 26 mei 1951 op de ambassade in Parijs het pianoquintet van César Franck opgevoerd, dat we tijdens de oorlog menigmaal op De Horst speelden, waarbij ik de cellopartij voor mijn rekening nam. Een onvergetelijke avond, maar het versterkte mijn voornemen iets anders te gaan doen dan diplomaat worden.
Uiteindelijk ben ik in 1953 op initiatief van mijn toenmalige boezemvriend Henk Hofland in de journalistiek terecht gekomen. Hij begon zijn jour- | |
| |
nalistieke loopbaan in februari 1953. Ik in augustus 1953. Beiden maakten we deel uit van de redactie buitenland van het Algemeen Handelsblad onder de onnavolgbare leiding van dr. Anton Constandse. En nu kom ik bij de stelling van de heer Haakmat dat ik een journalist ben, die het journalistieke en het diplomatieke bedrijf regelmatig door elkaar haspelt.
Om te beginnen liggen beiden beroepen minder ver van elkaar af dan men op het eerste gezicht aanneemt. Een diplomaat streeft er naar achter de schermen te werken en houdt geheimhouding aan bij het bereiken van zijn doel. De journalist zal zijn missie pas als geslaagd beschouwen, wanneer hij zijn onderzoek aan de openbaarheid heeft kunnen prijsgeven. Ik denk dat ik in Den Haag als gevaarlijk werd beschouwd, omdat ik mijn journalistieke onderzoeken als een diplomaat uitvoerde om zo diep en breed mogelijk naar achtergronden te zoeken en me op de eerste plaats grondig bij de tegenpartij te informeren.
Dan is er het tweede aspect dat geldt voor degene, die een Haagse rode kaart trekt. Wanneer je van hogerhand monddood gemaakt wordt, dienen minder journalistiek conventionele wegen bewandeld te worden, wanneer gevaar dreigt. In 1961 wist ik zeker, dat Indonesië had besloten Nieuw-Guinea desnoods met geweld te bezetten. Luns loog toen hij beweerde dat Washington ons in dat geval te hulp zou komen. Ik bracht 5 april 1961 een bezoek aan professor Walt Rostov, de veiligheidsadviseur van jfk. Het memorandum dat ik hem die dag overhandigde bevindt zich in de Kennedy Library in Boston. Mondeling, en ter bescherming van de positie van prins Bernhard als echtgenoot van het staatshoofd, lichtte ik toe, dat hij informeel een groep industriëlen voorzat onder leiding van zijn vriend en ex-topman van Unilever, dr. Paul Rijkens, welke heren zich beijverden een vreedzame oplossing voor de Nieuw-Guinea kwestie te vinden. Zelf onderhield ik van 1956-1961 zeer persoonlijke, geheime contacten met deze groep, wat ik op datum en uur in verschillende boeken heb vermeld. Het Witte Huis nam direct contact met prins Bernhard op en het staat vast als een paal boven water dat de informaties, die de prins rechtstreeks aan jfk en de zijnen verschafte, heeft geleid tot het voorkomen van een derde oorlog met Indonesië. Luns beleefde zijn Waterloo op Nieuw-Guinea.
Ik geef dit voorbeeld, wat er een van velen is, om te onderstrepen dat ik altijd eerst heb getracht via de resterende schaarse kanalen, die voor mij nog in de mediawereld beschikbaar waren, - zoals een 25 jaar durend medewerkerschap aan het Dagblad Zaanstreek Typhoon - informatie over te
| |
| |
dragen, welke dringend noodzakelijk was. Pas als die route voor de zoveelste keer werd afgesneden, heb ik inderdaad voor een journalist ongebruikelijke wegen bewandeld om mijn doel te bereiken. Zoals hier aangegeven met het open zetten van de deur naar het Witte Huis voor prins Bernhard. Het was dan ook hoge mate opmerkelijk dat collega Harry van Wijnen in 1992 beslag wist te leggen op het geheime telegram dat President Kennedy op 15 augustus 1962 aan Koningin Juliana zond ter gelegenheid van de ondertekening van de vrede met Indonesië inzake Nieuw-Guinea in de Veiligheidsraad van de uno. (waar ik bij was). De laatste zin van jfk aan Juliana, ‘en bijzondere dank aan prins Bernhard, die mij op het juiste moment, de juiste informatie gaf, waardoor ik de juiste beslissing kon nemen.’
Mijn demarche op het Witte Huis was één van die stappen, heer Haakmat, waarvan ik gewoon wist, dat ik die moest nemen om een bijdrage te leveren aan het normaliseren van de betrekkingen tussen Jakarta en Den Haag. Luns had me als journalist gecastreerd, maar ik had van mijn ouders geleerd om te knokken wanneer het moet en te volharden tot je het doel hebt bereikt. Ik was toen, en dat is altijd zo gebleven, niet van plan me door een idioot als Luns op de kop te laten zitten. Mijn overgrootvader, Alexander Oltmans, was van 1864 tot 1889 president comité Nederlands Indische Spoorwegen te Semarang. Mijn grootvader, naar wie ik ben genoemd, Ir. Willem Oltmans, werd te Semarang geboren en bouwde bruggen voor de Indische spoorwegen. Mijn vader, Mr. Ir. A.C. Oltmans, eveneens te Semarang geboren was, behalve advocaat en procureur te Amsterdam, jarenlang president-commissaris van het acf kinine concern, waarvan mijn moeders vader, Ir. H. van der Woude één der oprichters was. Voortgekomen uit een Indische familie heb ik alles in het werk gesteld een bijdrage te leveren, opdat Nederland zich aan nieuwe realiteiten in de wereld zou aanpassen. Zoals u weet, heb ik een soortgelijke poging in Suriname ondernomen, maar onze vriend Desi Bouterse was geen Sukarno.
| |
Het zout in de pap
Door André Haakmat
Wie is Willem Oltmans eigenlijk?
Wie deze vraag stelt aan wie dan ook zal verschillende antwoor- | |
| |
den ontvangen. Willem Oltmans is zonder meer een ‘publieke figuur’. Van zulke figuren hebt je er twee soorten: figuren over wie ‘het publiek’ een positieve mening heeft en figuren over wie zeer verschillend wordt gedacht.
Een ieder met een beetje historische kennis zal kunnen bevestigen dat een samenleving als regel op de lange duur weinig heeft aan die publieke figuren over wie uitsluitend positief wordt gedacht. Dat positieve oordeel hebben de ‘publiekslievelingen’ als regel te danken aan het feit dat zij gebaande paden bewandelen en meningen verkondigen die bij het publiek in de smaak vallen. Zij praten dus eenvoudigweg het publiek naar de mond. Originele gedachten zal men nauwelijks bij hen aantreffen. Deze publieke figuren dragen dus niets bij aan het verleggen van grenzen binnen de samenleving. Nu is het soms te billijken dat men als publieke figuur bij nationale gebeurtenissen al dan niet voor korte tijd meehuilt met de wolven in het bos. Als heel een volk zich omgord om strijd te leveren tegen een ander volk of als heel een volk getroffen wordt door een grote ramp dan zal men weinig publieke figuren vinden die een afwijkend standpunt durven in te nemen, laat staan zo'n standpunt publiekelijk uit de dragen. Er is dan heel veel moed voor nodig een mening te verkondigen die slecht ligt bij ‘het publiek’ ondanks het gevleugelde gezegde dat ‘when great issues are at stake, as a rule the majority is wrong’.
Wie toch durft een eigen afwijkende mening te verkondigen loopt kans om verketterd te worden hetgeen in dit land betekent: geïsoleerd te worden, buitengesloten te worden. De media vragen je dan niet meer om commentaar en zelfs als talking head word je bij de televisie niet meer gevraagd. Kranten en tijdschriften nemen je artikelen ook niet meer op. Vele publieke figuren is dit vooruitzicht een ‘schrikbeeld’ en dus blijven ze meningen verkondigen die goed liggen bij ‘het publiek’
Maar wat als je als publieke figuur toch ervan overtuigd bent dat de mening van het publiek niet de juiste is? ‘Collectiviteiten’ raken toch snel verblind en heeft de geschiedenis niet bewezen dat een collectiviteit gemakkelijk op te hitsen is en zelfs bereid is, een Grote Leider volgend zich als lemmingen in de afgrond te storten? Het zijn dan de werkelijk ‘sterken van geest’ die tegen de publie- | |
| |
ke opinie durven in te gaan en hun eigen, afwijkende standpunt te verkondigen.
Zo iemand nu is Willem Oltmans.
In zijn zoektocht naar wat Waarheid is wantrouwt hij gevestigde meningen en wantrouwt hij ook vooral de ‘autoriteiten’.
Nu zeggen journalisten in Nederland, als je hen vraagt naar wat de kern van hun beroep is, vaak dat het hun taak is ‘de macht te controleren’, ‘te onthullen wat verborgen blijft’ en niets wat ‘de autoriteiten’ hen meedeelt voor zoete koek aan te nemen. Wie echter dagelijks het nieuws tot zich neemt staat versteld van de neiging van journalisten bij de machthebbers in het gevlei te komen. Parlementaire journalisten bijvoorbeeld, een groep die oververtegenwoordigd is in dit land, houden zich grotendeels in het machtscentrum in Den Haag op, knopen vriendschapsrelaties met politici aan, laten zich door hen fêteren, krijgen af en toe wat informatie toegespeeld die ze dan klakkeloos publiceren. Ze zijn niet geïnteresseerd in wat er leeft binnen de politieke gemeenschap buiten het politieke machtscentrum. Zo kon het gebeuren dat voor velen, de politieke aardverschuiving die Pim Fortuyn heeft teweeggebracht ongemerkt aan hen was voorbij gegaan totdat die aardverschuiving bleek bij de Tweede kamerverkiezing van 15 mei 2002. Door de vele lezingen die Fortuyn in het land hield had hij beter dan de Haagse politieke kliek (= politici en journalisten) aangevoeld dat het volk anders dacht en wilde dan ‘Den Haag’ dacht en decreteerde.
Ik wil hiermee natuurlijk niet zeggen dat Willem Oltmans in zijn 50-jarige journalistieke loopbaan het altijd bij het rechte eind heeft gehad. Maar zijn werkwijze lijkt me zonder meer de werkwijze die een journalist, die zijn vak serieus neemt, meer zou moeten toepassen en dat is: verifieer de feiten bij de bron ook al wordt die bron verketterd of gedemoniseerd. Toen Sukarno in Nederland geen goed meer kon doen want algemeen werd afgeschilderd als de verpersoonlijking van het kwaad op aarde is Oltmans op het vliegtuig naar Jakarta gestapt om persoonlijk met Sukarno te spreken. Dat heeft geleid tot zijn afwijkende standpunt met betrekking tot het Nederlands Nieuw-Guineabeleid. Oud-minister Luns was de
| |
| |
architect van dat beleid en ‘heel het Nederlandse volk’ stond ‘pal achter’ dat beleid. De leus: ‘we moeten Ons Indië houden’, wat al tot rampen had geleid werd versmald tot: ‘we moeten Nieuw Guinea behouden’. Klakkeloos riep men met Luns in koor dat ‘Sukarno een schurk en een collaborateur’ was (want hij had met de Japanners samengewerkt om Ons Indië los te maken van Nederland). Voor de rest van de wereld echter was Sukarno een vrijheidsstrijder, een van de leiders van de Nieuwe Wereld die aan het opkomen was. Met de presidenten Nasser van Egypte, Tito van Joegoslavië en premier Indira Ghandi van India behoort Sukarno tot een van de grondleggers van de Beweging der Niet-Gebonden Landen.
Wat Oltmans op grond met zijn contacten met Sukarno voorspelde kwam ook uit: het Nederlandse Nieuw-Guineableid van Luns is op een mislukking, een disaster uitgelopen. Zoals men weet liet Oltmans het niet bij het verkondigen van zijn mening alleen. Hij heeft als journalist ook getracht de werkelijkheid ‘te sturen’ in de richting waarin die zich volgens hem toch naar toe bewoog. Anderen poogden dat ook - denk bijvoorbeeld aan de activiteiten van de groep zakenlui onder leiding van Paul Rijkens. Toen deze groep een uitbrander kreeg van Luns kroop het weer in zijn schuld en ontbond het zichzelf. Niet aldus Oltmans. Hij zette zijn eenzame kruistocht voor zijn gelijk tegen Luns voort ondanks de massieve tegenwerking die hij van Luns kreeg. Alle middelen waarover een Staat beschikt heeft Luns ingezet om Oltmans klein te krijgen. Maar zelfs tot de bedelstaf gebracht, geboycot door de Staat en respectabele media is Oltmans door blijven strijden om de waarheid boven tafel te krijgen.
Iedereen weet toch noch hoe Luns en de hele Nederlandse regering toen en daarna glashard bleven ontkennen dat Oltmans in zijn beroepsuitoefening ook maar een strobreed in de weg is gelegd! We weten nu beter. Ook dat het drama Nieuw Guinea niet had behoeven plaats te vinden als maar een beetje naar Oltmans was geluisterd.
Behalve zijn activiteiten in de Oost (Oltmans rol in de Nieuw-Guineakwestie) heeft Oltmans een ook rol gespeeld in die andere kolonie in de West: Suriname.
| |
| |
Het patroon is weer hetzelfde. Oltmans stapte toen ook gewoon op het vliegtuig om met de man te spreken die, aanvankelijk (na zijn staatsgreep) zeer bejubeld door Nederland, in een onstuitbare metamorfose steeds meer tot ‘paria’ verwerd. Dat gebeurde vooral nadat onder zijn verantwoordelijkheid in de nacht van 7/8 december 1982, vijftien prominente politieke tegenstanders werden geliquideerd.
Oltmans contacten met de legerbevelhebber D.D. Bouterse hebben geresulteerd in een klein boekje waarin voor het eerst in het Nederlands taalgebied de ideeën en het karakter van de man uit de doeken werd gedaan. Dat ik op grond van eigen ervaringen op bepaalde punten een andere zienswijze over Bouterse op na houdt doet nu niet terzake.
Het was eigenlijk zijn bemoeienis met Suriname dat ik in contact kwam met Willem Oltmans. Na zijn uitvoerige gesprekken met Bouterse poogde hij toen een verzoening tot stand te brengen tussen mij en de bevelhebber. Als balling, levend in Nederland, heb ik toen bijna een eind gemaakt aan mijn ballingenbestaan om samen met Oltmans naar Suriname te vertrekken, maar op het laatste moment zag ik toch van de reis af. Van iemand die later wel afreisde is het ontzielde lichaam met uitgestoken ogen in de Commewijnerivier opgehaald.
Meer nog dan in het geval Indonesië zien we in het geval Suriname dat Oltmans een nogal brede visie heeft omtrent de uitoefening van het journalistieke metier. Met een parafrase op de bekende woorden van Marx (‘wat de filosofen tot nu toe gedaan hebben is de wereld te interpreteren; waar het echter op aankomt is de wereld te veranderen’), wil Oltmans als journalist niet alleen feiten verzamelen, interpreteren en publiceren, naar de bron toe gaan, etc. Hij wil ook de politieke werkelijkheid veranderen in een door hem gewenste richting. Zijn contacten met de vele ‘groten der aarde’ en zijn publicaties die daaruit voortvloeien hebben allemaal deze strekking. De grens tussen journalistiek en politiek heeft Oltmans duidelijk pogen te verleggen. Ik zie dat als een rode draad bij al zijn journalistieke activiteiten. Is zo'n ‘dooreenmenging’ van politiek en journalistiek wenselijk? Moet men niet kiezen voor het ene of het andere metier als alleen de waarheid aan
| |
| |
het licht brengen niet meer bevredigd? Hoe dan ook: het is in ieder geval eerlijker om als journalist met open vizier politiek te opereren, dan - wat regel is binnen de Nederlandse journalistiek - naar buiten toe onafhankelijkheid en onpartijdigheid te belijden, terwijl men stiekem toch politieke belangen aan het dienen is. We kennen toch de gevallen van journalisten die bij naderende verkiezingen plotseling op de kandidatenlijsten van politieke partijen blijken te figureren. Het is dan toch niet vol te houden dat zij als journalist al die tijd ‘onbevangen’ achter het nieuws aan hebben gejaagd?
Behalve in mijn hoedanigheid als politicus heb ik Oltmans in zijn beroepsuitoefening als journalist in een andere hoedanigheid als advocaat ook als cliënt mogen bijstaan. Wat ik mij van de zaak herinner is dat het een kort geding betrof dat Oltmans tegen zijn medevakbroeder Sietse van der Zee, toen correspondent van nrc Handelsblad te Washington en (later hoofdredacteur van Het Parool) had aangespannen. Oltmans was de eiser in het kort geding en Sietse van der Zee/nrc Handelsblad werden bijgestaan door mr. E.J. Dommering, thans hoogleraar Informaticarecht aan de Universiteit van Amsterdam.
Het kort geding trok vele belangstellenden, uiteraard ook uit de wereld van de journalistiek. De zaak eindigde in een gelijkspel; de president van de Rotterdamse rechtbank wist een formule te bedenken waarop partijen zich konden vinden en een uitspraak achterwege kon blijven.
Uit al deze contacten groeit er natuurlijk een persoonlijke vriendschap voort. Die duurt tot op de huidige dag voort en zal, wat mij betreft, tot aan het eind mijner dagen blijven voortduren. Want Oltmans is een aimabel mens. Hij is oprecht als vriend, hij is erudiet en hij beschikt over een innerlijke beschaving die mij aanstaat. Er gaat bovendien ook warmte van hem uit. En de goede opvoeding die hij heeft gehad is aan alles aan en in hem te merken. Zonder hem zou de Nederlandse samenleving de afgelopen vijftig jaren toch wel saaier zijn dan het geweest is.
Oltmans was in die vijftig jaren toch wel op veel momenten het zout in de pap in die samenleving en daar mogen wij hem toch dankbaar voor zijn.
|
|