| |
| |
| |
Bijlage 63
VERTROUWELIJK
Aan de Commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten t.a.v. de Voorzitter drs. J. Wallage
CONCEPT
24 februari 1997
Oltmans/Staat
Geachte Commissie,
Mr P. Nicolai en ik hebben in het kader van de vergaring van bewijsmateriaal in de zaak Oltmans tegen de Staat der Nederlanden in oktober / november 1996 een bezoek gebracht aan Zuid-Afrika.
Als achtergrond informatie dient het volgende.
A. Het naderende einde van de apartheid heeft Oltmans in 1986 doen besluiten dat maatschappelijk proces ter plaatse te bestuderen.
Hij heeft zich vanaf dat jaar georienteerd op een verblijf in Zuid-Afrika, waar hij zich permanent wenste te vestigen, indien er mogelijkheden zouden zijn om daar inkomen te verwerven als journalist en/of media-adviseur. Toen dat het geval bleek, heeft hij zich daar eind 1987 definitief gevestigd.
Hij had in die periode zovele waardevolle contacten binnen en buiten de Zuidafrikaanse overheid opgebouwd, dat deze het hem mogelijk maakten aldaar zijn werk te doen en in zijn onderhoud te voorzien.
Als voorbeeld van het niveau van zijn contacten dient vermeld te worden, dat Oltmans als enige Nederlandse journalist in 1990 door president De Klerk werd ontvangen.
Maar in 1991 moest hij plotseling ervaren, dat - om toen onverklaarbare redenen - dat zijn Zuidafrikaanse contacten zich van hem afkeerden en dat zijn verblijfstitel in het geding was.
Van Nederlandse zijde is steeds benadrukt, dat via diplomatieke kanalen is gepoogd om te bemiddelen tussen Oltmans en de Zuidafrikaanse overheid, maar dat uitzetting kon niet worden voorkomen. Nederland heeft zich steeds op het - formeel juiste - standpunt gesteld meer, dat het toelatingsbeleid de autonome bevoegdheid is van een staat. Voorts heeft oud-minister Van den Broek onder ede verklaard, dat Nederland Oltmans alle bescherming heeft geboden, waarop een Nederlander in den vreemde aanspraak kan maken ‘en zelfs meer dan dat’.
B. Wij beschikken inmiddels over nieuw feitenmateriaal, waaruit blijkt dat Nederlandse overheidsfunctionarissen en / of personen werkzaam ten behoeve van Nederlandse
| |
| |
inlichtingen en opsporingsdiensten de journalist en persoon Oltmans in een zodanig kwaad daglicht bij de Zuidafrikaanse overheidsdiensten hebben gesteld, dat dit de uitzetting van Oltmans uit Zuid-Afrika wel tot gevolg moest hebben.
1. Wij hebben in Pretoria daar gesprekken gevoerd met een aantal zeer hoog geplaatste functionarissen, onder wie dr J.C.H. Landman, die tevens onder ede ten over staan van de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd.
Uit deze verklaring blijkt onder meer, dat Nederlandse overheidsfunctionarissen, in dienst van een Nederlandse inlichtingendiensten of werkzaam ten behoeve van een zodanige dienst, over Oltmans ongevraagd negatieve informatie hebben verspreid in het algemeen en in het bijzonder verstrekt aan Zuidafrikaanse overheidsfunctionarissen. Deze bron heeft inmiddels ook verklaard, dat Nederlandse inlichtingendiensten gebruik maken van zogenaamde frontorganisaties.
Hierbij zijn in verband met de zaak Oltmans 2 Nederlandse organisaties genoemd: het Oud Strijders Legioen (OSL) onder leiding van P. Ego en het Afrika instituut, waar een zekere Van Oudgaarden de scepter zwaaide.
Ego had toegang tot de Zuidafrikaanse ambassadeur Louw en heeft hem tegen Oltmans gewaarschuwd.
Een van de prominente figuren van het OSL is voorts een generaal Dijkstra, die tevens een NAVO-generaal was en werkzaam voor de BVD, voor welke dienst hij contacten onderhield of onderhoudt met agenten in het buitenland.
Van Oudgaarden was en of is werkzaam voor de BVD. In die hoedanigheid heeft hij de voormalige ambassadeur van Zuid-Afrika, Louw, regelmatig benaderd en deze gewaarschuwd voor omgang met Oltmans. Oltmans was ‘een gevaarlijk persoon’.
2. Voor de volledigheid wijzen wij ook op de verklaring van de voormalig directeur van de BVD, mr A.H.W. Docters van Leeuwen, die onder ede heeft gezegd, dat er uberhaupt geen contacten zijn geweest met de Zuidafrikaanse zusterdienst. In zijn algemeenheid niet en in deze zaak in het bijzonder niet. Door verscheidene bronnen, die wij hebben gesproken, wordt deze mededeling onjuist genoemd. Inmiddels is een rijksrecherche onderzoek gestart op grond van aangiften wegens meineed.
3. Wij beschikken voorts over twee verklaringen, waaruit blijkt, dat de Zuidafrikaanse autoriteiten slechts instrumenteel van dienst waren bij de uitzetting, omdat het initiatief daartoe in Nederland was genomen. Deze bronnen zeggen, dat Oltmans werd ‘gehaat’ in Nederland, en. bevestigen dat hij door functionarissen van Nederlandse inlichtingendiensten als KGB en CIA agent werd afgeschilderd bij de Zuidafrikaanse autoriteiten.
Landman heeft ook verklaard, dat hij deze kwalificatie wel serieus diende te nemen. Eveneens heeft ons in Pretoria generaal H. Villefort du Toit bevestigd, dat Oltmans op een gegeven moment als KGB-agent te boek stond.
Die kwalificatie was afkomstig van Nederlandse veiligheidsagenten, zo heeft hij ook medegedeeld.
4. Wij hebben tevens vernomen, dat in januari 1997, voordat Oltmans zelf een bezoek aan Zuid-Afrika zou brengen, iemand zich uitgevende als ‘een deeltijd journalist’, aan
| |
| |
generaal Constand Viljoen, leider van de Vrijheidspartij en met wie Oltmans goede contacten onderhoudt, een bezoek heeft gebracht, waarin deze journalist negatieve informatie over Oltmans heeft gegeven.
Generaal Viljoen had niet geinformeerd naar het wel en wee van Oltmans, maar kreeg ongevraagd, van zijn gesprekspartner, negatieve informatie.
Dit bezoek heeft plaatsgevonden nadat dr Landman in Nederland onder ede was gehoord. De ‘deeltijd journalist’ had ook een knipsel van het interview van Landman met De Volkskrant van 15 november 1997 bij zich. Aan generaal Viljoen werd medegedeeld, dat deze er verstandig aan deed zich niet met de zaak Oltmans bezig te houden
5. Juridisch is essentieel, dat deze Nederlandse inlichtingendiensten onbevoegd en buitenwettelijk te werk zijn gegaan, en ook nog de geheimhoudingsplicht (artikel 23 van de wet) hebben geschonden.
Voor de aanleg van dossiers over en van Oltmans' handel en wandel door de BVD bestond geen wettelijke grondslag, nu hij geen object van onderzoek in de zin van de wet was en is, volgens mr Docters van Leeuwen, welk standpunt juist is.
Dat zou dus een onderzoek rechtvaardigen naar de betrokkenheid van en het functioneren van deze diensten in het algemeen en in deze zaak in het bijzonder.
6. Gezien de gevoeligheid van de materie zouden wij gaarne de hiergenoemde stukken vertrouwelijk aan uw commissie ter inzage geven en daartoe een afspraak maken.
Wij verzoeken uw commissie reeds op voorhand de hier verstrekte informatie strikt vertrouwelijk te behandelen.
In het bijzonder vertrouwen wij erop, dat uw commissie er zorg voor draagt, dat aan derden (landsadvocaat) door en/of via (leden van) uw commissie geen inlichtingen worden verstrekt over deze zaak.
Hoogachtend,
P. Nicolai
E. Pasman
|
|