Bijlage 55
5 September 1996
Bestuur NVJ
Amsterdam
Het advies van juridische zijde was de brief van 2 Juli j.l. onbeantwoord te laten. Ik heb desalniettemin enkele malen schriftelijk om heroverweging gevraagd. Einde Juli werd ons mondeling mee gedeeld tijdens een gesprek bij de NVJ, dat van intrekking geen sprake kon zijn, of zou zijn.
Ik heb materiële steun van de NVJ geaccepteerd, omdat ik er van uit ging dat het Bestuur zich wenste in te zetten voor de positie van alle onafhankelijke journalisten, die onder een spervuur liggen van onwettige geheime politiemethoden van personen en instanties die ressorteren onder de staat der Nederlanden. Liegen onder ede, wegmaken van bewijsstukken, niet naleven van de Wet Openbaarheid van Bestuur en meer dan dergelijke Haagse onderwereld praktijken, onder dekking van keurige ministers en een minister-president heb ik althans beschouwd als zaken de moeite waard om te bestrijden. Keer op keer bleek mij echter dat de NVJ zodanige belangen en contacten bij de Haagse overheid heeft, en zo diep verstrengeld is met dezelfde sujetten, die de NVJ voor mijn zaak zou moeten bestrijden, dat het blijkbaar een situatie schept waar bij - althans in de optiek van dit bestuur - andere NVJ belangen belangrijker zijn, dan de zaak van vrijheid van meningsuiting waar ik al veertig jaar voor strijd.
Prof. Peter Nicolaï verwoordde in een recent gesprek op Uw kantoor reeds mijn gevoelen, dat ik onder deze omstandigheden niet langer materieel gesteund wil worden. Mede omdat er contacten (bij herhaling) met de tegenpartij zijn geweest, die achter mijn rug om en die van mijn advocaten plaats vonden. En ook omdat geen der uitdrukkelijk gemaakte afspraken met dit bestuur (in 1996) gemaakt naar de letter werden uitgevoerd.
Ik neem dit besluit aan de hand van eigen overtuiging en geweten en informeer tegelijkertijd de advocaten.
Willem Oltmans
|
|