16 oktober 1996
Gisteren ontstond een incident tussen rechter-commissaris Punt en mij. Nadat hij een uitspraak van advocaat Den Hertog bagatelliseerde met: ‘Den Hertog maakte maar een grapje...’ keek hij me aan en zei: ‘Ik geloof, dat u vindt dat ik het niet zo goed doe.’
‘Ik constateer inderdaad, dat de door u gepresenteerde weergaven van getuigenverhoren vervalsingen zijn.’
‘Dat neemt u terug!’, riep hij woedend.
‘Nee, dat doe ik zeker niet,’ antwoordde ik. ‘Worden we niet geacht de waarheid in deze rechtszaal te handhaven en liefst te spreken? U stelt een vraag. Ik geef naar waarheid antwoord. Neemt u mij dit kwalijk? Getuigen spreken hier een halfuur, soms een uur, en u produceert op de achterzijden van afgedankte kaarten een zogenaamd verslag van een of anderhalf A-viertje, wat in de verste verten niet weergeeft wat er daadwerkelijk is gezegd. Dit heet Haagse rechtspraak, met methoden die teruggaan tot de dagen dat prinses Wilhelmina werd aangehouden bij Goejanverwellesluis. Wilt u dat ik dit allemaal terugneem?’ Punt zweeg.
Vandaag kreeg ik een antwoord op de brief die ik Wim Kok schreef op 25 september 1996. De inhoud van mijn brief was als volgt geweest.