De staat van bedrog
(1997)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd15 oktober 1996Vandaag getuigde mr. F. Italianer, voormalig secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken. Hij herinnerde zich niets meer van de affaire uit 1982, toen de Sovjet-consul-generaal in Antwerpen mij waarschuwde dat zijn Nederlandse collega aldaar, Jhr. E.M. Michiels van Kessenich, zich jegens hem buitengewoon laatdunkend over mij had uitgelaten. Italianer had 24 jaar geleden ten nadele van de heer Michiels van Kessenich maatregelen genomen die bovendien breed uitgemeten in De Telegraaf werden gepubliceerd. De goede baas kon op geen enkele manier meer over enig detail uitsluitsel geven. Zijn memorie was naar de knoppen, het mag een wonder worden genoemd dat hij nog wist waar het gerechtsgebouw stond. Michiels van Kessenich, gepensioneerd, noemde onze gezamenlijke vriend Kouznetsov ‘een bijzonder mens’. Inderdaad had de Sovjetcollega indertijd gevraagd iets over mij te vertellen. Het antwoord van de Nederlandse diplomaat duurde dertig seconden, hooguit een minuut, en die seconden bevatten zoveel loftuitingen - ik was briljant, ik was een buitenbeentje, geen doorsneetype van een Nederlandse journalist - dat ik er rode oortjes van zou hebben gekregen als ik niet had geweten dat de gepensioneerde consul-generaal toneel speelde. Verder getuigde de man onder ede dat de toenmalige brief van zijn chef Italianer over de affaire en mijn klacht bij minister Max van der Stoel bij hem niet als ‘een berisping’ was overgekomen. Hij was ook niet de bron voor het Telegraaf-artikel geweest, waarin het tegendeel werd beweerd.Ga naar voetnoot118 Het is duidelijk dat het geen enkele zin heeft ambtena- | |
[pagina 104]
| |
ren van de buitenlandse dienst als getuigen te horen. Ze beschouwen het kennelijk als een fluitje van een cent eroplos te lullen en waarheid of feiten worden zelfs niet benaderd. We worden in de maling genomen en de advocaten van de Staat lachen in hun vuistje. Bij thuiskomst lag de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek in de bus over mijn klacht dat Piet Hagen een nieuw vijandig artikeltje in De Journalist had geschreven zonder bij mij na te gaan of verslaggever Olgun van de Nieuwe Revu mij wellicht uit verband had geciteerd. Het merkwaardige is dat Olgun, zonder mij dit te zeggen (en in tegenstelling tot hoe andere Nieuwe Revu-journalisten opereren) ons gesprek op de band scheen te hebben opgenomen. Nadat ik alarm had geslagen, heeft Hagen dit bandje bij Olgun opgevraagd, waaruit hij kon constateren dat de context van mijn uitspraken was vervalst. De Raad van de Journalistiek zegt in haar uitspraak dat ik de juistheid van het Nieuwe Revu-artikel niet heb betwist, maar als dat zo was had ik er geen zaak van gemaakt. Het feit was juist dat Olgun slechts een geamputeerd feit noteerde, waarvan de relevante andere helft was verdwenen. |
|