4 september 1996
Heb Peter en Ellen een fax gezonden niet bereid te zijn om mij, al 43 jaar journalist zijnde, alsnog te laten censureren door wie dan ook. Ellen reageerde meteen en legde gedetailleerd uit dat zij niet verdiende om ontslagen te worden na alles wat ze tot dusverre voor me had gedaan. Ik voerde aan dat zonder het nvj-ultimatum ik überhaupt geen brochure zou hebben geschreven. ‘Ja,’ zei Ellen, ‘maar advocaten worden gehouden hun cliënten mee te delen wat ze wel of niet kunnen doen. Een advocaat trekt zich uit een zaak terug wanneer de cliënt een eigen beleid voert.’ Ik herinnerde aan ons eerste gesprek met Abram en Verploeg, begin 1996, waarin Abram eiste dat ik nooit meer mijn mond zou open doen. Ik heb toen een pleidooi gehouden dat de publiciteit rond mijn gevecht een belangrijke factor was die ik zelf wilde leiden, wat voor de tegenpartij, de Staat, buitengewoon vervelend was. Dan had Buitenlandse Zaken in 1991 maar moeten ingaan op mijn dringende verzoek de hele affaire binnenskamers te regelen. De Staat, Buitenlandse Zaken en Van Velzen wilden zo graag een openbaar proces - dan zullen ze de negatieve publiciteit op de koop toe moeten nemen. Professor Peter Nicolaï stond direct aan mijn kant. Abram bond in en de eis van de nvj - klakkeloos overgenomen van het gezag in Den Haag - ging de ijskast in. Tot op 2 juli deze eis in de vorm van een beslissend ultimatum weer opdook.
Peter Nicolaï refereerde aan de dasa-affaire rond Pieter Lakeman, die hij uiteindelijk won, ‘maar de publiciteit rond die zaak heeft Lakeman permanent beschadigd’. Ook mijn brochure zou in deze vorm, ook al is ieder woord waar, Ellen Pasman beschadigen, met de kans dat ze haar kantoor moet verlaten. Ik zou dus een aantal pagina's moeten schrappen uit de reeds voor productie gereed zijnde brochure. Nondeju, dat is me nog nooit overkomen, buigen voor opportunistische censuur. Ik telefoneerde met uitgever Paul de Ridder in Breda.