| |
12 maart 1996
Pieter Broertjes, hoofdredacteur van de Volkskrant, getuigt vanmorgen. Ik voel me schuldig dat hij daar zit, maar ik besloot voor één keer naar advocaten te luisteren en niet mijn gevoel wat kan en niet kan te volgen. Hij bevestigt de lunch met Hans van der Voet en diens opvolger Eef Brouwers, de huidige directeur van de red. ‘Tijdens die lunch werd niet uitvoerig over de heer Oltmans gesproken, maar wel substantieel.’ Ook het niet meegaan met Beatrix naar Indonesië kwam aan de orde. ‘Ik hoorde dat er een probleem was ten aanzien van zijn accreditatie bij de Indonesische overheid. Ik hoorde dat de Nederlandse overheid geen bemiddeling wilde verlenen omdat daar weinig animo voor bestond. Het zou een kwestie van prioriteiten zijn geweest’, aldus Broertjes onder ede. ‘Ik heb bij dat lunchgesprek bepleit dat Oltmans met dit staatsbezoek mee zou kunnen. Hij had daar naar mijn mening het volste recht op en de heren Van der Voet en Brouwers waren naar mijn inschatting de enigen, die in dit verband nog iets voor hem konden doen.’
| |
| |
Ook het fameuze diner met kanselier Helmut Kohl kwam ter sprake. Broertjes bevestigde dat hij naast Jessa van Vonderen van de rvd had gezeten, die vertelde dat ik met prinses Margriet mee naar Canada was geweest ‘en kennelijk had hij een goede indruk op de prinses en de heer Van Vollenhoven gemaakt. Prinses Margriet vroeg aan mevrouw Van Vonderen vlak voor een persconferentie wat ook weer de reden was dat zij niet van de heer Oltmans mochten houden’, aldus het proces-verbaal, rol nummer 91.8214.
Broertjes bevestigde verder gezegd te hebben voor mijn zaak ‘te overwegen een pleidooi te gaan houden bij minister-president Wim Kok’, maar, zo zei hij, ‘het is er niet van gekomen.’ In werkelijkheid zei hij: ‘Ik ga maandag naar Kok’, en of het ervan gekomen is wil ik in retrospectief niet controleren. Het feit dat hij wilde gaan bewijst hoe Broertjes over mijn zaak denkt, en daar ben ik hem dankbaar voor, nu en altijd.
De volgende getuige was P.R. Stoffelen, het prominente kamerlid dat me sinds 1992 had geholpen maar toch gedagvaard moest worden. Ik hield dus mijn hart vast. Maar wie schetst onze verbazing? Stoffelen getuigde recht voor zijn raap, naar waarheid en volstrekt integer. Waarom was dan in godsnaam eerst een deurwaarder nodig geweest?
Stoffelen vertelde hoe hij zich met mijn zaak ging bemoeien. Professor Jurgens had hem gevraagd te helpen uitzoeken ‘of een op zichzelf verdienstelijk journalist door toedoen van de Nederlandse staat inderdaad financieel ten gronde was gericht. Bij mijn onderzoekingen kreeg ik gaandeweg steeds meer de overtuiging dat de heer Oltmans door de Staat in hoge mate onbehoorlijk was behandeld. Deze globale conclusie trok ik op basis van gesprekken met de heer Oltmans en bewijsstukken die ik van hem kreeg, voorts door gesprekken met hoge ambtenaren, de top van het ministerie van Algemene Zaken,Ga naar voetnoot63 alsmede de premier, de heer Lubbers, collega's uit andere kamerfracties en de directeur van de bvd, de heer Docters van Leeuwen.’ Ik laat de heer Stoffelen uit het procesverbaal verder zelf aan het woord:
‘Door die gesprekken kreeg ik steeds meer, bedoeld of onbedoeld, de overtuiging: Oltmans heeft gelijk. Nagenoeg zonder uitzondering kreeg ik te horen van iedereen met wie ik over de zaak sprak: we moeten een oplossing zien te vinden. Ik heb dat ook steeds bepleit. Ik heb geen inzage gehad in bvd-dossiers. Ik heb wel de vraag gesteld aan de directeur van de bvd of er een of meer dossiers over Oltmans bestonden. De direc- | |
| |
teur zei dat hij dat op dat moment niet precies wist en het zou nagaan. Daarop kreeg ik als antwoord: “Er is geen dossier-Oltmans.” Dit zal naar ik denk in 1993 zijn geweest, maar ik kan dit niet meer precies traceren, want ik had regelmatig gesprekken met deze directeur.
Ik heb alle documenten die de heer Oltmans mij gaf geprobeerd te lezen. Ik heb niet getracht alle informatie na te trekken. Dat was gewoon fysiek onmogelijk. Ik heb het ook niet, bijvoorbeeld, met hoge ambtenaren van Algemene Zaken of van Buitenlandse Zaken, met wie ik ook heb gesproken, gehad over concrete incidenten. Meestal verliepen die gesprekken ongeveer als volgt. Ik zond de betrokken ambtenaar, of wie het verder aanging, een afschrift van een relevante brief die ik van de heer Oltmans had ontvangen. Ik resumeerde de inhoud daarvan. Dat duurde meestal ongeveer vijftien minuten. Normaal is het zo, als je als kamerlid voor iemand een zaak bespreekt met een ambtenaar of andere functionaris, dat je na zo'n inleiding vervolgens te horen krijgt wat er niet klopt in je verhaal, daar debatteer je dan wat over en je probeert zo'n gesprek dan af te ronden met een of meer conclusies. Voor wat betreft de heer Oltmans nu kan ik zeggen dat ik eigenlijk nooit te horen heb gekregen dat het feitelijke resumé niet klopte. Men deelde eigenlijk altijd wel mijn conclusie dat er iets voor hem moest worden gedaan. Hooguit kreeg ik tegenwerpingen die iets te maken hadden met zijn karakter of zijn wijze van optreden.
Gaandeweg heb ik aldus steeds meer de overtuiging gekregen dat we hier te maken hebben met iemand die in de ellende zit door toedoen van de overheid. Ik heb me niet willen opstellen als een soort arbiter, maar ik ben er wel van overtuigd geraakt dat de Nederlandse Staat in hoge mate onbehoorlijk jegens hem heeft gehandeld.
U vraagt mij waar dat dan in heeft bestaan. Daarop antwoord ik: dat bestond in het systematisch aantasten van zijn eer en goede naam en door het geven van opdrachten met die strekking en waarschuwingen tegen zijn persoon, alle afkomstig van de heer Luns. Daarbij waren aan de orde mededelingen dat heer Oltmans een staatsgevaarlijk sujet zou zijn, iemand die onbetrouwbaar was, en er werd gewaarschuwd voor het aangaan van betrekkingen met hem.
Het is ook mijn overtuiging dat dit gedrag van de overheid na het aftreden van de heer Luns als minister van Buitenlandse Zaken niet is geëindigd. Ik baseer deze overtuiging op mijn gesprekken bij Buitenlandse Zaken en de indruk dat er over de heer Oltmans, al dan niet van Buitenlandse Zaken afkomstig, een of meer dossiers zijn. Voor die indruk
| |
| |
baseer ik mij op het feit dat de heer Oltmans dat zelf vermoedt, en het kan ook haast niet anders gezien de veelheid aan telegrammen en dergelijke. Overigens maak ik in dit verband nauwelijks verschil tussen een indruk en een overtuiging: waar het politiek gezien om gaat, is de conclusie.
Bij Buitenlandse Zaken zei men ook wel het gevoel te hebben dat men door de heer Oltmans voortdurend werd beledigd, dat hij een onmogelijk mens is en ook (politiek gezien) discutabele contacten onderhoudt in veel landen van de wereld. Ik heb ook nog navraag gedaan of er bij de Inlichtingendienst Buitenland een dossier over de heer Oltmans bestond maar ik kreeg te horen dat het niet het geval was.’
Piet Stoffelen besloot zijn getuigenis met de woorden:
‘Ten slotte wil ik nog noemen als een belangrijke beweegreden voor mijn onderzoek het feit dat de Nederlandse Vereniging van Journalisten achter de heer Oltmans staat. Ik weet niet af van een loslaten van de heer Oltmans door deze vereniging.’
Deze uitspraken, van de voormalige voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingendiensten uit het parlement, deden vooral de advocaten van Buitenlandse Zaken de oren spitsen.
In de wandelgang in het Haagse gerechtsgebouw stapte tussen de verhoren door een heer op mij af, wiens gezicht ik weieens had gezien. Hij deed alsof we elkaar kenden, en het bleek Jo van der Valk te zijn, een trouw Luns-adept uit het verleden en laatstelijk Nederlands ambassadeur in Zuid-Afrika. Nadat hij door wat geklets met me aangepapt had werd zijn eigenlijke missie duidelijk. ‘Hoe betaalt u dit allemaal, mijnheer Oltmans?’ Mijn simpele antwoord: ‘Ik knok samen met de nvj.’ Eerst smijten ze me uit Zuid-Afrika, wetende dat dit mij brodeloos zou maken, en dan, als ik geen sou meer over heb, proberen ze een manier te vinden om de nvj haar steun aan mijn proces in te laten trekken. Dat is het Haags beleid.
Als laatste getuige vanmorgen was mevrouw Ria Lubbers gedagvaard, want zij wilde niet vrijwillig komen. Het werd dus een gok. Maar ook nu wachtte ons een verrassing, de vrouw van de voormalige premier vertelde exact wat er was gebeurd.Ga naar voetnoot64 Opnieuw valt te constateren hoe rechter Punt vrijwel alle saillante details uit haar getuigenis in één magere pagina proces-verbaal heeft weggepoetst. Dit valt overduidelijk te constateren uit de verslagen die in de media over de zitting verschenen.Ga naar voetnoot65
| |
| |
Mevrouw Lubbers vertelde bijvoorbeeld hoe zij zich gegeneerd had gevoeld door het optreden van ambassadeur Van Roijen, maar Punt censureerde dit weg om de Staat misschien niet te veel voor het hoofd te stoten. Eigenlijk is het schandelijk wat hier gebeurt, maar we zijn nu eenmaal aan de heidenen overgeleverd.
Na afloop was er een onderonsje, door de landsadvocaat aangeduid met ‘confraterneel beraad’ tussen rechter Punt en de advocaten Pasman, Vermeer en Den Hertog. Mijn advocate, Ellen Pasman, maakte hier godzijdank een verslagje van, omdat zij het in hoge mate als ongepast beschouwde, dat dit gesprek op deze wijze werd gevoerd. Dit verslagje leverde een kijkje in de Haagse rechtspraak op dat ik de lezer niet mag onthouden:
ADVOCATEN
Hocker Rueb & Doeteman
1
Gecorrigeerd verslag gesprek Den Hertog, landsadvocaat, mr Punt, rechter-commissaris, Vermeer en Pasman d.d. 12 maart 1996 buiten aanwezigheid van cliënten
Den Hertog: Oltmans laat zich in bijzonder negatieve termen over hem uit.
Hij heeft bijvoorbeeld op 9 maart 1993 tijdens een radiouitzending van de NCRV, Den Hertog voor leugenaar uitgescholden.
Er is sprake van onnederlandse verhoudingen in deze zaak.
Pasman: Wat bedoelt u daarmee?
Den Hertog: Zoals Oltmans optreedt past niet binnen de nederlandse verhoudingen.
Pasman: Ik heb geen oordeel over wat nederlands en niet nederlands is.
Den Hertog: Ik ben voor leugenaar uitgescholden.
Ook heeft hij aanstoot genomen aan de uitlating van Oltmans, dat Den Hertog ‘is ingehuurd om Lubbers te laten liegen’.
Pasman tegen Den Hertog: Ik neem dit voor kennisgeving aan.
Vermeer noch Pasman hebben hierop inhoudelijk gereageerd.
Vervolgens brengt Den Hertog, nu een reactie van Vermeer en mij uitblijft de correspondentie van Oltmans met potentiële getuigen door.
Den Hertog: Kolonel Laméris heeft een brief gekregen van Oltmans, waarin Den Hertog eveneens als leugenaar werd betiteld.
Den Hertog: Dit kan echt niet.
Pasman: Ik vind de woordkeuze niet gelukkig.
Den Hertog: Die brief moet worden ingetrokken. Op dat punt valt mr Punt hem bij.
Punt: Ik vind dal deze brief moet worden ingetrokken.
Pasman: Ik moet dat eerst met cliënt overleggen.
Den Hertog: Dit is confraterneel overleg. U staat hier niet te pleiten.
Pasman: Nee, nee, ik doe niet aan confraterneel overleg.
Vermeer: Wij zullen het verzoek aan cliënt overbrengen.
| |
| |
Den Hertog: Dit is confraterneel overleg. U staat hier niet te pleiten.
Pasman: Nee, nee, ik doe niet aan confraterneel overleg.
Vermeer: Wij zullen het verzoek aan cliënt overbrengen.
Den Hertog: Het kan eenvoudig niel, dat getuigen die zijn gehoord worden aangeschreven.
Hij noemt het voorbeeld van Kooijmans.
Die is ook voor leugenaar uitgemaakt.
Pasman: Hij mag toch wel zeggen wal hij van bepaalde verklaringen vindt? Ik zie het probleem niet. (Vermoedelijk heeft Den Hertog dit niet gehoord, omdat hij regelmatig door mij heen spreekt).
2
Den Hertog: Oltmans moet zich onthouden van het schrijven van brieven aan potentiële getuigen. Vooral, omdat als Oltmans zo doorgaat, wel eens de situatie kan ontstaan, dat getuigen helemaal niets meer zeggen.
Pasman: Wat kan u dat schelen?
Hij zegt: Als een getuige achteraf voor rotte vis wordt uitgescholden, zoals dat is gebeurd, dan zou die wel eens helemaal niets meer kunnen zeggen.
Pasman: Dat is een merkwaardige opmerking van uw kant. Het verbaast mij zeer. Een getuige moet de waarheid spreken.
Bovendien zou dat voor de Staat dus alleen maar gunstig zijn, als getuigen niets meer verklaren. In die zin kan ik u niet volgen.
Den Hertog: U staat hier niet te pleiten.
Pasman: Dat zeg ik ook niet.
Ik maak hier gewoon opmerkingen. Ik reageer op wat u zegt.
Den Hertog: Zoals ik al zei gaat het hier om confratemeel overleg.
Pasman: Daar doe ik niet aan.
Den Hertog tegen Vermeer: U moet uw cliënt in het gareel houden.
Pasman: Ik ben nog maar kort bij deze zaak betrokken. Onder mijn regie zullen er geen scheldpartijen plaatsvinden.
Vermeer: U moet eens weten wat wij allemaal al met cliënt hebben meegemaakt. Ik vind het zo nu en dan ook verschrikkelijk.
Pasman: Als iemand is behandeld op de manier zoals dat met cliënt is gebeurd, dus als de Staat ruim 40 jaar lang zich zo onrechtmatig beeft gedragen, dan is het bijzonder begrijpelijk en menselijk dat zo'n zitting bij cliënt emoties oproept.
Woede uit zich niet altijd in parlementaire bewoordingen.
Den Hertog: Het staat helemaal niet vast dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.
Punt en Pasman: De rechtbank heeft daar al een vonnis over gewezen.
Den Hertog: Daarin staat niet, dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.
Pasman: Dan moet u het vonnis nog eens goed lezen.
Punt: Ja, de rechtbank heeft al geoordeeld dat de Staat in elk geval tot een bepaalde periode, ik weet niet meer tot wanneer, maar het tussenvonnis is duidelijk.
Den Hertog: Er staat helemaal niet in het vonnis dat er onrechtmatig is gehandeld door de Staat jegens Oltmans.
U hebt een cesuur aangebracht in het vonnis.
De periode vóór 1966 en de periode erna.
Pasman: Nee, de periode nà 1964 en de periode vóór 1964. Van vóór 1964 is al vastgesteld dat toen onrechtmatig is gehandeld.
Dat staat ook wel vast, als de telegrammen en brieven van Luns en Van Roijen en anderen worden bekeken.
| |
| |
ADVOCATEN
Hocker Rueb & Doeteman
3
Stelselmatig is Oltmans zwart gemaakt.
Punt: Leest vervolgens het vonnis, waarvan hij zegt, dat hij dat zelf heeft geschreven.
Hij leest de laatste alinea van pagina 4 van het tussenvonnis en de eerste alinea van pagina 5 voor.
Punt tegen Den Hertog: Er is geen term gebruikt als onrechtmatig gedrag. Dat is op zichzelf juist.
Pasman: Dat mag zo zijn, maar wel staat vast dat de rechtbank heeft vastgesteld, dat de negatieve kern van de instructie niet is ingetrokken.
Het is de instructie van 21 februari 1964. Daarvan is gezegd dat die onrechtmatig is.
Punt: Waar het de rechtbank om te doen is, is dat er een aantal incidenten wordt bewezen.
Punt richt zich tot Vermeer en zegt: U hebt in het begin van de procedure een lijstje met incidenten opgezonden.
Als u zich daar nou eens toe bepaalt.
Er is nog een punt, namelijk de voortgang van de procedure.
Hoe stelt u zich die nu eigenlijk voor, vraagt Punt aan Vermeer en mij.
Er worden wèl allemaal kleine feitjes aangedragen, maar het gaat natuurlijk om het zogenaamde omslagpunt.
Er moet vertaald worden naar de schadevergoeding.
Levert een bepaald incident nou f 5.000 meer op in de schadevergoedingsactie, want die krijgen we ook nog. Er komt nog een vervolgprocedure.
Het duurt al allemaal zo lang.
U bent voornamelijk nu bezig met de recente gebeurtenissen.
Pasman tegen Punt: De gedachte is geweest, dat indien in 1994 en 1995 nog onrechtmatig gedrag plaatsvindt van de Staat jegens Oltmans, hetgeen het geval is, dat daarmee tevens zeer aannemelijk is, dat ook in de tussenliggende periode tussen 1964 en 1994 onrechtmatige gedragingen hebben plaatsgevonden.
Punt: Ja, ja, ja.
Toch zou ik meer aan incidenten hebben die op dat lijstje staan zoals door mr Vermeer is ingebracht.
Het duurt ook allemaal zo verschrikkelijk lang.
Pasman tegen Punt: U hebt, althans de rechtbank heeft, client met de bewijslast belast. Het is van algemene bekendheid, dat indien iemand op de manier, zoals thans met Oltmans is geschied, wordt zwart gemaakt, op zo'n hoog niveau, dat hij nergens meer een vast werkkring heeft kunnen krijgen.
Punt tegen Pasman: Ja, ik begrijp dat wel, maar toch.
Pasman tegen Punt: Kunt u dan zeggen welk aantal incidenten Oltmans moet bewijzen, om het oordeel van de Rechtbank te verkrijgen dat ook nà 1964 onrechtmatig jegens hem is gehandeld? Oltmans wil zo snel mogelijk van de procedure af.
Punt tegen Vermeer: U hebt dat zojuist genoemde lijstje opgestuurd. Als u daar nu eens een aantal incidenten, bijvoorbeeld uit de jaren '70 en '80 van zou aantonen.
Pasman tegen Punt: Er is een overvloed aan incidenten. Het zal geen enkel probleem zijn voor Oltmans om incidenten uit de jaren '70 en 'S0 te bewijzen.
Punt tegen Pasman en Vermeer: Dan de publiciteit. Ik heb nu geen televisiecamera's toegelaten. Ik kon de vorige keer, toen Lubbers werd gehoord, niet eens de getuige zien. Ik kan mij evenmin aan de indruk onttrekken, dat het Oltmans ook voornamelijk om de publiciteit is te doen.
| |
| |
ADVOCATEN
Hocker Rueb & Doeteman
4
Punt: Ik hoop niet, dat u dit ook allemaal aan uw cliënt vertelt. Want dan schrijft hij dat natuurlijk weer allemaal op en gaat het publiceren.
Desnoods moet u dan maar voor mij een ander vragen, want (hij maakt de zin niet af).
Pasman: Nee, dat doe ik niet.
Vermeer: Nee.
Pasman tegen Punt: Laat ik u zeggen, dat die indruk volstrekt onjuist is. Oltmans heett deze procedure niet gewild. Hij is evenmin uit op publiciteit. Hij wil wel genoegdoening, nadat hij jarenlang buitengewoon onbehoorlijk en onrechtmatig is behandeld.
Dat hij vervolgens op zo'n hoog niveau mensen laat horen, trekt, als vanzelfsprekend, de publiciteit. Dat kan hem niet worden verweten.
Punt: Het wordt zo'n mediacircus. Is het nu echt nodig, dat prinses Margriet en premier Kok worden gehoord?
Den Hertog: Dat zou in elk geval achter gesloten deuren moeten.
Vermeer: Ja, dat zou moeten.
Pasman: Het staat Oltmans vrij de getuigen te horen die hij wil laten horen.
Den Hertog: Hoe lang moet deze poppenkast nog voortduren?
Pasman: Ik vind het gebruik van die term ‘poppenkast’ bijzonder ongepast. Cliënt levert bewijs door middel van het horen van getuigen.
Den Hertog onderbreekt Pasman en zegt voor de derde maal: U bent hier niet aan het pleiten.
Pasman tegen Den Hertog: Ik heb bezwaar legen het gebruik van de term ‘poppenkast’.
Punt tegen Pasman: U hebt bezwaar? U bedoelt, dat u het daar niet mee eens bent.
Den Hertog: Het is confraterneel overleg, mevrouw.
Pasman: Zoals gezegd, doe ik daar niet aan mee.
Den Hertog tegen Vermeer: Kunt u alstublief een indicatie geven op welke onderwerpen prinses Margriet en premier Kok zouden moeten worden gehoord.
Vermeer tegen Den Hertog: Ik zal dat dan wel doen.
Den Hertog tegen Vermeer: Ik ben steeds bereid geweest om confraterneel u van dienst te zijn met het aanschrijven en het verlenen van tussenkomst voor te horen getuigen. Ik ben daar nog steeds toe bereid maar ik zou het toch wel op prijs stellen als ik een indicatie zou kunnen krijgen waarover die getuigen dan zouden moeten worden gehoord.
Pasman tegen Den Hertog: Op zichzelf genomen is er geen enkele verplichting om nu al aan te duiden op welke incidenten getuigen zullen worden gaan gehoord.
Vermeer tegen Den Hertog: Ik zal u een indicatie geven.
Pasman tegen Den Hertog: Als u van mening bent dat de procedure te lang duurt, dan zou u zelf kunnen bewerkstelligen, dat u, zoals u nu heeft gezegd, 9 april 1996, de gehele dag beschikbaar bent, zodat wij vele getuigen in één keer kunnen horen.
Nogmaals, het is Oltmans er om te doen, en ons ook. om een schadevergoeding te krijgen.
Den Hertog: Ik moet u zeggen, dat ik mijn gevoel voor humor met meneer Oltmans wèl heb gehad.
Pasman: Het hangt natuurlijk ook van af hoe groot uw gevoel voor humor is. Ik heb er geen probleem mee. Het gevoel voor humor van de een is aanzienlijk ruimer dan dal van de ander.
Punt: Dat ben ik wèl met u eens.
Einde. 20 maart 1996
| |
| |
Uiteraard zijn de gevraagde stukken van Buitenlandse Zaken, per aangetekende brief op 31 januari bij Van Mierlo opgevraagd, niet binnen. Ik vroeg Ellen ernaar. Zij toonde een brief vol smoesjes van de heer Van Hellenberg Hubar namens Van Mierlo, gedateerd 26 februari 1996.Ga naar voetnoot66
|
-
voetnoot63
- Mogelijk bedoelde hij hiermee de sleutelfiguur op Algemene Zaken sinds Joop den Uyl, mr. J.P.M.H. Merckelbach.
|