De staat van bedrog
(1997)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd30 januari 1996Ontmoeting met ambassadeur Kadarisman op de ambassade aan de Tobias Asserlaan 8. Hij bevestigde dat minister Alatas inderdaad onder vier ogen bij minister van Mierlo had bepleit een einde te helpen maken aan de veertigjarige oorlog tussen Buitenlandse Zaken en mij. Ik kreeg tranen in mijn ogen toen de ambassadeur dit vertelde en dacht aan de beroemde woorden van Multatuli: ‘De regent van Lebak was een beschaafde oude man, die over veel wist te spreken met verstand en oordeel. Men had hem slechts aan te zien om overtuigd te wezen dat het merendeel Europeanen die met hem in aanraking kwamen, meer van hem, dan hij van hen te leren had.’ Zou Van Mierlo bereid zijn van zijn Indonesische collega te leren? Vanmorgen legde oud-minister van Buitenlandse Zaken, professor P.H. Kooijmans, hoogleraar in Leiden, de belofte af ‘de gehele waarheid en niets dan de waarheid, zo helpe mij God Almachtig’ te zullen spreken. Van waarheid spreken zou niet veel terechtkomen, want professor Kooijmans - die overigens op de nominatie staat om rechter bij het Internationale Hof in Den Haag te worden - leed aan chronisch geheugenverlies, of hij had van een aantal essentiële zaken geen weet. Zo zei hij bijvoorbeeld geen bemoeienis gehad te hebben met mijn reis in 1994 - | |
[pagina 42]
| |
samen met hem, Lubbers en Kok - naar Zuid-Afrika. Dit terwijl ik van Hans van der Voet hoorde dat Zuid-Afrika eerst geen visum wilde geven voor die reis. Pas nadat Lubbers had gezegd ‘Dan gaat Oltmans mee zonder visum’ had ambassadeur Albert Nothnagel zich gehaast mij per ambassade-auto een visum te laten bezorgen in de Jordaan. ‘Of het vlot is gegaan dan wel met moeilijkheden gepaard weet ik niet’, verklaarde de oud-minister.Ga naar voetnoot46 In 1993 had Erik Jurgens er bij de nvj en Hans Verploeg door weten te krijgen, dat de kamercommissie voor Buitenlandse Zaken de heer Kooijmans ter verantwoording riep in mijn zaak. Hans Verploeg, gesecondeerd door juriste Inge Brakman, hield persoonlijk een pleidooi voor mijn zaak in de kamercommissie. Dit deed hij zo jammerlijk slecht dat de kamercommissie hem terugstuurde om zijn huiswerk over te doen. Hierdoor was het nodig dat Verploeg c.s. een tweede keer kwamen pleiten voor deze commissie. Als gevolg van het feit dat Jurgens me informeerde hoe beroerd Verploeg mijn zaak had gepresenteerd, ontstond een langdurige brouille tussen Jurgens en Verploeg. Waarom kan Verploeg niet gewoon toegeven dat hij als niet-jurist dergelijke gevechten beter aan anderen overlaat? Kooijmans verklaarde 30 januari 1996 onder ede dat hij, naar aanleiding van genoemde zitting der kamercommissie, mijn dossier op Buitenlandse zaken had doorgebladerd. Advocaat Vermeer vroeg of het een lijvig dossier was geweest - mede met het oog op het feit dat wob-ambtenaar Van Velzen niet veel kan vinden. Kooijmans gaf een aanzienlijke hoogte aan, maar door vragen van de rechter en de landsadvocaat zakte de hoogte van Kooijmans' hand omlaag tot de helft. Uiteraard verscheen over dit meer dan saillante detail geen letter in het door onderzoeksrechter Punt opgetekende verslagje. Maar de Kooijmans-apotheose kwam tijdens de behandeling van het incident dat twee jaar eerder op de Nederlandse ambassade in Jakarta was voorgevallen, vlak voor de ogen van mevrouw Ria Lubbers, die namens de premier de gasten van ambassadeur Van Roijen ontving.Ga naar voetnoot47 De ambassadeur wilde me wegjagen, waardoor een opstootje ontstond dat door mevrouw Lubbers snel werd gesust en eindigde met een zoen van mij aan haar. Ik bleef dus gewoon voor het diner van ambassadeur Van Roijen. | |
[pagina 43]
| |
Advocaat Vermeer vroeg de oud-minister routineus naar zijn persoonlijke waarneming van datgene wat zich 22 maanden eerder vlak voor zijn ministeriële neus had afgespeeld. Kooijmans, onder ede: ‘Wat ik hieromtrent nu verklaar steunt op mededelingen die mij na het diner zijn gedaan... De heer Van Roijen is tijdens de receptie, voorafgaand aan het diner, op een bepaald moment op de heer Oltmans toegestapt.Ga naar voetnoot48 Hij heeft mij verteld dat hij niet wist op wie hij toestapte.Ga naar voetnoot49 Ik heb geen reden gezien om aan zijn oprechtheid te twijfelen. De heer Van Roijen heeft aan de heer Oltmans gevraagd wie hij was en vervolgens of hij wel was uitgenodigd.’Ga naar voetnoot50 Kooijmans vervolgde: ‘Ikzelf stond te recipiëren. Op een bepaald moment constateerde ik dat er een zekere commotie ontstond. Het staat mij niet bij dat de heer Oltmans mij toen heeft aangeroepen. Ik heb toen aan de heer VosGa naar voetnoot51 gevraagd of laten vragen om de zaak te sussen.’ De oud-minister hield zich uiteraard op dringend verzoek van de advocaten van de tegenpartij van de domme. Hij bagatelliseerde een uiterst gênant incident maximaal. Ik ben letterlijk vlak voor hem gaan staan en heb hem toegeroepen: ‘Is veertig jaar treiteren nu niet genoeg geweest?’, en wijzend op ambassadeur Van Roijen: ‘Kunt u die idioot nu niet voor eens en voor altijd stoppen?’ Vervolgens zei ik tegen mevrouw Kooijmans, want ik was razend: ‘Als hij niet helpt, kunt u me dan helpen om van deze treiteraars af te komen?’, of woorden van die strekking. Zowel Kooijmans als zijn vrouw keek ik toen ik dit zei recht in de ogen. Maar de minister, die waarschijnlijk nog nooit eerder iets dergelijks had meegemaakt, fingeerde gewoon dat het hem allemaal niet meer bij stond. Om de advocaten van zijn voormalige ministerie te plezieren stond hij onder ede te liegen. Na afloop van zijn getuigenis - want voor het overige is de Leidse professor natuurlijk een keurige man - heb ik hem, om zijn geheugen op te frissen, een exemplaar van Persona non grata aangeboden en erin geschreven: ‘Sorry dat ik dit moest doen, maar veertig jaar treiteren is too much, Willem Oltmans.’ De volgende getuige op 30 januari 1996 was Marcus Johannus Dirk van der Voet, oud-directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst. Ik pik er aan de hand van rol nummer 91.8214 enkele punten uit. | |
[pagina 44]
| |
Omdat Van der Voet na afloop van de reis met Lubbers, Kok en Kooijmans in 1994 tegen me had gezegd: ‘Ik wilde dat alle journalisten zich op reis gedroegen zoals u’, liet ik Vermeer vragen of dit waar was. Maar wat antwoordde deze mijnheer? ‘Dat kan.’ Over mijn meegaan met premier Lubbers, twee jaar nadat ik uit Zuid-Afrika was gezet, verklaarde Van der Voet dat dit ‘enigszins pikant’ was. Buitenlandse Zaken had geen bezwaar en Lubbers had geen bezwaar. Dit maakte hij duidelijk aan ambassadeur Albert Nothnagel van Zuid-Afrika. ‘Uiteindelijk heeft men in Pretoria de heer Oltmans een visum verleend.’ Totaal onvermeld bleef dat tegen Nothnagel was gezegd dat ik in het ergste geval mee zou gaan zonder visum. ‘Binnen Algemene Zaken,’ aldus de oud-directeur van de rvd, ‘hebben wij ons wat meer moeite getroost dan normaal bij een dergelijke visumaanvraag gebruikelijk is.’ Mijn advocaat verzuimde hierop in te gaan en te vragen waarom Algemene Zaken, dus ook Lubbers zelf, zich inzette om mij mee terug te nemen naar het land waar ik twee jaar eerder uitgezet was.Ga naar voetnoot52 De enige andere Nederlander die dat de afgelopen jaren overkwam was Klaas de Jonge, die was betrapt op het binnensmokkelen van landmijnen en ander oorlogstuig uit communistisch Oost-Europa. De Jonge had de beschikking over vier paspoorten, verstrekt door het ministerie van Hans van den Broek. Lubbers zette zich niet in om Klaas mee terug te nemen naar Zuid-Afrika, maar wel voor mij. Want de premier wist heel goed dat De Jonge voor de toenmalige Zuid-Afrikaanse regering te veel op zijn kerfstok had, terwijl hij insgelijks wist, dat Zuid-Afrika geen enkele reden had gehad mij uit te wijzen.Ga naar voetnoot53 Voor mij werd de getuigenis van deze brave regeringsambtenaar pas echt pikant toen de door mij gemankeerde reportage van Beatrix’ reis naar Indonesië ter sprake kwam. Hij bevestigde dat ik op 13 juni 1995 een diepgaand gesprek met hem had gevoerd in zijn werkkamer bij de rvd in Den Haag. Het onderwerp: de brochure Bon voyage, Majesteit! ‘Ik meende namelijk dat hij zich beter niet kon accrediteren bij dit staatsbezoek van de Koningin, gezien de opmerkingen die in genoemde brochure zijn te lezen over de president van de Indonesische republiek. Ik meende dat hij moeilijkheden zou voorkomen voor hemzelf en voor | |
[pagina 45]
| |
de regering, door voor dit bezoek geen visum aan te vragen. Ik had er toen nog met niemand over gesproken. Volgens mij was het een kwestie van gezond verstand, dat volstrekt was te verwachten dat zo'n visumaanvraag van de heer Oltmans uiteindelijk door de Republiek Indonesië zou worden geweigerd. Later heb ik gehoord dat de minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië hem liet bedanken voor het toezenden van de brochure. Ik merk hierover op dat Indonesische mensen beleefd zijn en dat een minister zeer beleefd zal zijn.’ (Onder ede verklaard, nog steeds rol nummer 91.8214). In werkelijkheid opende Van der Voet ons gesprek, na de brochure te hebben genoemd, met: ‘Nu kunt u niet mee.’ Deze conclusie van de voormalig rvd-directeur heeft ook Pieter Broertjes, hoofdredacteur van de Volkskrant, krachtig bestreden tijdens een persoonlijk gesprek met deze man. Mijn opinie over Suharto verhinderde niet het meereizen met Lubbers en Kooijmans in 1994 naar Indonesië, noch mijn verblijf van 15 januari tot begin april 1995 in Jakarta. Maar volgens Van der Voet was het een kwestie van ‘gezond verstand’ dat ik in moeilijkheden zou komen. In werkelijkheid besloten Kok, Van Mierlo en Van der Voet, dat er moeilijkheden moesten komen. Zij waren het - terwijl ik uit Jakarta al een okee had voor de reis - die uit Haagse hoffelijkheid jegens de fascistische dictator besloten, mij thuis te laten. In de geest van ‘laten we die aardige gastheer vooral niet voor het hoofd stoten door een journalist mee te nemen die hem “de rechtse Pol Pot van Indonesië” noemt.’Ga naar voetnoot54 Feitelijk zette Paars de in 1956 door Luns (kvp, het latere cda) geïnitieerde sabotage van mijn werk als journalist onverminderd voort, of liever, Paars nam het beleid van Lubbers I, II en III klakkeloos over. Hoe kan dat? Omdat niet de premier of ministers de dienst uitmaken, maar topambtenaren die voor het leven op hun posities vastgeroest zitten en daar soms het nodige kattekwaad uithalen. Lubbers, Van den Broek, Kok en Van Mierlo hadden en hebben geen idee wat hun ambtenaren eigenlijk uitvreten. Van der Voet zei doodgemoedereerd tegen Lubbers dat de belangrijke schadeberekening, gemaakt door het nvj, ‘in ongerede was geraakt’. Ze kletsen maar wat tegen hun superieuren en daar moet je dan als gedupeerde burger in berusten. Ik dus niet. Het lafhartige, onrechtmatige besluit van de Haagse bureaucratie om mijn meereizen met Beatrix naar Indonesië onmogelijk te maken, bete- | |
[pagina 46]
| |
kende voor mij bovendien een inkomstenderving van vijftienduizend gulden. Ik insisteerde dat ik een visum moest hebben. Zonder een spier te vertrekken verklaarde Van der Voet een poging te hebben ondernomen om mij mee te krijgen door Buitenlandse Zaken in te schakelen. ‘Ik denk dat dit visum voor Oltmans medio juli 1995 is aangevraagd’, aldus deze mijnheer. Mijn verzoek met Beatrix mee te gaan naar Indonesië ging eind mei reeds meedraaien in de Haagse mallemolen. Slim en handig zei hij niets over waarom hij uitstekend wist dat de Indonesische ambassadeur hem uiteindelijk zou berichten dat ik geen visum zou krijgen, en vervolgde met het toppunt van schijnheiligheid: ‘Ik vroeg de Indonesische ambassadeur toen naar de reden en ik kreeg daarop als antwoord dat dit voortvloeide uit de publicatie Bon voyage, Majesteit!’ Ik luisterde in de Haagse rechtszaal naar het gebabbel van Van der Voet in de week dat de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken en de ambassadeur in Den Haag mij klip en klaar hadden uitgelegd hoe het werkelijk was gegaan. Zij hadden mij verteld hoe men vanuit hier, bakin (de Indonesische cia) had gealarmeerd door ongevraagd mijn brochure aan te dragen. Daarmee verraadden ze mij aan de veiligheidsdienst van Suharto, welke bijvoorbeeld met vliegende brigades in de straten van Indonesië opereert om ongewenste elementen op te ruimen. Dit valt dan onder het staatsmanschap van politiek paarse types als Kok en Van Mierlo, door het volk gekozen om het volk - waartoe ik uiteindelijk ook behoor - te dienen en te beschermen. Omdat ik hengelde naar wie in hemelsnaam de brochure bij bakin had weten te krijgen, werd Van der Voet gevraagd of kolonel Laméris van de veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis het pamflet mee naar Jakarta had genomen. Dit wist hij niet, al bevestigde hij dat Laméris bij de advance party, de groep kwartiermakers voor de Majesteit, was meegereisd. We kwamen dus geen stap verder op dit punt. ‘Ten behoeve van Lubbers’, vervolgde Van der Voet, ‘heb ik een vrij oppervlakkig onderzoek verricht in de affaire-Oltmans. Daarover is overleg gevoerd door de heer Lubbers met de heer Oltmans en aan deze is een aanbod gedaan. Dit aanbod zou natuurlijk niet zijn gedaan als aan de zijde van de regering niet het besef had geleefd, dat er jegens Oltmans door de Staat nooit een fout was begaan.’ Daarna ging hij in op mijn gesprek met (toenmalig) premier Lubbers in het Torentje, dat gedeeltelijk door hem werd bijgewoond. Er is toen gesproken over een schadeclaim. ‘Ik wist dat er een berekening was opgemaakt door de Nederlandse Vereniging van Journalisten, maar die lag toen niet ter tafel.’ Nee, | |
[pagina 47]
| |
maar waarom had Van der Voet hier niet - als hij het wist - met Lubbers over gesproken? Lubbers bood mij een ton aan, terwijl mijn beroepsorganisatie mijn schade in 1991 reeds op bijna drie miljoen had begroot. De stichting sobi maakte eveneens een calculatie. Voorzitter Pieter Lakeman kwam uit op 6,1 miljoen. Mr. Vermeer vroeg dus waarom Van der Voet na zijn ‘vrij oppervlakkig’ onderzoek - terwijl er een procedure tegen de Staat wordt gevoerd, wat toch een bepaald serieuze zaak is - de premier niet van deze beide berekeningen op de hoogte heeft gebracht. Letterlijk antwoordde Van der Voet, onder ede: ‘Ze waren blijkbaar ergens in ongerede geraakt.’ De premier vraagt zijn hoofdvoorlichter hem te informeren. Deze zegt ‘een oppervlakkig onderzoek’ te hebben gedaan, waardoor Lubbers in verlegenheid werd gebracht en mij verschrikt vroeg nog dezelfde middag de berekeningen naar hem toe te faxen. Had Lubbers die gekend, zou hij nooit met een ton op de proppen hebben durven komen. Ik ontvang een brief van mr. J. van Overdam van de bvd,Ga naar voetnoot55 die onderstreept meedeelt dat ik nooit door de bvd zou zijn afgeluisterd. Vrienden en kennissen die mij over de jaren opbelden kunnen bij de vleet getuigen dat gesprekken naar mij bij herhaling werden verbroken, zelfs als ik met kamerleden telefoneerde. Mijn huisgenoot Peter van de Wouw kan getuigen, dat bijvoorbeeld een stem op de lijn kwam die het volgende meedeelde: ‘Dit is de bvd, ik verzoek u dit gesprek onmiddellijk af te breken.’ Ik was in Moskou en probeerde Peter van daaruit in mijn huis te bereiken. Waar te beginnen bij zoveel overheidsleugens? |
|