Een reportage over de Kennedy-moordenaars
(1977)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
[pagina 26]
| |
De tweede week van oktober 1967 belde ik opnieuw vanuit New York George De Mohrenschildt op in Dallas. Hij herinnerde zich ons telefoongesprek van maart en stemde toe mij op 15 oktober te willen ontvangen voor een formeel televisiegesprek voor de nos. Wij hadden een regeling met de Amerikaanse televisiemaatschappij cbs dat wij bij opnamen hun personeel konden gebruiken. We werkten met twee camera's. Het gesprek werd 40 minuten lang, waarbij een klein gedeelte van de opnamen werd gemaakt met Jeanne De Mohrenschildt, die graag met haar drie hondjes in beeld wilde komen. George droeg een korte broek en zag er robuust, gezond en gebruind uit. Er lagen tennisrackets en dozen ballen in de kamer. Mevrouw De Mohrenschildt, die blijkbaar een bedrijfje had dat tenniskleren fabriceerde, die zij zelf ontwierp, was elegant gekleed in een lange japon. Ik ga gedeeltelijk op de inhoud van deze film in op basis van de aantekeningen, die ik die middag maakte, temeer omdat op een indertijd uitgezonden stuk van acht minuten na de hele film in 1975 op mysterieuze wijze uit het nos-t.v.-archief is verdwenen. Dit in strijd met de zeer nadrukkelijke afspraak tussen de heer Enkelaar en mij, dat om begrijpelijke en duidelijke redenen niets van dit materiaal verloren mocht gaan. De De Mohrenschildts bleken vooral nog steeds vol van hun voetreis door Midden-Amerika. Ook de tragische dood van Sergei kwam ter sprake. De Mohrenschildt refereerde vrijelijk aan zijn reeks huwelijken, waarop Jeanne hem in de rede viel en opmerkte: ‘En zijn huidige huwelijk zal niet zijn laatste zijn.’ George deelde mee, dat hij tien talen sprak. Jeanne vulde aan, dat zij vijf en een halve taal sprak, waaronder zowel Russisch als Chinees, Engels en Spaans. | |
[pagina 27]
| |
Spoedig kwamen we op Oswald. De Mohrenschildt stelde vast, dat hij vanwege zijn vriendschap met Lee Harvey Oswald reeds lange tijd door de media werd nagezeten en er een gewoonte van had gemaakt niemand meer te ontvangen, laat staan voor een langdurig gesprek als dit. Het was zelfs niet meer de moeite waard om te proberen de onzin die werd geschreven te verzamelen. Het ergerde hem allemaal te veel. In Argentinië had een krant een foto gepubliceerd waarin George De Mohrenschildt naast de auto zou hebben gelopen waarin Kennedy werd vermoord. Een communistische krant in Argentinië had zelfs geschreven, dat hij, De Mohrenschildt, niet alleen verantwoordelijk was voor de moord op F.J.K. maar ook zelf aan de moord had meegedaan. Oswald zou tot zijn daad zijn gekomen om de betrekkingen tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten te verstoren. George en Jeanne benadrukten allebei in de film dat zij veel van Kennedy hadden gehouden. De Mohrenschildt was van mening, dat ‘Lee Harvey Oswald J.F.K. nooit enig kwaad zou hebben kunnen doen, want hij adoreerde Kennedy evenzeer als wij. Misschien heeft hij op gouverneur John Conally van Texas geschoten,’ meende George, ‘want blijkbaar had hij een geschil met de gouverneur ende autoriteiten over zijn oneervol ontslag uit de militaire dienst.’ Ik vroeg De Mohrenschildt rechtstreeks of men hem ‘een rijke olieingenieur’ zou kunnen noemen. Hij bevestigde dit, maar vond het belachelijk dat men hem steeds in de media als schatrijk bestempelde. Dat was een puur verzinsel. Hij noemde het verder absolute onzin, dat men veronderstelde dat het oliekapitaal van Dallas bij de moord op de president betrokken zou kunnen zijn. Hij geloofde, dat de aanslag op Kennedy uiteindelijk zou worden opgelost op de basis van de feiten. Hij betwijfelde of Jim Garrison in New Orleans zou slagen, ‘want die man begrijpt niets van de gecompliceerde situatie van de vluchtelingen en emigranten in dit land. Wat mijn vrouw en mij betreft,’ aldus George, ‘wij zijn absoluut geen belangrijke getuigen.’ Hier vulde Jeanne aan: ‘Het rapport Warren is niet anders dan | |
[pagina 28]
| |
een bundel vuile was.’ ‘Precies,’ zei De Mohrenschildt, ‘smerig geroddel.’ ‘In plaats dat de commissie Warren een bataljon detectives huurde,’ aldus George, ‘hebben deze heren gegevens verzameld, die absoluut niets met de moord op de president te maken hadden. De commissie heeft zich slechts uitgesloofd om te proberen aannemelijk te maken dat Oswald het had gedaan.’ ‘Mischka,’ - dat was de naam die Jeanne voor haar man gebruikte - ‘Laat de waarheid maar eens horen.’ Het echtpaar vertelde daarop een boeiend verhaal. Jeanne had aan Marina Oswald een serie grammofoonplaten geleend, die zijzelf jaren geleden had gebruikt om Engels te leren. ‘Marina was echter lui. Het kon haar niets schelen dat zij geen Engels kende.’ Het merkwaardige wat was gebeurd was, dat toen de De Mohrenschildts in 1966 permanent uit Haïti terugkeerden, zij deze doos met platen vonden, die zij waren vergeten. De Oswalds moeten die tijdens hun afwezigheid in het buitenland hebben teruggestuurd. Uit de doos kwam een foto, zo verzekerden zij mij beiden op die 15e oktober 1967 tijdens onze allereerste ontmoeting in Dallas, waar Lee in eigen handschrift op had geschreven:Ga naar margenoot+ ‘Aan mijn vriend George, van Lee Harvey Oswald.’ De datum was 5 april 1963. Dus een aantal maanden vóór de moord op J.F.K. De foto toonde Oswald met een telescopisch geweer en een revolver in een holster. Bovendien hield Oswald enige papieren in de hand. Het plan voor de hinderlaag voor J.F.K.? Wat betekende deze foto? De De Mohrenschildts deden er geheimzinnig over en zeiden het exemplaar in een safe te bewaren. George gaf mij er een copie van. Het weekblad Life had indertijd een dergelijke foto gepubliceerd op de omslag. Een batterij zogenaamde ‘Kennedy buffs’, figuren die er een tweede beroep van maken de moord in Dallas te bestuderen, hadden onmiddellijk geprotesteerd dat de door Life gepubliceerde foto een vervalsing was, en dat de man in beeld niet de werkelijke Oswald was, maar een dubbelganger. Ook moeder Oswald had mij verzekerd, dat de foto op Life vervalst was, het- | |
[pagina 29]
| |
3 a
geen onder meer door de schaduwen in de achtergrond bewezen kon worden. George De Mohrenschildt zei dat zijn exemplaar bewees, dat Life wel degelijk een authentieke foto had gepubliceerd van Oswald met het telescopische geweer, een Mannlicher-Carcano, dat ook bij de aanslag zou zijn gebruikt. Hun gezamenlijke aanval op Warren voortzettend zei Jeanne voor de t.v.-camera: ‘Wat heeft het feit, dat mijn vader directeur van de spoorwegen in China was te maken met de moord op J.F.K.? Dat was persoonlijke informatie, die alleen mij betrof. Wat heeft het feit dat ik ontwerpster ben te maken met Dallas? Ik heb niets te verbergen. Hoogstens mijn persoonlijke trots, die ik voor mezelf zou willen houden. Maar zelfs die gunde Warren me niet.’ George vervolgde: ‘De commissie Warren heeft ons getuigenis dermate zwaar bewerkt en geredigeerd, dat wij op verschillende plaatsen onze | |
[pagina 30]
| |
3 b
woorden niet meer herkenden. Wij konden hier absoluut niets tegen doen. Als ik een serieuze en kundige advocaat had gekend, dan zou ik de commissie Warren een proces hebben aangedaan. Maar ook dat kon niet, want die commissie scheen het recht te hebben gegevens van persoonlijke aard in een dergelijk rapport te mogen verwerken. Stel je voor, dat er zaken in mijn leven zouden zijn geweest, die ik werkelijk had willen verbergen? Ik had een aantal echtgenoten. Ik had ook een aantal maîtresses. De commissie Warren heeft ze allemaal tot de draad toe onderzocht.’ Ik vroeg of De Mohrenschildt Jack Ruby had gekend. ‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Ik vind deze Ruby een afzichtelijk individu.’ George herinnerde zich overigens, dat toen Jack Ruby stervende was aan kanker, hij een advertentie in de Dallas Times Herald had laten plaatsen. ‘Natuurlijk bijna onvindbaar op een achterpagina geplaatst.’ ‘Ik heb iets te | |
[pagina 31]
| |
zeggen,’ schreef Ruby. ‘De moord op Kennedy is anders verlopen dan de mensen denken.’ Op de vraag of George dacht, dat men Ruby's einde had verhaast, antwoordde hij: ‘Je kunt zelfs een muis met kanker injecteren.’ 4
‘Dit interview geef ik uitsluitend, om mijn geweten te zuiveren,’ aldus De Mohrenschildt. ‘Oswald was een idioot. Ruby was een idioot die op zijn beurt een andere idioot overhoop schoot. De hele affaire is gewoon een belediging voor Amerika. Ik had verwacht, dat die commissie Warren misschien een beperkt aantal paragrafen over ons getuigenis zou afdrukken. Maar zij overlaadden het Amerikaanse publiek met al deze belachelijke nonsens.’ Nog steeds op film, zei George over Lee Harvey Oswald het volgende: ‘Misschien was deze man van nederige afkomst. Hij was pas 23 jaar. Toch had hij al heel wat zaken op eigen kracht onderzocht. Hij reisde naar Rusland omdat hij met eigen ogen wilde constateren wat een socialistische samenleving in werkelijkheid betekende. Hij kende perfect Russisch. Hij hield van Tsjaikovsky's opera's. Hij kon op intelligente wijze over de “Schoppenkoningin” discussiëren. Oswald hield van Tolstoj en Dostojevsky. Ik heb dan ook nooit begrepen waarom hij | |
[pagina 32]
| |
5
later werd afgeschilderd als een mislukkeling.’ ‘In feite betaalt Oswald ons voor dit interview,’ kwam mevrouw De Mohrenschildt tussenbeide. ‘We zouden willen, dat we de arme jongen op deze manier konden vrijpleiten.’ George vulde aan: ‘Precies.’ Hier werd dus op film in flagrante strijd met George's eerdere verklaringen voor de commissie Warren ook met warmte en sympathie over Oswald gesproken. Wat de familie De Mohrenschildt verder zeer verbaasde, was de houding van de Kennedy's in de hele affaire. Vooral het feit, dat Robert F. Kennedy, die nota bene minister van Justitie was geweest ten tijde van de ramp in Dallas, in alle talen zweeg, bevreemdde hen. ‘Het is duidelijk, dat het de Kennedy's erom gaat hun broer tot een martelaar te maken. Soms denk ik, misschien was het achteraf toch nog een ongeluk en bedoelde Oswald alléén maar op gouverneur John Conally te schieten .Het leven kan een mens eigenlijk vreemde parten spelen. De commissie Warren vroeg ons bijvoorbeeld vele malen waarom wij ons in Guatemala bevonden. Zij vroegen hoe wij erin waren geslaagd vergunningen te | |
[pagina 33]
| |
krijgen voor onze revolvers, of hoe wij onze hond, Nero, mee hadden kunnen nemen. Een Amerikaanse ambassadeur in één van die landen vroeg ons, hoe wij ons chihuahua-hondje over de grenzen hadden gekregen. “Onze hond moest vier maanden in quarantaine,” aldus de ambassadeur in Panama. “Stommeling,” zei George, “wij hebben het beest gewoon gesmokkeld.”’ Jeanne benadrukte dat de reis door Midden-Amerika te voet en met gebruik van ezels was afgelegd, één jaar had geduurd en 5 000 kilometer lang was geweest. Er waren perioden, dat zij vijf dagen geen levend wezen tegenkwamen. Zij volgden de oude voetpaden van de Spanjaarden die naar mineralen zochten. Soms ontmoetten zij guerrillastrijders in de oerwouden. Soms ook kwamen zij langs vulkanen. George herinnerde zich: ‘Het is misschien de enige periode in ons leven geweest, dat wij ons werkelijk vrij hebben gevoeld.’ Hij liet erop volgen: ‘Heb je ooit Arthur Rimbauds Voyages en Afrique gelezen?’ Tijdens hetzelfde gesprek suggereerde ik of het misschien nuttig zou zijn dat De De Mohrenschildts6
| |
[pagina 34]
| |
een gesprek zouden hebben met Jim Garrison. George zei, dat hij bereid was naar New Orleans te telefoneren en een afspraak te maken. ‘Je weet, dat ik graag detectives en moordverhalen lees,’ vervolgde De Mohrenschildt. ‘In een bepaald opzicht ben ik echter bang voor deze ontmoeting, want ik geloof, dat Garrison inderdaad op het juiste spoor zit.’ Toen ik om een nadere verklaring vroeg, antwoordde George: ‘Nou, Garrison is bezig die groepen in de Verenigde Staten onder de loep te nemen, die Kennedy inderdaad haatten. Dat waren de Cubaanse vluchtelingen. Die waren absoluut bereid de man te doden.’ Ik hield mij van de domme en vroeg: ‘Waarom?’ ‘Cubanen hebben nu eenmaal een andere erecode dan Amerikanen. Wanneer je een Cubaan aantrekt als moordenaar, dan zal die zich liever een kogel door het hoofd jagen, dan iemand verraden of zijn mond voorbij praten.’ George veranderde bijna ongemerkt het onderwerp van gesprek. Hij zei, dat het eigenlijk een ongewone samenloop van omstandigheden was geweest, dat hij een intieme bekende van Lee Harvey Oswald was geworden. Oswald was iemand geweest met een ongewoon grote belangstelling voor het leven en de wereld. Hij wilde alles zelf waarnemen. Hij kon zich gemakkelijk tot enthousiasme laten meeslepen. De Mohrenschildt noemde het een verdere toevalligheid dat Lee in Minsk had gewoond, ‘een stad waar mijn vader gouverneur was geweest en deken van de adel. Ik kende die stad als kind zeer goed. Ik hield van de rivieren en de bossen en parken. Ik verlangde ernaar om met Oswald te spreken over lang vervlogen tijden en van hem te horen, hoe hij over het Rusland van nu dacht, de Sovjet-Unie.’ ‘Oswalds opinies waren eigenlijk ter zake,’ vervolgde George. ‘Hij was objectief in zijn oordeel ten aanzien van de Sovjet-samenleving. Zeker, hij was tezelfdertijd in de grond van de zaak een ontevreden mens. Maar hij was allerminst dom en absoluut niet onontwikkeld, zoals men later het publiek heeft willen doen geloven. Voor mij was het steeds | |
[pagina 35]
| |
weer verbazingwekkend om te constateren hoe hij het Russisch beheerste. Hij was bovendien een bewonderaar van president Kennedy, die hij als een voortreffelijke president beschouwde.’ Ik keerde nogmaals terug naar Garrison. De Mohrenschildt herhaalde van mening te zijn dat de officier van Justitie in New Orleans tevens op hetgoede spoor zat, omdat hij had aangegeven van mening te zijn dat de cia (Central Intelligence Agency) bij de moord op Kennedy was betrokken. Toen ik verder aandrong, antwoordde George (en dit was de enige maal tijdens de ontmoeting, die enkele uren duurde): ‘Jammer genoeg kan ik je niet verder antwoorden op je vragen. Neem echter van me aan,’ aldus De Mohrenschildt, ‘dat ik in mijn hart achter Garrison sta. Ik ben de publiciteit volkomen zat. Wat kan ik er verder nog aan toevoegen.’ Mevrouw De Mohrenschildt zei: ‘Mischka, we moeten pal achter Garrison gaan staan. Als er een God is, dan moeten we eigenlijk Garrison proberen te helpen.’ Jeanne herinnerde zich, dat zij op een cocktail-party waren van de Liberiaanse ambassade in Portau-Prince toen het bericht binnenkwam, dat de president was vermoord. ‘Wij dachten natuurlijk onmiddellijk, dat Papa Doc was doodgeschoten,’ vervolgde zij. Wij waren bovendien de enige twee Amerikanen op de party. ‘Nee, júllie president is vermoord,’ werd ons gezegd. Mijn eerste reactie was: ‘Ze zijn stapelgek geworden.’ Maar toen werd ons verzekerd, dat Kennedy was vermoord. Ik kreeg onmiddellijk kippevel en ik huilde. Misschien houd ik wel te veel van dit domme land. Eindelijk hadden wij een voortreffelijke president.’ ‘Kom nu,’ voegde De Mohrenschildt hieraan toe, ‘ik denk daar nu wel wat cynischer over.’ Eén van de vragen, die ik op de film stelde, was natuurlijk waarom hij, De Mohrenschildt zich, als een man van de wereld, had ingelaten met een bijna permanent werkeloze Lee Harvey Oswald, die bovendien in een geheel ander sociaal milieu verkeerde. George antwoordde: ‘Ik ben om te beginnen geen snob. Ik ken zowel mensen van eenvoudiger | |
[pagina 36]
| |
milieus als de zogenaamde hoogsten in den lande. Oswald was zonder meer een interessant mens. Soms heb ik mij wel eens zorgen gemaakt dat ik hem had leren kennen. Een aantal mensen, die hetzij direct, hetzij indirect iets met de moordaanslag op Kennedy hadden te maken, zijn immers om het leven gekomen of vermoord, dikwijls onder zéér verdachte omstandigheden.’ ‘Had Oswald banden met de inlichtingendiensten?’, probeerde ik andermaal. George De Mohrenschildt antwoordde nu zonder enige aarzeling: ‘Ik geloof niet, dat hij ook maar iets met de cia te maken heeft gehad. Hij was volkomen oprecht tegen mij. Ik behandelde hem als een zoon, of je zou kunnen zeggen, als een soldaat in mijn voormalige regiment in Polen.’ Hierbij dient te worden aangetekend, dat de National Enquirer op 26 april 1977 documenten heeft gepubliceerd, die zonder meer Oswalds verbondenheid met de cia zouden aantonen. Ik maakte diezelfde 15e oktober 1967 nog een aantal aanvullende aantekeningen over andere opmerkingen, die niet op de film werden gemaakt. Het moet de lezer echter duidelijk zijn dat, toen in de zomer van 1975 bleek dat de film met De Mohrenschildt - de enige ter wereld - bij de nos domweg was weggeraakt, ik om duidelijke redenen op mijn achterste benen ben gaan staan in een poging dit materiaal opgespoord te krijgen. Ik kom hier later op terug. Het rapport Warren zat George bijzonder hoog. ‘Zou het niet interessant zijn om erachter te komen hoeveel iedere pagina van deze verzameling onzin gekost kan hebben? Is het tienduizend dollar per pagina? Of meer? Er werden enkele pagina's gebruikt om gesprekken weer te geven, die ik vanaf mijn prille jeugd in het jaar 1920 met mijn broer DimitriGa naar margenoot+ had gevoerd. Men verwachtte dat ik precies zou kunnen zeggen waar ik mij op mijn zesde jaar had bevonden. Duidelijk: ik was toen zelfs al staatsgevaarlijk. Advocaat Jenner wilde weten of mijn broer en ik afzonderlijk een aandeel bezaten in ons landgoed in Polen. Deze prominente advocaat uit | |
[pagina 37]
| |
7
Chicago leuterde zelfs over de prijs van mijn paard in de Poolse cavallerie, in Graudenz, Pommeren.’ Hij vervolgde: ‘Nog eens drie pagina's voor de vraag hoe het kwam, dat mijn naam werd gespeld zoals hij wordt gespeld. Moeilijk, zeker, maar toch ook weer niet zo moeilijk. Jenner wilde vooral weten, of mijn moeder half Pools of half Hongaars was. Zij was helaas reeds vijftig jaar geleden overleden. Wat had mijn moeder zaliger te maken met de tragedie van de moord op J.F.K.? Een misdaad die tenslotte uitsluitend heeft kunnen plaatsvinden door de onachtzaamheid van de fbi en de cia. Miljoenen dollars werden dus uitgegeven om de levens van een aantal mensen te ontleden, levens die op geen enkele manier in relatie stonden met de Amerikaanse politiek, maar welke afleidingsmanoeuvres uitsluitend dienden om het aantal pagina's van deze imbeciele publikatie te helpen vergroten.’ ‘Jenner wist meer over mijn leven te vertellen dan ik mezelf wist te herinneren,’ aldus George. ‘De advocaat ratelde gegevens over mijn verleden af. Op een gegeven moment vroeg hij mij (pagina 185, deel IX van het rapport Warren): “Houdt u van Amerikaanse meisjes?” Misschien bedoelde hij het als een grap, maar dan een van laag niveau. Pagina's 198 | |
[pagina 38]
| |
en 199 werden verspild met uit te zoeken waarom de vrouw van één van mijn partners en een ex-echtgenote van mij niet met elkaar konden opschieten. Het ging hier om zaken, die zich vijftien jaar vóór de moordaanslag in Dallas hadden afgespeeld. Nog meer pagina's werden besteed aan de bestudering van mijn ex-echtgenoten of met wie zij ná mij huwden. De commissie bespiedde zo ongeveer hun slaapkamers. En tenslotte heb ik een werkelijke zonde begaan door tegen meneer Jenner te zeggen dat het communisme zeker ook goede kanten had.’ De Mohrenschildt vervolgde: ‘Op pagina 225 werden opnieuw opmerkingen geplaatst, dat ik geïnteresseerd was in vrouwen, die er goed uitzagen. Was dat niet een belediging voor de intelligentie van het Amerikaanse volk? En waarom alle homoseksuelen nodeloos op de tenen trappen en woedend maken?’ George las soms van notities en soms improviseerde hij die middag. Ik vond het bezoek prettig en de man trok me aan. Ongeacht of hij al of niet een aandeel had in de moord op president Kennedy, besloot ik in contact met hem te blijven en hem beter te leren kennen. De nos zond enkele weken later acht minuten van het door mij in Dallas gefilmde materiaal uit. Het onaangename van dit soort zaken is, dat de personen, die over een dergelijke uitzending het laatste woord hebben, en zeker zij die de film monteren, meestal in de verste verte geen idee hebben van het onderwerp of het belang van de zaak, die zij onder handen hebben. Zelf heb ik nooit te zien gekregen wat werd uitgezonden. De overige 32 minuten gingen zoals te doen gebruikelijk op de plank onder het uitdrukkelijke beding, dat er geen millimeter film van deze gesprekken zou worden weggegooid. Temeer, omdat de De Mohrenschildts Amerikaanse journalisten helemaal niet over de vloer wilden hebben en het ernaar uitzag, dat ik de enige buitenlandse journalist was, die - en dit dient te worden herhaald, dankzij het spoor van helderziende Gerard Croiset - tot deze uitzonderlijke reportage was gekomen. | |
[pagina 39]
| |
8
In 1967 stelden de Amerikaanse televisiejournalisten zich immers nog nagenoeg unaniem op het standpunt, dat Oswald J.F.K. helemaal alleen had vermoord. Walter Conkrite, de paus en commentator van cbs vermeldde in een televisieprogramma dat twee van de drie Amerikanen weliswaar van mening waren, dat er een monsterlijk complot achter de Dallas-affaire zat, maar hij, Conkrite verzekerde televisiekijkend Amerika, dat ‘Lee Harvey Oswald de enige moordenaar was en dat geen tweede geweer aan de zaak te pas was gekomen.’ Het zou een verfrissende zaak zijn, indien sommige Amerikaanse t.v.-maatschappijen ertoe over zouden gaan jongere talenten op de stoelen van versleten en niet met hun tijd meegaande figuren als Conkrite neer te zetten. Een frisse wind zou nuttig kunnen zijn in deze sector. cbs probeerde haar kijkers in 1967 er nog altijd van te overtuigen dat er slechts één kogel voor nodig was geweest om J.F.K. te vermoorden of dat de president uitsluitend van achteren was geraakt, dus vanaf de plaats waar Oswald gezeten zou hebben in het oude gebouw van het School Depository op de hoek van Dealey Plaza. Ik begrijp niet waarom er geen enkele Amerikaanse journalist in zou zijn geslaagd gesprekken te hebben, zoals ik hier eerder heb weergegeven, met bijvoorbeeld de chirurg van het | |
[pagina 40]
| |
Parkland Memorial Hospital, die verklaarde, dat de hele ziekenhuisstaf wist, dat Kennedy wel degelijk van twee kanten werd beschoten. Het merendeel van de Amerikaanse pers bleek een willig werktuig van de hoogste autoriteiten in het land te zijn, die de moord van Dallas aan het publiek niet als een staatsgreep van binnenuit, maar als een niet controleerbare daad van één enkele gek of nietsnut trachtten voor te stellen. Ik ben van mening dat van de ongeveer 150 boeken, die thans in de Verenigde Staten over deze affaire zijn verschenen, de studie van een voormalige medewerker van senator George McGovern, Michael L. Canfield, bijgestaan door Alan I. Weberman - met een voorwoord van Henry B. Gonzalez, een democraat uit Texas - belangwekkend genoemd mag worden. Hierin wordt zonder meer duidelijk gesteld dat de aanslag op president Kennedy een coup van de cia is geweest. Er wordt aangetoond, dat alhoewel De Mohrenschildt voor de commissie Warren ontkende, dat hij ooit spionagewerk had gedaan, hij wel degelijk tijdens de laatste wereldoorlog verbonden is geweest aan de Office of Strategic Services (oss). Wat ik toevallig te weten kwam door de ontmoeting met George was, dat hij een gedeelte van zijn studiejaren in Luik, België, had doorgebracht. Nadat mijn grootmoeder was gescheiden hertrouwde zij met graaf Ilia Poslavsky, eveneens een edelman van Witrussische afkomst, wiens familie in Russisch Azië woonde. De vader van Poslavsky was gouverneur in Tasjkent, een positie, in de tijd van het Keizerlijke regime vergelijkbaar met die van onder-koning. Er was een hofhouding en ter gelegenheid van het traditionele paasfeest reisde mijn grootmoeder met de Poslavsky's per speciale trein naar Petersburg voor het bijwonen van de feeste-lijkheden met de familie van de Tsaar. Ná de revolutie woonden mijn grootouders eerst in Arizona in de Verenigde Staten. In de dertiger jaren kochten zij een villa in Sprimont, ongeveer twintig kilometer van Luik in de Ardennen. Ik heb een belangrijk deel van mijn jeugd hier doorgebracht. Er | |
[pagina 41]
| |
was een zwembad, er waren tennisbanen; het was een lustoord. De situatie wilde dus, dat George De Mohrenschildt bindingen met Luik had, evenals mijn tweede grootvader Poslavsky, die verbonden was als ingenieur aan de Englebertfabrieken. Mijn moeder studeerde in die dagen aan het Luikse Conservatorium alt-viool. Haar zuster studeerde (aan de vooravond van de revolutie) aan het Conservatorium in Moskou cello. Graaf De Mohrenschildt noemde de Poslavsky's ‘een bekende en prominente adellijke familie, oorspronkelijk uit Polen afkomstig.’ George en ik zouden in de loop der jaren vrienden worden. Ik heb altijd de indruk gehad dat deze bijkomstige familieomstandigheden hier een zekere rol bij speelden. De volgende fase in mijn onderzoek naar de moord op president Kennedy betrof Jim Garrison, de officier van Justitie in New Orleans. Op 11 februari 1968 wandelde ik zijn bureau binnen in het gerechtsgebouw van New Orleans, Louisiana. Boven de deur van dit bureau hing een wapen met de woorden Causa civium nulum negotium principium. Garrison scheen bij dit motto te leven. Hij zei mij: ‘Niets kan mij nu meer weerhouden mijn onderzoek voort te zetten. Ik zal mij niet laten afschrikken door bedreigingen. Ik hou veel van mijn vrouw en kinderen. Ik ben allerminst van plan het leven nu al vaarwel te zeggen, maar ik doe zeker geen één stap terug. Zij zullen me moeten vermoorden om mij tot zwijgen te brengen.’ Helaas zou men op 27 januari 1971, drie jaar later vernemen, dat Garrison zijn onderzoek officieel had stop gezet, ‘omdat een vreemde muur van glas door de regering om de affaire was heengebouwd.’ Garrison zag er bleek en ziekelijk uit bij deze aankondiging. Hij leed aan een rugaandoening. Bovendien had hij te kampen gehad met verraad en onregelmatigheden tussen leden van zijn eigen staf. Zijn bureau was geïnfiltreerd geweest door ‘de vijand’, naar men aannam de cia en de fbi. Maar die dag in februari 1968 was het kantoor van Garrison nog één en al bedrijvigheid. Jim zat zelf in blakende welstand achter een gigantisch bureau, een revolver in een holster op zijn heup, | |
[pagina 42]
| |
met zijn voeten, zoals Amerikanen dat doen, vóór zich boven op tafel. Aan de muren hingen grote foto's van de moord in Dallas. De hele kamer lag vol met dossiers en materiaal over Kennedy. Het maakte een enigszins chaotische indruk. Maar in de boekenkast prijkten geruststellend de werken van Plato en Aristoteles. Ik vroeg Garrison eerst, hoe hij in de Kennedyzaak was terechtgekomen. ‘Puur toeval,’ antwoordde hij. ‘Het is een feit dat onmiddellijk na de schietpartij in Dallas wij ook hier een routineonderzoek begonnen. Lee Harvey Oswald heeft namelijk na zijn terugkeer uit de Sovjet-Unie enige tijd in deze stad doorgebracht. Aanvankelijk wees echter alles er op, dat de conclusies van de commissie Warren inderdaad juist waren. Wij ontdekten niets nieuws. Ik behoorde bovendien tot die personen, die erin geloofden, dat de regering in Washington naar behoren haar taken uitvoerde en volgens de regels van het fatsoen opereerde. Tot op het moment, dat wij ontdekten dat een man, genaamd David Ferrie, een cia-agent, opdracht had gekregen een groep saboteurs naar Cuba over te vliegen, op verzoek van de cia. Zij hadden de opdracht premier Fidel Castro te vermoorden. Zoals je weet, heeft de cia nu eenmaal een blanco volmacht om iedereen, welke staatsman ook ter wereld, te laten vermoorden, indien kan worden bewezen door functionarissen van de cia dat de betrokken persoon pro-communistisch is.’ Hierbij dient te worden aangetekend, dat Garrison deze verklaring aflegde lang voor de beruchte commissie, voorgezeten door vice-president Nelson A. Rockefeller, in 19775 officieel bevestigde dat de cia in vele gevallen in de moordoperaties buiten haar boekje was gegaan. ‘Wat wij bijzonder verdacht vonden,’ aldus Jim Garrison, ‘was dat deze Ferrie op de dag van de moord op J.F.K. een trip naar Houston, Texas maakte, zogenaamd om te gaan schaatsen. Het had die dag niet alleen zwaar geregend, maar er waren bovendien in het gebied van Houston hevige onweersbuien geweest. Het was dus zonder meer vreemd, dat Ferrie onder deze omstandigheden zo | |
[pagina 43]
| |
nodig een rit van negen uur moest gaan maken. Bij nader onderzoek bleek dat Ferrie zich in Houston gedurende enkele uren in de buurt van een telefooncel had opgehouden. Vandaar dat wij Ferrie hebben opgepikt om hem te ondervragen.’ ‘Is die man inmiddels overleden?’ vroeg ik. ‘Inderdaad,’ antwoordde de officier van Justitie, ‘en onder uitermate verdachte omstandigheden.’ Jim Garrison vervolgde, dat hij, met de documenten in de hand, niet vrijuit over deze zaak kon spreken, omdat zij nog sub judice was. Hij noemde echter de zakenman Clay Shaw uit New Orleans als eveneens nauw bij de affaire betrokken. Opmerkelijk was ook, dat Garrison vaststelde, dat de moord op president Kennedy aanvankelijk voor februari 1963 was gepland geweest. Dat was dus tezelfdertijd dat de De Mohrenschildts met de noorderzon naar het eiland Haïti vertrokken, naar hun zeggen om hun sisalplantages te bezoeken en geologisch onderzoek te verrichten. George heeft mij trouwens al die jaren bij herhaling gezegd, dat hij verbaasd was, ‘dat de moord op J.F.K. zo laat kwam.’ Hij zei deze eerder te hebben verwacht! Time Magazine meldde op 20 april 1970, dat de advocaat Sherman H. Skolnick in Chicago een proces was begonnen om aan te tonen dat de Amerikaanse regering gegevens had achtergehouden inzake een complot of complotten om president Kennedy op een eerdere datum te vermoorden dan 22 november 1963 in Dallas. Op 2 november 1963 bijvoorbeeld zou een aanslag op J.F.K. in Chicago zijn beraamd geweest. Inderdaad bleek Kennedy dat bezoek aan Chicago zogenaamd wegens een verkoudheid te hebben bekort. Pierre Salinger, de perschef van het Witte Huis zou te verstaan hebben gegeven, dat de veiligheidsdienst voor een complot vreesde. Garrison vervolgde op 11 februari 1967: ‘Vijftien maanden geleden was ik er nog volledig van overtuigd, dat Oswald de president had vermoord. Ik herinner mij zelfs, dat ik de moeder van de man eens op de televisie hoorde verklaren, dat haar zoon in feite een held was geweest, en dat hij een begrafe- | |
[pagina 44]
| |
nis van een held had verdiend. Ik dacht toen, deze vrouw is hartstikke gek. Maar nu pas begrijp ik dat Oswald het type man was, die geen vlieg kwaad zou doen. Het is bovendien opvallend, dat enkele dagen vóór de aanslag in Dallas een aantal bureaus van de fbi in het zuiden telegrammen ontvingen, dat er een moord op J.F.K. in Dallas was voorbereid. Er zijn zelfs aanwijzingen, dat deze telegrammen door Lee Harvey Oswald zelf waren verzonden.’ Ik lichtte Jim Garrison in over mijn bezoek op 159
oktober 1967 aan de De Mohrenschildts. Ik sprak over de condoleancebrief van George aan de moeder van Jacqueline Kennedy. Ik onderstreepte, dat De Mohrenschildt in deze brief zich bijzonder laatdunkend over Oswald had uitgelaten, terwijl hij juist op de film voor de nos-t.v. op tegenovergestelde wijze lovend en prijzend over de man had gesproken. Ik gaf details over deze loftuitingen. | |
[pagina 45]
| |
‘Volgens George De Mohrenschildt,’ vertelde ik Garrison, ‘is het absoluut uitgesloten, dat Oswald Kennedy vermoordde, want hij had juist de grootste bewondering voor de president.’ Ook wees ik op de ongezouten kritiek van het echtpaar op de commissie Warren. De officier van Justitie antwoordde, dat George De Mohrenschildt hem met betrekking tot de moordaanslag op J.F.K. steeds had gefascineerd. Ik kreeg zelfs de indruk, dat ook Garrison geïnteresseerd was in een gesprek met George. Ik bood in deze mijn bemiddeling aan. Er zijn ook inderdaad telefoongesprekken over deze aangelegenheid gevoerd. George schreef mij later, dat hij ‘een belangwekkende en interessante brief van Jim Garrison had ontvangen.’ Voor zover ik weet heeft de uiteindelijke ontmoeting echter nimmer plaatsgevonden. Het gesprek met Jim Garrison van veertig minuten is in zijn geheel en onverkort op 21 februari 1968 door de nos-t.v. uitgezonden. Het veroorzaakte veel aandacht in de pers. Terwijl ik sedert de Nieuw-Guinea-affaire voor het dagblad De Telegraaf niet bestond, behalve als er iets rottigs of een onwaarheid viel te melden, schreef de televisiecriticus desalniettemin, dat het interview met Garrison door de nos uitgezonden ‘televisiejournalistiek van de bovenste plank was geweest.’ Uiteraard kon De Telegraaf bij haar fameuze objectieve berichtgeving er niet toe komen mijn naam in dit verband te noemen. Jim Garrison richtte zijn zwaarste geschut in het filminterview op de cia. Hij zei: ‘President Kennedy is door leden van de cia gedood. Ik ben er volmaakt van overtuigd, dat er mensen zullen zijn, die dit een boude uitspraak zullen vinden, maar het is de waarheid. Ik kan hier zelfs aan toevoegen, dat regeringsinstanties, bijgestaan door sommige persbureaus, erin zijn geslaagd mij af te schilderen als onverantwoordelijk. Hier staat tegenover, dat mijn kantoor in zes jaar tijd nog nooit een proces inzake moord heeft verloren. Wij hebben trouwens geen enkele belangrijke zaak ooit verloren. Wat ik dus | |
[pagina 46]
| |
probeer te zeggen, is dat ons werk hier vrij succesvol is geweest.’ De officier van Justitie vervolgde: ‘De personen van de cia die zich met de moord in Dallas bezighielden, hebben lange tijd alles in het werk gesteld om hun sporen bij voorbaat grondig uit te wissen. Dit is immers de normale gang van zaken bij de cia? Vandaar ook, dat zij dit soort operaties de codenaam “Executive Action” geven. Dit betekent, dat zij op deze wijze de wetten niet overtreden. Daar staat tegenover, dat een cia-agent, die zijn taak niet naar behoren volbrengt of die bijvoorbeeld vroegtijdig wordt ontdekt, automatisch in aanmerking komt voor liquidatie.’ Werd Lee Harvey Oswald om deze reden vermoord? Hij was in handen van de politie gevallen. Wilde men voorkomen, dat hij zou spreken? Werd insgelijks in 1977 door de cia aangenomen, dat George De Mohrenschildt op het punt stond door de mand te vallen en te spreken? Werd van hem verwacht, dat hij zelfmoord zou plegen? Garrison vervolgde: ‘Ik ben mij terdege bewust, dat wat ik hier zeg herinneringen oproept aan het Duitsland van Adolf Hitler. Want wat ik in feite aangeef, is dat het fascisme voet aan de grond heeft gekregen in Amerika. Het fascisme heeft gestalte gekregen in de activiteiten van de cia. Deze cia is ons fascistisch alter-ego. Wij hebben een grondwet die niet al te effectief is gebleken. Het is zeker een goede grondwet, maar in feite is die niet langer relevant. We hebben regeringsinstellingen ontwikkeld, of om het anders te zeggen, we hebben regeringsinstrumenten ontwikkeld, die buiten de grondwet om opereren en die machtiger zijn geworden dan de hele regering. Deze macht wordt vertegenwoordigd door de cia.’ ‘Ik verklap hier nauwelijks geheimen, want als ik wist dat ik dit zou doen, dan zou ik het landsbelang schaden en dat is het laatste wat in mijn bedoeling ligt. Waar ik uitsluitend op uit ben, is om de waarheid aan het licht te brengen. Misschien kan ik mijn land zelfs helpen redden, alhoewel ik daar niet meer zo zeker van ben. De vraag is, zal ik deze zaken nog | |
[pagina 47]
| |
tijdig aan het licht kunnen brengen?’ Daarop vroeg ik Garrison: ‘Wat bedoelt u met nog tijdig?’ Hij antwoordde: ‘Ik geloof niet dat er iemand is in dit land, die de moord op president Kennedy onderzoekt zoals wij dat hier in ons bureau doen. Ik geloof verder, dat er niemand in de Verenigde Staten is die zich op deze wijze met het vaststellen van de feiten zou kunnen bezighouden en tezelfdertijd zijn positie niet verliezen. Want dezelfde machten, die op de manier waarop men een vlieg doodslaat achter de moord op J.F.K. hebben gezeten, zijn nog altijd zeer actief en allerminst ongevaarlijk.’ ‘De cia heeft in de loop der jaren speciale technieken ontwikkeld om in het geheim en zonder enig spoor achter te laten moorden te kunnen plegen. Met andere woorden, wanneer er zo'n moord plaatsheeft, dan wordt ervoor gezorgd dat een ander verdacht wordt en voor de misdaad opdraait. Als het enigszins mogelijk is, wordt er een slachtoffer gezocht, dat tegelijkertijd voor communist of verkapte Marxist kan worden uitgemaakt. Alle communisten zijn in de ogen van Amerikanen immers automatisch boeven. In feite gaat het er langzamerhand in ernst om, hoe men voldoende haat en nijd voor het communisme kan opwekken, vooral omdat we eigenlijk in de Verenigde Staten al in een kwart eeuw geen echte of felle communisten hebben gezien. We hebben niet eens een communistische partij, althans geen partij die men au sérieux hoeft te nemen. Desalniettemin gaat de propaganda vanuit Washington voort met te hameren op deze heilige oorlog tegen het communisme in alle hoeken en gaten van de wereld. Men wil immers in Washington dat wij het communisme met hand en tand bevechten?’ Garrison onderbrak hier zijn betoog met te verklaren: ‘Misschien is het zelfs noodzakelijk, dat ik hier vaststel, dat ik zelf niet pro-communistisch ben. Ik geef de voorkeur aan ons democratisch politiek bestel en onze democratische levenswijze. Maar naar mijn mening worden wij thans in Ameri- | |
[pagina 48]
| |
ka geconfronteerd met fascisme, wat voor mij even onaanvaardbaar is als communisme. En communisme wordt juist altijd als regel door het fascisme gebruikt als een voorwendsel om de democratie te vernietigen. Duitsland was onder Hitler niet communistisch. Het was erger. Hitler gebruikte de angst voor communisme om met zijn fascisme aan de macht te komen. Het is daarom droevig om te zien hoe zich in de Verenigde Staten als uitvloeisel van de moderne welvaartstaat een nieuwe vorm van fascisme ontwikkelt. Het grote gevaar bestaat namelijk hierin, dat de regering naar de pijpen danst van wat de fascistische invloeden die haar omringen willen dat zij doet. Wanneer je dat punt hebt bereikt, dan ontstaat een uitermate gevaarlijke situatie. Wanneer bovendien de macht zo groot is als die van de moderne Verenigde Staten, dan dreigt er een gevaar, waar de hele wereld mee heeft te maken. Het is langzamerhand de cia die alle belangrijke en principiële besluiten op het gebied van de buitenlandse politiek neemt. De cia doet dit door de wettige regering met zeer beperkte alternatieven te confronteren, zoals zij heeft gedaan tijdens de invasie van de Varkensbaai op Cuba in 1961.’ Ik vroeg Garrison naar de rol die Lyndon B. Johnson mogelijk in de hele affaire zou kunnen hebben gespeeld. ‘Laat ik het nog eens zeggen, ook ik geloofde aanvankelijk de commissie Warren. Het kwam zelfs nooit bij me op, dat de nieuwe president, Lyndon B. Johnson, of dat de Opperrechter van de Verenigde Staten Earl Warren, of dat leden van deze commissie tegenover het grote Amerikaanse publiek gewoon zouden staan te liegen. Ieder van deze mensen moet absoluut zeker geweten hebben dat de cia president John F. Kennedy heeft laten doodschieten.’ Nogmaals vroeg ik: ‘Wist Johnson dit?’ ‘Natuurlijk moet hij het hebben geweten, anders zou hij immers niet een commissie hebben samengesteld, die bestond uit Allan Dulles, het voormalige hoofd van de cia, senator Richard Russell, die de senaatscommissie voorzit, die zogenaamd de cia moet controleren, Gerald Ford, een lid van het | |
[pagina 49]
| |
congres bekend om zijn bindingen met de cia in het Huis van Afgevaardigden, of John Mc Cloy, die indertijd hoofd was van de oss, de organisatie die later in de cia werd omgezet. In feite was de zogenaamde commissie Warren niets anders dan een gezelschap heren, dat de bescherming van de cia genoot. De president moet dit allemaal geweten hebben om tenslotte met deze speciale keuze uit de bus te komen. Toch heb ik ook, in de dagen dat dit allemaal plaatsvond, steevast in de conclusies van deze commissie geloofd.’ Hij vervolgde: ‘In het najaar van 1964 had ik een gesprek met de invloedrijke senator Russel B. Long in Washington D.C. Hij vertelde mij, dat hij niet geloofde, dat Lee Harvey Oswald Kennedy werkelijk had vermoord. Ik was hier zeer verwonderd over, omdat hier dus een man van gezag in de hoofdstad aan de conclusies van de commissie Warren twijfelde. Ik vloog terug naar New Orleans en nam het besluit opnieuw het eerder door ons bureau verzamelde materiaal te bestuderen. Om een lang verhaal kort te maken, wat toen gebeurde was, dat wij op operaties van de cia in het gebied van New Orleans stuitten. Het was allemaal erg vreemd. Zelfs nadat we hadden vastgesteld dat de cia bij de zaak was betrokken, wilden wij het nog niet gelo-ven. Zelfs toen ik voor de eerste maal bekendmaakte, dat de cia bij de affaire van Dallas was betrokken, zei ik dat wij gegevens hadden gevonden betreffende personen, die door de cia betaald waren. Ik gebruikte de verleden tijd, omdat ik als vanzelfsprekend had aangenomen, dat deze figuren niet langer in dienst zouden zijn van de cia. Maar ik had het bij het verkeerde eind. Wij zijn namelijk met grote zorgvuldigheid de antecedenten van ieder van deze personen nagegaan. We kwamen tot de ontdekking dat zij nog steeds voor de cia werkten. Wij waren van mening, dat wij verplicht waren deze bevindingen wereldkundig te maken.’ ‘Wanneer wij in dit land moord tot een aanvaardbare procedure maken, dan ben ik van mening dat het beter is dat de rest van de wereld hier zo spoedig mogelijk over wordt ingelicht, want dat zou kunnen | |
[pagina 50]
| |
inhouden dat de kans groter wordt dat de cia ophoudt met deze moordpraktijken.’ Ik vroeg hem of Lee Harvey Oswald ook voor de cia had gewerkt. Garrison antwoordde: ‘Inderdaad. De cia had Oswald reeds op het oog voor hij naar Rusland vertrok. Hij was een ideale cia-kandidaat.’ Had de officier van Justitie bewijzen, dat Oswald mogelijk het telegram had verzonden dat een aanslag op J.F.K. aankondigde? ‘Ja, wij hebben dit bewijs. In feite krijgen we dit soort bewijsmateriaal meestal omdat iemand zijn mond voorbij praat of de zaak verraadt. Wij geloven, dat in dit speciale geval Oswald zelf de man is geweest.’ Garrison besloot met te zeggen dat Oswald in dienst van de regering was geweest. Verschillende personen in dienst van de cia hadden in dit opzicht reeds getuigenverklaringen afgelegd. Enkele weken later filmde ik in Washington mevrouw Evelyn Lincoln, die jarenlang als privé-secretaresse voor John F. Kennedy was opgetreden. Ik was vooral geïnteresseerd in wat zij zich herinnerde in de betrekkingen tussen J.F.K. en L.B.J. Zij vertelde, dat de verhouding tussen de president en zijn vice-president steeds slechter was geworden. Tijdens de Conventie van de Democratische Partij in 1960 in Los Angeles was Kennedy gekozen, tot grote teleurstelling en ergernis van Johnson. Hij had zich gedurende de verkiezingscampagne zelfs vrij fel tegen J.F.K. uitgesproken. Hij beschuldigde bijvoorbeeld de veel jongere senator uit Massachusetts ervan steeds maar op reis te zijn geweest om aan zijn populariteit te werken, terwijl hij, Johnson, in Washington was gebleven om zijn plichten als senator te vervullen. Mevrouw Lincoln herinnerde zich zelfs dat L.B.J. dermate in zijn wiek was geschoten toen Kennedy won, dat hij zelfs ‘vergat’ de Democratische presidentskandidaat met diens politieke zege geluk te wensen. ‘Kennedy besloot echter hierover geen ergernis te tonen. Hij wilde Johnsons gevoelens sparen,’ zei mevrouw Lincoln mij. ‘Om die reden besloot Kennedy dan ook Johnson in diens hoofdkwartier, het | |
[pagina 51]
| |
Biltmore Hotel in Los Angeles op te gaan zoeken. Prompt concludeerde de pers, dat J.F.K. besloten zou hebben om de senator uit Texas het vice-presidentschap aan te bieden. Niets was meer bezijden de werkelijkheid. Dit was nooit Kennedy's bedoeling geweest. Er ontstond een impasse. Vooral Robert F. Kennedy drong er bij zijn broer op aan zich niet door de pers of als gevolg van politieke intriges in een hoek te laten manoeuvreren. Desalniettemin werd het bijna onmogelijk gemaakt voor Kennedy een andere keuze voor vice-president te doen, wilde hij de gevoelens van L.B.J. niet nog verder kwetsen.’ Zij vervolgde: ‘Het eerste jaar leek het er op, dat alhoewel beide mannen in persoonlijkheidsstructuur en karakter drastisch van elkaar verschilden, zij toch redelijk goed met elkaar overweg zouden kunnen. Maar vele incidenten vertroebelden het water. Ik herinner mij bijvoorbeeld hoe tijdens een logeerpartij van Johnson in de villa van de Kennedy's in Palm Beach, Florida het volgende gebeurde. Ik was altijd gewend om iedere ochtend aan de ontbijttafel de binnengekomen post van de president keurig op een stapeltje geordend gereed te leggen. Bij de post was steeds de New York Times. Op een ochtend arriveerde Johnson het eerst beneden. Toen J.F.K. later verscheen, zag hij hoe de vicepresident de Times zat te lezen, die hij uit de post van de president had genomen. Het waren kleine incidenten, maar zoiets irriteerde Kennedy grenzeloos.’ Mevrouw Lincoln vertelde voorts hoe Johnson steeds alle mogelijke moeite deed om mee te kunnen reizen in het vliegtuig van de president, de Air force I. ‘Keer op keer belde hij mij op,’ aldus Evelyn Lincoln, ‘en zei dan: “Wees eens aardig, meisje. Kun jij er niet voor zorgen dat ik in het vliegtuig van de president meega?” Wat J.F.K. maar niet kon begrijpen was, dat terwijl L.B.J. hierover al vele malen zijn neus gestoten had, hij steeds maar bleef aanhouden en het altijd weer opnieuw probeerde. Dit terwijl hij bijzonder goed wist, dat er een regeringsbesluit was om nooit de president en | |
[pagina 52]
| |
de vice-president in hetzelfde toestel te laten reizen. Dit terwille van de nationale veiligheid.’ Johnson zou ook steeds speciale moeite doen om wanneer hij in de zogenaamde Oval Office een gesprek met de president had gehad op alle mogelijke manieren de aandacht van de pers te trekken ten einde zijn belangrijkheid te onderstrepen. ‘Hij werkte met zijn ellebogen en was lastig,’ aldus de secretaresse van de president. Ik vroeg hoe John F. Kennedy had gereageerd toen de vice-president bij de geboorte van zoon John een telegram had gezonden met de volgende inhoud: ‘Noem je zoon Lyndon en ik zal een jonge stier zenden als geschenk.’ ‘President Kennedy reageerde op deze Texaanse manieren met reserve en geduld,’ antwoordde mevrouw Lincoln. ‘Er waren inderdaad momenten dat de president genoodzaakt was in te grijpen om te voorkomen, dat Lyndon B. Johnson zich zou verliezen in een onaanvaardbare scheldpartij. Het is daarom een feit, dat Johnsons naam meer en meer van de invitatielijsten van het Witte Huis verdween. Iedere keer, wanneer L.B.J. ontdekte, dat zijn naam niet op een lijst voorkwam, belde hij mij op om te vragen of er misschien een vergissing was gemaakt. Dan ging ik naar de president en legde de zaak voor. President Kennedy antwoordde dan steeds: “Er is geen fout gemaakt, mevrouw Lincoln.”’ Soms had Johnson buien, dat hij zich in het Witte Huis van de Kennedy's dermate geïsoleerd voelde, dat mevrouw Lincoln hem had horen zeggen: ‘Ik ga terug naar Texas en ik kom nooit meer terug.’ Maar in Texas was een felle machtstrijd aan de gang tussen senator Sam Yarborough en gouverneur John Conally, zodat zij geloofde dat er helemaal geen plaats meer was voor L.B.J. op het politieke thuisfront. ‘In Texas hoopte men dat Lyndon rustig in Washington zou blijven,’ zei ze. ‘Eigenlijk is president Kennedy in beginsel naar Texas gereisd om de vrede tussen verschillende democratische politici in die staat te helpen bevorderen. Dit zou hem noodlottig worden.’ | |
[pagina 53]
| |
Intussen was ik, sedert mijn bezoek aan de De Mohrenschildts in Dallas, geleidelijk aan een correspondentie begonnen met George. Op 31 mei 1968 schreef hij mij een belangwekkende brief: ‘Sylvester Dayson wil je graag ontmoeten. Maar hij is er wel nog steeds tegen je een officieel interview toe te staan.’ 10
| |
[pagina 54]
| |
Interessant in dit verband was, dat Gerard Croiset aan de heer Enkelaar en mijzelf, zoals gewoonlijk via een bandopname had meegedeeld, dat de samenzweerders in de zaak Kennedy gewoonlijk op een ranch ergens tussen Dallas en Fort Worth bijeen waren geweest. Croiset gaf tal van aanwijzingen en beschreef de gastheer in details. Nu, volkomen onafhankelijk van de te Utrecht gedane mededelingen, sprak De Mohrenschildt in Texas over een intieme vriend, met wie hij veel over mij had gesproken en die mij wilde ontmoeten. Het merkwaardige was, dat George nooit de vraag stelde, waarom ik de heer Sylvester Dayson wilde interviewen of waarover. Hij bracht zonder meer mijn verzoek over en het werd geweigerd. Ik ben dus nooit op deze ranch geweest. Croiset beschouwt het als een gemis en een betreurenswaardig feit, dat ik geen manier wist te vinden om toch in contact te komen met deze vriend van De Mohrenschildt. Een nieuwe ontwikkeling deed zich voor in de zomer van 1968. Ik had mijn manager voor lezingen in New York, Robert Keedick ingelicht over mijn auto-ongeluk. Na enige tijd verzocht hij mij kennis te maken met een bekende Amerikaanse schrij-ver, Robin Moore. Deze Moore publiceerde o.a. een heldenroman over de beruchte groene baretten in Vietnam, daarbij de Amerikaanse slachting onder Zuidoostaziatische boeren verheerlijkend. Ik was toch nieuwsgierig naar deze man. Ik ontmoette hem in een bar aan de Third Avenue in gezelschap van een medewerker, genaamd Glenn Bryan Smith, het klassieke type van de geheime agent met kort geschoren, blond haar. Hij presenteerde mij een kaartje met een adres in Fort Lauderdale, Florida en gaf als zijn beroep advocaat op. Hij zei een eerste assistent van Moore te zijn. Beide heren waren intensief bezig met een onderzoek naar de moord op president Kennedy. Smith stelde voor, dat hij mij in Nederland zou ontmoeten teneinde onze onderzoekingen te coördineren. In juni 1968 ontving ik daarop ten huize van mijn ouders een boodschap van de heer Smith, dat hij mij de volgende dag in Hotel Terminus in Utrecht wilde ontmoe- | |
[pagina 55]
| |
11
ten. Ik alarmeerde de heer Carel Enkelaar, die het gesprek in Utrecht bijwoonde. Ogenschijnlijk ging het inderdaad om de Kennedy-affaire, alhoewel de Amerikaanse bezoeker tevens wilde weten hoe hij op een goedkope wijze een partij zilver kon inkopen, aangezien de wereldprijzen omhoog gingen. | |
[pagina 56]
| |
In de loop van dit gedenkwaardige gesprek liet Glenn Bryan Smith zich tegenover Carel Enkelaar en mij in de navolgende zin onder meer uit: ‘Toch geloof ik, Willem, dat je beter met je onderzoek naar J.F.K. kunt ophouden. Je weet wat er met je kan gebeuren. Je wordt in New York gewoon op straat gekidnapt, in een auto geduwd, naar een privé-vliegveldje gereden, in een privé-vliegtuig gestopt en er vervolgens ergens boven de Atlantische Oceaan uitgegooid. En bedenk wel, dat je niet de eerste zou zijn die op deze wijze in de zaak Kennedy aan een vroegtijdig einde zou komen.’ Het was duidelijk, Smith was in Nederland om mij te intimideren en te bedreigen. Althans zo vatte ik het zelf op. Hij deed nog een aantal voorstellen om te komen tot het oprichten van een televisiedienst voor documentaires waarbij samenwerking zou moeten bestaan tussen de organisatie van Robin Moore en de nos. De correspondentie in dezen stopte algauw en we zouden nooit meer iets van beide heren vernemen. Bij navraag in Fort Lauderdale bleek het opgegeven kantoor bovendien niet te vinden. Na de zomer in Nederland te hebben doorgebracht, arriveerde ik na een kort bezoek aan Mexico op 28 augustus 1968 in Los Angeles. Mijn volgende programmapunt betrof een soldaat van fortuin, Loran H. Hall, 39 jaar oud. De man was het echte type kapitein Westerling, gereed om waar ook ter wereld te vechten, als het maar om het bestrijden van het communisme ging. Hij woonde in een aardig vrijstaand huis aan 2633 Military Avenue. Het afgezaagde prestigesymbool, een beige Cadillac, stond ernaast geparkeerd. Hall zat hier sedert 1963 eigenlijk ondergedoken, en was reeds verscheidene malen met de dood bedreigd. Er was een dolk op zijn bovenarm getatoeëerd. ‘Ik ben conservatief,’ zei hij, ‘maar geen fascist. Ik hou van een goed gevecht. Ik zie graag bloed.’ Zijn vrouw scheen wat ouder en een dame met wat meer ontwikkeling. Zij keek van tijd tot tijd dan ook vreemd op als Hall weer met een of andere heldhaftige uitspraak kwam. Ik begreep dat hij zich lange | |
[pagina 57]
| |
tijd met de strijd tegen Cuba had beziggehouden. Hij had wapens gesmokkeld vanuit Florida. Hij was zelfs op Cuba geland als onderdeel van een team, dat Fidel Castro had moeten vermoorden. Hij was echter opgepikt, had langere tijd op Cuba vastgezeten, maar was uiteindelijk toch vrij gekomen en had zijn oude bedrijf, oorlog voeren tegen het revolutionaire bewind van Fidel, onmiddellijk voortgezet. Ik had een cameragroep van de cbs onder leiding van Merle Cevern meegebracht, met wie ik reeds verscheidene t.v.-interviews in Californië had gefilmd. Ik zal nooit begrijpen, waarom cbs-functionarissen, die zowel in Dallas, toen ik een film van De Mohrenschildt vastlegde, als hier in Los Angeles tijdens het filmen van Hall, er met hun neus bovenop hebben gezeten, niet onmiddellijk zelf hebben toegehapt, om dit soort figuren betrokken bij de affaire Dallas voor eigen archieven vast te leggen. De voornaamste mededeling uit dit gesprek was, dat Loran Hall verklaarde, dat hem op 17 oktober 1963, dus een goede vijf weken vóór de moord op J.F.K. in het kantoor van een bekende petroloog en ingenieur uit Dallas Lester L. Logue een bedrag van 50 000 dollar was aangeboden om mee te doen aan de moord op president Kennedy. Er waren een vijftal andere heren in het kantoor van Logue tijdens dit gesprek aanwezig. Hall wenste slechts één ervan te omschrijven als ‘een man, die onlangs één der grootste vrachtwagenbedrijven in de Verenigde Staten in zijn macht had gekregen.’ Toen ik aan bleef dringen, om meer namen te weten te komen, antwoordde hij, dat indien Logue zijn verklaring zou ontkennen, hij bereid was met andere namen te komen ende aanwezigen één voor één te identificeren. Hall zette uiteen dat hij ambivalente betrekkingen onderhield met Logue. Op een dag was Hall door de politie van Dallas gearresteerd op een valse beschuldiging, dat er narcotica in zijn auto gevonden zouden zijn. De heer Logue betaalde prompt 5 000 dollar om Hall uit de gevangenis te krijgen. ‘Hij moest dit wel doen,’ aldus de soldaat van avontuur, ‘want op dat moment stond er een vracht- | |
[pagina 58]
| |
wagen met wapens bestemd voor de bevrijding van Cuba in de garage van zijn buitenhuis.’ De heer Hall vertelde verder de beroemde Zapruder-film te hebben gezien. Dit was de film, die een textielhandelaar, Abraham Zapruder, volkomen toevallig met een amateurcamera op Dealey Plaza van de moord op de president had gemaakt. Hij had deze film vrijwel onmiddellijk voor 50 000 dollar aan Life Magazine verkocht. Door deze manipulatie was deze film vele jaren onbereikbaar voor het Amerikaanse publiek gebleven. Ik stelde de vraag of Hall de tot dusverre geheim gebleven opnamen inderdaad zelf had gezien opnieuw, toen onze camera draaide. Toen antwoordde hij echter met een geheimzinnige glimlach en wilde dit niet bevestigen of ontkennen. Hall vroeg duizend gulden voor het interview. Ik was, met de door de nos beschikbaar gestelde fondsen, niet in een positie hem hierin tegemoet te komen. Van Los Angeles vloog ik rechtstreeks naar Dallas waar ik 29 augustus 1968 aankwam. Ik logeerde bij de De Mohrenschildts. Ik vroeg George of hij Lester Logue kende. Tot mijn verbazing antwoordde hij: ‘Zéér goed, hij is een vriend van me. Wij hebben indertijd samen een olieonderzoek uitgevoerd op Cuba toen dictator Fulgencio Batista nog aan het bewind was.’ George noemde de belangen die Lester Logue mogelijk nog altijd op Cuba bezat ‘aanzienlijk’. Dit zou de belangstelling van Logue voor de omverwerping van Fidel Castro's bewind kunnen verklaren. Zowel Logue als George De Mohrenschildt waren natuurlijk leden van de Dallas Petroleum Club. George schreef mij zeer dikwijls op papier van deze organisatie en wij zijn er samen een aantal malen geweest. Ik belde Logue in zijn kantoor vanuit het huis van De Mohrenschildt, die overigens verzocht vooral niet te laten blijken dat ik vandaar telefoneerde. De heer Logue bevestigde meteen dat hij Hall kende, maar hij noemde hem tegelijkertijd ‘een psychopaat’. Volgens Logue was Hall gearresteerd omdat hij ‘bepaalde pillen in zijn auto had.’ Hij gaf ove- | |
[pagina 59]
| |
rigens toe, dat hij de politie had gebeld om te bemiddelen bij de vrijlating van de man. Daarop vroeg ik hem, of hij een wederwoord voor onze camera wilde geven, omdat Hall in Californië eveneens op film had verklaard, dat hem in het kantoor van Logue 50 000 dollar was geboden om deel te nemen aan de moord op president Kennedy. Op dat moment ontplofte Logue van woede. Hij raasde, vloekte, en tierde, hetgeen dus een gunstig teken was. Hij bedreigde mij bovendien. Hij zou onmiddellijk de fbi waarschuwen en mij laten arresteren. Hij zou bovendien wie dan ook een proces aandoen wanneer dergelijke waanzinnige beschuldigingen via de televisie zouden worden uitgezonden. Ik antwoordde de heer Logue, dat het mij een boeiende zaak toescheen ook eens gearresteerd te worden voor het maken van een filminterview, dat ik nauwelijks geïnteresseerd was of hij de fbi zou waarschuwen of het Witte Huis inschakelen, en dat het enige wat ik hem vroeg was, of hij voor de camera wilde reageren op de uitspraken van de reeds geïnterviewde meneer Hall, die hij naar eigen zeggen in ieder geval vrij goed scheen te kennen. Ik benadrukte dat het ons beleid was, nooit iemand aan het woord te laten zonder gelegenheid tot weerwoord te bieden. We spraken daarom af, dat ik de volgende ochtend op 9.00 uur op zijn kantoor zou verschijnen, vergezeld van een cbs-camerateam. George De Mohrenschildt had zich op de achtergrond hogelijk geamuseerd over de netelige situatie waarin zijn kameraad en collega Logue zich tijdens het telefoongesprek had bevonden. Op 30 augustus 1968 belde ik in de vroege ochtend het kantoor van Lester L. Logue om de gemaakte afspraak te bevestigen. Logue deelde toen echter zelf mee, dat de fbi niet in mij was geïnteresseerd, dat hij niet in mij was geïnteresseerd en hij hing de hoorn op de haak. De film over het gesprek met Loran Hall is op 22 oktober 1968 door de nos-t.v. uitgezonden. Ik was zelf in de Verenigde Staten om een andere reportage te maken en zodoende niet ter plaatse om nadere tekst en uitleg te geven. Niemand heeft ooit | |
[pagina 60]
| |
begrepen hoe belangrijk dit gesprek met Hall, tien jaar geleden opgenomen, was geweest. Het stelde immers aan de hand van een duidelijke getuige onomstotelijk vast, dat er rond de moord op president Kennedy wel degelijk van een complot sprake was. Op 1 april 1977 werden mij in het programma ‘Good Morning America’ van de abc-t.v. door David Hartman een aantal vragen gesteld. Hierin lanceerde ik het ‘nieuws’ dat Loran Hall mij had gezegd, dat hem in het kantoor van Lester L. Logue in Dallas, een goede vriend van George De Mohrenschildt, 50 000 dollar was geboden om J.F.K. te helpen vermoorden. Eindelijk ontstond in de Verenigde Staten enig rumoer omtrent deze uitspraak. Logue liet onmiddellijk aan de pers bekendmaken, dat hij niet begreep, dat abc-t.v. dergelijke verklaringen via het nationale televisienetwerk bekendmaakte. Logue noemde mij een ‘psychopaat, die op publiciteit uit was,’ en hij dreigde - zowel abc-t.v. als mij - met een proces. Dit was het oude liedje. abc en ik wachten nog steeds op een aanklacht. Gezien het kabaal in de Verenigde Staten over mijn uitspraak referend aan het interview met Loran Hall, adviseerde ik Carel Enkelaar in april 1977 dringend om dit interview onmiddellijk aan abc-t.v. beschikbaar te stellen. Er volgden weken telefoneren en onbeantwoorde telegrammen en boodschappen en er gebeurde merkwaardig genoeg niets. Op een moment, dat een t.v.-opname, die mogelijk voor eens en voor al het Amerikaanse publiek zou kunnen overtuigen dat er in Dallas inderdaad van een complot sprake was geweest, absoluut noodzakelijk was, draaiden alle betrokken partijen uiteindelijk voorzichtig om elkaar heen. Er gebeurde helemaal niets. De avond van het Logue-incident, op 28 augustus 1968 ontvingen de De Mohrenschildts vrienden uit Fort Worth, een advocaat, getrouwd met een Russische prinses. In de laatste weken van zijn leven in 1977 begreep ik van George, dat dit echtpaar intiem met hem bevriend was gebleven. Het waren waar- | |
[pagina 61]
| |
schijnlijk de enige twee mensen in heel Dallas die De Mohrenschildt waren blijven vertrouwen, lang nadat zijn vrouw hem reeds had verlaten en naar Californië was vertrokken. George sneed die avond als gewoonlijk een groot aantal onderwerpen aan. Hij sprak over uraniumleveranties van Tsjecho-Slowakije aan de Sovjet-Unie, terwijl het Praagse regime tegelijkertijd uraniumleveranties naar Engeland was nagekomen. Hij had opnieuw een brief geschreven aan de moeder van Jacqueline Kennedy, onmiddellijk nadat Robert F. Kennedy in juni was vermoord. Mevrouw Janet Auchincloss had ook dit keer geantwoord, dat zij haar voormalige schoonzoon, John F. Kennedy nog altijd als een held zag. ‘Wel, als de Kennedy's niet in een oplossing van die moord zijn geïnteresseerd, wie zou het dan zijn,’ aldus George De Mohrenschildt die avond. Opmerkelijk is een uitspraak van Gerard Croiset, op de band opgenomen op 9 november 1976, dat er een rapport over de moord in Dallas zou bestaan, ‘waarvan de familie Kennedy wel degelijk een kopie heeft.’ Ook Croiset tastte in het duister waarom de Kennedy's zich Oostindisch doof hielden. ‘Misschien zal de huidige generatie eerst moeten uitsterven alvorens de waarheid ooit bekend zal worden,’ aldus Gerard Croiset. Jim Garrison had intussen formeel de familie De Mohrenschildt verzocht hem in New Orleans te bezoeken om over de zaak J.F.K. te spreken. Ditmaal zeiden zij weinig zin te hebben naar de officier van Justitie in Louisiana te reizen. George had verder het voorzitterschap van de lokale organisatie op zich genomen, welke zich beijverde om senator George McGovern tot president gekozen te krijgen. Ook vertelde hij in Washington D.C. met de ambassadeur van Haïti te hebben onderhandeld over de levering van titanium voor de staalproduktie. ‘Het hangt echter eigenlijk- allemaal af van het feit of de zoon van de ambassadeur een baantje in de Verenigde Staten zal kunnen krijgen,’ verduidelijkte De Mohrenschildt. ‘Verder hangt de levering af van een regeling voor een lening door de Ameri- | |
[pagina 62]
| |
kaanse regering aan het regime in Port-au-Prince. De ambassadeur van Haïti,’ zei George, ‘heeft een aantrekkelijk voorkomen, maar hij is tezelfdertijd één van de grootste boeven die ik ooit heb ontmoet.’ Die avond overhandigde De Mohrenschildt mij een artikel van vijf pagina's dat hij had geschreven en dat de titel droeg: ‘Amerikaanse komedianten’. Hij drong erop aan, dat ik zou proberen het stuk in Nederland geplaatst te krijgen. In dit genre essay stelde George dat er mensen waren die werkelijk dachten, dat de De Mohrenschildts via elektronische apparatuur het brein van Oswald vanuit Haïti hadden bediend. Anderen hadden hem als een gedegenereerd lid van de internationale jet-set omschreven. Zelfs de bekende rechtse generaal Edwin A. Walker had in een artikel gezegd, dat het de hoogste tijd werd dat deze beruchte linkse De Mohrenschildt nader werd onderzocht. Ramparts Magazine had reeds geschreven, dat er bindingen bestonden tussen George en de cia. Ook de New York Post had De Mohrenschildt als een hoogst verdacht personage omschreven en als een rijk lid van de café-society bestempeld. Maar als het in zijn kraam te pas kwam, dan beriep De Mohrenschildt zich wel degelijk op de commissie Warren en zo schreef hij in voornoemd artikel dat de commissie in Washington tot de juiste conclusie was gekomen, dat ‘onze loyaliteit ten aanzien van de Verenigde Staten boven iedere verdenking stond en dat de commissie ons gelukwenste met ons goede staatsburgerschap.’ Hij beklaagde zich er opnieuw over, dat hij sinds de moord in Dallas door de Amerikaanse pers op de hielen was gezeten en dat hij verwachtte dat dit de rest van zijn leven zo zou blijven. Hij vroeg zich af of het mogelijk was de Amerikaanse ambassadeur in Haïti een proces aan te doen, omdat deze onmiddellijk na het bekend worden van het feit dat Oswald een vriend van hen was geweest de Amerikaanse families in Port-au-Prince opdracht had gegeven het echtpaar De Mohrenschildt niet langer | |
[pagina 63]
| |
te ontvangen. Het was eveneens onmogelijk om de leden van de commissie Warren een proces aan te doen vanwege verdraaiingen en het openbaar maken van een groot aantal persoonlijke gegevens zonder toestemming. ‘De hele episode Warren is een tragische komedie, die ik maar zo snel mogelijk moet proberen te vergeten,’ schreef George. Hij noemde de oorlog in Vietnam er verder een duidelijk voorbeeld van hoe het mogelijk was het grote publiek om de tuin te leiden aan de hand van een aantal slimme scenarioschrijvers. Het gevolg was, dat de mensen in de Verenigde Staten zonder het zich bewust te zijn domme acteurs werden in een gigantisch spel van oplichterij en bedriegerij. Het Amerikaanse publiek werd een groot aantal vervalste en overdreven gegevens voorgeschoteld om de man in de straat ervan te overtuigen dat er sprake was van communistische agressie. De doorsnee-Amerikaan geloofde al deze onzin van begin tot eind. Verder wenste De Mohrenschildt Jim Garrison veel geluk met zijn onderzoek in New Orleans en hoopte hij dat de officier van Justitie nieuwe gegevens zou vinden. Hij wist kennelijk dat Garrison hem in een Playboy-interview had genoemd. Garrison had namelijk gezegd nauwelijks te kunnen geloven dat de baccarattafels in Biarritz het enige onderwerp van gesprek tussen Oswald en De Mohrenschildt waren geweest. George protesteerde en zei dat hij in ieder geval nooit in Biarritz was geweest. Hij besloot zijn artikel met te hopen, dat men er tenminste in zou slagen er wél achter te komen wie de moordenaars van dominee Martin Luther King waren geweest. In die dagen was het plezierig om bij de De Mohrenschildts te logeren. We aten die avond in de tuin. Er werd weliswaar het grootste deel van de tijd slechts over koetjes en kalfjes gepraat, maar er waren geen scènes en spanningen zoals later. George merkte tegen het einde van de party op: ‘Willem zal langzamerhand wel volkomen genoeg hebben van alles.’ De Russische prinses had ook de hele avond weinig of niets gezegd. Ik herinner mij, dat zij van | |
[pagina 64]
| |
mening was dat het zogenaamde sociale leven van Texas haar erg verveelde en dat zij zich zéér bezorgd maakte over wat er in de Verenigde Staten over het geheel genomen aan de hand was. Zij zei te walgen van het leven, zoals zich dat in Amerika ontwikkelde. Op 30 augustus 1968 vloog ik met American Airlines, vlucht 128, van Dallas terug naar New York. Ik maakte in het vliegtuig nog enkele aantekeningen in mijn dagboek. George had talloze inlichtingen verstrekt over wat er zich zoal om hem heen afspeelde in de olie-wereld van Dallas. Bijvoorbeeld: Hij vertelde dat zijn goede vriend H.L. Hunt, de rijkste olieboer van heel Texas, 300 000 dollar per dag verdiende, waarvan 27 percent aftrekbaar was als bijzondere tegemoetkoming aan de olieindustrie. Hij vertelde over nog een schatrijke vriend in de olie, die gek geworden was van de zorgen om zijn bedrijf. Een andere oliemagnaat was bijna gek, en zat reeds in een cel van een zwakzinnigeninrichting opgesloten, van waaruit hij nog altijd probeerde zijn oliezaken te regelen. Opvallend was ook Georges uitspraak die avond, dat niet de communisten, maar de Johnsons, Humphreys en Nixons de voornaamste vijanden van Amerika waren. Hier ving ik een glimp op van de politieke redenen, die Oswald en De Mohrenschildt aan elkaar bond, in 1963 een alliantie aan te gaan bij het elimineren van het symbool van het Amerikaanse ‘establishment’ John F. Kennedy. Die ochtend had hij, nadat hij mij naar Love Field had gereden, een afspraak meteen advocaat betreffende een zaak in onroerend goed ten behoeve van een generaal van de Mexicaanse Luchtmacht die langs de grens met Mexico duizenden hectaren grond in bezit had. George liep mee naar het vliegtuig en praatte maar door, zoals hij altijd deed wanneer wij alleen waren. Ik ving tijdens die gesprekken dikwijls flarden van zijn werkelijke gedachten op. ‘Ik heb absoluut geen hoop voor Amerika,’ zei hij die och- | |
[pagina 65]
| |
tend. ‘Het zou mij niets kunnen schelen als dit land door een waterstofbom zou worden opgeblazen.’ Mijn volgende bezoek vond plaats op 23 januari 1969. Ik kwam die dag vanuit Chicago's O'Harevliegveld. George was niet thuis. Ik sprak deze keer eerst urenlang met Jeanne. Dat wil zeggen, bij mevrouw De Mohrenschildt kwam het voornamelijk neer op luisteren. Zij sprak over de drie huwelijken van haar man, en voegde eraan toe dat zij zelf vier maal gehuwd was geweest. Het meisje uit Georges derde huwelijk, Nadya, inmiddels vijftien geworden, was ernstig ziek. Zij had enige maanden tevoren opgebeld, of zij bij haar vader mocht komen. Zij woonde bij haar moeder in Pennsylvania en was van school gestuurd vanwege het gebruik van lsd. Nadya was nu dus ook in Dallas en ik werd op een ontmoeting voorbereid. Het meisje sliep iedere nacht onder een speciale zuurstoftent. Men verwachtte dat het kind nog hoogstens drie jaar zou leven. Ik ontmoette Nadya die middag. Zij was een wandelend wrak. Haar tanden waren nagenoeg zwart en ze had een beugel. Ze droeg een bril met uitzonderlijk dikke glazen. Haar gezicht was lief met lang en mooi blond haar. 's Avonds waren er weer gasten. Hetzelfde recept. Ik verveelde me grenzeloos. Met uitzondering van George voelde ik geen enkele band met deze mensen in Texas. Over het algemeen werd er veel gegeten en gedronken en veel te luid gesproken. Met uitzondering van één of twee werkelijk interessante onderwerpen, was het een totaal verloren avond. Op 24 januari 1969 gaf ik een lezing voor een vooraanstaande club van dames in Dallas. George en Jeanne woonden deze lezing bij. Op de terugweg naar huis zei De Mohrenschildt: ‘Ik vind dat je je tijd absoluut aan het verdoen bent om voor een dergelijke collectie fossielen over de internationale politiek te spreken.’ Ik legde uit dat mijn lezingenbureau mij zoveel mogelijk voor universiteiten boekte, maar dat men dergelijke organisaties soms op de koop toe moest nemen. ‘In Chicago had ik een contract met de Chicago Athletic Club,’ vertel- | |
[pagina 66]
| |
de ik hem. ‘Ik verwachtte dus een zaal vol gezonde en lichamelijk in goede conditie verkerende mensen te zullen ontmoeten. In werkelijkheid betrof het hier een zeer chique club van zeer bejaarde dames, die op breekbare goudkleurige stoeltjes naar mijn lezing luisterden. Een aantal personen in mijn gehoor werd zelfs in invalidenwagentjes binnengereden.’ Toch wees ik George erop, dat soms een negentigjarige dame een uitermate terzake doende en scherpe vraag kon stellen, die voor mijn gevoel dan de reis naar een dergelijke organisatie de moeite waard had gemaakt. ‘Ik hoef dan maar aan mijn eigen grootmoeder te denken,’ zei ik, ‘en ik ben dankbaar dat ik deze dames misschien toch een andere ochtend heb kunnen geven, dan wanneer zij in hun eenzaamheid thuis waren blijven zitten.’ George hield echter vol: ‘Ik moet je eerlijk zeggen, dat ik nog liever met een man naar bed zou gaan dan met welke van de daar aanwezige dames ook.’ In de middag ging ik met George en Nadya de stad in om inkopen te doen. Sprekende over de problemen rond haar ziekte viel het meisje haar vader in de rede en zei: ‘Ik heb er tenslotte niet om gevraagd om geboren te worden.’ Deze trieste opmerking alléén heeft mij die dagen lange tijd bezig gehouden. Op 25 januari 1969 belde Marguerite Oswald mij bij de familie De Mohrenschildt op. Ik probeerde een contact tot stand te brengen tussen de moeder van Oswald en George en Jeanne De Mohrenschildt. Ik vertelde haar, dat het echtpaar bezig was een boek samen te stellen, wat vooral de herinnering aan Lee zou moeten verbeteren, dat zij wellicht de enige mensen in de Verenigde Staten waren die op grond van werkelijke ervaringen en anekdotes in een positie waren het voor haar zoon op te nemen en dat ik sterk de indruk had gekregen dat zij dit in hun boek ook deden. Marguerite Oswald boorde ogenblikkelijk iedere gedachte aan een ontmoeting kordaat de grond in en zei, dat zij niets met de De Mohrenschildts te maken wilde hebben. Die dag was ik opnieuw lange tijd met George al- | |
[pagina 67]
| |
leen. Wij gingen onder meer naar de Petroleum Club. We wandelden de lange weg terug naar huis. Ik zegde toe te willen helpen met het opzetten van een schema voor een manuscript. Ik stelde voor, dat ik desnoods bereid was in een interview met hen samen op de band het hele Oswald-verhaal vast te leggen, zodat zij dit als basis voor het te schrijven boek zouden kunnen gebruiken. Voor het diner had ik een gesprek met Nadya. Zij sprak over de moeilijkheden met haar moeder in Philadelphia. Haar moeder was namelijk voor de derde maal gehuwd en Nadya paste niet langer in haar leven. Zij sprak over lsd-feesten op school en over een vriendje, die zij als Phil omschreef. Zij was zeer gesteld op haar grootvader, die schatrijk was en 100 miljoen dollar bezat. Ook sprak zij met liefde over George, haar vader. Het meisje was wanhopig. Zij scheen niet goed te weten met wie ze zou kunnen praten in haar hopeloze situatie. Ik besefte dat ik nauwelijks iets kon doen of zeggen om haar te helpen. Een ellendige ervaring. Ook die avond waren er weer gasten en Jeanne serveerde een voortreffelijk klaargemaakte boeuf Stroganoff. 12
| |
[pagina 68]
| |
Op 26 januari keerde ik naar New York terug. Ik herinner mij die dag een eerste scène met mevrouw De Mohrenschildt. Eén van haar chihuahua's likte mij uit vriendelijkheid op de mond. Ik veegde dit onmiddellijk en met enige zorg af. Dat scheen Jeanne razend te maken. Zij sprak zeer luid en zei dat honden veel schoner waren dan mensen. ‘Ja,’ zei Nadya, ‘jij kust honden zeker op hun achterste...’ Dat vergrootte Jeannes woede zozeer, dat zij eerst een vrouwtjeshond opnam en deze op haar vagina zoende. Daarop nam ze de kroonprins van de familie, Nero, in haar armen en gaf hem een zoen op zijn penis. ‘Zo,’ zei ze, ‘dat bewijst dat honden schoner zijn dan mensen. Ik zou zoiets nooit bij mijn man doen of bij welke andere man ook. Wat is in 's hemelsnaam schoner en onschuldiger dan een hond?’ Nadya kon nauwelijks geloven wat wij zojuist hadden gezien. Het viel mij trouwens al eerder op dat mevrouw De Mohrenschildt meer dronk dan zij tot dusverre had gedaan. Op 13 februari 1969 keerde ik naar Dallas terug, omdat wij waren overeengekomen in de cbs-studio een volledige opname te maken van de betrekkingen tussen Lee Harvey Oswald en het echtpaar De Mohrenschildt zoals zij zich dit vijf jaar later herinnerden. Aan de ontbijttafel de 14e februari vertelde Jeanne uitgebreid, hoe zij Nero van San Juan, Puerto Rico mee naar Port-au-Prince had genomen. Er moest in Jamaica worden overnacht. Nero mocht het land niet in. Hij moest op het vliegveld blijven en in quarantaine. Jeanne besloot bij de hond te blijven en eveneens in de hangar te overnachten. ‘Ik ging alleen samen met Nero naar het toilet, en kon zodoende af en toe even uit de kooi,’ herinnerde zij zich. Die dag werkten wij 's ochtends en 's middags in de cbs-studio. We kwamen alléén voor de lunch thuis en mevrouw De Mohrenschildt besteedde veel aandacht aan het klaarmaken van gebakken tong. De 15e zetten wij de arbeid voort. Wij namen in totaal negen geluidsbanden op van elk 45 minuten. Het verhaal over Oswald begon andermaal met | |
[pagina 69]
| |
vast te stellen, dat de De Mohrenschildts op 22 november 1963 zelf in Haïti waren. Vrijwel meteen werd een aanval gelanceerd op de Amerikaanse ambassadeur Timmons, die immers onmiddellijk vijandige maatregelen tegen de familie genomen had. De eerste ontmoeting met Oswald werd door George geduldig en uitvoerig beschreven. Hij had gehoord dat zich in Fort Worth een Amerikaan bevond, die in de Sovjet-Unie was geweest en nog wel in de plaats waar hij zijn jeugd had doorgebracht, Minsk. Deze Lee Harvey Oswald had bovendien een Russische vrouw meegebracht. De Mohrenschildt was nieuwsgierig naar deze ex-marinier. Op een zomerse dag in juli 1962, dus ruim één jaar nà de invasie op Cuba door de cia, was hij met ‘een medewerker’, ene kolonel Lawrence Orlov in de auto gestapt en naar Fort Worth gereden. De Oswalds bewoonden een huisje dat op een soort schuur leek en dat aan Mercedes Street stond. Marina Oswald was alleen thuis en ontving de beide13
| |
[pagina 70]
| |
heren met een glas sherry. George zei, dat hij zich zelf had voorgesteld onder de naam George Bouhé. Hij wilde niet zeggen waarom hij dit had gedaan. Marina had slechte tanden, bruin haar als een muis, maar had zeker ook enige charme. De baby, June, lag in een wieg te slapen. Lee kwam spoedig thuis. Hij droeg zware werklaarzen, ‘maar leek een onbelangrijke figuur.’ ‘Toch trok hij me vrijwel onmiddellijk aan,’ zei George. Hier begon een vriendschap die zou uitgroeien tot het gevoel, dat Oswald blijkbaar onmiskenbaar had, dat George De Mohrenschildt zijn enige werkelijke vriend was. De opdracht op de foto, die dus later in de doos met platen werd gevonden, was hier verder het bewijs van. ‘Hij zei mij dikwijls dat ik zijn enige vriend was. Er bestond ook een duidelijk wederzijds begrip tussen ons. Een goed gevoel van kameraadschap. We waren bovendien allebei gehuwd.’ Oswald vertelde George veel over zijn jeugd in Louisiana en hoe geschokt hij was geweest door het totale gebrek aan integratie tussen zwart en blank, ‘dit immers volmaakt in strijd met de grondbeginselen van de Amerikaanse grondwet.’ Lee vertelde hoe hij naar de bibliotheek van de Loyola-universiteit was gegaan om een exemplaar van Das Kapital van Marx te lenen. Hij had een begin gemaakt met de studie van dialectisch materialisme. Hij voelde echter, dat hij in die tijd nog veel te jong was om precies te begrijpen wat deze politieke begrippen voorstelden. ‘Lee leek me nogal logisch denkend ingesteld. Hier was een mens die naar rechtvaardigheid en gelijkheid in de maatschappij zocht.’ Volgens De Mohrenschildt vond Orlov het maar een vervelend bezoek en beide heren keerden spoedig naar Dallas terug. Oswald belde een paar dagen later op, dat hij met zijn vrouw en kind op bezoek zou komen. ‘We hoefden hem niet te halen. Ze zouden met de Continental-bus uit Fort Worth komen en vanuit het busstation opbellen. Die eerste dag dat zij bij ons thuis waren,’ herinnerde George zich, ‘had Jeanne een Russisch maal bereid. Oswald wil- | |
[pagina 71]
| |
de graag praten. Hij raakte zijn eten nauwelijks aan.’ George, die steeds zijn aantekeningen raadpleegde, vertelde verder dat Lee hem overtuigde, dat de militaire dienst en vooral het Korps Mariniers een veelbetekenende invloed op zijn leven hadden gehad. Om te beginnen was de dienst de enige uitweg geweest om iets van de wereld te zien. Als marinier in Japan had Lee voor het eerst iets gezien van revolutionaire bewegingen, die Marxistische ideeën over sociale gelijkheid propageerden. ‘Ik voelde me aangetrokken tot wat ik hier hoorde,’ aldus Oswald. De Mohrenschildt probeerde erachter te komen waarom Lee Harvey Oswald uiteindelijk naar de Sovjet-Unie was gegaan. Lee antwoordde, dat nadat hij de uitbuiting van de armen door de heersende klassen in Japan van nabij had gezien, en nadat hij het feodalisme en het paternalisme in de Japanse industriële wereld had bestudeerd, hij het besluit had genomen het Marinierskorps vaarwel te zeggen en naar de Sovjet-Unie te reizen. ‘Ik gebruikte een truc,’ aldus Oswald. ‘Ik vertelde mijn superieuren dat ik naar huis moest om mijn moeder te onderhouden, maar wat ik werkelijk wilde, was via Helsinki naar Moskou reizen.’ Zoals bekend verscheurde Oswald in de sovjethoofdstad zijn Amerikaanse paspoort. Hij slaagde erin een werkvergunning te krijgen. Hij werd naar Minsk gezonden, waar hij in een radio- en televisiefabriek te werk werd gesteld. Hij verdiende ongeveer 100 roebels per maand en had de beschikking over een modern, nagenoeg gratis appartement. Oswald kon behoorlijk opschieten met de mensen met wie hij werkte. Hij haalde zijn eten op de markt. Hij zou moeite hebben gehad om boter en vlees te krijgen. Hij wist veel te vertellen over het leven in Minsk en de veranderingen die de stad in een halve eeuw had ondergaan. Ik vroeg George naar Oswalds politieke ideeën. ‘Hij had een min of meer theoretisch ingestelde denkwereld,’ antwoordde George, ‘alhoewel hij de neiging had meer aandacht aan de theorie te besteden dan aan de praktische toepassing ervan. Daar- | |
[pagina 72]
| |
om kon hij geloof ik juist goed met de Sovjets overweg, want die houden ervan theorieën op te bouwen en er veel over te spreken.’ Hij voegde eraan toe: ‘Lee beklaagde zich nooit over het leven in de Sovjet-Unie. Zijn vrouw Marina daarentegen deed nooit anders.’ Omdat Oswald op het punt stond zijn werk in Fort Worth kwijt te raken besloot hij zich in Dallas te vestigen, ook om gemakkelijker bereikbaar te zijn voor zijn vriend George De Mohrenschildt. George stelde voor, dat hij hem zou introduceren bij enkele van zijn zakelijke relaties, maar daar had Lee geen behoefte aan. Hij zou zijn zaakjes zelf wel opknappen. ‘Dat was trouwens een duidelijke kant van zijn karakter,’ aldus De Mohrenschildt, ‘hij wilde door niemand worden geholpen.’ Eén van de redenen dat Lee Harvey Oswald naar de Verenigde Staten terugkeerde, was het feit dat hij aanzienlijk minder verdiende in de Sovjet-Unie dan hij had verwacht. George was verder van mening, dat Lee de vorm van een sovjetregering uiteindelijk toch afwees. ‘Te veel geregeld van bovenaf, niet prettig en onaantrekkelijk. Waar hij bovendien een gruwelijke hekel aan scheen te hebben gehad, is dat hij verplicht was ná het werk bepaalde vakbondsbijeenkomsten bij te wonen, waarbij uitentreuren propaganda werd gemaakt. Hij wees de voortdurende indoctrinatiemethoden in de Sovjet-Unie van de hand. Ik vroeg mijn dochter Alexandra, toen nog mevrouw Gary Taylor, of de Oswalds tijdelijk bij hen konden intrekken. Maar Lee kwam eerst alléén naar Dallas en liet zijn gezin in Fort Worth. Hij nam een kamer in de ymca en zocht vandaaruit werk.’ In 1962 had George in de verste verte niet het gevoel dat hij bezig was een vriendschap op te bouwen met een persoon, die een historische figuur zou worden. Zij zagen elkaar zéér veel die zomer. Oswald vond tenslotte een baan in een fotoreproduktiebedrijf, Jaggerts and Taggerts. Hij was altijd in de fotografie geïnteresseerd geweest en had een voortreffelijke camera uit de Sovjet-Unie meegebracht. Hij maakte reeds lange tijd zijn eigen ver- | |
[pagina 73]
| |
grotingen. Hij vond een huis aan Elsbeth Street in Dallas, ‘en wat ons verwonderde,’ zei George, ‘was dat zijn woning 25 kilometer van ons vandaan was. Hij had geen auto. Hij kon zelfs niet autorijden. Dus het vervelende was, dat wij hem steeds moesten ophalen en weer terugbrengen. Maar hij kwam ook dikwijls met het openbaar vervoer.’ ‘Lee was steeds beleefd. Ook Marina was goed opgevoed. Jeanne vond dat zij niet veel te vertellen had maar kon zich toch ook wel met haar amuseren.’ Mevrouw De Mohrenschildt kwam op dit moment tussenbeide en zei dat, al klonk het misschien wat vergezocht, de drie chihuahua's altijd de beste barometers voor mensen waren gebleken. ‘Zowel Nero als zijn vrouwtje Poppea,’ zei ze, ‘voelen instinctief wanneer er onraad dreigt of er kwade gevoelens zijn. De allereerste avond dat de Oswalds bij ons waren lette ik op de reacties van de honden. Zij waren nieuwsgierig ten opzichte van baby June, onverschillig tegenover Marina en toonden grote vriendelijkheid ten aanzien van Lee.’ Dit was volgens Jeanne te meer opvallend, omdat de honden zelfs tegenover sommige van De Mohrenschildts kinderen bepaald onaardig konden zijn. George vervolgde, dat hij zich aangetrokken had gevoeld tot Oswalds idealisme en dromen. ‘Maar een dromer is in onze hedendaagse wereld bij voorbaat gehandicapt. Daarom hebben veel mensen hem misschien ook beschreven als een mislukkeling of een verliezer. Als hij langer geleefd zou hebben, zou hij misschien een hippy zijn geworden en zijn baard hebben laten staan.’ George organiseerde vervolgens dat een groep Russische vluchtelingen geld bijeenbrachten voor een fonds waaruit Marina eerst haar gebit kon laten verzorgen. ‘Zij vergiftigde haar lichaam met zulke tanden,’ zei George. Zij was werkzaam in een ziekenhuis toen zij Lee leerde kennen. Haar vader was kapitein geweest in het leger van de tsaar. Hij was vroeg gestorven en Marina was door een pleegvader grootgebracht na de dood van haar moeder. De Oswalds ontmoetten elkaar op een feestje. | |
[pagina 74]
| |
Marina had reeds lange tijd naar het moderne gebouw gekeken waar Oswald in woonde en zich afgevraagd hoe het er van binnen uit zou zien. Later had de Amerikaanse ambassade in Moskou het echtpaar geld geleend om naar de Verenigde Staten terug te kunnen keren. Ze gingen per trein naar Rotterdam, waar zij op de Maasdam van de Holland-Amerika-lijn stapten voor de terugreis naar New Orleans. Volgens De Mohrenschildt had Lee zorgvuldig iedere cent, die hij van de regering had geleend terugbetaald. ‘Dat was een erezaak voor hem.’ Ik vroeg hoe het mogelijk was geweest, dat een man, die eerst zijn Amerikaanse paspoort verscheurde, prompt op diezelfde ambassade kon terugvallen om naar Amerika terug te gaan. ‘Er waren ook grote moeilijkheden met de sovjetautoriteiten om een uitreisvisum te krijgen. Maar Marina had een oom, Aleksandr Medwedev, een kolonel in het sovjetleger, die zijn invloed schijnt te hebben gebruikt.’ ‘Oswald kon tot laat in de avond praten. Hij had een ideaal gezocht, maar in de Sovjet-Unie had hij begrepen dat utopia's niet bestonden. Maar hij was nooit emotioneel of vijandig jegens zijn ervaringen in de Sovjet-Unie. Hij sprak met gevoel over zijn medearbeiders. Hij noemde hen vriendelijk en oprecht. Hij werd bij hen thuis genodigd. Hij zei: ‘Niemand heeft mij ooit proberen te intimideren of een hersenspoeling te geven. Niemand heeft ooit geprobeerd een communist, laat staan een partijlid, van mij te maken.’ Hij werkte acht uur per dag in een schone fabriek. Zijn woning kostte hem slechts 5 procent van zijn salaris. ‘Lee was een absolute perfectionist. Zijn kind June was zijn idool. Ik heb dikwijls opgemerkt,’ aldus George, ‘hoe hij zich over de wieg boog om de baby een zoen te geven. Maar helaas hadden Lee en Marina dikwijls ruzie. Zij maakten herrie in onze aanwezigheid. Een keer zagen we dat Marina een blauw oog had. Zij vertelde mijn vrouw: “Lee gebruikt geweld tegen mij en ik krijg niet voldoende seks van hem.” Lee beklaagde zich nooit over | |
[pagina 75]
| |
Marina. Hij vermeed dit pijnlijke onderwerp. Maar het was duidelijk, dat de relatie tussen hen steeds slechter werd. Wij hebben hen toen voorgesteld tijdelijk uit elkaar te gaan. Oswald accepteerde dit advies. Ik sprak tenslotte met hem als met mijn eigen zoon,’ aldus De Mohrenschildt. ‘Wij kafferden hem vaak genoeg uit en wezen hem erop dat een man zijn vrouw niet behoorde te slaan. Maar Marina ergerde hem constant. Zij riep hem bijvoorbeeld toe: “Je vindt jezelf een geweldige kerel, maar in wezen stel je helemaal niets voor.” Zij corrigeerde ook altijd weer zijn Russisch. Hij sprak inderdaad met een licht accent en maakte soms fouten in de grammatica. Maar het was absoluut bewonderenswaardig hoe hij de taal had leren beheersen.’ Volgens De Mohrenschildt was Oswald buitengewoon kritisch ten aanzien van Amerika. Hij had een grondige hekel aan de zogenaamde ultrarechtse groeperingen, die hij een troep fascisten noemde. Hij was van mening, dat het voor de laagste klassen van de Amerikaanse maatschappij buitengewoon moeilijk bleef om een behoorlijke opvoeding te krijgen, laat staan om een behoorlijke baan te vinden en een redelijk bestaan op te bouwen. Wat hem bijzonder dwars moet hebben gezeten was, dat na zijn terugkeer naar Amerika de federale recherche (fbi) hem niet met rust wilde laten. Iedere keer wanneer hij een nieuwe betrekking had gevonden, verschenen er algauw agenten van de fbi om zijn werkgever in te lichten over zijn Sovjet escapade en dat hij een Amerikaanse dissident was geweest. ‘Ik heb hem aangeraden,’ aldus George, ‘om zich in een ander deel van de Verenigde Staten te vestigen, waar hij misschien vrijer denkende werkgevers zou kunnen vinden dan hier bij ons in het rechts georiënteerde Dallas. Hij haatte Amerikaanse politici. Hij noemde ze allemaal halvegaren van eenzelfde soort. Hij was van mening, dat het Amerikaanse volk in wezen behoorlijk was, zoals de meeste volkeren in de wereld, maar dat bijna alle “leiders” beneden de maat waren. Lee was in de grond van de zaak een agnosticus,’ aldus De Mohrenschildt. ‘Hij zette zich af tegen de georganiseerde kerken | |
[pagina 76]
| |
en vond het belachelijk welke grote bedragen geld voor deze doelen werden uitgegeven. Hij was van mening dat dit geld beter besteed zou kunnen worden aan de armen, om ziekenhuizen te bouwen, of om de zwarte krottenwijken in het land op te ruimen. Het Marinierskorps noemde Oswald “een volkomen rechtse organisatie, met de mentaliteit van coup d'état-officieren.”’ George verhaalde hoe hij op een zonnige dag de Oswalds had gevraagd mee te gaan zwemmen bij admiraal Henry Bruton. De admiraal was vice-president van een belangrijk bedrijf dat opdrachten voor de defensie uitvoerde. Hij was van huis uit ingenieur en had zijn sporen verdiend in de strijd in het gebied van de Stille Oceaan tijdens de tweede wereldoorlog. De Mohrenschildt wist maar al te goed welke minachting Oswald ‘voor dit soort hoge pieten had.’ Het amuseerde hem de twee mannen met elkaar te confronteren. Oswald was zwijgzaam en gedurende het grootste deel van die middag rond het zwembad gedroeg hij zich vrij onhandelbaar tot het moment, waarop hij zich de zin liet ontglippen, dat zijn tijd in het Amerikaanse Marinierskorps tot de onaangenaamste herinneringen uit zijn leven be-hoorde. ‘Zelden heb ik admiraal Bruton inwendig zo kwaad gezien,’ vervolgde George, ‘maar hij beheerste zich en liet het verder niet merken.’ De Mohrenschildt was van mening, dat Lee slechts ten dele was beïnvloed geweest door zijn Marxistische oriëntatie. ‘Hij zei me dikwijls hoe prettig en gemakkelijk het was om samen met ons te zijn, omdat wij hem volkomen zichzelf lieten zijn. Ik ben wel eens als een soort onheilspellende mentor van Oswald afgeschilderd. Dit is helemaal niet waar. Hij had zijn mening reeds lang tevoren gevormd. Hij had de Amerikaanse maatschappij reeds sinds zijn kinderjaren als onaanvaardbaar afgewezen. Misschien is het waar, dat vele van onze meningen met elkaar overeenkwamen. Misschien was ik zelfs in sommige opzichten nog kritischer dan Lee. Tenslotte heeft Che Guevara, toen hij als arts in Latijns-Amerika werkzaam was, dezelfde defecten aan de samenleving geconstateerd: namelijk de | |
[pagina 77]
| |
enorme kloof tussen arm en rijk. Dat heeft hem tenslotte in een revolutionair veranderd.’ George beëindigde zijn negen uren durende resumé over Oswald met te zeggen, dat toen Oswald in het hoofdgebouw van politie van Dallas naar de journalisten riep: ‘I am a patsy, I am a patsy,’ - wat dus betekent, ze laten mij voor de moord opdraaien - dat Lee Harvey Oswald op dat moment de absolute waarheid sprak. George De Mohrenschildt bevestigde andermaal: ‘Als Oswald inderdaad J.F.K. had doodgeschoten, dan zou hij voor zijn daad met trots zijn uitgekomen. Hij zou dit absoluut zelf hebben toegegeven. De politie van Dallas ondervroeg hem twaalf uur lang in twee dagen en kwam geen stap verder. Hij had het werkelijk niet gedaan en dat besefte men. Lee was onschuldig. Hij was een inspirerende man die juist wenste dat de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie vriendschap zouden sluiten.’ Ik maakte die twee dagen tijdens de urenlange gesprekken nog een aantal afzonderlijke aantekeningen. Over de moeilijkheden, die De Mohrenschildt in Haïti ondervond als vriend van Oswald zei hij nog het volgende. Onmiddellijk na de aanslag in Dallas had hij een gesprek gehad met de politieke attaché van de Amerikaanse ambassade in Port-au-Prince, W. James Wood. De man werkte bovendien voor de fbi en was de typische agent in het grijze flanellen pak. Hij bedreigde George rechtstreeks en waarschuwde dat het leven hem zuur gemaakt zou worden. ‘Wood probeerde ons ertoe te brengen,’ vertelde De Mohrenschildt in bijzijn van zijn vrouw, ‘dat wij zouden ontkennen dat de fbi en de cia ons indertijd in Dallas hadden gezegd, dat Lee Harvey Oswald een ongevaarlijke gek was. Zoals je weet heb ik de autoriteiten, toen wij Lee leerden kennen om inlichtingen gevraagd. Trouwens, het was nooit eerder bij me opgekomen, dat Oswald mogelijke bindingen met de cia zou hebben gehad, want hij gaf ins nooit de geringste indicatie in die richting. Ik geloofde ook niet, dat hij een agent was, die een dubbele rol speelde.’ | |
[pagina 78]
| |
Nogmaals zij er hier op gewezen, dat het blad National Enquirer op 26 april 1977 documenten publiceerde, die erop zouden wijzen dat Oswald wel degelijk voor de cia had gewerkt. Ook Papa Doc, de president van Haïti, had zich bezorgd gemaakt om de positie van De Mohrenschildt. ‘De Minister van Financiën, H. Boyer, had ons gewaarschuwd, dat indien wij er niet in zouden slagen onze naam te zuiveren, wij zouden worden uitgewezen. Daarop kwam de brief van G. Lee Rankin, de advocaat van de commissie Warren, die ons uitnodigde samen met onze Manchesterterriërs naar Washington D.C. te komen om te getuigen. Rankins medewerker, advocaat Albert Jenner, voerde voorafgaande besprekingen met mij, die kennelijk waren bedoeld om erop toe te zien dat ik de juiste antwoorden zou geven,’ aldus De Mohrenschildt. ‘Óf deze beroemde pleiter was veel intelligenter dan ik, óf ik was zodanig onder de indruk van de situatie, dat ik inderdaad een aantal onvriendelijkheden over Lee heb gezegd, die ik nu betreur. In feite kwamen de twee en een halve dag van getuigenis afleggen neer op een vorm van intimidatie. Jenner benadrukte bijvoorbeeld: “Ik weet meer over u dan u zichzelf zult herinneren, dus het is beter dat u geen enkele onwaarheid vertelt.” Prompt daarop vleide hij mij dan weer door te zeggen, dat hij mij een kosmopolitisch man vond, die zeer veel prominenten in de wereld kende. Misschien had deze vleierij ook wel enig succes, omdat hij voorgaf een goede vriend van mij te willen zijn. Toch geloof ik dat hij er uiteindelijk van overtuigd was, dat ik niets met de aanslag in Dallas had te maken.’ Jeanne vulde hier aan, dat zij geweigerd had de honden alléén in de hotelkamers te laten en erop had gestaan de dieren mee te nemen naar het afleggen van hun getuigenissen voor de commissie Warren. Zij beklaagde zich erover, dat men haar vroeg om het geweer van Oswald te willen identificeren. ‘Mijn honden roken eraan. Ik zei tegen de heren, waarom vragen jullie niet aan Marina Oswald of dit zijn geweer is geweest. Men was er gewoon op uit | |
[pagina 79]
| |
om te bewijzen dat Lee Harvey Oswald het had gedaan en de moordenaar van Kennedy was. Het werd ons kwalijk genomen wanneer wij iets vriendelijks over Lee zeiden. Het was gewoon duidelijk dat er aanstoot aan werd genomen, als wij hem probeerden te verdedigen. De enige bedoeling was om pagina's te vullen,’ zei mevrouw De Mohrenschildt. ‘Bij nader inzien heb ik weinig waardering voor wat ik tegenover de commissie Warren heb verklaard,’ zei George. ‘Ik ben er gewoon toe gebracht om tenslotte toe te geven, dat ik dacht dat Lee president John F. Kennedy uit een vorm van jaloezie had vermoord. Dat is achteraf bezien een unfaire verklaring geweest. Ondanks alles heb ik toch ook voor de commissie mijn twijfels uitgesproken of Oswald inderdaad de president had gedood.’ Vervolgens herinnerde hij zich, hoe zij na de getuigenissen voor de commissie Warren een bezoek hadden gebracht in Georgetown aan de moeder van Jacqueline Kennedy, mevrouw Janet Auchincloss. ‘Iedereen in dat huis was er heilig van overtuigd, dat Oswald de moordenaar was geweest. Jacqueline had gezegd ons nooit meer te willen ontmoeten. Wij beschouwden dat als haar goed recht. Maar toen ik die avond dat huis met zijn miljoenen aan kunstschatten verliet, moest ik wel aan die straatarme Lee denken.’ George vertelde dat George MacMillan van de nbc-televisie naar Port-au-Prince was gekomen en hem had overgehaald met Jeanne naar New York te reizen, waar een suite voor hen in het Plaza-hotel was gereserveerd. ‘Deze interviewer probeerde ons woorden in de mond te leggen die schadelijk waren voor Oswald. De nbc-televisie dook gewoon in onze levens en besmeurde ons via het beeldscherm. Er werd van ons verwacht, dat wij geheime informatie bezaten. Zij hadden gehoopt, dat wij de verborgen redenen kenden waarom Lee Kennedy had vermoord. Misschien was Lee inderdaad een zenuwachtige, ongecoördineerde, weinig atletisch gebouwde jongen. Maar wat hij zeker niet had, was die koele en stalen blik in de ogen, die absoluut no- | |
[pagina 80]
| |
dig zijn voor een scherpschutter. Ik herinner mij, dat soort jongens van mijn regiment in Polen. Mannen als Oswald zijn bijna steeds weinig disciplinair georiënteerd. Zij zijn in het algemeen genomen slecht in schieten.’ Wij bespraken of het mogelijk zou zijn, dat De Mohrenschildt alsnog zijn getuigenis voor de commissie Warren op een aantal punten zou kunnen wijzigen. ‘In de handen van die geslepen advocaat Albert Jenner heb ik mij eigenlijk als een kleine jongen gedragen,’ gaf George nu toe. ‘Ik heb dingen gezegd, die ik absoluut niet wilde zeggen. Ik ben er op een aantal punten gewoon ingelopen en dat was allerminst eerlijk tegenover mijn oude vriend Lee Harvey Oswald. Jenner heeft op slimme wijze een aantal positieve opmerkingen, waaruit mijn waardering bleek ten aanzien van Oswald, weggemoffeld. Zeker, Lee hield van geweren. Hij ging er graag mee om. Hij poetste ze op. Dat had hij bij het Korps Mariniers geleerd. Maar hij was in ieder geval geen scherpschutter. Hij had vooral niet die koele blik in zijn ogen, of de vaste hand die immers zo nodig is voor dit soort werk en wat een ieder, die thuis is in militaire zaken zal kunnen bevestigen. Hij had gewoon het gezicht niet van een moordenaar.’ Tenslotte vroeg ik George nog wat zijns inziens de meest effectieve wijze zou zijn om verder te werken aan de affaire Kennedy. Hij antwoordde toen, in 1969, dat het noodzakelijk was om het leven van Marina Oswald en haar relatie tot Lee nauwkeuriger te bestuderen. ‘Zij was voortdurend veel te onaardig en boos op Lee geweest. Zij heeft in haar getuigenis voor de commissie Warren duidelijk een aantal onwaarheden gezegd en meineed gepleegd. Maar tenslotte was zij ook het slachtoffer van Jenners ondervragingstechnieken. Albert Jenner was zonder meer een genie omm mensen dingen te laten zeggen, die zij niet wilden zeggen. Wie kan tenslotte nu nog controleren wat Marina Oswald in werkelijkheid heeft verklaard?’ De avond van 14 februari 1969 waren er opnieuw gasten. Ik herinner mij een 21-jarige student, die | |
[pagina 81]
| |
bij een psychiater in behandeling was wegens druggebruik. De jonge man geloofde absoluut in niets. Hij sprak over een revolutie, die alle joden in de wereld gezamenlijk zouden moeten ontketenen. Hij had geen zin om aan sport te doen. Volgens George wemelde Dallas van dit soort jonge mensen. Alles bij elkaar genomen verveelde ik mij opnieuw grenzeloos die avond. 16 Februari 1969 bracht George mij alleen naar het vliegveld. Hij lanceerde, zoals gewoonlijk wanneer wij samen waren een aantal opmerkelijke gedachten. Om te beginnen was hij tot de conclusie gekomen, dat het zeer goed Lee Harvey Oswald ge-weest zou kunnen zijn, die een aantal schoten had afgevuurd op het huis van de oerconservatieve generaal Walker in Dallas. Daarop zei De Mohrenschildt: ‘Weet je, Lee was eigenlijk dermate op mij gesteld, dat als ik tegen hem gezegd zou hebben dat hij Kennedy moest vermoorden, omdat J.F.K. een gevaar betekende voor Amerika en voor de wereld, dan had hij het zonder blikken of blozen gedaan.’ Ik vond deze belangrijke aantekening eigenlijk pas op 10 april 1977 in mijn dagboeken terug, toen ik een manuscript voor een in Amerika te publiceren boek over De Mohrenschildt aan het voorbereiden was. George vervolgde die ochtend van de 16e februari 1969: ‘Hoe zou je reageren, wanneer het op een dag zou uitkomen dat ik inderdaad de aanslag op Kennedy organiseerde?’ Dit deel van mijn dagboeken heb ik in 1977 mee naar New York genomen. Agenten van de commissie van onderzoek omtrent moordaanslagen van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, die in New York kopieën van documenten betreffende George De Mohrenschildt kwamen ophalen, hebben na inspectie ook verzocht van deze dagboekpagina's eveneens kopieën te mogen maken, waarin ik heb toegestemd. Zij hebben deze mee naar Washington genomen. Op 6 maart 1969 filmde ik in New Orleans, Louisiana, om 15.00 uur in het kantoor van advocaat, Edward F. Wegmann, de door Garrison | |
[pagina 82]
| |
aangewezen verdachte in de moord op J.F.K., de zakenman Clay L. Shaw. Deze was uiterst behendig in het ontkennen van iedere betrokkenheid bij de moord op de president. Er staat mij hier weinig anders te doen dan te vermelden, dat Shaw zelf van mening was dat Garrison er totaal naast zat. Maar dat haal je de koekoek, Shaw had tenslotte niet voor niets grote sommen geld aan advocaten betaald om de gerechtelijke autoriteiten van zijn onschuld te overtuigen. Bij zijn onverwachte dood in 1974 zijn tal van berichten verschenen, dat hij vroegtijdig zou zijn gebalsemd, zodat de werkelijke doodsoorzaak bij lijkschouwing niet meer kon worden vastgesteld. 1 Mei 1969 ontving ik een brief van De Mohrenschildt waarin opgenomen een aantal pagina's van het boek dat hij over Oswald aan het samenstellen was. ‘Als je er iets aan kunt doen, zal ik dit zeer waarderen.’ Hij schreef verder, dat onder jonge mensen meer en meer belangstelling voor Oswald bestond. Omdat hij veel colleges gaf aan de Texas University had hij tot de vakanties begonnen geen tijd, om zich aan het boek te wijden. Op 2 juni 1969 volgde een andere brief, opnieuw op papier van de Dallas Petroleum Club geschreven. ‘Dezelfde klootzak, advocaat Albert Jenner, was dezer dagen op de televisie. Hij sprak nota bene over eerlijkheid en sportiviteit. Wat een walgelijke hypocriet, die oude vos!’ 23 Juni 1969 kondigde hij aan zojuist te zijn teruggekeerd van een heerlijke reis naar Mexico. Dochter Nadya was inmiddels naar haar ‘concentratiekamp’ (zomerkamp) vertrokken. ‘Ik heb een baan aangenomen bij een oliemaatschappij. Jeanne is opnieuw druk in de weer met haar ontwerpen. Ik heb nog niet besloten of ik naar de Texas University zal terugkeren. Ik ben daar een veel te controversioneel persoon geworden. De meeste akelige professoren spugen op mij. Maar de studenten hebben een petitie aangeboden, waarin werd gevraagd of ik kon aanblijven. Er wordt daar veel te veel druk op de leiding uitgeoefend door rechtse groeperin- | |
[pagina 83]
| |
gen en verkapte nazi's. Zelfs Sylvester Dayson schijnt weinig te kunnen uitrichten om mij te helpen. Dan ga ik maar ergens anders doceren.’ (De Mohrenschildt gaf er Russisch.) Op 10 juli 1969 schreef George mij voor het eerst op papier van de Camden Oil Company. ‘We zijn aan het boren in de staat Ohio. Ik heb zojuist per telegram een aangenaam bericht ontvangen. Onze laatste boring heeft de tot dusverre rijkste oliebron opgeleverd. Ik had aan een aantal van mijn vrienden aandelen in dit olieveld verkocht en nu ben ik blij dat er positieve resultaten zijn.’ Nadya was nog steeds in North Carolina. ‘We zullen haar het volgende schooljaar niet langer in huis kunnen houden,’ schreef George. ‘Wij zullen haar op een particuliere school moeten doen. In ieder geval zal zij vele miljoenen erven, dus we hebben niet al te veel zorgen. We spelen ook veel tennis.’ Ga naar margenoot+Op 24 juli 1969 vervolgde George: ‘Wat een verbazingwekkend incident met senator Edward Kennedy en dat meisje, Mary Jo Kopechine op Chappaquiddick Island. Het zal opnieuw de aandacht van de wereld vestigen op de vreemde meedogenloosheid van de familie Kennedy. Ben je bekend met de details van dat zogenaamde auto-ongeluk op de brug? Ik neem aan dat dit voorgoed een einde zal maken aan de heersende verafgoding van de Kennedy's. Het is de hoogste tijd dat de goede naam van Lee Harvey Oswald voorgoed wordt gezuiverd.’ Deze passage is daarom veelbetekenend, omdat George (en Jeanne) ‘officiëel’ altijd hun grote voorkeur en aanhankelijkheid voor de Kennedy's hadden benadrukt, maar hier schreef George toch bepaald zéer critisch, laatdunkend en haast met verachting over de Kennedy familie. Hij adviseerde verder dat, indien ik bepaalde vertrouwelijke zaken wilde schrijven of weten, dat ik hem dan beter per adres aan de Camden Oil Company of aan de Dallas Petroleum Club kon schrijven. Dit was voor mij een nieuwe duidelijke aanwijzing, dat George zijn echtgenote Jeanne De Mohrenschildt beslist buiten een aantal zaken wenste | |
[pagina 84]
| |
14
te houden. Hij hield blijkbaar rekening met de ongewenste nieuwsgierigheid van zijn vrouw. Om moeilijkheden te vermijden, stelde hij dus voor contacten buiten zijn woonhuis om per brief te onderhouden. ‘Dank je voor de medewerking in deze,’ voegde hij eraan toe. ‘Het is een plezier om weer eens in de oliezaken te zijn. Maar dit komt natuurlijk ook, omdat wij succes hebben. We boren goede bronnen aan en iedereen is tevreden. Het is jammer, dat we maar een beperkt aantal concessies in dit gebied hebben.’ Vervolgens: ‘Gisteren heb ik telefonisch met Papa Doc in Haïti gesproken. Hij heeft toegezegd | |
[pagina 85]
| |
mijn zaken te zullen onderzoeken. Het is eigenlijk grappig om in alle rust naar een gemene stinkerd als hij te luisteren. We missen je. George.’ 2 September arriveerde de volgende brief: ‘Ben net terug uit Californië en ik heb over ons boek met uitgeverij Grove Press gesproken. Barney Rossett, de directeur, was afwezig. Er werd mij echter gezegd dat er belangstelling bestond om naar de tapes te luisteren. Wanneer jij intussen belangstelling zou vinden bij een Nederlandse uitgever, ga je gang.’ Hij sloot verder een brochure in, met gegevens over15
| |
[pagina 86]
| |
voordelen wat aftrekbaarheid van belasting betrof wanneer men in de olie-industrie investeert en er was een formulier om aandelen te kopen in de Camden Oil Company. Een week later meldde hij, dat hij op het punt stond een professoraat te aanvaarden aan een ‘zwarte’ school, het Bishop College, eveneens in Dallas. ‘Het voordeel is, dat ik niet langer de grote afstand naar Texas University hoef te rijden, terwijl ik verder verschoond zal blijven van gevechten met die “verdomde kolonels” daar. Bishop is een aantrekkelijke campus met voortreffelijke faciliteiten. Er doceren een aantal Europeanen. Ik vind van wat ik tot dusverre van de studenten heb gezien de hele atmosfeer prettig. Het ligt me. Intussen kan ik ten dele mijn belangen in de olie-industrie blijven behartigen, ook al zal dit maar een paar uur per dag kunnen zijn. Dit alles betekent hard werken. Maar het betekent ook meer dollars.’ George schreef, dat Nadya naar een school in Jacksonville in Florida was vertrokken. ‘Je moet haar een briefje schrijven. Dat zal haar goed doen. Zij voelde zich de afgelopen week niet goed en moest een week in een ziekenhuis worden opgenomen. Intussen het beste. Kom bij ons logeren. Vertel ons al het nieuws. (getekend) George en Jeanne en de honden.’ Op 6 november 1969 ontving ik het volgende bericht: ‘Kun je met Kerstmis bij ons zijn? Je zult ons belangrijk veranderd vinden, allemaal ten gunste. We voelen ons in uitstekende conditie, zowel fysiek als mentaal en zelfs materieel gesproken. We hebben nu veel vrienden in Mexico en je zult het plezierig vinden met ons mee te gaan om hen te ontmoeten. Er is nog meer belangrijk nieuws. De commissaris van politie van Dallas, Jesse Currie, gaat eindelijk met pensioen. Hij heeft een verklaring uitgegeven, dat hij zich nu vrij voelt om de waarheid over Oswald te kunnen zeggen. Hij is bezig een boek te schrijven over de moordaanslag. Ik had je dit persbericht willen toezenden, maar ik schrijf je vanuit mijn bureau. Currie zal dus waarschijnlijk schrijven dat Oswald onschuldig is. Stel je voor, de- | |
[pagina 87]
| |
ze rotzak van een commissaris heeft al die jaren gewoon zijn mond gehouden, omdat hij in de piepzak zat zijn baantje te verliezen. Het is allemaal typerend.’ George vervolgde: ‘Ik voel me prettig op het Bishop College. Ik zal regelen dat je er een lezing kunt geven volgend jaar. Je zult verliefd worden op som-mige van de jongelui. Zelfs de harde activisten vind ik bijzonder aardig. Nadya was blij met je brief. Zij geeft toe dat ze een zwak voor je heeft ontwikkeld. Op school gaat het goed met haar. Overigens is alles hier in Dallas nog hetzelfde, een enorme stinkende mesthoop. Ook generaal Walker is terug in de stad. Schrijf spoedig.’ In een brief, gedateerd 5 mei 1970 schreef De Mohrenschildt onder meer: (1) ‘Lyndon B. Johnson heeft eindelijk gezegd, dat er vijf deelnemers aan het Dallascomplot waren geweest. Walter Conkrite van cbs, die smeerlap - heeft dit gerapporteerd. Als je dan bedenkt, hoe L.B.J. en Conkrite in het verleden Oswald aan de schandpaal nagelden. Herinner je je dat?’ (2) ‘Een computerexpert, Richard E. Sprague, heeft alle beelden van de moord op de Zapruderfilm geanalyseerd. Oswald is volmaakt onschuldig.’ (3) ‘Ben Marina op een feestje tegengekomen. Zij wilde geen Russisch meer spreken. Zij ziet er nu 100 percent als een Amerikaanse huisvrouw uit. Zij weet blijkbaar waar de boter op haar brood vandaan komt. Zij zei verder, dat zij ons alleen niet had opgebeld, omdat zij aannam dat wij boos op haar waren.’ Het was uiteraard een zéér opvallende zaak, dat L.B.J. uit een cbs-t.v.-interview ‘met het oog op de nationale veiligheid’ een zéér belangrijke passage had laten schrappen. cbs bevestigde in een perscommuniqué op 2 mei 1970 inderdaad, dat uit de 13 uren gesprekken met Lyndon Johnson, ‘bepaalde passages waren geschrapt.’ Wat de voormalige president had gezegd was, dat hij nooit had willen geloven dat Lee Harvey Oswald alleen zou hebben gehandeld, zoals de commissie Warren het publiek had willen doen geloven. | |
[pagina 88]
| |
De volgende brief, opnieuw op papier van Camden Oil Company sprak over: ‘het ongelooflijke gedrag van senator Ted Kennedy! Ik dacht, dat dit het juiste moment was om de Grove Press opnieuw te benaderen over mijn Oswaldmanuscript.’ Hij vervolgde: ‘Gisteren was mijn advocaat uit Washington hier. Hij had een andere prominente vriend meegenomen. We hebben de hele avond doorgebracht met het beantwoorden van vragen over Lee Harvey Oswald. Zij waren stomverbaasd de waarheid over hem te horen en zij verzekerden mij dat ik mijn boek moest doorzetten. Ik heb ze niet gezegd, dat ik er in samenwerking met jou al aan bezig was.’ Op 16 juli 1970 schreef hij, dat hij in Pakistan was geweest. Hij was via Rome gevlogen en had nergens kunnen uitstappen. ‘Ik had grote haast. Stom, de regering laat je nooit voldoende tijd om ookietsvoorjezelf te kunnen doen.’ De enige aanwijzing in de brief was, dat hij zelfs in 1970 nog opdrachten uitvoerde op verzoek van de Amerikaanse regering. Hij verstrekte overigens geen enkele inlichting over wat hij in Pakistan was gaan doen. Later bleek mij, via andere bronnen, dat hij voor een onderafdeling van A.I.D., de International Cooperation Administration, afgekort ica (dus niet cia) naar Joegoslavië was gezonden om te onderzoeken of dit land niet zelf olie zou kunnen produceren, om minder afhankelijk van de Sovjet-Unie te zijn. Een volgende brief was gedateerd 9 september 1970. Hij verontschuldigde zich dat het Bishop College dit jaar geen fondsen beschikbaar had om sprekers uit te nodigen. Desalniettemin zou hij een ontmoeting met de studenten regelen, ‘misschien in een collegezaal, of anders in de kapel, wat geen bezwaren kan opleveren want jij bent in ieder geval een gelovig mens. Je zou er zeker geen bezwaar tegen hebben.’ Hij eindigde met: ‘Ik moet denken aan Angela Davis.’ (die op dat moment door de Amerikaanse recherche werd gezocht), ‘Ik hoop dat ze veilig bij jou in Holland is onder jouw bescherming.’ Die ontmoeting met studenten van het Bishop | |
[pagina 89]
| |
College heeft inderdaad plaats gehad. Ik heb een lezing van enkele uren gedurende een ochtend gegeven, maar heb hier de notities niet over kunnenterugvinden. Intussen meldde Time Magazine, op 1 maart 1971, dat Oswald mogelijk U-2 geheimen in Moskou verraden zou kunnen hebben, waardoor de Sovjets zes maanden later het geheime Amerikaanse U-2 spionagetoestel met Gary Powers boven Sverdlovsk konden neerschieten. Oswald had in 1957-1958 op een geheime basis eerst in Japan en nadien op de Philippijnen als radar-specialist gewerkt. Zowel J. Edgar Hoover (fbi) als Richard Helms (cia) hadden in Document No. 931 de commissie Warren ingelicht over Oswalds kennis van geheime Amerikaanse spionageactiviteiten. 1 Mei 1971 schreef George dat de oorlog in Vietnam en generaal William Westmoreland hem deden denken aan een Russische generaal, die al te veel medailles had en de slag tegen Pruisen in 1915 verloor. Luitenant William Calley, die het vuile werk voor de generaals moest doen, werd gestraft om de werkelijke schuldigen te dekken. ‘Gouverneur George Wallace, de Birch Society, de Ku Klux Klan en Spiro Agnew staan natuurlijk allemaal achter Calley, die misselijke, afschuwelijke hillbilly. Misschien komt hij er nog wel toe om te spelen met Nixons ballen...’ aldus De Mohrenschildt. Nixon liet Calley later inderdaad vrij. Er was een bomaanslag op het Bishop College geweest, gericht op het administratiegebouw. Er was echter weinig schade aangericht en de gegevens betreffende de studenten in de computer waren onbeschadigd gebleven. George schreef verder: ‘Amerikanen zijn eigenlijk een troep charmante apen. Je kunt zoveel plezier met ze hebben. De enige oase van rust en kalmte bevindt zich in ons huis. De studenten zijn heerlijk cynisch.’ Ik had gemeld, dat ik een lange reis door de Sovjet-Unie zou gaan maken. De Mohrenschildt zei hier jaloers op te zijn. ‘Gefeliciteerd met je trip naar Moskou. Eindelijk zul je letterlijk frisse lucht | |
[pagina 90]
| |
kunnen inademen.’ Hij vermeldde in opdracht van een oliemaatschappij naar Columbia te moeten om een oplichtersschandaal uit te pluizen. ‘Een directeur van een oliemaatschappij werd bestolen. Hij verloor 850 000 dollar. Mij is verzocht dit op te lossen. Ik kan dit jaar dus weer niet naar Europa komen. Voor ons is Europa eigenlijk te tam. Europa doet mij denken aan een vrouw van 45 jaar: gedegenereerd, vervallend, maar misschien toch nog met enige mogelijkheden om je belangstelling in te boezemen.’ Ga naar margenoot+Op 3 juni 1972 ontving ik voor het eerst een nogal verrassende, aangetekende brief van George De Mohrenschildt, waarin hij onder meer zei: ‘Alsjeblieft, beloof me dat je onder geen beding de tapes, die wij samen maakten, aan een regeringsinstantie zult geven. Wij moeten proberen er zelf veel geld voor te krijgen. Ik denk aan een bedrag van 10 000 dollar. In ieder geval, stem vooral niet toe in het gebruik ervan zonder dat je vooraf onze toestemming hebt gekregen. Okay?’ Hij merkte op, dat de aanslag op gouverneur George Wallace eigenlijk diens verdiende loon was: ‘Hij predikte geweld en nu heeft hij er werkelijk kennis mee gemaakt.’ Het is relevant hier reeds te vermelden, dat vrijwel onmiddellijk na de zelfmoord van George De Mohrenschildt in 1977 Jeanne in het kantoor van haar advocaat in Dallas - voor deze gelegenheid passend gekleed in een lange zwarte robe - tegenover de pers en de t.v.-camera's verklaarde, dat ik uitsluitend op geld uit was. Zij voegde er 2 april 1977 echter onmiddellijk aan toe dat de tapes voor 50 000 dollar te koop waren. Dit bracht mij ertoe haar advocaat Pat S. Russell telegrafisch te herinneren aan de gemaakte afspraak, dat de familie De Mohrenschildt slechts recht had op 50% van de inkomsten bij verkoop van de tapes. Op 3 april 1977 presenteerde bijvoorbeeld de Palm Beach Post in Florida over de gehele voorpagina de kop, weduwe: oltmans liegt voor het geld Ik was die dagen in Palm Beach door enkele plaatselijke verslaggevers geïnterviewd. Zij bleken | |
[pagina 91]
| |
16
jong en onervaren. Zij waren kennelijk uit op sensatie. Dat was niet zo erg, maar zij konden slecht luisteren en misten de elementaire kennis om een gesprek ook inderdaad getrouw weer te geven. Zelfs wanneer sommigen van hen mijn woorden herhaalden, om te voorkomen dat er fouten zouden worden gemaakt, bleek dat zij hiertoe niet in staat waren. Een verslaggever van een blad in Fort Lauderdale kwam naar mijn kamer toen hij precies zes | |
[pagina 92]
| |
weken journalist was. Ik heb in dit geval de taperecorder mee laten draaien om hem zelf naar de onzin die hij produceerde te kunnen laten luisteren. Bovendien had George mij in 1974 nogmaals uitdrukkelijk geschreven, dat indien deze geluidsbanden ooit zouden worden verkocht, hij erop stond dat zijn deel naar zijn dochter Alexandra zou gaan. Al hoewel ik wist dat deze dochter, Alexandra, in haar onwetendheid onaardige dingen op onder meer de avro-televisie over mij had gezegd (tenslotte had ik haar nimmer ontmoet en wisten wij eigenlijk niets van elkaar) dineerde ik op mijn verzoek die dagen in Palm Beach met haar advocaat. Bij die gelegenheid, op 7 april 1977, overhandigde ik deze William Spratt tevens fotokopieën van de brief waarin George uitdrukkelijk het honorarium van de tapes voor zijn dochter had voorbestemd. Op 10 september 1972 reisde ik opnieuw naar Dallas. In Arizona had ik de architect Paolo Soleri geïnterviewd voor een boek over de Club van Rome. Ik kwam dus die dag uit Phoenix. Jeanne haalde mij af. Zij zag er als altijd bruingebrand en oergezond uit. Ik bracht een doos bonbons voor haar mee. Een van de lievelingshonden was inmiddels overleden. Jeanne brandde kaarsen en wierook bij een portret van het diertje. Er was die zomer een nieuwe ontwikkeling in de Dallas affaire geweest. Op 20 augustus 1970 maakte Dr. Cyril Wecht, president van de Academy of Forensic Sciences en patholoog-anatoom van de stad Pittsburgh, in Pennsylvanië bekend, dat hij na bestudering van de röntgenfoto's van Kennedy's lichaam tot de conclusie was gekomen, dat Oswald, ook al was hij bij de moord betrokken, nooit de enige moordenaar van J.F.K. had kunnen zijn. Wechts verklaring had dikke koppen in de kranten veroorzaakt. Toen George die dag thuiskwam, vroeg hij mij onmiddellijk naar mijn mening over de sensationele bevindingen van Dr. Wecht. Direct ook nadat Wecht zijn studie bekend had gemaakt hadden de De Mohrenschildts een serie vreemde telefoontjes gekregen. Wat George in het bijzonder verontrust- | |
[pagina 93]
| |
te was, dat toen hij met zijn vrouw van een korte vakantie in zijn woning terugkeerde, zijn zwarte adresboek met letterlijk al zijn adressen was gestolen. Hij vroeg zich af of er mensen waren, die over sleutels tot zijn appartement beschikten. Ik kreeg voor het eerst de indruk, dat hij bezorgd was over deze nieuwe ontwikkelingen. Ik was aan mijn eerste interview-boek over Grenzen aan de groei bezig en toonde hem een lijst met namen van wetenschappers en denkers, die ik in dit verband wilde spreken. Hij merkte vrijwel meteen op, dat ik te weinig figuren uit de linkse hoek op het oog had. Ik antwoordde, dat dit een boek was over wereldproblemen in het algemeen en dat men die niet moest etiketteren met links of rechts. 11 September was de eerste collegedag op het Bishop College. George had een toga gekocht voor de openingsplechtigheid waarbij alle professoren aanwezig dienden te zijn. Hij doceerde nu niet alléén Russisch, maar ook Frans. ‘Zo'n pak is altijd nog beter dan een SS-uniform,’ merkte hij terloops op. Later in de auto liet hij zich weer een veel betekenende zin ontvallen: ‘Weet je, Willem, als het ooit zou uitkomen dat ik inderdaad iets te maken heb gehad met de aanslag op president Kennedy, dan zou ik in Dallas onmiddellijk het presidentschap van een grote bank aangeboden krijgen.’ Wat ik ook die dagen herhaaldelijk noteerde was, dat zowel George als Jeanne soms de opmerking maakten: ‘Schrijf dit vooral op voor je mémoires.’ Zij wisten en waren zich volkomen bewust dat ik tenslotte, ook al waren wij dan inmiddels vrienden geworden, in de grond van de zaak hen op de hielen zat vanwege hun relatie met Lee Harvey Oswald. Ik bracht dit van tijd tot tijd ook openlijk ter sprake, en benadrukte dat ik de hoop niet had opgegeven vroeg of laat toch dichter bij de oplossing inzake Oswald en Kennedy te zullen komen, ook al wilden zij niet meewerken door mij meer te vertellen. Ik vroeg George die dag bijvoorbeeld, op weg naar het zwembad, of hij werkelijk dacht dat de moord op J.F.K. altijd geheim zou blijven. Hij antwoordde bijna spontaan: ‘Ik geloof zeker, dat op een dag | |
[pagina 94]
| |
iemand een bekentenis zal doen.’ Dat op zichzelf was een bekentenis, dat er anderen bij de aanslag in Dallas betrokken waren dan de reeds lang overleden, zogenaamd enige moordenaar, Lee Harvey Oswald. Hij voegde eraan toe: ‘De Cubanen hebben meegewerkt aan de moord in Dallas omdat Kennedy hen tenslotte heeft verraden bij de invasie van de Varkensbaai op Cuba. Zij hadden hierin volkomen gelijk. Trouwens, alle Cubanen die ik heb gekend aan de Universiteit van Texas dachten er precies zo over.’ Hij sprak ook over een Poolse tante, een professor, die hem was komen opzoeken in Dallas. Zij was reeds in haar zeventiger jaren. Zij hield in feite nog altijd van de Tsaar, die zij als verpleegster in het leger had gekend, aldus George. Hij vertelde over een incident in een klas op het Bishop College. Een boom van een negeratleet had tijdens de colleges openlijk met hem geflirt. George besloot in de volle zaal tegen de jongeman te zeggen: ‘Luister, kerel, ik hou toevallig van vrouwen.’ De jongeman had prompt geantwoord: ‘Maar ik ben een vrouw!’ Hij voegde eraan toe, dat hij in de ochtend Julie Nixon op de ‘Today Show’ van nbctelevisie had gezien. ‘Als ik ooit met zo'n vrouw had moeten trouwen dan zou ik de volgende dag homoseksueel zijn geworden.’ Sylvester Dayson was stervende. Hij had een hartaanval gehad. ‘Hij weet, dat hij gaat sterven,’ aldus George, ‘maar hij houdt er zich bijzonder goed onder. Hij is nu 83 jaar oud.’ Hij sprak over een vriend, Tito X, die op een uitgestrekt landgoed langs de grens met Mexico woonde. Ook hij was stervende als gevolg van een overdosis drugs. Hij zei: ‘De mensen hier in Texas sterven als ratten. Geen wonder. Velen drinken zichzelf naar de bliksem.’ Hij noemde het leven in Dallas en omgeving een compleet circus. Verschillende vrienden kwamen dineren. Ik herinner mij een blonde jongeman met een half-Chinese vrouw. Er was ook een dame, die de beste pistoolschutster in Texas was. Haar echtgenoot was een zwarte, zogenaamde ‘drag queen’, die als | |
[pagina 95]
| |
17
vrouw in een show optrad ergens in Dallas. Toen de gasten waren vertrokken wandelde ik met George om het zwembad. Het huisje van De Mohrenschildt maakte namelijk deel uit van een groep kleine huizen die in een kring rond een zwembad stonden gebouwd. Hij stelde mij voor aan een Amerikaan van Italiaanse afkomst, die in een TR 6 terugkeerde van autoraces. ‘De helft van alle mannen in dit blok huizen,’ zei George, ‘zijn homoseksueel. Jeanne en ik zijn met een groep van hen bevriend geworden.’ Omdat ik George had verteld gesproken te heb- | |
[pagina 96]
| |
ben met Dr. Cyril Wecht in Pittsburgh, was hij geïnteresseerd deze specialist te ontmoeten. Dr. Wecht had mij geschreven, dat hij op 27 november 1972 tijdens een diner voor de Tarrant County Society of Anaesthesiologists in Fort Worth een lezing moest geven en bereid was die dag te gebruiken George De Mohrenschildt in Dallas te bezoeken om over Lee Harvey Oswald te spreken. Op 27 november 1972 keerde ik naar Dallas terug en nam een kamer in het Statler-Hilton-hotel. Ik reed met een taxi naar Charming Lane. Ik arriveerde precies gelijk met George, die in zijn blauwe18
| |
[pagina 97]
| |
Mustang voorreed, als altijd met de kap neer. Op het nummerbord van de auto prijkte nog steeds de naam nero, de voornaamste hond van de familie. In de Verenigde Staten kan men, indien men er wat geld voor over heeft een nummerplaat naar keuze kopen. Omdat Dr. Wecht werd verwacht begon George onmiddellijk met een aantal vragen te stellen. De gast uit Pittsburgh meldde zich tegen 16.00 uur. Hij scheen aanvankelijk wat nerveus, ook omdat hij tijdig naar Fort Worth moest vertrekken. George ontving hem buiten met een handdruk en de woorden: ‘U hebt mij dus gevonden.’ We spraken een uur samen. Wecht stelde systematisch een aantal vragen. George scheen de man te mogen, al zei hij later, dat hij met één oogopslag had geweten dat hij een jood was. Jeanne De Mohrenschildt vroeg vrijwel aan het begin van het gesprek wat Wechts bedoelingen waren. Dr. Wecht antwoordde diplomatiek, dat hij zich uitsluitend nader wilde oriënteren over Oswald. Jeanne zei later, toen de dokter was vertrokken tegen George: ‘Jij vindt iedereen aardig die je achterste likt.’ George en Jeanne spraken met Wecht opnieuw bijzonder aardig over Lee Harvey Oswald. Er werd ook over de invasie van Cuba gesproken. De Mohrenschildt vergeleek de haat van de anti-Castro-Cubanen voor John F. Kennedy met de haat van de joden voor Adolf Hitler. Jeanne viel ons voortdurend in de rede. Eerst had zij aangeboden ons alléén te zullen laten. Maar George had gezegd: ‘Integendeel, blijf maar hier.’ Maar daarna was zij voortdurend tot last. Ik vroeg haar herhaaldelijk om stil te zijn. ‘Ik ben precies als een hond,’ zei ze tegen Dr. Wecht, die geen spier van zijn gezicht vertrok in reactie op deze waanzinnige opmerking. Wat Jeanne misschien bedoelde te zeggen, was dat zij voelde, rook en als mens functioneerde als een dier, of onraad bespeurde als het er was. Nadat Dr. Wecht naar Fort Worth was vertrokken maakte Jeanne achter elkaar twee scènes. Toen George en ik terugkwamen van een wande- | |
[pagina 98]
| |
ling in de omgeving en zij hoorde, dat wij langs een bepaald tennisveld waren gelopen, barstte zij in een volmaakt onredelijke woede uit. Zij had George blijkbaar om mij onbekende redenen het consigne gegeven daar nooit meer naar toe te gaan. De Mohrenschildt herinnerde aan het feit dat zijn vrouw een soortgelijke scène had gemaakt over een cheque in de Houston Country Club, wat mevrouw De Mohrenschildt in een zo mogelijk nog wildere woedetoestand deed geraken. Zij schreeuwde, voornamelijk in het Russisch en eindigde met hem te verzoeken als verzoening haar hand te kussen. Ik geef er de voorkeur aan de onsmakelijkste kanten van dit ooggetuigeverslag weg te laten. Ik ben het huis uitgegaan en een wandeling gaan maken. Toen ik terugkeerde was de gebraden lamsbout juist gereed. De toestand in huis was ogenschijnlijk weer normaal. Later, toen George mij naar het vliegveld reed, zei hij over het incident: ‘Je was een volmaakte diplomaat, je vertrok op het goede moment en je keerde terug op het goede moment. Wanneer ik haar zou verlaten, dan gaat zij of helemaal aan de drank of eindigt zij in een zwakzinnigengesticht. Ik weiger haar dat aan te doen.’ Ik vroeg hem opnieuw op welke wijze ik het beste mijn werk in de affaire J.F.K. zou kunnen voortzetten. ‘Ik raad je aan geconcentreerd detectievewerk te gaan doen in de Cubaanse gemeenschap in Dallas.’ Nog nooit was George eerder zo specifiek dicht bij het schuiven van de schuld van de aanslag op Cubanen gekomen. ‘De Kennedy's schijnen zelf niet te willen weten wat er werkelijk in Dallas is gebeurd. Ze zijn er natuurlijk bang voor dat het uit zou komen dat hij uiteindelijk als een stommeling om het leven is gekomen. Het land wil niet weten wat er precies is gebeurd, want dit zou een explosie veroorzaken. Misschien zijn het nog de zwarten, die het meest geïnteresseerd zijn in de waarheid rond de Dallas-affaire, omdat de Amerikaanse zwarten op een naïeve wijze van de man hielden, vooral ook omdat zij in de veronderstelling verkeerden dat hij achter hen stond.’ Tenslotte zei hij: ‘Wecht zou natuurlijk pas beroemd worden, als hij erin zou sla- | |
[pagina 99]
| |
gen het mysterie van Dallas werkelijk op te lossen.’ Er waren nog meer gesprekken die dagen. Hij voerde een proces tegen een oliemaatschappij in Oklahoma over een bedrag van 6 miljoen dollar. Hij vertelde een corrupte, maar invloedrijke, joodse advocaat in de arm te hebben genomen, die er niet voor zou terugdeinzen misdadige praktijken te gebruiken en desnoods ook bereid was documenten te vervalsen om de strijd tegen de olieboeren aan te binden. Nadya zou medicijnen gaan studeren. Zij was verliefd geworden op een Cubaan, die fel anti-Castro was. Zij had opnieuw vijf dagen moeten doorbrengen in een ziekenhuis omdat zij in een kritieke situatie verkeerde. De Cubaanse vriend had die dagen bij haar in het hospitaal doorgebracht. Hij vroeg of ik haar opnieuw wilde schrijven. Dat deed ik diezelfde avond nog en George zette het adres op de enveloppe. Ik hoorde hem tegen Jeanne op de bovenverdieping zeggen: ‘Zie je, Willem schrijft tenminste onmiddellijk aan Nadya.’ George was ook geïnteresseerd in mijn intieme relatie met mijn vriend Peter van de Wouw. Hij begreep de subtiele nuances van deze vriendschap precies. ‘Je moet hem mee naar Dallas brengen,’ zei hij, ‘dan gaan we gezamenlijk een reis naar Mexico maken.’ Hij vertelde, dat de directeur van het Bishop College voortdurend zijn salaris verhoogde zonder verder ook maar iemand van het bestuur hierover in te lichten. Zoals altijd wandelde hij mee naar de uitgang van mijn vliegtuig toen ik naar Pittsburgh vertrok waar ik in de middag van 28 november 1972 aankwam. Ik filmde Dr. Cyril Wecht in zijn bureau met een crew van Eyewitness News. Het werd een kort en krachtig t.v.-gesprek. Dr. Wecht zei trouwens, dat met uitzondering van Radio Luxemburg en de nos-t.v. geen enkele buitenlandse journalist hem in verband met de Kennedy-affaire had benaderd. De dag tevoren had Dr. Wecht in het tijdschrift Modern Medicine een opzienbarend artikel gepubliceerd. Hij schreef onder meer: ‘De moordaan- | |
[pagina 100]
| |
slag op president John F. Kennedy in Dallas negen jaar geleden heeft eenvoudig niet plaats gehad zoals de commissie Warren heeft gezegd. Ik verklaar dit, omdat het voor mij duidelijk is geworden, dat de commissie gefaald heeft haar stellingen te bewijzen. Ik zeg dit strikt op basis van een wetenschappelijk onderzoek van de beschikbare gegevens. Het is bovendien mijn mening, dat meer dan één persoon aan deze aanslag moeten hebben deelgenomen. Ik geloof verder, dat het nog altijd mogelijk zal blijken te zijn om het bestaande mysterie op te lossen, en zeker de wetenschappelijke kanten ervan. Het einde van de draad moet worden gezocht in de bewijzen inzake de aanslag, die opgeborgen liggen in het Nationaal Archief in Washington D.C. Ik ben de eerste patholoog-anotoom geweest die met toestemming van de regering een onderzoek heeft ingesteld op 23 en 24 augustus van dit jaar.’ Dr. Wecht schreef dat het bekend was, dat men de hersenen van John F. Kennedy speciaal had bewaard. Verschillende delen ervan waren microscopisch onderzocht. Hij vroeg zich af waarom bepaalde foto's, met zowel de hersenen zelf als de microscopisch onderzochte delen van J.F.K.'s hersenen uit het bureau van het Nationaal Archief inmiddels spoorloos waren verdwenen. Gerard Croiset verklaarde tezelfdertijd in Utrecht, dat de hersenen van Kennedy helemaal niet zoek waren. Hij beschreef een gebouw in Washington waarin deze zich zouden moeten bevinden. Klaas Jan Hinriks van Panoramiek heeft nog een eerste onderzoek ingesteld op basis van Croisets gegevens. Het schijnt overigens dat praktisch geen mens in de Verenigde Staten zich voor de vermissing van de hersenen van de vermoorde president interesseert. Dr. Wecht constateerde in Modern Medicine verder, dat het bekend was dat een marine-officier, James J. Humes tijdens de door de regering uitgevoerde lijkschouwing een aantal kleurenfoto's had gemaakt, in het bijzonder van de borst van de president. Deze opnamen waren uiteraard van beslissende betekenis om vast te stellen welke baan | |
[pagina 101]
| |
de kogels hadden beschreven, die J.F.K. tenslotte dodelijk troffen. Ook deze opnamen waren volgens Dr. Wecht spoorloos verdwenen. Volgens de boeken zou admiraal George Burkley dit materiaal op 26 april 1965 aan het Nationaal Archief hebben overgedragen. Intussen kwamen deze gegevens niet meer voor op de inventaris van gegevens, die Jacqueline Kennedy op 29 oktober 1966 officieel aan de Amerikaanse regering overhandigde. Er is nooit enige verklaring gegeven waarom ze op deze inventaris ontbraken. Dr. Wecht meldde, dat hij op al zijn herhaalde vragen over deze zaken van de regeringsautoriteiten taal noch teken had ontvangen. Ook de officiële vertegenwoordigers van de familie Kennedy zwegen als het graf. Dr. Cyril Wecht verklaarde verder, dat ondanks het verdwijnen van al dit beslissende materiaal vastgesteld kon worden dat er zelfs niets overbleef van de theorie door de commissie Warren verspreid, dat J.F.K. door één kogel zou zijn gedood. Toen in 1975 de infame commissie Nelson A. Rockefeller, ingesteld door Gerald Ford, haar ‘rapport’ over de onwettige praktijken van de cia publiceerde, schreef Dr. Wecht opnieuw een kritiek, ditmaal in het juli/augustus nummer van The Journal of Legal Medicine. Wecht werd vijf en een half uur door de commissie Rockefeller gehoord. Hij begreep niet waarom de door de vice-president zelf voorgezeten commissie zelfs zijn eigen getuigenis op onjuiste wijze had menen te moeten weergeven. Diezelfde avond, 28 november 1972, keerde ik per vliegtuig naar New York terug. Tijdens de vlucht noteerde ik dat De Mohrenschildt van mening was dat gouverneur George Wallace van Alabama een gevaarlijke man voor de Amerikaanse samenleving zou zijn gebleven, ware het niet dat Arthur Bremer op hem geschoten had en hem buiten gevecht had gesteld. Jeanne voegde hier aan toe: ‘Er is blijkbaar niemand die bereid is op Richard Nixon te schieten.’ Daarop gaf George een uitvoerige uiteenzetting waarin hij de markante verschillen aantoonde tussen soldaten, gehuurde of betaalde moordenaars, aangetrokken door belang- | |
[pagina 102]
| |
hebbende partijen en guerrillastrijders, die tot de dood toe bereid waren om voor een ideaal te strijden. De Mohrenschildt was verder van mening dat de Westduitse politie de schuld droeg voor het vermoorden van de Israëlische sportlieden tijdens de Olympische Spelen in München. Hij stond duidelijk aan de kant van de Arabieren, ‘van wie het geboorteland door de joden was gestolen.’ Ik weet niet meer wanneer het was, maar bij verschillende gelegenheden sprak De Mohrenschildt met mij over de moord op Robert F. Kennedy. Hij merkte op: ‘Het is vanzelfsprekend dat men een Arabier heeft uitgekozen om R.F.K. te vermoorden. Een Arabier geeft er eerder de voorkeur aan een kogel door zijn hoofd te jagen dan iemand te verraden. Dit was de veiligste weg.’ Hij sprak bovendien steeds op dezelfde wijze over de anti-Castro-Cubanen die bereid waren geweest Kennedy te vermoorden in Dallas, ‘zonder er ooit een cent voor te vragen.’ In 1973 benaderde ik tevens Dr. John K. Lattimer van het College of Physicians and Surgeons van de Columbia Universiteit in New York. Zijn faculteit beschikte over elektronische microscopen. Hij was sterk gespecialiseerd in het bestuderen van röntgenfoto's. Dr. Lattimer had een studie van acht jaarGa naar margenoot+ gewijd aan de kogels, die Kennedy zouden hebben gedood. Hij had zelfs in het raam gezeten van Dealey Plaza, waar Lee Harvey Oswald zich de fatale dag van de moord op Kennedy zou hebben opgehouden. ‘Ik realiseerde mij toen pas, hoe een betrekkelijk gemakkelijk schot het moet zijn geweest,’ aldus Dr. Lattimer. Hij had een document gevonden,Ga naar margenoot+ wat aangaf welke schietprestaties Oswald in het Marinierskorps in 1956 met verschillende kalibers van geweren als scherpschutter had geleverd. Hij toonde mij een fotokopie van een scoreboekje van het Korps Mariniers, waarin Oswalds naam stond. Lee scoorde 49 uit 50 mogelijke schoten met een snelvurende M1A1 karabijn. De volgende dag haalde hij, volgens dit document, 48 uit 50 schoten. Dr. Lattimer meende, dat deze resultaten Oswald definitief tot het soort scherp- | |
[pagina 103]
| |
19 a
19 b
schutter maakten, dat J.F.K. had kunnen doden. Lattimer stelde zich dus diametraal op tegenover de opinie van George De Mohrenschildt. Ik filmde Dr. Lattimer voor de nos-t.v. in zijn bureau in het ziekenhuis van de universiteit van Columbia. Hij had in de tweede wereldoorlog als militaire chirurg gediend. Uit Duitsland had hij een aantal memorabilia betreffende de nazi's meegebracht, waaronder verschillende eigendommen, die een veldmaarschalk Hermann Göring hadden toebehoord. De hele zaak stond in zijn bureau uitgestald. Ik verbaas me steeds weer over dit soort hobby's, die een mens dag in dag uit zouden moeten herinneren aan de gruwelen van een afschuwelijke oorlog. In principe bevestigden de onderzoekingen van Dr. Lattimer de bevindingen van de commissie | |
[pagina 104]
| |
19 c
19 d
| |
[pagina 105]
| |
Warren, dat er in totaal twee kogels door Oswald uit het Mannlicher-Carcano-geweer, dat hij zou hebben gebruikt, werden afgevuurd. Lattimer kreeg veel kritiek op zijn conclusie, en er werd door zijn vijanden op gewezen, dat hij van huis uit
20
uroloog was en nauwelijks iets van dit soort zaken afwist. Het werd door anderen eveneens bevreemdend gevonden, dat juist professor Burke Marshall van de universiteit van Yale, die de belangen van de Kennedy's beschermt, aan Dr. Lattimer toestemming had verleend de studie van de kogels uit te voeren. De rest van het jaar 1973 was ik bezig met het beëindigen van twee boeken: Grenzen aan de groei, deel 1, bestaande uit 75 interviews rond het thema van de Club van Rome (474 pagina's) en mijn mémoires inzake Indonesië en Nieuw-Guinea, Den Vaderland Getrouwe (680 pagina's) beide hetzelfde | |
[pagina 106]
| |
jaar verschenen bij Bruna. Daarom had ik slechts sporadisch contact met mijn vrienden in Dallas, meestentijds per telefoon of per brief. Op 27 augustus 1974 ontving ik in het huis van mijn vriend Peter van de Wouw in Amsterdam een onverwachte boodschap. De Amerikaanse computerspecialist, Richard E. Sprague, meldde zich. Hij was verbonden aan de Singer Corporation, maar besteedde veel van zijn vrije tijd aan de affaire Kennedy. Hij was de man waar George mij ook reeds over had gesproken en die de beelden van de Zapruder-film had geanalyseerd en tot de conclusie was gekomen, dat Oswald nooit alleen J.F.K. kon hebben vermoord. Ik belde hem terug in het Esso Motor Hotel. De volgende avond kwam hij naar ons toe en gaf hij in aanwezigheid van Peter en een vriend uit Houston, Texas, David Russell, een volledig exposé over zijn bevindingen in de Dallas-affaire. Zijn computerstudie wees zonder meer uit, dat Kennedy op Dealey Plaza in een kruisvuur terecht was gekomen. Het fatale schot was zelfs van de tegenovergestelde richting gekomen als waar Oswald zich bevonden zou hebben. Spragues studie bewees dat er minstens vijf schoten waren afgevuurd. Zelfs toonde deze deskundige aan, dat er vanuit het raam van de zesde verdieping van het Texas School Depository Building helemaal niet was geschoten. En hier zou Oswald zich immers bevonden hebben. Spragues conclusie was dan ook dat Oswald niet geschoten had en de waarheid had gesproken toen hij zei onschuldig te zijn. De heer Sprague werkte aanvankelijk van 1966 tot 1968 met een onderzoekteam van Life Magazine bij het bestuderen van de Zapruder-film. In 1972 kwam echter door toevallige omstandigheden een zogenaamd tweede-generatie-exemplaar van deze tot dusver geheim gebleven film beschikbaar. Dick begon toen opnieuw de beelden onder de loep te nemen. Deze keer was hij absoluut zeker. Zijn conclusies trokken internationaal de aandacht. Ik bracht de heer Sprague in contact met de nos en de eindredacteur van het programma Panoramiek, Klaas Jan Hinriks. Op 5 februari 1975 was de | |
[pagina 107]
| |
nos hierdoor in staat als eerste in Europa de beslissende Zapruder-film, zij het in kopie, aan de kijkers te tonen. Op 8 februari 175 publiceerde ik een artikel in het NRC-Handelsblad, waarin ik onder meer aan de hand van het toen verschenen boek van de New York Times-journalist Tad Szulc, Compulsive Spying, een aantal nieuwe bijzonderheden rond de Kennedy-zaak bekendmaakte. Nieuw was bijvoorbeeld, dat inmiddels was uitgekomen, dat E. Howard Hunt, een belangrijke figuur uit de Watergate-affaire in augustus en september 1963 - dus enkele maanden vóór de moord in Dallas - als ciachef in Mexico City optrad. Szulc had vastgesteld dat een cia-moordteam de maanden vóór de hinderlaag in Dallas ten huize van een andere ciaagent, Guy Gabaldin in Mexico City had vergaderd. Hierbij waren onder meer aanwezig geweest Lee Harvey Oswald, (vermoord), David Ferrie (dood), Clay Shaw (overleden), Albert Osborne, Harry Dean, Richard Case Nagell, William Seymour, Ronald Augustinovich, Mary Hope, Emilio Santana en deze Guy Gabaldin. Het team zou in november naar Dallas zijn verhuisd. Volgens Szulc zouden vier van hen, waaronder Seymour en Santana, op Kennedy hebben geschoten. In 1968 had Jim Garrison mij reeds een foto van Emilio Santana gegeven. Gerard Croiset vermoedde dat deze Cubaan zich ergens in Florida zou ophouden, en wel in de omgeving van Miami. Wellicht was hij nu bereid te praten. Ik gaf deze informatie 22 februari 1977 door aan twee plaatselijke journalisten, Hilda Inclan en Louis Salome, beiden verbonden aan de Miami News. Toen George De Mohrenschildt zes weken later in Florida zelfmoord pleegde, belde Inclan mij in Washington geïrriteerd op, dat ik tegenover de pers de naam Santana had genoemd. Zij vergat blijkbaar, dat zij een voorsprong had gekregen van zes weken maar er de voorkeur aanhad gegeven niets te ondernemen in de affaire. Ik vervolgde in mijn nrc-artikel, dat E. Howard Hunt reeds openlijk had toegegeven, betrokken te zijn geweest bij voorbereidingen premier Fidel | |
[pagina 108]
| |
Castro van Cuba te vermoorden. De dag van de moordaanslag in Dallas had Hunt nota bene gesproken met Richard Helms, toentertijd het plaatsvervangend hoofd van de cia. In 1968 werd Helms hoofd van de cia en later, toen er te veel bekend werd in Washington over illegale praktijken van de cia, verdween hij spoorslags als ambassadeur naar Teheran. Opvallend was overigens, dat de dag dat Jimmy Carter tot president werd gekozen, Helms ontslag nam als ambassadeur in Iran. Gerald Ford, zelf lid van de befaamde commissie Warren, beschermde Helms. Het wordt dikwijls vergeten maar Ford publiceerde warempel in 1965 een boek van 500 pagina's dat de titel droeg Portret van een moordenaar met een foto van Lee Harvey Oswald. Carter nu was blijkbaar een te onzekere factor voor meneer Helms. Hij verkoos het hazepad. In Washington verwacht men nog altijd, dat er juridische gevolgen te verwachten zijn voor Helms, die op zijn beurt heeft laten weten, dat als men hem zou blijven vervolgen, hij Henry Kissinger in zijn val zou betrekken. Eveneens in deze nrc-reportage vermeldde ik dat Jim Garrison mij reeds in 1968 in New Orleans had gewezen op de medeplichtigheid van de cia aan de affaire Dallas. Bovendien zouden Nixon en diens minister van Justitie, John Mitchell op de beruchte Watergate-bandjes pijnlijke verklaringen over de moord op J.F.K. hebben afgelegd, zodat het merendeel van deze banden nog altijd verborgen wordt gehouden voor het Amerikaanse publiek. Intussen vond op 1 en 2 februari 1975 in Boston, Massachusetts, een symposium plaats over de moord op president John F. Kennedy. Ook Jim Garrison kwam voor deze gelegenheid boven water. De Zapruder-film werd vertoond en veroorzaakte een sensatie. Dick Sprague had ons trouwens voorspeld, dat wanneer eenmaal de volle draagwijdte van deze film voldoende bekendheid zou krijgen, we ontwikkelingen te zien zouden krijgen waarbij de Watergate affaire zou verbleken. Terwijl de nos-t.v. op 5 februari 1975 met de Zapruder-film was gekomen, was het min of meer verbazingwekkend dat een nationaal Amerikaans tijd- | |
[pagina 109]
| |
schrift als Newsweek pas op 28 april 1975 met beelden, overgenomen uit deze film, aan kwam zetten. Newsweek besteedde ten lange leste drie pagina's aan deze Europese primeur. Ik gaf die dagen een lezing voor de Town Hall in Denver, Colorado. Ik herinner mij hoe diep geschokt mijn gehoor was, toen ik vrijelijk over de Zapruder-film sprak en vermeldde dat deze reeds maanden tevoren op televisie in Nederland te zien was geweest. Verschillende personen kwamen naar mij toe en zeiden sedert jaren het gevoel te hebben gehad beduveld te worden door de Amerikaanse media. Het is mij steeds opnieuw gebleken hoe diep emotioneel de meeste Amerikanen nog steeds op de moord in Dallas reageren. Ik geloof, dat het publiek, in tegenstelling met wat dikwijls wordt beweerd, in de Verenigde Staten wel degelijk de feiten en de waarheid over de gang van zaken op die zwarte dag in november 1963 zou willen weten. Dick Sprague had mij eveneens verzekerd te vrezen voor het leven van George De Mohrenschildt. De ring om George heen werd steeds strakker aangetrokken en vroeg of laat zou hij worden ontmaskerd. Hier volgt de lijst van voornaamste personen die in de Kennedy-affaire omkwamen. Lee Harvey Oswald (1963); Jack Zangetti, die in Oklahoma had verklaard dat drie mannen J.F.K. hadden vermoord (1963); Betty Mooney, stripper in Ruby's Caroussel (1964); Hank Killam, echtgenoot van een andere stripper in Ruby's nachtclub, (1964); Bill Hunter, journalist, die een ontmoeting had gehad met een advocaat van Ruby vlak voordat Ruby Oswald vermoordde (1964); Gary Underhill, voormalig cia-agent en redacteur voor militaire zaken van Life Magazine, die aan vrienden had verteld te weten wie Kennedy had vermoord (1964); Jim Koethe, een journalist uit Dallas, die eveneens Ruby's advocaat had gesproken (1964); Tom Howard, Ruby's advocaat (1965); Rose Chezami, nog een stripper uit Ruby's nachtclub (1965); Dorothy Kilgallen, journaliste, die een interview van een half uur met Ruby in diens cel had gehad (1965); | |
[pagina 110]
| |
William Pitzer, een luitenant ter zee, die foto's had genomen van de autopsie van J.F.K. (1966); Jack Ruby (1967); David Ferrie, cia-piloot (1967); Fladio del Valle, de intiemste vriend van Ferrie, werd dezelfde dag vermoord, dat Ferrie overleed (1967); Dr. Mary Sherman, ook een vriendin van Ferrie (1967); Dr. Nicholas Chetta, die een lijkschouwing op Dr. Sherman had verricht (1969); Joseph A. Milteer, rechtse extremist (1974); Clay Shaw, zakenman te New Orleans, door Jim Garrison beschuldigd (1974); George De Mohrenschildt, zelfmoord (1977); één week later: Carlos Prio Socarras, zelfmoord, voormalig president van Cuba (i977). Deze gedeeltelijke lijst werd samengesteld door een team van de National Enquirer en 26 april 1977 gepubliceerd. Ik schreef George onmiddellijk eind augustus 1974, dat ik een bezoeker had gehad uit de Verenigde Staten en dat deze bezorgd was over De Mohrenschildts leven. Ga naar margenoot+In een brief, gedateerd 6 september 1974, antwoordde hij: ‘Om je de waarheid te zeggen kan het mij nog weinig schelen of ik lang leef of niet, maar wat ik wel zou willen weten is wie belang kan hebben bij mijn verdwijning.’ Hij schreef desnoods financiële steun te willen ontvangen om Amerika te kunnen verlaten en ergens anders te kunnen gaan leven. ‘In het geval van mijn verdwijning van het toneel - door middel van een moordaanslag of op andere wijze - zul je in staat zijn om onze bandjes te verkopen. De opbrengst, dat wil zeggen mijn helft, verzoek ik je te zenden aan mijn dochter Alex Gibson, Avenida Veracruz 93, Penthouse van Kolonel Condessa, Mexico ii, D.F.’ George merkte in dezelfde brief verder op: ‘Je hebt toch wel gelijk gehad met je kritiek op Nixon al die jaren. Het is een ezel. Hij had gemakkelijk alle bewijzen, die tegen hem waren, kunnen vernietigen. Bovendien ben ik er nu van overtuigd, dat hij geestelijk niet normaal was. Ford is natuurlijk eveneens een rund. L.B.J. zei immers al dat hij te dikwijls rugby had gespeeld zonder een bescher- | |
[pagina 111]
| |
21
mende helm te dragen? Mijn college-uren zijn mijn grootste plezier. De studenten inspireren me. We hebben een gift van 2 miljoen dollar ontvangen. Hiervan wordt nu een beroeps rugby-team gevormd. Moet je je voorstellen, honderd zwarte monsters, die bereid zijn te sterven voor God en rugby!’ Een week later schreef George De Mohrenschildt, dat ik beslist een bezoek moest gaan brengen aan de afgevaardigde voor Texas in het Huis in Washington, Henry B. Gonzales. ‘Mijn advo- | |
[pagina 112]
| |
22
caat, Pat S. Russell kan met je meegaan. Je zult het een genoegen vinden Russell te ontmoeten. Een internationaal georiënteerde man, die onder meer in Frankrijk en Nederland studeerde.’ Ik begreep later, dat de heer Russell eerder een vondst van mevrouw De Mohrenschildt was, die zijn advies had ingeroepen, toen George tijdelijk in het Bishop College was gaan wonen omdat hij de kuren van Jeanne niet langer kon verdragen. Op 2 november 1974 vloog ik van San Francisco | |
[pagina 113]
| |
naar Dallas met een DC-10 van American Airlines. George en Jeanne haalden mij samen af van het vliegveld. Jeanne was gekleed in een wollen trainingspak. George maakte de grap: ‘Je ziet, ik leef nog steeds.’ Maar vrijwel onmiddellijk in de auto verklaarde De Mohrenschildt deze keer, dat het beter was niet meer over de moordaanslag op John F. Kennedy te spreken, althans niet vóór dat advocaat Pat S. Russell in de loop van de avond, ná het diner, zou arriveren. George ging verder: ‘Het is trouwens toch vervelend om alles twee keer te bespreken.’ En voor we bij het huis arriveerden herhaalde De Mohrenschildt andermaal, dat we over alles behalve de moord op Kennedy zouden praten. Ik vroeg me af, omdat dit in zeven jaar nog nooit eerder was gebeurd: Op wiens advies was dit embargo over onze conversatie uitgesproken. De advocaat? En waarom zo opeens? Ik gaf De Mohrenschildt een Amerikaanse uitgave van mijn boek Grenzen aan de groei. George zei, dat hij het zou terugzenden, als hij het gelezen had. ‘Nee,’ antwoordde ik, ‘het is voor jou.’ ‘Ik geef alle boeken terug die ik gelezen heb. Waarom zou ik ze bewaren. Laat een ander er plezier van hebben.’ De Mohrenschildt was inderdaad iemand, die altijd lectuur uit bibliotheken haalde. George en ik gingen zoals gewoonlijk vrijwel meteen samen een wandeling maken. Hij graaide van tijd tot tijd een blad van een boom en knabbelde er dan op. Ik stelde hem onder meer voor, dat sedert ik via de Club van Rome uitstekende contacten in de Sovjet-Unie had gelegd, ik hem er mede gebruik van zou willen laten maken. ‘Je kunt met jouw kennis van het Russisch voor een aantal belangrijke bedrijven uit Texas een ideale tussenpersoon zijn voor het leggen van handelscontacten.’ George voelde er veel voor. Toen we thuiskwamen en we dit voorstel met Jeanne De Mohrenschildt bespraken, brak een nieuwe storm los. Mevrouw kreeg een acute aanval van jaloezie in onduidelijke vorm: ‘Je wilt hem van me weghalen!’ schreeuwde zij. ‘Er komt niets van | |
[pagina 114]
| |
in. George gaat niet naar Moskou.’ Ik vermijd liever de vrij uitgebreide scène die volgde te beschrijven, maar de situatie blijft relevant voor wat later zou plaatsvinden. Ik had eigenlijk nooit eerder dergelijke ruwe en onheuse taal tussen beide echtgenoten gehoord. Jeanne beschuldigde George: ‘Jij hebt tegen Nadya gezegd, dat als zij genoeg van het leven had, dat zij maar zelfmoord moest plegen. Jij bent schuldig aan haar dood!’ Nadya was inmiddels in Florida overleden, het ongelukkige kind. De Mohrenschildt antwoordde dat, aangezien Jeanne meestentijds toch dronken was het weinig zin had tegen haar in te gaan. Deze uitspraak veroorzaakte een nog heviger uitbarsting. In mijn dagboek noteerde ik later dat het een vertoning was geweest in de trant van Wie is bang voor Virginia Woolf. Ik kreeg er in ieder geval een verschrikkelijke hoofdpijn en een misselijk gevoel van. Mevrouw De Mohrenschildt gaf mij twee aspirines. George walgde van alles en ging alléén wandelen. 's Avonds arriveerde Pat S. Russell. Hij wilde het hele verhaal van mijn kennismaking met De Mohrenschildt weten. Ik begon met Croisets visie uit 1967. Ik zei dan ook rechtstreeks tegen Russell, met als toehoorders het echtpaar De Mohrenschildt, dat Gerard Croiset duidelijk had gewezen naar George als zijnde diep betrokken bij de moordaanslag op J.F.K. George bleef tijdens mijn uiteenzetting volkomen stil. Geen enkele keer viel hij in de rede om te protesteren of om bijvoorbeeld te dreigen met een proces, waar hij doorgaans een handje van had. Wel spraken George en Jeanne verschillende malen Russisch met elkaar terwijl ik voortging met mijn verhaal, maar aan die onbeleefdheid was ik al gewend. Dat hadden zij altijd gedaan. Het viel me echter op hoe ernstig George de hele avond had gekeken. Pas de volgende dag, terwijl we naar het vliegveld reden, zei George dat gedeelten van wat ik over Croiset had verteld voor hem geheel nieuw waren geweest. Hij moet het allemaal vergeten zijn, want hij heeft het steeds precies geweten. Aan het einde gekomen van de uiteenzetting ver- | |
[pagina 115]
| |
zuchtte De Mohrenschildt, dat nu hij alles nog eens had aangehoord hij aanzienlijk minder bezorgd was om het onderzoek dat Henry B. Gonzalez door het Huis van Afgevaardigden naar de moord in Dallas wilde laten instellen, dan hij aanvankelijk was geweest. ‘Naïef genoeg,’ aldus George, ‘hebben we de commissie Warren alles verteld wat we wisten. Ik heb alle oliemaatschappijen waarvoor ik heb gewerkt genoemd, met het gevolg, dat toen de commissie ze allemaal opsomde in het beruchte rapport, al die firma's hun betrekkingen met mij verbraken. Maar uiteindelijk heeft deze commissie Warren mij eigenlijk erg veel goed gedaan. Ik had mijn hele leven gewijd aan werken voor olieboeren en oplichters, met wie ik in feite aap wat heb je mooie jongen moest spelen. Nu ben ik tenminste werkzaam in een intellectueel milieu. Ik zou nog liever een ober in een restaurant zijn, dan terugkeren in de oliezaken, wat tenslotte nog steeds zou kunnen. Dankzij de commissie Warren maak ik nu deel uit van de academische wereld.’ Hij bevestigde verder, dat alles wat hij inzake de Dallas-affaire had te zeggen op mijn banden stond vermeld. Hij zei, dat hij hier verder niets aan had toe te voegen. ‘Ik heb je immers van die Cubanen verteld (dit was de eerste maal dat De Mohrenschildt niet sprak over Latijns-Amerikanen, maar rechtstreeks het woord Cubanen gebruikte) die hier zogenaamd namens Life Magazine waren gekomen. Die kerels die foto's van andere Cubanen lieten zien en ons vroegen of wij enige van hen kenden.’ Jeanne herhaalde de opmerking, dat zij had gezegd tegen de heren, dat zij best één van de mannen op de foto's had willen leren kennen. ‘Dat heeft ons leven gered,’ aldus George. ‘Je bedoelt, ík heb onze levens gered door te zeggen, dat wij geen van die mensen kenden,’ viel Jeanne De Mohrenschildt in. ‘Natuurlijk heb jij ons gered,’ zei George op volmaakt sarcastische toon. Patrick Russell luisterde in gelatenheid. Ik noteerde die dag in mijn dagboek, dat ik mij sterk afvroeg of het mogelijk was, dat mevrouw De | |
[pagina 116]
| |
Mohrenschildt haar man op een of andere wijze chanteerde als gevolg van wat zij misschien wist over de zaak Kennedy. Ik had deze jaren steeds naar hun verhalen geluisterd. Ik was achterdochtig gebleven omtrent hun rollen. Misschien waren zij niet direct betrokken bij wat op Dealey Plaza was gebeurd, maar ik was er meer en meer van overtuigd geraakt, dat zij indirect met de moord op Kennedy te maken hadden. Dat wil zeggen zeker George. Zoals ik hem had leren kennen, had hij zijn vrouw er zorgvuldig buiten gelaten. Zijn verhouding met Lee Harvey Oswald was duidelijk een vriendschap geweest, die zich grotendeels buiten de vrouwen om had afgespeeld, precies als George en ik duidelijk een contact hadden opgebouwd wat vertrouwelijk was en waar Jeanne absoluut buiten stond. We gingen bijvoorbeeld altijd alleen wandelen. We correspondeerden buiten het huisadres om. Ik noteerde: ‘Toch moet zij iets weten van de man, waardoor zij op een of andere manier een greep op hem heeft.’ Ik bleef vragen stellen. Bijvoorbeeld vroeg ik De Mohrenschildt of hij John Deminil van de Schlumberger Oil Company had gekend. ‘Die namen halen de mensen uit het rapport Warren,’ antwoordde hij. Hij bevestigde oliebaronnen als Richardson en Murchison goed te hebben gekend. ‘Dat waren partners van gouverneur John Conally.’ Ik vroeg hem: ‘Was Conally niet op een of andere manier bij de zaak betrokken?’ ‘Hoe is dat nu mogelijk,’ antwoordde De Mohrenschildt, ‘er is immers op hem geschoten? Trouwens, Conally en Richardson hebben een seksuele relatie gehad.’ Op de vraag of hij een zekere majoor M.C. Blumfield had gekend, antwoordde hij, dat hij niets van deze dikwijls genoemde figuur in verband met Dallas afwist. Ons gesprek werd keer op keer onderbroken door mevrouw De Mohrenschildt die totaal niet ter zake doende herinneringen ophaalde. Bijvoorbeeld: ‘Je hebt me eens in de auto op de terugweg uit Californië geslagen. Ik had je bij de politie kunnen aangeven, dat weet je toch?’ | |
[pagina 117]
| |
George zei: ‘Ik heb je altéén geslagen, omdat je de hele reis van Californië naar Texas achter in de auto voor pampus lag. Je was stomdronken.’ De haat en nijd tussen de echtgenoten was nu duidelijk tot nieuwe hoogte opgelopen. Zij bedreigden elkaar en creëerden scènes die niet te beschrijven waren. Deuren en ramen moesten letterlijk gesloten worden vanwege het kabaal dat werd gemaakt. Ik had ze nooit eerder samen in een dergelijke situatie gezien. Ik herinnerde me deze beelden maar al te goed toen na De Mohrenschildts zelfmoord Jeanne op televisie verklaarde, dat als iemand had bijgedragen tot de vroegtijdige dood van haar man, dat Willem Oltmans was geweest. Onder het befaamde systeem van een vrije pers hadden de Amerikaanse t.v.-journalisten en persbureaus deze verklaring van mevrouw De Mohrenschildt met spoed in binnenen buitenland verspreid, zonder mij ook maar één enkele keer te benaderen om commentaar te vragen. Tijdens onze wandeling zei George: ‘Wat kan ik beginnen? Als ik haar verlaat, wat moet er dan van de honden terechtkomen? Ik hou van die beesten. Zij zal ze vermoorden.’ ‘Wat bedoel je’ vroeg ik, ‘Jeanne houdt evenveel van die honden als jij.’ ‘Ja, maar zij zullen haar slachtoffers worden.’ Later die dag, toen ik een ogenblik met mevrouw De Mohrenschildt alleen was, zei ze dat ze bij George bleef vanwege de honden. ‘Ik hou van onze chihuahua's.’ Zij benadrukte, dat zij zich niet alléén babysitter voor de honden voelde, maar ook voor George. Nadat een nieuwe scène was losgebroken, en ik om meer aspirines had gevraagd, ging George ontstemd weer alléén wandelen. Intussen vervolgde Jeanne haar redeloze geklets. Zij dronk meer en meer wodka met water. ‘Natuurlijk trek jij partij voor George, omdat hij een man is. Jullie zijn allemaal hetzelfde.’ George had mij verteld, dat hij de campuspolitie van het Bishop College had moeten verzoeken zijn | |
[pagina 118]
| |
echtgenote van het terrein te weren. Jeanne was ook dáár verschenen om haar scènes en plein publique voort te zetten, liefst ten overstaan van andere professoren. George was kennelijk bang dat hij door deze toestanden ook nog zijn professoraat zou verliezen. Hij vertelde: ‘De oud-studenten doen wat zij kunnen om fondsen voor de school bijeen te brengen. Ook wordt er geholpen om afgestudeerde studenten aan betrekkingen te helpen. Het is mij zelfs gelukt om een meisje in de cia geplaatst te krijgen. Zij was er precies het type voor, totaal gewetenloos. Zij belde mij bijvoorbeeld tijdens een examen Frans vanuit Washington op. Ik kon haar snel de nodige antwoorden geven en zij slaagde.’ Opnieuw vroeg ik mij af welke betrekkingen er tussen De Mohrenschildt en de cia dan wel hadden bestaan, dat hij op die wijze in McLean, Virginia, zijn invloed kon aanwenden. Hij vertelde over een olie-miljonair, die hem een paar honderd dollar had geweigerd toen hij in 1967 platzak uit Haïti in Dallas terugkeerde. ‘Ik had natuurlijk een paar dúizend dollar nodig, maar ik testte hem alleen maar. Later is deze gierigaard het volgende overkomen. Hij had zijn dak laten repareren. Om na te gaan of het deugdelijk was hersteld, klom hij zelf naar boven. Hij viel prompt van zijn eigen dak en was morsdood. Dat deed me goed. Deze gierige man is zijn straf niet ontlopen.’ Wat ik vooral niet begreep was, dat George, nadat hij zijn huis en Jeanne had verlaten en in het Bishop College was gaan wonen, uiteindelijk toch weer bij haar was teruggekeerd. De officiële lezing was, dat George naar huis was gegaan vanwege zijn verdriet over de dood van Nadya. Maar ik heb de situatie die avond in aanwezigheid van Pat Russell terdege bestudeerd. Ik kon mij niet aan de indruk onttrekken, dat er andere redenen waren die het echtpaar onafscheidelijk aan elkaar verbonden hielden. Politieke redenen, misschien zelfs wel de kennis van de ware toedracht van de moord op Kennedy. De ochtend van 3 november 1974 gaf George mij | |
[pagina 119]
| |
onverwachts een foto van zichzelf, staande voor een klas met kleine zwarte kinderen. Hij gaf er Franse les. Hij schreef op de achterzijde, ‘Voor Willem, van de grootste oplichter op het westelijk halfrond.’ Hij voegde eraan toe: ‘Je kunt mij nu met die foto chanteren.’ Bij thuiskomst in Nederland toonde ik de opname aan Gerard Croiset en Carel Enkelaar - in diens Hilversumse huis - tijdens de avond, dat ik verslag uitbracht over mijn recente ontmoeting in Dallas. Ik vergat de foto die avond bij Enkelaar thuis. De volgende dag verzekerde hij mij, dat de opname was gevonden en voor mij bewaard zou worden. Daar vertrouwde ik op. Bij navraag gedurende de maanden januari, februari, maart en april werd de teruggave van de foto steeds maar uitgesteld. Tenslotte raakten wij in het stadium dat ik schriftelijk vroeg om de foto te retourneren. Geen antwoord. Uiteindelijk kwam in juni in antwoord op een aangetekende brief een tweeregelig advies van Enkelaar: ‘Ga maar eerst rustig met vakantie, ik denk dat je eraan toe bent.’ Op dat moment was ik genoodzaakt mijn advocaat te vragen te bemiddelen over de teruggave van de aan mij opgedragen foto. Omdat tezelfdertijd de affaire van de De Mohrenschildt-film speelde, die weggeraakt was in het nos-archief, deelde Enkelaar mijn advocaat uitdrukkelijk mede, dat de foto was teruggevonden, maar dat ik vooral geen kort geding tegen de nos diende aan te spannen om de vermiste film geretourneerd te krijgen, ‘want anders zal ik de heer Oltmans nooit meer de hand boven het hoofd kunnen houden.’ Merkwaardig was, dat de foto opnieuw bij de heer Enkelaar wegraakte, toen ik het kort geding tegen de nos over de films doorzette. De nos-advocaat verklaarde tijdens het proces overigens, dat de De Mohrenschildt-film door het nos-personeel was vernietigd, ‘omdat het hier allemaal waardeloos materiaal betrof met veel geblaf van de chihuahua's van de familie.’ Ik geloofde deze juridische verklaring niet. Wel verloor ik er het kort geding door, want de rechter kon nauwelijks de nos gelasten een film naar cbs | |
[pagina 120]
| |
in Amerika te zenden, die inmiddels door de nos was vernietigd. Mijn contract met de nos over deze film hield in, dat ik 50% van de revenuen zou ontvangen indien de film zou worden doorverkocht. Aangezien cbs normaliter 400 dollar per minuut betaalt, betekende bovendien dit zogenaamde wegraken van de films voor mij privé een verlies van 200 dollar per minuut, die door cbs zou worden uitgezonden. Ik nam geen genoegen met de verklaring van de nos-advocaat en heb daarop enkele nos-functionarissen, waaronder de heer Enkelaar, onder ede door de rechter-commissaris laten horen. Toen verklaarde Enkelaar, dat de films helemaal niet waren vernietigd en nog ergens bij de nos moesten zijn. Op de vraag van mevrouw van Schaardenburg of de heer Enkelaar dan niet van mening was dat er naar de film gezocht moest worden, kreeg zij ten antwoord: ‘En wie zal dat betalen?’ Op de vraag aan de nos-advocaat, waarom hij tijdens het kort geding had verklaard dat de films waren vernietigd werd geantwoord, dat de nos-leiding hem onjuiste informatie had verstrekt. Tot zover deze onaangename film- en foto-affaire. De foto, die dus wegraakte, terechtkwam en wederom wegraakte, is tot medio 1977 nog steeds niet terug gevonden. ‘Misschien toch door de werkster weggegooid,’ aldus een nonchalante Carel Enkelaar. Deze foto met het raadselachtige opschrift moet nu in deze reportage ontbreken. Overigens is het opvallend, dat de negen geluidsbanden opgenomen met het echtpaar De Mohrenschildt door mij sedert 1969 in een kluis bewaard, niet zoek zijn en thans door alle betrokken partijen, inbegrepen de commissie van het Huis van Afgevaardigden in Washington, die de moord op Kennedy onderzoekt, kunnen worden geraadpleegd. De ochtend van 3 november 1974 zouden George en ik als gewoonlijk een wandeling gaan maken. Ditmaal zou Jeanne ook mee gaan. Ik kreeg het onmiskenbare gevoel, dat zij George en mij niet langer alléén wilde laten. Eén van de honden was ziek en zij wilde het dier meenemen. George adviseerde haar om de hond thuis te laten, omdat dit alleen | |
[pagina 121]
| |
maar lastig zou zijn. Geen sprake van. Jeanne zou Cinderella in haar armen nemen. Omdat mevrouw De Mohrenschildt bovendien sandalen droeg, vorderde zij langzaam over de steenachtige paden. Algauw waren George en ik vooruit. Toen we madame hoorden roepen, bleven wij wachten tot ze ons had ingehaald. Maar na een paar minuten waren we weer vooruit en ditmaal riep Jeanne: ‘Ik ben geen Mexicaanse vrouw! Jullie lopen nu verder achter mij en ik ga voorop.’ Dit was het moment dat de kruik barstte, althans voor mij. Ik liep naar mevrouw De Mohrenschildt toe en zei: ‘Jeanne, ik heb er genoeg van. Niemand, ook jij niet, kan mij vertellen waar te lopen, hoe snel te lopen, of wat dan ook. Tot ziens.’ Dat veroorzaakte een nieuwe explosie, maar zij keerde ten minste woedend met de zieke hond naar huis en George en ik konden onze wandeling ongestoord voort zetten. Ik adviseerde hem een einde aan deze waanzin te maken. ‘Zij zou omkomen en in een wrak veranderen, als ik haar zou verlaten,’ aldus George. Tenslotte waren zij nu bijna negentien jaar samen. Daarop zei hij: ‘Willem, het klinkt misschien harteloos, maar in werkelijkheid zit ik op haar dood te wachten. Zij drinkt zichzelf naar de hel.’ ‘Je kunt haar op geen enkele manier meer helpen,’ antwoordde ik. ‘Er komt nog eens een dag dat je zelf van deze krankzinnige situatie een hartaanval krijgt en dan overleeft ze jou nog.’ Toen we in het huis terug waren, vroeg Jeanne: ‘Heb je hem op andere gedachten gebracht?’ ‘Was het maar waar,’ antwoordde ik. ‘Ik weet zeker, dat je het hebt gedaan,’ aldus mevrouw De Mohrenschildt. ‘Luister Jeanne, ik ga nu weg, en ik kom hier nooit meer terug zolang jij en je waanzin hier nog zijn. Je bent stapel gek, ik vertrek.’ George reed mij naar het vliegveld. Jeanne stond ons van het balkon nog na te schreeuwen. Het zou inderdaad mijn laatste bezoek aan de De Mohrenschildts samen zijn geweest. Haar zag ik nooit meer terug. Ik vroeg me zelf af, of deze provocaties | |
[pagina 122]
| |
wellicht opzettelijk waren geforceerd om te voorkomen dat ik naar Dallas zou terugkeren of dat George nog verder intensief contact met mij zou hebben. Ik sprak in ieder geval met De Mohrenschildt af, dat alle contact opnieuw via het Bishop College zou lopen. In de auto merkte hij nog op: ‘Zij zal steeds verder wegzinken. Dan zal ik genoodzaakt zijn haar te verlaten. Zij zal dan zeker al mijn papieren en documenten vernietigen, maar dat is minder erg.’ Op het vliegveld belde ik die 3e november 1974 eerst nog Marguerite Oswald in Fort Worth op. Wat mij verwonderde was, dat zij reageerde of ze de dag tevoren nog met mij had gesproken, terwijl ik in feite enkele jaren niets van me had laten horen. Mevrouw Oswald wilde namelijk alleen nog tegen journalisten spreken tegen contante betaling. Een brief waar geen postzegel voor antwoord bij ingesloten was werd niet meer beantwoord. Mevrouw Oswald: ‘Ik heb nog altijd de enige kaart, die de sleutel tot de moordaanslag in Dallas inhoudt. Alléén hier bij mij is de oplossing te vinden. Bij deze eenzame vrouw en bij niemand anders.’ Zij bespotte Henry Gonzales, De Mohrenschildt en alle andere namen, die ter sprake kwamen. ‘Ik ben nu gewoon te explosief geworden om te hanteren. Men denkt dat ik geestelijk gestoord ben geraakt, maar iedereen is bang voor mij, net als de journalisten zoals jij, Willem. Wanneer een geheime agent jou vertelt, dat je niet over me moet schrijven, dan ben je net als alle anderen, dan doe je het ook niet. Ik ben trouwens niet meer in de pers geïnteresseerd. Althans in zekere zin ben ik dit niet. Waar ik wel interesse voor heb, is dat mijn grondwettelijke rechten niet worden geschonden en dat men naar me luistert.’ Zij gaf als voorbeeld dat de vrouw van Nixons minister van Justitie, Martha Mitchell wél op de David Frost-show per televisie aan het woord was geweest en uitgebreid werd geciteerd in Parade Magazine, terwijl men haar, Marguerite Oswald ignoreerde. ‘Ik ben klaar en heb alles wat ik weet opgeschreven,’ zei ze verder. ‘Als dat zo is,’ antwoordde ik, | |
[pagina 123]
| |
‘dan heb ik onmiddellijk een uitgever voor u.’ ‘Uitstekend,’ zei ze. ‘Hoeveel pagina's is uw manuscript?’ vroeg ik. ‘Dat vertel ik je niet.’ Misschien had ze wel helemaal geen boek geschreven. Marguerite Oswald vervolgde: ‘Ik heb aan alle presidenten brieven gericht. Van Nixon en Johnson kreeg ik tenminste antwoord. Ik zond vier aangetekende brieven aan Gerald Ford met betaald antwoord. Wanneer een vrouw aan een man schrijft en hem geluk wenst met zijn nieuwe werk, maar daaraan toevoegt, dat zij anderzijds van mening is dat hij een ernstige fout heeft begaan door zijn handtekening te plaatsen onder het rapport Warren, dan zou je toch antwoord mogen verwachten? Wat ik bedoelde te zeggen was, dat Ford het recht niet had mijn zoon een moordenaar te noemen, zolang hij niet terecht heeft gestaan en is veroordeeld. Men zou toch hebben mogen verwachten dat Ford tenminste de waarheid wilde dienen. Hij heeft mij nooit geantwoord. Ik ben een proces tegen hem begonnen voor vijf miljoen dollar. Hij heeft mij namelijk de moeder van de moordenaar genoemd en dat is in strijd met de grondwet.’ Moeder Oswald verstuurde van tijd tot tijd nog altijd zogenaamde ‘flash-sheets’: informatie over de affaire Kennedy in betrekking tot haar zoon Lee. Zij beklaagde zich erover dat het leven duur was geworden, dat haar gas en waterrekening soms 58 dollar per maand bedroeg en dat zelfs haar beste vrienden vermeden om van tijd tot tijd een biljet van 10 dollar in te sluiten om haar te helpen. ‘Ik heb natuurlijk nog altijd brieven en documenten die ik zou kunnen verkopen.’ Eveneens met betrekking tot de moord op president Kennedy had ik de Washingtonse advocaat Bernard (Bud) Fensterwald leren kennen. Hij was vele jaren als advocaat werkzaam, eerst als adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (van 1950 tot 1956) en later van verscheidene commissies in de senaat. Fensterwald maakte deel uit van de zogenaamde commissie van onderzoek omtrent moordaanslagen. Hij gaf te kennen mij tijdens een bezoek aan Dallas en De Mohrenschildt te willen vergezel- | |
[pagina 124]
| |
len. George wilde echter niets met de man te maken hebben. 23
Op 24 juni 1959 had Bud mij reeds geschreven: ‘Mijn reis naar Europa heeft mij opnieuw overtuigd, dat George De Mohrenschildt diep bij de J.F.K.-affaire is betrokken. Ik zou dit in de naaste toekomst met jou willen bespreken. Is er op enigerlei wijze een mogelijkheid, dat ik naar de bandjes kan luisteren die je met hem hebt opgenomen?’ Ik voelde er voorlopig niets voor wie dan ook | |
[pagina 125]
| |
naar deze bandopnamen te laten luisteren. Op 11 juli 1969 schreef Fensterwald opnieuw: ‘Wat George De Mohrenschildt betreft, ben ik24
meer dan ooit overtuigd geraakt, dat hij een sleutelfiguur is. Daarom zou ik graag, wanneer het maar mogelijk is, naar je bandjes willen luisteren.’ De voornoemde commissie is geleidelijk aan uiteengevallen. Maar begin 1975, ten tijde dat de nos de Zapruder-film vertoonde, interviewde Henk | |
[pagina 126]
| |
Leffelaar voor de gpd Bud Fensterwald in Washington D.C. Bij deze gelegenheid zei deze advocaat, dat ik als enige mogelijk de sleutel tot de moord op Kennedy in handen hield, gezien mijn intieme relatie met George De Mohrenschildt, alsmede het feit dat ik ook de enige in de wereld was die negen geluidsbanden van elk 45 minuten met George had opgenomen. Ook Fensterwald scheen te verwachten dat er een ramp met George zou gebeuren en dat hij in gevaar verkeerde. Ik informeerde Pat S. Russell, die ook George's advocaat was, over deze ontwikkelingen. Op 13 maart 1975 schreef De Mohrenschildt mij, dat hij tot zijn spijt weinig aan Fensterwald, ‘this fucking Jew’ kon doen, omdat het interview met Leffelaar alleen in Nederland was verschenen. Een schade-proces zou hoogstens duizend dollar opleveren en was om die reden nauwelijks interessant. ‘Het zou pas een belangrijk proces kunnen worden,’ aldus De Mohrenschildt, ‘wanneer andere media, vooral hier in de Verenigde Staten, deze uitlatingen zouden herhalen.’ De brief eindigde met: ‘We missen je.’ 25 Maart 1975 kwam George op het onderwerp terug: ‘Het gaat erom Fensterwald au sérieux te nemen en hem meteen voor een aanzienlijk bedrag wegens laster aan te laten spreken.’ Hij wilde tevens weten of Henk Leffelaar bereid was een en ander onder ede voor de rechtbank te bevestigen. Hij was opnieuw intensief aan ‘het boek’ bezig. Hij vroeg permissie om te vermelden, welk avontuur mij met mijn auto was overkomen nadat ik een bezoek had gebracht aan het kantoor van Robert F. Kennedy in New York om bescherming te vragen van de fbi. Ik antwoordde dat dit prima was en inderdaad, na enige weken verschenen enkele pagina's betrekking hebbende op onze ontmoeting. Ze waren helaas uitzonderlijk slecht geschreven en bovendien veel te beknopt en onvolledig. Ik retourneerde het concept en voegde er een artikel van een tiental pagina's aan toe, waarin ik vooral ook de rol van Gerard Croiset ten voeten uit beschreef. Daarop kwam een korte brief, waarin George zijn al- | |
[pagina 127]
| |
lergrootste verwondering uitsprak over de figuur van Croiset. ‘Ik wist niet dat er zulke mensen bestonden,’ schreef hij. Opnieuw gedroeg hij zich alsof hij op dat moment voor het eerst van zijn leven kennis maakte met de paranormale begaafdheid van de Utrechtse helderziende. Het is moeilijk meer na te gaan of hij zich opzettelijk iedere keer wanneer Croiset ter sprake kwam van de domme hield of dat hij eenvoudig een geheugen als een zeef begon te krijgen. Eveneens leerde ik tijdens de afgelopen jaren kolonel L. Fletcher Prouty, de liaison officier tussen het Witte Huis (President John F. Kennedy) en de cia kennen. In de gpd-bladen en de Nieuwe Revu heb ik uitvoerig over hem geschreven. Een belangrijk aspect van de moord op J.F.K. ligt dus besloten in de Cuba affaire. Toen Kennedy in 1961 op de Amerikaanse troon kwam te zitten erfde hij de voorbereidingen voor de invasie van Cuba - onder persoonlijke leiding van de toenmalige vice president Richard M. Nixon - van de regering Eisenhower. De cia beraamde de inval alsvolgt. Speciaal opgeleide para militairen - dus een privé legertje van de cia - zouden bij de Varkensbaai landen. De officiële Amerikaanse luchtmacht, zou in geval de tegenstand fel zou zijn, bombardements-vluchten moeten uitvoeren. Dus aan de hand van de theorie van het één komt het ander zou, via een fait accompli, Kennedy in een oorlog met Cuba worden gesleept. De motoren van de bommenwerpers draaiden reeds warm, toen Kennedy te elfder ure inzag, dat het bombarderen van het souvereine grondgebied van Cuba een oorlogsdaad zou zijn geweest, ook in strijd met het Handvest van de Verenigde Naties. Kolonel Fletcher Prouty kreeg opdracht, de cia te informeren, dat het snode plan was doorzien en de bommenwerpers thuis zouden blijven. De Kennedy's hebben hun gevoel voor de Cubaanse soevereiniteit duur betaald. De 1500 man invasie troepen (volgens de Cubaanse bannelingen laf aan hun lot overgelaten) werden prompt door Fidel ingerekend en opgesloten. Het avontuur werd een vol- | |
[pagina 128]
| |
maakt fiasco. In 1962 heb ik de stranden van de Varkensbaai in Cuba bezocht en kunnen bestuderen hoe het cia-legertje hier in de pan werd gehakt. In de Veiligheidsraad zag ik toe hoe Ambassadeur Adlai Stevenson op 15 april 1961, aanvankelijk in opdracht van Washington apert loog, dat de inval op Cuba niets met de Verenigde Staten had te maken, en dat Amerika er buiten stond. De arme Stevenson zat volledig voor aap. Robert Kennedy voelde ernstige wroeging. Hij zond de New Yorkse advocaat Robert J. Donovan naar Havana. Uiteindelijk kwam een ruil tot stand waarbij de 1500 voornamelijk ex-Cubanen van het speciaal getrainde cia-legertje terug werden gezonden naar Amerika tegen betaling van 68 miljoen dollar aan medicijnen en geneesmiddelen. Door deze monster uitwisseling haalden de Kennedy's tenslotte 1500 ‘vrijwilligers’ binnen de muren van het fort Amerika die één voor één bereid waren om ‘desnoods voor niets’, zoals George De Mohrenschildt het steeds noemde, de Kennedy's overhoop te schieten. Kolonel Fletcher Prouty waarschuwde mij overigens vorig jaar reeds bij herhaling, dat de cia ondanks Watergate opnieuw aan de winnende hand was. Zoals Kennedy klakkeloos Allen Dulles als directeur van de cia (van het team Eisenhower Nixon) had gehandhaafd en in de Varkensbaai ellende terecht kwam zo scheen aanvankelijk Jimmy Carter meneer George Bush van de cia (van het team Nixon Ford overgehouden) te zullen handhaven. De eerste functionaris uit Washington, die Carter nà zijn verkiezing tot President in Plains, Georgia kwam opzoeken was deze Bush. Het zegt bovendien veel van de machtsverhoudingen in de Amerikaanse hoofdstad. Pas nà Bush bezocht Henry Kissinger Carter in Georgia. De diplomaat Averell Harriman (een Kennedy aanhanger) was reeds in Moskou geweest, had met Leonid Brezhnev gesproken en hierbij was Cyrus R. Vance als Minister van Buitenlandse Zaken voor het Carter-regime uit de bus gekomen. Het State De- | |
[pagina 129]
| |
partment was ‘safe’. Nu de cia. De Kissinger van J.F.K. in de dagen van de Cubaanse invasie was Mc George Bundy, nu president van de Ford Foundation. Interessant is dat juist Mc Bundy de allereerste bezoeker, om half acht 's ochtends was, tijdens Jimmy Carters eerste visite als toekomstige president aan Washington D.C. Hij logeerde bij die gelegenheid in Blair House. Haast ongemerkt slipte Mc Bundy binnen. Ingewijde waarnemers zijn overtuigd, dat uit die ontmoeting de keuze is voortgekomen om Theodore Sorensen, de meest vertrouwde en lang beproefde medewerker van J.F.K. te benoemen als toekomstig cia-directeur. En niet meneer Bush. Het gevolg van Carters Sorensen keuze is geweest dat Washington op zijn kop kwam te staan. De zet werd doorzien door de vijanden van de Kennedy's. Het was klaar als een klontje dat senator Edward Kennedy zich nooit in 1980 kiesbaar zou laten stellen voor het Amerikaanse presidentschap, indien niet eerst een vertrouweling van hèm de cia grondig zou hebben schoongeveegd. Sorensen zei die dagen in een gesprek met het lid van de hoofdredactie van de New York Times, John B. Oakes, dat zijn eerste taak zou zijn om een einde te maken aan het Mafia ‘image’ van deze organisatie, dat wilde dus zeggen, dat de moord en doodslag praktijken van de cia onverkort beëindigd zouden worden. Er kwam niets van in. Kolonel Fletcher Prouty zou opnieuw gelijk krijgen. Met vereende krachten werd de benoeming van Sorensen ongedaan gemaakt. Carter kwam onder geweldige politieke druk te staan. Sorensen was hoffelijk genoeg om zich terug te trekken. Maar wat betekende deze eerste politieke retraite van Carter? Jimmy Carter was juist naar voren geschoven uit de gelederen van de zogenaamde Tri Lateral Commission. Dit is een door financier David Rockefeller (Chase Manhattan Bank) bijeengebrachte groep figuren uit de Verenigde Staten, Canada, Japan en West-Europa. Het is een tegenhanger van de Bilderberg groep van Prins Bernhard, welke overigens | |
[pagina 130]
| |
25
door kolonel Fletcher Prouty werd omschreven als een ‘kleine navo-raad.’ Naast deze twee lobbies bestaat dan de Club van Rome, waar ik mij mee heb geassocieerd, vanwege het mondiale karakter van deze organisatie. Want bij het werk van de Club van Rome zijn ook de ussr, de socialistische landen, alsmede de ontwikkelingslanden betrokken. De voormalige Kennedy man, Dean Rusk (Minister van Buitenlandse Zaken) had Jimmy Carter, als opkomende politieke figuur uit een zuidelijke staat Georgia, voorgedragen tot deelneming in deze Tri Lateral Commission. Carter werkte zich geleidelijk aan naar voren, maar toen hij zich kandidaat stelde voor het presidentschap wilden nog weinigen geloven, dat hij een kans van slagen had. Hij speelde zijn spel echter mede op grond van dat hij aan niemand was gebonden en een onafhankelijke positie zou innemen indien hij op het Witte Huis zou komen. De Kennedy-krachten marcheerden geruisloos | |
[pagina 131]
| |
voorwaarts. Cyrus Vance was één post. Theodore Sorensen de andere machtspositie, zo niet nog belangrijker. Carter liet zich aanvankelijk bereidwillig inpakken. Maar de tegenkrachten staken er een stokje voor. De cia zou uiteindelijk een navo-admiraal, een oude vriend van Carter uit de Marine Akademie in Annapolis, Stansfield Turner als directeur krijgen. Turners eerste redevoeringen stelden velen in de V.S. steeds gerust. Ze zouden door Allan Dulles of George Bush geschreven hebben kunnen zijn. In de misdadige en onwettige cia-manipulaties komt op deze wijze geen enkele verandering. Carter, de grote onafhankelijke politicus, bleek evenmin opgewassen tegen de Super Mafia als de rest. Het systeem is geprolongeerd. Ga naar margenoot+Op 20 juli 1975 ontving ik een brief waarin hij meedeelde, dat noch Pat S. Russell, de advocaat, noch hijzelf bijzonder ingenomen waren met een insinuatie in één van mijn brieven ‘als zouden beide heren nog altijd informatie, die ik zocht, achterhouden.’ Hij stond echter niet lang bij deze beschuldiging stil en schreef verbaasd te zijn te moeten vernemen, dat juist zíjn t.v.-interview uit de archieven van de nos was verdwenen. ‘Wie zou er belang bij kunnen hebben, dat onze film niet langer kan worden getoond?’ zei George. ‘Ik zou willen, dat ik wist wie dat had gedaan.’ Hij liet er in een volgende zin meteen op volgen, ‘Ik denk dat geen enkel zogenaamd onderzoek resultaat zal hebben tot op de dag dat er iemand een bekentenis zal doen.’ Hij vervolgde, dat zijn oerconservatieve broer, Dimitri De Mohrenschildt gastheer was geweest in Palo Alto, Californië voor de dissidente schrijver uit de Sovjet-Unie, Aleksandr Solzjenitsyn. Ga naar margenoot+In een brief gedateerd 24 november 1975 informeerde George De Mohrenschildt of ik nog in contact stond met Dewi Soekarno. Hij had gelezen, dat zij veel werd gezien in gezelschap van de jonge, toekomstige hertog van Orleans. Ik antwoordde, dat ik mevrouw Soekarno geregeld zag. Ik vroeg hem of hij in de Amerikaanse pers een bericht had gelezen, dat Dewi in verband met bekend geworden nieuwe informatie over de | |
[pagina 132]
| |
cia in Indonesië een dringende brief naar president Gerald Ford had geschreven. In Washington D.C. was onder meer ontdekt, dat de cia niet alleen betrokken was geweest bij de staatsgreep tegen Soekarno van 1965, maar dat de cia om het prestige van het Indonesische staatshoofd verder te ondermijnen een film had laten vervaardigen waarin een figurant als Soekarno optrad in verschillende seks-
26
| |
[pagina 133]
| |
orgieën. De figurant had op verzoek van de cia zelfs plastische chirurgie ondergaan om meer op Boeng Karno te kunnen lijken. Tekenend voor een slappe figuur als Ford was dat hij Dewi's brief negeerde en deze onbeantwoord liet. Hij zat waarschijnlijk zo wie zo met een mond vol tanden. George kondigde verder de dood aan van de dierbare moederhond, Poppea. Het diertje werd begraven in Patricks tuin. Hij eindigde met: ‘Ik verlang ernaar om met je te kunnen spreken. George.’ Op 10 mei 1976 schreef De Mohrenschildt, dat27
| |
[pagina 134]
| |
hij in Time Magazine van 15 maart had gelezen, dat ik banden zou hebben met de kgb en dat ik mij zou hebben beijverd koningin Juliana van de troon te stoten door prins Bernhard over het Lockheedschandaal aan te vallen. ‘Het zal je interesseren,’ aldus George, ‘dat het woord troon in het Russisch “toilet” wordt genoemd.’ Hij voegde eraan toe: ‘Nu bevind jij je in een positie, dat je het slachtoffer bent van duistere krachten.’ Time had inderdaad bovengenoemde onzin gepubliceerd, naar verluidt afkomstig van de medewerker van De Telegraaf en tros Aktua in Genève, Bob Kroon. De Telegraaf had zich uiteraard gehaast deze ‘informatie’ op pagina één te herhalen. Volgens Time was prins Claus een rode sergeant, prinses Beatrix dacht ‘roze’ in de politiek en zij onderhield hartelijke betrekkingen met sovjetambassadeur A.A. Romanov. Merkwaardig was overigens, dat Kroons baas bij tros Aktua, Wibo van de Linde, in die dagen juist tot correspondent in Nederland van Time aangesteld, mij opbelde, dat hij niets met het kletsverhaal in Time had te maken en dat hij New York in feite had geadviseerd het Münchhausen-sprookje dan ook niet te plaatsen. Afgezien van het absurde feit, dat noch de kroonprinses, noch haar echtgenoot ooit de minste aanleiding hebben gegeven om Time te kunnen motiveren te spreken over een ‘pink House of Orange.’ Het werd nog pijnlijker voor Time, toen de premier, Drs. Joop den Uyl later in 1976 officieel in het parlement meedeelde, dat prins Bernhard inderdaad onregelmatigheden had begaan en dat de regering er bepaalde conclusies aan verbond, die directe gevolgen zouden hebben voor de positie van de prins. Time publiceerde daarop nog tweemaal uitvoerige reportages over de koninklijke familie met weglating van de onzin, die Bob Kroon zou hebben aangedragen. Dus dat wil zeggen zonder verbanden te leggen naar de kgb of de sovjetambassadeur. Ik had intussen een brief ontvangen van het plaatsvervangend hoofd van de bvd, dat deze organisatie geheel buiten de publikatie in time (en de telegraaf) stond. Er werd namelijk ook gezegd, dat één en ander | |
[pagina 135]
| |
28
voor de bvd aanleiding was geweest een oogje in het zeil te houden. Jim Garrison had mij overigens in 1968 al gewaarschuwd, dat dit soort procedures in vrije westerse democratieën gewoon was, namelijk zo gauw als er iemand naar voren treedt, die onderwerpen aan de kaak stelt die van hogerhand verdoezeld moeten worden, dan zal deze persoon met man en macht aangevallen en verdacht worden gemaakt. Garrison noemde het een bedenkelijke zaak wanneer westerse landen hun problemen achter een rookgordijn van vermeende sovjetinterventie | |
[pagina 136]
| |
trachtten te verbergen. Vooral omdat men later dan meestal, zoals in het geval van Time en De Telegraaf, ‘zijn eigen woorden moet opeten;’ zoals de Amerikaanse uitdrukking luidt. In de brief van 10 mei 1976 vervolgde George met aan te kondigen dat het boek zijn voltooiing naderde en dat hij belangrijke steun van Jeanne De Mohrenschildt ontving, die zich tal van details en bijzonderheden herinnerde. Verder schreef hij, dat Edward Epstein, in opdracht van Readers Digest tegen een goede betaling een interview met George wilde hebben. Epstein zou grote sympathie voelen voor Lee Harvey Oswald. Dit had hij tijdens een bezoek in Dallas aan de De Mohrenschildts verzekerd. ‘Ik heb zelf nauwelijks iets gezegd,’ schreef George, ‘Jeanne kletste aan één stuk door. Epstein zond haar na afloop een tonnetje kaviaar voor al die nonsens.’ Hij bedankte me opnieuw voor de hulp bij zijn boek en bracht de groeten over van Pat Russell. Op 16 juli 1976 ontving ik De Mohrenschildts laatste brief, ditmaal voor het eerst op een typemachine geschreven. De zomer besteedde ik aan het voltooien van een interviewboek over de verhouding tussen Oost en West in Europa. Na de betreurenswaardige botsing over de vermiste film en de vermiste foto herstelde ik eveneens gedurende deze maanden de contacten met de nos en Carel Enkelaar. Eind 1976 reisde ik opnieuw door Amerika voor lezingen en ander journalistiek werk, toen ik begin december vanuit Austin, Texas, in Dallas arriveerde. Ik nam de draad weer op en belde George De Mohrenschildt. Ik kreeg Jeanne aan de lijn, die vertelde, dat George ziek was geworden en in een ziekenhuis verbleef, dat ik hem niet kon bezoeken vanwege de ernst van de toestand, maar dat ik welkom was, indien ik wilde komen. Ik improviseerde toen maar, dat ik alleen in Dallas was om in een ander vliegtuig over te stappen en dat ik in februari voor langere tijd terug zou komen. Ik belde snel advocaat Pat Russell, die uitvoeriger en mededeelzamer was. De Mohrenschildt was sedert enige | |
[pagina 137]
| |
tijd in een zwakzinnigeninrichting opgenomen. Hij ontving momenteel een zware shock-therapie, ‘zo ongeveer de zwaarste schokken die een mens kan verdragen,’ aldus Russell. Ik schrok zeer van dit bericht, omdat naar mijn mening George de laatste persoon in dit draaiboek was, die voor een dergelijke behandeling ooit in aanmerking kwam. Ook Russell bevestigde, dat bezoek niet mogelijk was. Ik vroeg of hij, indien ik een brief schreef via Russells kantoor, deze dan aan De Mohrenschildt wilde geven. Ik heb dit gedaan. Volgens George heeft hij nooit via Russell een brief van mij ontvangen, naar hij mij later meedeelde. Opnieuw werd mijn achterdocht versterkt, dat Jeanne De Mohrenschildt en Pat S. Russell in perfecte samenwerking bezig waren George totaal te isoleren. Later is gebleken dat mevrouw De Mohrenschildt de papieren ondertekende waarbij haar man als geestelijk gestoorde in een inrichting werd opgenomen. Inwendig kwam ik in opstand tegen deze gang van zaken, omdat het voor mij een voorbeeld van de omgekeerde wereld was. Ik vervolgde mijn reis naar New York. Na Kerstmis in Amsterdam te hebben doorgebracht, reisde ik begin 1977 opnieuw door de Verenigde Staten. Ik bracht een groot deel van februari door met werken aan een nieuwe boek, in Palm Beach, Florida. Op 23 februari keerde ik naar Dallas terug om die ochtend om 11.00 uur een lezing te geven voor de ‘Mary Craig Class’ in het moderne gebouw van de Dallas Women's Club. |
|