Een reportage over de Kennedy-moordenaars
(1977)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Quand on est mort, c'est pour une fois,
Quand on est bête, c'est pour toujours.
george de mohrenschildt
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
Eigenlijk had ik, zoals de meeste mensen op de wereld, na de moord op John F. Kennedy in Dallas, te goeder trouw aangenomen, dat Lee Harvey Oswald, een voormalige Amerikaanse marinier en dissident, de enige dader was geweest. Tot ik op 8 maart 1964, veertien weken later bij puur toeval moeder Oswald ontmoette. Ik reisde die dag van het John F. Kennedy-vliegveld in New York City naar Dallas, Texas, om een lezing te geven voor de Criterion Club in Wichita Falls, eveneens in Texas. Bij het passagekantoor op het vliegveld zag ik Marguerite Oswald, de 55-jarige ex-verpleegster en moeder van de vermoedelijke moordenaar van de Amerikaanse president aankomen, vele dozen, pakketten en koffers zeulend. Ik bood hoffelijk aan haar te helpen. ‘Hoe weet u wie ik ben?’ vroeg zij naar de bekende weg. ‘De hele wereld kent u immers,’ riep ik tot haar genoegen uit. Wij reisden in stoelen 7E en 7F van American Airlines flight 25. Moeder Oswald babbelde de hele reis, ook tijdens het diner. En ik moet zeggen, in weerwil van degenen, die van mening zijn dat zij weinig mededelingen van belang heeft te doen, dat zij met sommige van haar stellingen indruk op mij maakte. Bijvoorbeeld: Hoe is het in godsnaam mogelijk geweest dat, nadat Oswald, verdacht van moord op J.F.K., gedurende twee dagen twaalf uur lang op het hoofdbureau van politie in Dallas is verhoord, zonder dat hier een rapport of verslag over is gemaakt? ‘Ja,’ zei hoofdcommissaris Jesse Currie later laconiek voor de officiële commissie van onderzoek, voorgezeten door opperrechter Earl Warren, ‘We hebben wel wat aantekeningen gehad, maar ik weet niet waar die zijn gebleven.’ Opperrechter Warren en diens commissie zouden toen de vraag hebben gesteld of er geen bandrecorder op | |
[pagina 9]
| |
het bureau was geweest. ‘Nee,’ antwoordde Currie, ‘we hebben er geen, maar we waren wel al lange tijd van plan er een te kopen.’ Marguerite Oswald vroeg zich woedend af: ‘Begrijp jij, waarom die meneer Warren toen niet de vraag heeft gesteld: “Vond u degene die van moord op de president werd beschuldigd niet belangrijk genoeg, om zolang ergens een bandrecorder te lenen?”’ Het is inderdaad absurd, dat Oswald, die strijk en zet volhield niet te hebben geschoten, op deze manier eenvoudig nooit aan het woord heeft kunnen komen, omdat nachtclubeigenaar Jack Ruby, de ex-marinier hem op een gang van het hoofdbureau van politie in Dallas vroegtijdig doodschoot. Mevrouw Oswald: ‘Het is mogelijk dat Lee de president vermoordde, maar niemand heeft het ooit bewezen. Als moeder zal ik voor zijn rechten vechten, ook al is hij nu dan dood. Zijn schuld dient op grond van onze geldende rechtspraak te worden vastgesteld. Zolang dit niet is gebeurd, zal ik nooit kunnen aannemen dat hij het werkelijk heeft gedaan. Vind je het zo vreemd dat een moeder haar zoon gelooft? Samen met Marina - de Russische vrouw van Oswald - heb ik Lee in de gevangenis bezocht. Ik ken hem dóór en dóór. Hij was volkomen rustig. Hij zei: “Mama, ik heb niemand vermoord, ook agent J.D. Tippit niet. Wees vooral niet ongerust. Alles komt in orde.” Maar wat mij vooral verbaasde,’ aldus mevrouw Oswald, ‘was dat hij bont en blauw was in zijn gezicht. Hij wilde voor ons niet weten, dat de politie hem had mishandeld. Hij legde uit, dat hij deze wonden had opgelopen tijdens het gevecht rond zijn arrestatie in de bioscoop. Hij scheen zo zeker van zijn onschuld, dat hij eigenlijk met Marina alleen maar over de kinderen sprak.’ Mevrouw Oswald was in New York geweest, omdat zij een zestiental brieven van haar zoon, indertijd als dissident vanuit de Sovjet-Unie geschreven aan Esquire Magazine had verkocht. Zij had bij iedere brief een commentaar geschreven. De volgende dag bezocht ik haar in Fort Worth, | |
[pagina 10]
| |
Texas. Wij reden in haar nieuwe Buick Skylark, model 1964 in de richting van Arlington Lake, waar de begraafplaats ligt. Zij herinnerde zich, dat toen Lee werd begraven, de politie de kleine kapel had ontruimd en de rouwdienst had afgezegd. ‘Het enige wat ons werd toegestaan, was een kleine plechtigheid rond het graf te houden. We konden zelfs geen dominee vinden, die bereid was een gebed uit te spreken.’ Op de eenvoudige steen was slechts geschreven: ‘Lee Harvey Oswald, 18 October 1939 - 24 November 1963.’ Er stond een kruis, gesierd met wat bloemen en er was een treurwilg geplant. ‘De tuinman heeft ons gezegd, dat het boompje het niet zou halen. Maar je ziet, hij begint toch uit te lopen,’ aldus moeder Oswald. Ook vertelde ze met trots, dat reeds 50 000 mensen het graf hadden bezocht. Zij vroeg zich verder af wat haar zoon eigenlijk precies in de militaire dienst had gedaan. ‘Hij wilde al bij het Korps Mariniers toen hij zestien jaar oud was. Ik heb er toen een stokje voor gestoken. Ik vond hem veel te jong. Maar toen hij zeventien was, is hij toch gegaan. Nu wordt er in de kranten geschreven, dat hij reeds op jeugdige leeftijd communistische literatuur las. Hij leerde zelfs Russisch spreken. Dat kan waar zijn, maar tegelijkertijd kende hij het handboek van het Korps Mariniers nagenoeg uit zijn hoofd. Ik heb er wel eens grapjes over gemaakt en tegen Lee gezegd: “Als je zo doorgaat word je nog generaal.”’ Zij herinnerde zich verder: ‘Toch vond ik dat hij zich soms vreemd gedroeg. Vooral nadat hij naar de Sovjet-Unie was verdwenen, werd het voor mij duidelijk, dat hij in feite een geheim agent was.’ Ik vroeg haar: ‘Een geheim agent voor wie?’ ‘Voor Amerika natuurlijk,’ antwoordde zij. ‘Ik was hier pas helemaal zeker van toen een jaar lang steeds nieuwe brieven voor hem op ons adres arriveerden, terwijl ik absoluut niet wist waar hij uithing. Tenslotte ben ik naar Washington D.C. gereisd en heb onze autoriteiten om inlichtingen gevraagd. Vijf weken later keeg ik bericht, dat Lee | |
[pagina 11]
| |
in de Sovjet-Unie was en in Minsk, in Wit-Rusland woonde. Pas toen werd mij meegedeeld, dat hij met een Russische was gehuwd. Nu probeert men de moordaanslag op de president aannemelijk te maken door te benadrukken, dat iemand, die eens naar de ussr uitweek, een waarschijnlijke dader geacht mag worden.’ Wij spraken over Lee's jeugd. Zij ontkende dat zij haar kind niet naar behoren zou hebben opgevoed. Zij herinnerde zich, dat toen zij Lee eens naar een verjaarspartijtje bracht, één jongetje uit de klas niet was gevraagd. Het speelde zielig alleen op straat. Ze heeft Lee toen bij dat kameraadje gelaten en is op het feestje gaan zeggen, dat haar zoon niet kwam. Voor haar gevoel had zij alles gedaan om haar zoon behoorlijk op te voeden. Het is echter voldoende bekend, dat Lee al op jeugdige leeftijd in aanraking kwam met reclasseringsambtenaren en psychische problemen zou hebben gehad. Jack Ruby, de eigenaar van de ‘Caroussel’ een striptent in Dallas, werd, toen ik samen met Marguerite Oswald in een American Airlines-machine van New York naar Texas vloog, nog altijd voor de moord op Oswald verhoord. ‘Ruby valt vroeg of laat door de mand,’ meende Moeder Oswald. ‘Ik wens hem niet dood. Ik zin allerminst op wraak. Het zou mij trouwens weinig helpen, als ook Ruby om het leven kwam. Ik heb hem levend nodig.’ Toen wij tegen het donker op Love Field in Dallas landden, en mevrouw Oswald en ik samen de vliegtuigtrap afkwamen, werden we gefilmd. Er waren tientallen journalisten en fotografen. Zij stond iedereen geduldig te woord. Sindsdien heb ik contact met deze dame gehouden. Ik nodigde haar uit naar New York te komen, mede voor een interview voor de nos-t.v. Op 25 maartGa naar margenoot+ 1964 leidde ik haar rond in het gebouw van de Verenigde Naties, tot ergernis van sommige journalisten, die hier onvriendelijke reportages over schreven. Toch zou het nog tot 1967 duren alvorens ik mij werkelijk voor de onopgeloste moord op president John F. Kennedy zou gaan interesseren. | |
[pagina 12]
| |
1
In 1964 hadden de Nederlandse autoriteiten in New York mij verzocht op te willen treden als tolk voor ‘het wereldwonder Gerard Croiset’, de paragnost uit Utrecht. Tot mijn schande moet ik bekennen mij nauwelijks eerder in dit soort verschijnselen te hebben verdiept. Uitgeversmaatschappij Doubleday publiceerde in juni The story of this amazing Dutchman geschreven door Jack Harrison Pollack. Wij reisden samen door de Verenigde Staten. Ik herinner mij hoe ik tijdens die tocht van de ene verbazing in de andere viel. Een paragnost van het kaliber van Croiset moet men aan het werk gezien hebben om overtuigd te kunnen worden van wat er in de parapsychologie mogelijk is. Op 2 februari 1967 kwam ik met Carel Enkelaar, hoofd van de programmadienst van de nos-t.v. en Croiset in Utrecht bijeen. Croiset had beelden ‘gezien’ van ‘de man achter Lee Harvey Oswald’. Wij doopten deze mysterieuze figuur: ‘de vermoedelij- | |
[pagina 13]
| |
ke architect van de hinderlaag in Dallas.’ De beschrijving was vrij nauwkeurig. De man had 900 000 dollar ontvangen voor de affaire. Hij had gebruik gemaakt van een zeer intieme relatie met Oswald, van het type vader-zoon. Hij had een dubbele naam en er zaten een ‘o’ en een ‘sch’ in. Hij was geoloog en had banden met de oliewereld. Croiset gaf vervolgens tal van nevenbijzonderheden over de schietpartij op Dealey Plaza, tot een ijskarretje aan de andere zijde van de schutting aan de kant tegenovergesteld aan die waar Oswald zich zou hebben bevonden toe. Voor Croiset stond het vast dat meerdere personen aan de moord op J.F.K. hadden deelgenomen, en dat er dus van twee kanten was gevuurd. Frappant vooral was Croisets uitspraak in 1967 dat Lee Harvey Oswald op politieke gronden was aangemoedigd zich te lenen voor een dergelijke gigantische en historische onderneming als de eliminatie van het staatshoofd van de Verenigde Staten. Ik kwam met Enkelaar overeen, dat ik tijdens een komende lezingentournee in Amerika Fort Worth opnieuw zou aandoen om moeder Oswald over deze intiemste vriend van haar zoon te polsen. Op 10 maart 1967 vloog ik van Los Angeles naar Dallas. Ik kwam laat in de avond aan. Er gebeurde echter eerst iets anders. Vermoedelijk als gevolg van oververmoeidheid had ik een vrij ernstige ontsteking onder mijn arm opgelopen. De stewardess van het American Airlines-toestel had ernaar gekeken en mij dringend aangeraden er geen moment langer mee rond te lopen en regelrecht van Love Field eerst naar een ziekenhuis te gaan. Ik volgde haar raad op. Ik vroeg de taxichauffeur mij naar n'importe welke kliniek te brengen. De man bracht mij naar het Parkland Memorial Hospital waar eens Kennedy stervende was binnengebracht. Ook ik arriveerde voor de ingang van spoedgevallen. Ik werd naar een onderzoekkamer verwezen. Terwijl ik wachtte viel het mij op hoe buitengewoon smerig en verwaarloosd alles er uitzag. Ik woonde sedert 1958 in de Verenigde Staten, maar was nooit eerder in een ziekenhuis geweest. Verband met | |
[pagina 14]
| |
bloed lag er op de grond. Op het laken, dat de onderzoektafel bedekte, stonden voetstappen alsof er eerst iemand met modderzolen overheen had gelopen. Mijn arm werd behandeld door een chirurg, Dr. Ralph G. Greenlee. Hij vroeg wat mij naar Dallas had gebracht. Ik zette uiteen met Marguerite Oswald te willen spreken over de vrienden van haar zoon. Dr. Greenlee zei zelf in de moord op Kennedy geïnteresseerd te zijn en stelde voor, dat ik zou wachten tot zijn dienst afgelopen was en dan zouden wij bij hem thuis een glas wijn gaan drinken. Hier ben ik op ingegaan. Wij reden in zijn fonkelnieuwe Ferrari naar zijn huis. Wat bleek? Volgens Dr. Greenlee was er geen arts of specialist in het Parkland Memorial Hospital in Dallas die niet wist, dat J.F.K. door minstens twee kogels uit verschillende richtingen werd gedood. ‘Eén kogel raakte hem van achteren, terwijl de andere kogel van de voorzijde dwars door zijn keel werd geschoten. De doktoren hier zijn dus absoluut zeker van het feit, dat de tweede kogel van de tegenovergestelde zijde is gekomen als waar Oswald zich vermoedelijk bevond. Dit betekent dus, dat wij allemaal weten, dat de moord op de president een complot moet zijn geweest. Het is voor mij een volmaakt trieste zaak,’ aldus deze jonge chirurg, ‘dat vooraanstaande kringen in ons land zonder meer hebben geaccepteerd, dat het rapport Warren de waarheid bevatte. Ik ben er totaal van ondersteboven, dat iets dergelijks in de Verenigde Staten überhaupt mogelijk is. Ik ben mij dit nooit eerder bewust geweest. Het is onbegrijpelijk hoe men erin is geslaagd dergelijke informatie volkomen te onderdrukken. De hele staf van dit ziekenhuis weet hoe de vork in de steel zit. Het is walgelijk.’ Dr. Greenlee was van mening, dat trouwens de meeste mensen in Dallas zeer goed wisten, dat de moord op J.F.K. een complot was geweest. Onlangs nog had een taxichauffeur, Raymond Cummings, in een televisie-interview gezegd dat hij Lee Harvey Oswald, diens inmiddels overleden kennis | |
[pagina 15]
| |
David W. Ferrie en een derde persoon naar Ruby's nachtclub had gereden. Cummings werd door de interviewer gevraagd waarom hij zijn getuigenis niet eerder had afgelegd. Hij antwoordde: ‘Ik was gewoon te bang om mijn mond open te doen. Maar toen ik onlangs bij het overlijden van Ferrie foto's van deze man in de kranten zag, wist ik zeker dat ik hem met Oswald naar de “Caroussel” had gebracht.’ ‘De commissie Warren,’ aldus Dr. Greenlee, ‘had op alle mogelijke manieren verzuimd aandacht te besteden aan de banden, die wel degelijk tussen Oswald en Ruby zouden hebben bestaan.’ Volgens de officiële commissie van onderzoek hadden de beide heren elkaar zelfs niet gekend. Ruby had ook strijk en zet volgehouden, dat hij Oswald nooit eerder had ontmoet. En nu had een 34-jarige taxichauffeur getuigd, dat Oswald en Ruby elkaar wel degelijk hadden gekend. ‘Wat ik mezelf afvraag,’ aldus Dr. Greenlee, ‘is waarom Ruby zelfs zou hebben willen liegen toen hij stervende was. De pers is het er overigens over eens, dat deze Cummings werkelijk lef toont, want een andere taxichauffeur, William Wally, die volgens de autoriteiten Oswald onmiddellijk volgend op de moordaanslag zou hebben vervoerd, is inmiddels vermoord.’ Voor mij was de ontmoeting met chirurg Dr. Ralph Greenlee een boeiende ervaring op de koop toe. Hij bracht mij in de vroege morgenuren terug naar het Dallas Hilton-hotel. Op 11 maart 1967 arriveerde ik bij het aardige alleenstaande huis van Marguerite Oswald in Fort Worth. Zonder te refereren aan Gerard Croiset vroeg ik haar in de loop van ons gesprek, zo onopvallend mogelijk, of Lee misschien een wat oudere, maar beste vriend, in Dallas had gehad. ‘Natuurlijk,’ riep ze uit. ‘Dat is George De Mohrenschildt. Een uiterst schrandere man. Ik heb nooit iets begrepen van deze relatie. Maar zij waren inderdaad intieme vrienden. Waarom vraag je me dat?’ Zij wandelde naar een boekenkast met alle 26 delen van het befaamde rapport Warren en nam deel IX eruit. | |
[pagina 16]
| |
Mevrouw Oswald refereerde aan het verschil in sociaal milieu tussen graaf George De Mohrenschildt en haar zoon. Zij had reeds een aantal fotokopieën gemaakt van een condoleancebrief die De Mohrenschildt op 12 december 1963 naar mevrouw Janet Auchincloss, de moeder van Jacqueline Kennedy had geschreven. Jackie had als kind tijdens vakanties op Long Island reeds op Georges knie gezeten. De families waren sedert vele jaren bevriend. Opvallend was hoe vernederend De Mohrenschildt in deze brief over Oswald sprak. Lee zou George en zijn vrouw Jeanne De Mohrenschildt zelfs hebben bedreigd. ‘Oswald is niet anders dan een voorbeeld van het probleem van de jeugdcriminaliteit, dat als een kanker knaagt aan de Amerikaanse jongeren,’ aldus George tegen de moeder van Jacqueline Kennedy in 1963. ‘De Mohrenschildt is een belangrijke figuur in de oliekringen van Dallas. Waarom zocht hij de vriendschap van mijn zoon?’ aldus Marguerite Oswald. ‘Of was de reden, dat hij Lee wilde gebruiken?’ Ik verliet Fort Worth en keerde naar Dallas terug met het voornemen George De Mohrenschildt onmiddellijk te benaderen. Ik ving bot. Hij was er niet. Pas op 30 maart 1967 bereikte ik hem telefonisch vanuit New York. Hij ging direct in principe metGa naar margenoot+ een vraaggesprek voor de nos-t.v. akkoord, maar zei dat hij eerst veertien dagen naar Mexico moest om daar een olieconferentie bij te wonen. Carel Enkelaar zond ik de volgende informatie. Graaf George De Mohrenschildt, op enkele details na, zoals een wrat op de wang, of rood haar, beantwoordt in het algemeen aan de beschrijving van Croiset. De man heeft inderdaad een naam waar een ‘o’ en een ‘sch’ in voorkomen. Hij is een Wit-Rus en werd in 1911 geboren. Zowel George als zijn vrouw Jeanne werden uitvoerig en over enkele honderden pagina's door de commissie Warren gehoord. Op zijn briefpapier staat: petroloog en ingenieur, 1639-40 Republic National Bank Building, Dallas I, Texas. Ik vermeldde verder dat De Mohrenschildt tijdens de tweede wereldoorlog voor de | |
[pagina 17]
| |
2
Franse inlichtingendienst zou hebben gewerkt, en dat hij zowel voor de Duitsers als de Italianen belangrijke informaties zou hebben ingewonnen. Hij sprak verder vloeiend Pools en andere talen. Op de dag van de moordaanslag in Dallas bevond hij zich met zijn vrouw in Port-au-Prince op Haïti. Hij beklaagt zich, dat zijn verhoor door opperrechter Earl Warren en zijn betrekkingen met Lee Harvey Oswald hem onherstelbare schade in oliekringen zou hebben bezorgd. Hij heeft gezegd: ‘President Duvalier werd er achterdochtig door. Ik verloor | |
[pagina 18]
| |
mijn regeringscontracten. Ik bezit nog altijd enkele sisalplantages op Haïti. Maar in Port-au-Prince verdenkt men mij er thans van betrekkingen te onderhouden met georganiseerde internationale gangsterbenden.’ Ik meldde Enkelaar verder, dat moeder Oswald ondanks alles van mening was, dat De Mohrenschildt de enige was geweest, die enigermate haar zoon bij de gesprekken met de commissie van onderzoek de hand boven het hoofd had gehouden. Jeanne De Mohrenschildt zou zelfs hebben gezegd: ‘Wanneer Oswald inderdaad Kennedy zou hebben doodgeschoten dan zou hij dit openlijk hebben toegegeven. Hij zou bovendien een verklaring hebben gegeven waarom hij dit zou hebben gedaan.’ ‘Zij heeft gelijk,’ aldus Marguerite Oswald. ‘Ik ken mijn zoon. Lee zou met moed voor zijn daad zijn uitgekomen. Zo was hij nu eenmaal. Maar wat Lee juist onderstreepte en Marina en mij herhaaldelijk zei, toen wij bij hem in de gevangenis waren, was dat hij het níet had gedaan. Daarom ook riep hij tegen verslaggevers: ‘Laat iemand alsjeblieft voor een advocaat zorgen.’ Volgens moeder Oswald had De Mohrenschildt nadien in de Dallas Morning Herald geschreven, deels in tegenstelling tot zijn getuigenis voor de commissie Warren, dat Oswald ‘een waanzinnige was, die men niet voor zijn daden verantwoordelijk kon stellen.’ Verder gaf ik in mijn nos-rapport aan, dat George een broer had, die Dimitri heette. De man was elf jaar ouder en had eens gediend in de Marine voor de tsaar van Rusland. Hij had tijdens de communistische revolutie aan een complot tegen de revolutionairen in Sebastopol meegewerkt. Hij was in Smolensk door de bolsjewieken ter dood veroordeeld. Maar de Poolse regering ruilde hem later tegen een belangrijke communistische gevangene. Hij ontkwam dus naar het westen. Mevrouw Oswald had zelfs opgemerkt het verdacht te hebben gevonden, dat Robert F. Kennedy vrijwel onmiddellijk na de dood van de president een kort bliksembezoek aan Polen had gebracht. Zou dit in ver- | |
[pagina 19]
| |
band hebben gestaan met het natrekken van gegevens rond het complot van Dallas? In dit uitvoerige rapport van 12 maart 1967 vroeg ik de nos-leiding om instructies. Ik stelde voor, dat George zo snel mogelijk voor de camera's zou moeten komen. Terwijl ik wachtte op antwoord vanuit Hilversum, ontdekte ik dat de officier van Justitie, Jim Garrison, in New Orleans reeds had gezegd dat hoge oliekringen in Dallas verantwoordelijk waren voor de moord op Kennedy. Garrison zou zelfs in een Playboy-interview van oktober 1967 verklaren, dat hij belangstelling had voor de figuur van George De Mohrenschildt, die hij een intrigerende en mysterieuze figuur noemde. Er waren 551 getuigen voor de commissie Warren. George en Jeanne verschenen op 22 en 23 april 1964. Zij waren hiervoor uit Haïti overgekomen. George zou zich niet op zijn gemak hebben gevoeld tijdens de lange verhoren door de bekende strafpleiter uit Chicago, Albert E. Jenner. Jenner zelf schijnt juist zeer op De Mohrenschildt gesteld te zijn geraakt. Zozeer zelfs, dat vele jaren later, toen George in 1977 zelfmoord pleegde, Jenner tegen Shelley Ross van de National Enquirer zei, dat hij van alle getuigen juist De Mohrenschildt het meest had gewaardeerd. Hij zei diens zelfmoord dan ook een uitermate treurig bericht te vinden. De Haagse Post van 30 september 1967 leverde nog andere aanvullende details. George was in zijn leven een goede polospeler geweest. Hij had meegewerkt aan de samenstelling van een film over het Poolse verzet tegen Hitler. In 1941 werd hij gesignaleerd in gezelschap van Pierre Frais, een inlichtingenofficier, gespecialiseerd in oliebelangen. De Amerikaanse Emigratiedienst zag zelfs aanleiding om De Mohrenschildt in 1945 over zijn betrekkingen met Frais te ondervragen. Eveneens werd De Mohrenschildt in 1945 bij de Mexicaanse grens gearresteerd omdat hij bezig zou zijn geweest schetsen van militaire installaties te maken. Jaren later zei hij mij hierover, dat hij alleen maar wat had zitten schilderen in gezelschap van | |
[pagina 20]
| |
een lieve vriendin. Een vreemd verhaal, want niets wees erop, toen ik hem grondig had leren kennen, dat hij zich ooit met potlood, penseel of schilderspalet had beziggehouden. Aan de universiteit van Texas studeerde George na de tweede wereldoorlog af als petroloog. Hij beschikte over een uitgebreid netwerk van relaties in de olieindustrie, terwijl hij tezelfdertijd in opdracht van de Amerikaanse regering opdrachten in het buitenland uitvoerde. De betrekkingen die hij met het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken (State Department) onderhield, zijn al even onduidelijk gebleven. George De Mohrenschildt is viermaal gehuwd geweest, steeds zoals de Haagse Post het stelde, ‘met dochters uit prominente families.’ Sergei De Mohrenschildt, geboren uit het derde huwelijk, was zijn enige zoon. Hij stierf op tienjarige leeftijd aan een dodelijke bloedziekte. George richtte de Nationale Stichting voor Bindweefselgezwellen op (Cystic Fibrosis Research Foundation) waarvan Jacqueline Kennedy erevoorzitster was. Ook een ander kind, Nadya, dat ik heb leren kennen, zou later aan dezelfde ziekte overlijden. Als reactie op de dood van Sergei maakten George en zijn vierde vrouw Jeanne Le Gon, eveneens een Witrussische vrouw, in China geboren, een voettocht van een jaar door Midden-Amerika. De Mohrenschildt schreef een boek over deze unieke reis. Het was slecht geschreven en niet geschikt voor publikatie. Ik heb een aantal pogingen ondernomen het manuscript in Nederland, Frankrijk en Italië gepubliceerd te krijgen, maar tevergeefs. Interessant in dit verband was eveneens, dat Jim Garrison had ontdekt, dat De Mohrenschildt bij toeval aanwezig was en werd gezien in de omgeving van de kampen waar vrijwilligers van de cia werden opgeleid om een invasie op Cuba uit te voeren. Zelfs de avond voorafgaand aan de invasie in de Varkensbaai in 1961 had men George juist hier gesignaleerd. Ter voorbereiding van het interview voor de nos- | |
[pagina 21]
| |
t.v. trachtte ik in maart 1967 zoveel mogelijk over De Mohrenschildt te weten te komen. Tijdens de tweede wereldoorlog maakte hij een andere voettocht, ditmaal met een neef van de beroemde generaal Douglas MacArthur. Hij beschikte overal ter wereld over contacten. Hij kon president Lopez Matteos van Mexico zijn vriend noemen. In Mexico City ontmoette hij vice-premier Anastas Mikoyan van de Sovjet-Unie. Op 31 maart 1967, na een principeafspraak te hebben gemaakt met George De Mohrenschildt voor een interview, overlegde ik met Carel Enkelaar. Deze was van mening dat, indien George inderdaad ‘de belangrijke man achter Lee Harvey Oswald’ was geweest, ik zonder meer tot de kern van de moord op Kennedy was doorgedrongen. Dat kon gevaarlijk zijn. Op 2 april raadde Enkelaar mij telefonisch aan de stand van ons onderzoek voor te leggen aan senator Robert F. Kennedy, die een bureau had aan de 43rd Street in New York City, in het oude gebouw van het centrale postkantoor, en zodoende de autoriteiten om bescherming te vragen. Ik had reeds in contact gestaan met Frank Mankiewicz, R.F.K.'s toenmalige perschef, omdat ik de senator voor de staat New York voor de nos wilde filmen. Ik stelde mij dus de ochtend van 3 april 1967 in verbinding met het kantoor van de senator. Persmedewerker Tim Hogan vroeg mij direct naar zijn bureau te komen. Hogan was van mening, dat R.F.K. de zaak onmiddellijk aan het departement van Justitie in Washington D.C. zou overdragen. Hij zei dat de broer van de vermoorde president onder geen enkele voorwaarde de affaire Dallas met wie ook wenste te bespreken. Kennedy was die ochtend zelf in de senaat in Albany, New York, om een redevoering te houden. Hij zou om 13.00 uur met het toestel van de familie, de Convair Caroline naar New York terugkeren en onmiddellijk door Hogan worden ingelicht. 's Middags telefoneerde Tim Hogan naar mijn appartement in Kew Gardens, Long Island, om mij te zeggen dat senator Kennedy rechtstreeks J. Ed- | |
[pagina 22]
| |
gar Hoover van de fbi had opgebeld, die op zijn beurt de zaak in handen had gegeven van het hoofd van de Criminal Division. Ik zou snel meer horen. Reeds om 16.00 uur meldden twee agenten van de fbi, J.J. Aherne en J.J. Hauss zich bij mij thuis. Het gesprek duurde bijna twee uur. De heren wilden weten waarom ik De Mohrenschildt wenste te filmen. Ik antwoordde: ‘Instructies vanuit Hilversum.’ Bij hun vertrek kreeg ik de indruk, dat ik vanaf dat moment de bescherming van de fbi zou genieten, al zou ik hier weinig of niets van merken. De volgende avond, 4 april 1967, reed ik in mijn auto, een Sunbeam Tiger, van Long Island naar 23rd Street in Manhattan om met een vriend, een Indonesische architect, een omslag voor een boek te bespreken. Ik naderde op de zogenaamde vijfde baan van Westside Drive de uitgang naar 53rd Street, toen een taxi, welke reeds enige tijd op de vierde baan naast mij had gereden, snel optrok en mij op zulk een wijze sneed, dat ik in volle vaart tegen de vangrail botste. Mijn auto werd vernield. Ik bloedde aan mijn hoofd en werd naar het ziekenhuis van Kew Gardens gebracht om verbonden en onderzocht te worden. Na een aantal dagen thuis te zijn gebleven, en de nieuwe auto, die de verzekeringsmaatschappij vergoedde, naar Nederland te hebben verscheept, verliet ik twee weken later de Verenigde Staten. Zoals ik tegen Jaap van Wansbeek van de Haagse Post toen zei, was het feit, dat ik binnen 24 uur na melding van ons onderzoek aan de fbi het eerste autoongeluk van mijn leven kreeg, op zichzelf curieus. Het zou mogelijk kunnen bewijzen dat George De Mohrenschildt inderdaad een belangrijker figuur was dan wij tot nu toe hadden aangenomen. De rest van die zomer bracht ik met mijn ouders door in de bungalow in Huis ter Heide. Pas nadat in overleg met Willem Brugsma de Haagse Post op 30 september een voorpagina had gepubliceerd waarop naast elkaar de portretten van John F. Kennedy en George De Mohrenschildt hadden geprijkt, besloot ik opnieuw naar de Verenigde Staten terug te keren. |