Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
29 Op stap met LubbersVolgens mijn overtuiging, dat een opinie een zo breed mogelijk draagvlak van ingrediënten van informatie moet hebben, vroeg ik in 1958 belet aan bij premier Willem Drees. Ik wilde hem aan de hand van mijn ervaringen in Djakarta en persoonlijke gesprekken met president Soekarno inlichtingen verschaffen, waarvan ik wist, dat hij deze via Luns c.s. nooit of te nimmer zou krijgen. De minister verwees rapporten van de diplomatieke vertegenwoordiger, Duco Middelburg immers regelrecht naar de prullenbak. Wat niet in de kraam van deze man te pas kwam zouden de premier, het kabinet, en laat staan de volksvertegenwoordiging, immers nooit onder ogen krijgen. Drees antwoordde als volgt, | |
[pagina 148]
| |
Na een langgerekt hiaat van zesendertig jaar zou de eerste premier, die mij een antwoord waardig achtte Drs. R.F.M. Lubbers zijn. Ik had hem geschreven naar aanleiding van zijn Energie Handvest. De regering Clinton lag dwars. De snelste manier dit verzet om te buigen zou zijn om eerste Russische steun te verkrijgen via professor Georgii Arbatov in Moskou. Was dàt gelukt, dan zou Lubbers volgens mij naar Strobe Talbott, de onderminister van Buitenlandse Zaken en Clinton's vriendje moeten gaan en de kans van slagen zou vrijwel zeker gegarandeerd zijn. Na een stilte van tientallen jaren verraste de brief me zéérGa naar voetnoot129. Enkele weken eerder had ik koningin Beatrix meer dan dringend verzocht met de premier mijn zaak tegen de Staat te bespreken en bij hem te bepleiten, dat indien mejuffrouw Büringh Boekhoudt zich veertig jaar met mij intiem had ingelaten, ik naar alle waarschijnlijkheid een minder grote schurk was, dan waar de diverse Haagse instanties me reeds eenenveertig jaar voor hadden uitgemaakt. Ik zei tegen haar te hopen dat premier Lubbers via directe bemoeienissen mijn conflict met de Staat misschien versneld zou kunnen helpen oplossen. Voorzichtig polste ik Hans van der Voet, directeur van de rvd of er een mogelijkheid was, dat ik de volgende maand van 28 februari tot 3 maart 1994 de officiële reis van Lubbers, Kok en Van den Broek naar Zuid-Afrika als journalist kon meemaken. Juist omdat ik om onopgehelderde redenen in 1992 uit dat land was gezet, wilde ik aftasten hoe de kaarten lagen. Tot mijn verrassing kwam vrijwel meteen het groene licht van de rvd, dat ik welkom was mee te reizen. Het kon niet anders, dan dat de invloed van hare majesteit bij premier Lubbers waarneembaar wasGa naar voetnoot130. Omdat ik echter in Pretoria nog op de lijst van ongewenste vreemdelingen stond bleek de ambassade van Zuid-Afrika niet bereid een visum te verstrekken. Pas nadat de heer Van der Voet ambassadeur Albert Nothnagel te verstaan had gegeven dat de Nederlandse ministeriële delegatie mij desnoods zonder visum mee zou nemen, werd ik door de ambassadeur voor een gesprek uitgenodigd en kreeg ik een visum uitgereikt. Het was een moment van triomf voor mij om vrijwel direct achter Lubbers en Kok de trap van de klm-jumbo op Malan Airport in Kaapstad af te komen om eveneens door president De Klerk en diens vrouw | |
[pagina 149]
| |
te worden verwelkomd. Ik beschouwde het als een koninklijke terugkeer na als een dief in de nacht er uit te zijn gesmeten. Lubbers moet dit terdege hebben beseft. Ik ervaarde dit meereizen met de premier - voor het eerst van mijn leven - als een correctie op tientallen jaren van onterechte miskenning en terreur. Tegen president De Klerk zei ik, ‘Ik ben altijd een vriend van Zuid-Afrika geweest’, als verwijt. ‘Ik weet, welkom’ luidde zijn antwoord. Toen ik in 1992 een dringend beroep op hem deed mij te hulp te komen en uitwijzing te helpen voorkomen, was hij niet thuis. Tijdens het ministeriële bezoek aan Zuid-Afrika beperkte ik me tot enkele programmapunten, zoals de ontmoeting met Nelson Mandela, een bezoek aan een zwart township, een ontmoeting met de generaals Viljoen en GroenewaldGa naar voetnoot131 in het presidentiële gastenverblijf in Pretoria en een persconferentie van Lubbers en De Klerk in de regeringsgebouwen eveneens in Pretoria. Na afloop gaf de heer Van der Voet mij dan ook een pluim, en prees mijn eerste optreden in regeringsverband. Tijdens het bezoek aan Tembisa stond ik het gezelschap op een afstand te fotograferen, toen de heer Lubbers op me afstapte om een praatje te maken. Ik merkte op, dat er bekend was geworden, dat een lid van de koninklijke familie van Engeland de installatie van Nelson Mandela als president zou bijwonen en dat dit onvermijdelijk maakte, dat prins Willem Alexander eveneens naar Pretoria zou komen. Enigszins verbaasd reageerde Lubbers met, ‘Een goed idee, best mogelijk’. Die middag was Sibolt van Ketel van De Telegraaf zo vriendelijk me mee terug te nemen naar Hillbrow. Ik vertelde hem van het gesprekje met de premier. Prompt verscheen de volgende ochtend in De Telegraaf het opzienbarende bericht dat de kroonprins naar alle waarschijnlijkheid - zoals hij dus ook zou doen - naar Zuid-Afrika zou gaan. In Tembisa werd ons getoond hoe veelal ongeletterde zwarten straks gebruik van hun stemrecht konden maken. In het publiek merkte ik een neger met opvallende biceps op. Ik vroeg hem later wat zijn werk was. Sportinstructeur. ‘Wilt u mijn sporthal hiernaast bezoeken’, vroeg hij. Ik ging mee. We betraden een zéér ruime gymnastiekzaal met tientallen toestellen met trainende zwarten. Terwijl we stonden te praten ging de deur open en om de hoek verscheen het hoofd van vice-premier Wim Kok. Hij wierp een blik op de zaal vol oefenende zwetende lichamen en zei tegen mij, ‘Oh, ik begrijp het al’, sloot de deur en verdween weer. | |
[pagina 150]
| |
Die middag zat ik met iemand te praten en Wim Kok zat ons alleen aan een tafeltje dichtbij te observeren. ‘Ik zou wel eens willen weten wat u nu denkt’, zei ik tegen hem. ‘Dat weet jij best’, was het antwoord. Vroeger, toen hij nog fnv-voorzitter was regelde ik wel eens een lunch voor hem met de Sovjet-ambassadeur Alexandr Romanov. Nu is hij dus premier. Na het geslaagde bezoek aan Zuid-Afrika benaderde ik premier Lubbers opnieuw en vroeg of hij misschien ook blokkade-breker wilde zijn, wanneer hij naar Indonesië ging, een land waar ik op uitdrukkelijk verzoek van Den Haag al achtentwintig jaar geen toegang tot had kunnen verkrijgen. Opnieuw werd vrijwel meteen het groene licht gegeven. Ik verkeerde dus geleidelijk aan in de veronderstelling, dat ik in de heer Lubbers de uiteindelijke bondgenoot had gevonden om mijn conflict met de Staat snel opgelost te krijgen. Op weg naar Indonesië zei de premier, ‘Ik heb al enige boeken van u gekregen, ik heb nu eens een paar boeken voor u meegenomen’. Ik vroeg hem er één te signeren. | |
[pagina 151]
| |
Bij thuiskomst uit Indonesië op 6 mei 1994 nam ik uiteraard direct contact op met de heer Lubbers. Na vele vergeefse pogingen belde Hans van der Voet, dat de premier mij zeker zou ontvangen, maar wilde wachten tot hij mij uitsluitsel en positieve mededelingen zou kunnen doen aangaande mijn conflict met de Staat. Het verlossende woord kwam op 8 augustus 1994. Van der Voet belde, dat de premier mij 11 augustus om 10:00 uur in het Torentje onder vier ogen zou ontvangen. Vol verwachting klopte mijn hart. Was de ontknoping nabij? Men betreedt de werkkamer van de premier via een antichambre die als bibliotheek is ingericht. Lubbers kwam naar buiten met de woorden ‘welkom’. Hij vroeg hoe ik mevrouw Lubbers had gevonden. ‘Een enig mens. Zij redde mijn leven in Djakarta op een kritiek moment’. ‘Daar heb ik iets over gehoord’, aldus de premier. ‘Soms heeft zij een beter kijk op mensen dan ik.’ Ik dacht: breek me de bek niet open, dat hebben we met van Thijn, Hirsch Ballin en Hans van den Broek gezien. Na wat babbelen over het Energie Handvest, de Russen, Arbatov en ambassadeur Romanov belandden we tenslotte bij mijn gevecht. ‘Ik heb uw zaak grondig onderzocht’, aldus de heer Lubbers, ‘ook tegen het licht van wat ik over het incident in Djakarta heb gehoord. U moet van mij aannemen, het is helaas niet anders, dan dat in de catechismus van het ministerie van Buitenlandse Zaken staat getekend “weert Willem Oltmans...”’. Hij moet hebben gezien hoe perplex ik was want hij liet er op volgen, ‘Daar moet u mee leven, want daar breng je na veertig jaar geen verandering meer in’. Ik was met stomheid geslagen. Maar dit was nog niet alles. Lubbers: ‘Toch wil de Staat enigermate aangeven, dat zij fout heeft gehandeld en daarom bieden wij u aan om u uit de minimumuitkering te tillen en in de normale aow te plaatsen, waar u op dit moment geen recht op heeft, omdat u altijd in het buitenland verbleef’. ‘Ja, maar u weet waarom dit was’, antwoordde ik, ‘ik ben nà door de bvd en Luns in de mediawereld als landverrader te zijn afgeschilderd gevlucht naar New York’. ‘Dat weet ik en daarom zijn we eveneens bereid een bedrag van 100.000 gulden uit te betalen als genoegdoening’. ‘Hoeveel inkomen betekent de aow per maand, weet u dat?’ vroeg ik de premier. Hij stond op en telefoneerde naar een medewerker (Martens) en deelde mee, ‘dan ontvangt u 1.200 gulden per maand, maar die zou u dan dus ook in het buitenland kunnen ontvangen, wat met uw minimumuitkering niet het geval is’. ‘Doet u in hemelsnaam niets want op dit moment krijg ik 1.365 gul- | |
[pagina 152]
| |
den via de minimumuitkering van de Sociale Dienst en ik zou met uw voorstel er 165 gulden per maand op achteruit gaan’. Lubbers keek beduusd. ‘En’, vervolgde ik ‘hoe valt met wat u me hier na zes maanden bemiddeling via uw goede diensten aanbiedt te rijmen met de eisen die de nvj op tafel heeft gelegd?’ Deze eisen kende de premier niet. Inmiddels was de heer Van der Voet binnen gekomen en de heer Lubbers vroeg de directeur van de rvd of hij het stuk van de nvj bij de hand had. Van der Voet keek betrapt en stamelde iets van dit ook niet exact te weten. De premier vroeg me nog die middag de brief met eisen van de nvj aan hem toe te zenden, wat ik op zijn directe faxnummer 3564683 via assistente Van Soldt onmiddellijk heb gedaan. Ook premier Lubbers, de topmanager van de BV Holland schroomde er niet voor een zogenaamd bemiddelingsvoorstel op tafel te leggen zonder over de meest fundamentele informatie te beschikken welke rechtstreeks met het conflict te maken had, namelijk niet 14.400 gulden pensioen per jaar, zoals Lubbers wilde, maar 66.839 gulden zoals alle A-klas journalisten, en niet 100.000 gulden tegemoetkoming, maar 1,6 miljoen. Lubbers deed me denken aan kabouter Piggelmee, het drukke baasje van Van Nelle. Hoe kon een geboren ritselaar een zo onzakelijk voorstel doen, tenzij hij maar wat zei om van de affaire af te zijn nu hij toch over één week zou opstappen? Waarom hield hij me dan nog eens zes maanden aan het lijntje, opdat ik de rechter in goed vertrouwen verzocht een reces in te bouwen om onderhandelingen een kans te geven? De Staat onderhandelde niet. Eerst kwam een ultimatum via de nvj binnen en nu werd mij in het Torentje zelf, tijdens wat een D-Day-ceremonie had moeten zijn, een dermate onacceptabel bod door de premier zelf gedaan, dat al met al opnieuw één jaar verloren is gegaan. En de premier van Nederland zegt niet, ‘We hebben je onrechtmatig in de ban gedaan en zullen dit terugdraaien. Nee, hij zegt, je bent nu eenmaal onrechtmatig in de roomse banvloek terecht gekomen, en dat is nooit meer terug te draaien, accepteer het nu maar en dan geven we je een armenuitkering en een bonus van 100.000 gulden’. Dàt was Lubbers. Om met Walter Cronkite te spreken, zoals hij altijd het avond nieuws op cbs eindigde met de woorden This is the way it was. |
|