Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
28 Nu ook de regels overboord?Alleen door knokken, zonder nvj als blok aan het been, was goed mogelijk. Ik voelde het als een bevrijding, dat ik het gezanik met Verploeg achter me kon laten liggen. Ik was het zat om ultimatum na ultimatum te krijgen over wat ik wèl of niet als lid van de nvj mocht zeggen of schrijven. De idiote brief van 29 april 1994 brak alle records en was in strijd met de schadeberekeningen en eis van de nvj zelf. Voor mij was het de druppel, die de emmer deed overlopen. Bij een solo-gevecht zou de solidariteit van collega's echter onontbeerlijk zijn. Veertig jaar laster en zwartmakerij door ambtenaren en overheidsdiensten, in een aantal gevallen door de media gesteund en breed uitgemeten, hebben een spoor van anti-sentimenten jegens mij door het vaderlandse perscorps getrokken. Op enkele opmerkelijke uitzonderingen na kan ik in dit late uur op vrijwel niemand echt rekenen. Dit maakt het er niet eenvoudiger op. Het incident in Djakarta op de ambassade moest ik zelf in de Daily VisibleGa naar voetnoot121 van Julius Vischjager aankaarten, waarna wonder boven wonder Vrij Nederland er een stukje uit overnam, als gewoonlijk verminkt en beduimeld. Enkele weken nadat de botsing met ambassadeur Van Roijen plaats had gevonden, kreeg dit voorval daarom toch nog een minimum aan aandacht. Wie niet in het circuit van welingelichte kringen in Amsterdam meedraait loopt het risico buitengesloten te raken. Ik houd niet van borrels hijsen in cafés. Ik drink overigens nooit alcohol. Bovendien na tientallen jaren verdreven te zijn geweest is het misschien te veel gevraagd om op journalistieke solidariteit nu nog te rekenen. In dit opzicht is er sedert de sabotage in de jaren vijftig en zestig, zoals ik deze in New York van eigen collega's ondervond, in 1994 maar weinig veranderd. Er wordt wel gezegd, dat er een nieuwe generatie van ambtenaren op Buitenlandse Zaken zou zijn opgestaan, die anders tegen deze zaken zouden aankijken. Hetzelfde zou gelden voor een nieuwe generatie journalisten, maar er zitten in laatste instantie nog veel oudjes op beslissende posten, die mijn staatsvijand nummer één-zijn allerminst zijn vergeten. Binnenkort word ik zeventig jaar, dus veel tijd om eens werkelijk met rust te worden gelaten is er niet meer over. | |
[pagina 142]
| |
Op 18 juni besloot de parlementaire medewerkster van Trouw, Leonoor Meijer, bijvoorbeeld, dat mijn gevecht aan haar lezers vermeld diende te worden. Zij publiceerde een verhaal over vier kolommen, ‘Oltmans jaagt nvj op de kast’. Het oude liedje dus. Meijer sprak met Gijs van der Wiel, met Buitenlandse Zaken, met Hans Verploeg, maar niet met mijGa naar voetnoot122. Met andere woorden, de journaliste zette een verhaal in haar krant, met mijn naam in de aanhef, dat mijn gevecht behandelde, maar zonder ooit zelfs een telefoon te hebben opgepakt om ook eens naar mij te luisteren. Het scheve-toren-van-Pisa-syndroom is maar al te kenmerkend voor de wijze waarop zéér veel journalisten nog altijd hun werk doen. Omdat het de derde maal was, dat Leonoor Meijer over me schreef zonder enig contact vooraf met mij, diende ik een klacht in bij de Raad voor de Journalistiek wegens onzorgvuldige verslaggeving. Ik zond een kopie aan Jan Greven, de hoofdredacteur van Trouw. Er volgden collegiale onderhandelingen. Op 25 juni 1994 kreeg ik ruiterlijk de gelegenheid om op een prominente plaats mijn kant van de zaak uiteen te zetten. Het ging ook eigenlijk meer om een incompatabilité des humeurs met Verploeg dan dat er een frontale botsing met de nvj had plaats gehad. Ook het zaterdagochtend ontbijtprogramma van de tros-Radio gaf me gelegenheid nader op mijn zaak in te gaan, evenals Jack Spijkerman, die mij in zijn laatste voorjaars televisie-show Spijkers met koppen haalde. Daar bleef het bij. nrc Handelsblad is, wat mijn zaak tegen de Staat betreft, in het vaarwater van De Telegraaf terecht gekomen. Er verschijnt geen letter over in deze twee kranten, in tegenstelling tot De Volkskrant, Trouw en Het Parool. Met weemoed denk ik dan ook terug aan de dagen van André Spoor, Rob Soetenhorst en Jan Sampiemon, die geen rekening hielden met roddels en insinuaties vanuit Den Haag en minder ontvankelijk waren voor de rode knop, dan de huidige bewindvoerders bij deze krant. Ik kom terug bij de aanvang van mijn verhaal in een notedop, namelijk hoe overheersend het belang is voor het latere leven van wat je in je jeugd wordt overgedragen. ‘Wat ooit naadloos overging van de ene generatie op de andere moet nu stapvoets worden bevochten of uit onderhandeld’, aldus de Utrechtse hoogleraar Wim MeeusGa naar voetnoot123 | |
[pagina 143]
| |
‘De opmars van het onderwijs, de moderne beroepsstructuur, de toegenomen sociale mobiliteit - het zijn ontwikkelingen die de noodzaak om met je individuele talenten te woekeren versterken en tegelijk de overdracht van waarden tussen generaties minder vanzelfsprekend maken dan vroeger’. Het kind is de vader van de mensGa naar voetnoot124. Dat is ook hier mijn betoog geweest. De eerste jaren vormen het fundament van een karakter. Mijn generatie kreeg grosso modo een geïntegreerd besef van huis uit mee over wat kan en niet kan, wat behoorlijk en wat bedrieglijk is. Professor Meeus signaleerde, dat in ouderlijke vingerwijzingen om integer door het leven te gaan in belangrijke mate de klad is gekomen. Hij kan gelijk hebben. Als journalist van de oude stempel kende ik en werkte ik vruchtbaar samen met M. van Blankenstein, André Spoor, Wim Klinkenberg, Anton Constandse, Bernard Person, Henk Leffelaar, Cees Meijer, Joris van den Berg, Carel Enkelaar, Klaas Jan Hindriks en misschien enkele anderen. Henk Hofland behoorde aanvankelijk tot deze club. Ik heb zijn ouders uitstekend gekend, zoals ik in Memoires: 1925-1953 heb beschreven. In 1972 kwam hier een einde aan met zijn onverklaarbare bvd-escapade in mijn huis. Waarom hij op zijn vijfenveertigste jaar van zijn Kralingse boeiGa naar voetnoot125 is losgeslagen blijft voor mij een groot raadsel. In 1994 is hij een vreemdeling geworden. Meeus kan gelijk hebben, tenminste wanneer je naar de op ons volgende generatie journalisten kijkt, zeker waar het de overdracht van fundamentele waarden betreft. Ben Knapen heeft in de verste verten niet het kaliber van Spoor, zoals Harry Lockefeer niet in de schaduw van zijn voorganger Van der Pluijm kan staan. Sietze van der Zee zette een gesprek, dat ik met hem aan een zwembad in Paramaribo voerde als serieus interview in de nrc. Na een kort intermezzo bij Elsevier is hij nu dan hoofdredacteur van Het Parool. Daar is dus ook na H.W. Sandberg de kwaliteit scherp gedaald. Adriaan van Dis heb ik reeds behandeld. Een andere success story op televisie is Ischa Meijer. Ik geef iedereen één keer een kans, dus eens nodigde ik ook Meijer uit om te komen dineren met enkele collega's, waaronder Gerben Hellinga, een nieuwe generatie-journalist met oude principes. Nadat Meijer van tafel was opgestaan, naar ik aannam om zijn | |
[pagina 144]
| |
handen te gaan wassen, bleef hij meer dan tien minuten weg, zodat ik ging zoeken. Mijnheertje zat prinsheerlijk achter mijn bureau in mijn werkkamer in dagboeken te lezen, die hij uit de kasten had gehaald. Op mijn vraag waar hij dacht mee bezig te zijn antwoordde Meijer ijskoud, ‘Ik heb altijd eens in je dagboeken willen lezen’. Ik durfde voor de collega's van mijn generatie, die ik hier noemde, één voor één de hand in het vuur te steken, geen haar op hun hoofd zou tot een dergelijke Ischa-Meijer-stunt in staat zou zijn geweest. Dus ja, professor Meeus heeft gelijk. We zitten in een nederwaartse vrille ten aanzien van de toestand in de wereld van de journalistiek. Naadloos worden waarden nauwelijks nog doorgegeven. Vroeger al niet altijd. Tegenwoordig helemaal niet meer. De tegenstroom, die ik in mijn strijd tegen de Haagse belagers ondervind om eindelijk als alle journalisten te worden behandeld heeft de kracht van een orkaan. Tot dusverre heb ik strikt de gebruikelijke regels van vertrouwelijkheid, zoals van een ancien régime journalist verwacht wordt, in acht genomen. Wanneer ik dus schrijf over H.K.H. prinses Beatrix die bij haar gouvernante haar hart gaat uitstorten over het Lockheedschandaal rond haar vader, eindigt op dat moment de informatie, die ik naar buiten breng. Dat verwachtte mejuffrouw Büringh Boekhoudt ook van me, zoals zij ook in een vijf uren durend gesprek met mijn oom, professor Alexander PoslavskyGa naar voetnoot126 in het laatste jaar van haar leven benadrukt heeft. Tot 1994 heb ik de ouderwetse regels stipt toegepast. Maar vorig jaar heb ik de heren Lubbers en Kooijmans, en ook koningin Beatrix geschreven, dat er onherroepelijk een moment zal komen, dat ook ik weiger me nog langer aan de regels te houden. De Staat walst al veertig jaar zonder pardon over me heen. Ik bezit vrijwel niets meer, geen huis, zelfs mijn vleugel is in Johannesburg verkocht. Al vier jaar vraag ik in alle toonaarden om schadeloos gesteld te worden. Maar de Staat blijft voor ieder redelijk argument dienaangaande Oostindisch doof. Zelfs Lubbers, zoals ik zal aangeven, was niet bij machte me daadwerkelijk te hulp te komen. Hans Verploeg voegde me onlangs toe, dat hij niet geloofde dat ik bijvoorbeeld over gesprekken tussen mejuffrouw Büringh Boekhoudt en de koningin onthullingen zou kunnen doen’, want dan had je het in | |
[pagina 145]
| |
jouw situatie allang gedaan’. Verploeg projecteerde zijn eigen maatstaven. Hij kan zich geen voorstelling maken van mijn programmering, die uit de jaren dertig en veertig stamt op De Horst en in Baarn. Professor Poslavsky stelde mejuffrouw Büringh Boekhoudt in 1982 gerust, dat ik mij ad infinitum aan de regels van vertrouwelijkheid zou houden. Zij realiseerde zich terdege dat zij over een periode van veertig jaar zonder enige beperking zéér veel had verteld over wat zij met haar andere lievelings leerlinge, Beatrix, beleefde, of wat haar ten aanzien van het koningshuis bezig hield. Zij beschikte immers gedurende een aantal jaren over een eigen kamer op Soestdijk. Aan het einde van haar leven scheen haar toch de vraag bezig te houden of de met mij gedeelde geheimen, geheim zouden blijven. Mijn oom stelde haar dus gerust. Ook vroeg zij professor Poslavsky mij later tot steun te zijn, zoals zij dit altijd was geweest. Poslavsky is altijd mijn beste vriend in onze familie geweest. Bij het verschijnen van mijn jeugdherinneringen in 1985Ga naar voetnoot127 ontving ik namens de erfgenamen van mejuffrouw Büringh Boekhoudt een door Mr. R.A. Mörzer Bruyns ondertekende brief, welke mij verbood onder dreiging van een proces ooit één letter over deze dame in mijn memoires of anderzijds naar buiten te brengen. Ik heb de familie geantwoord, dat men zich geen zorgen behoefde te maken, want dat ik me altijd als journalist aan de regels zou houden en jegens Miss B.B. de van mij verwachtte discretie in acht zou nemen. Ik heb dit standpunt in een televisieshow bij Sonja uitdrukkelijk onderstreept toen in 1984 mijn boekje Prins ClausGa naar voetnoot128 verscheen. In 1994 heeft deze situatie zich gewijzigd. Waarom zou ik me nog langer aan de regels houden als de Staat zich aan god noch gebod houdt? Aan de hand van ontmoetingen, gesprekken en brieven van mejuffrouw Boekhoudt heb ik in 1986 een boekje geschreven. Een exemplaar ligt bij een notaris te Amsterdam. Een kopie bevindt zich ten kantore van een advocaat in de vs. De afspraak is dat dertig jaar na het overlijden van mejuffrouw Büringh Boekhoudt, dus in 2012, dit manuscript ter publikatie zal worden aangeboden. Ik ben de laatste, die een alarmerende bijdrage tot de demythologisatie van Oranje zou willen leveren. Ik ben echter eveneens niet van plan me nog langer als vloermat door de Haagse grijze muizen te laten gebrui- | |
[pagina 146]
| |
ken. Het is entweder oder. Of ik word binnen de kortste keren schadeloos gesteld voor achtendertig jaar overheidsterreur aan de hand van de duidelijke nvj-berekening, of ik capituleer voor de Hoflanddoctrine niet in 2012 maar vandaag. Chantage? Men noeme mijn ultimatum wat men wilt. |
|