Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
24 Huydecoper van NigtevechtEen andere curieuze instelling, bedoeld om de aandacht af te leiden van wat er werkelijk aan onrechtmatigs in het land geschiedt, is ongetwijfeld de Raad van State, bevolkt met juristen, de toverleerlingen van de markies De Callières. Luns refereerde in zijn geheime codeberichten rond de wereld, dat hij in het bezit was van ‘een volledig en uitgebreid curriculum vitae’ van de schoft Oltmans. Dus, terwijl hij me in de ban deed insinueerde hij bovendien, dat het geval Oltmans aanzienlijk ernstiger was, dan onderhavige missieve verwoordde. Sedert ik hierover in de geheime stukken las heb ik uiteraard hemel en aarde bewogen dit belangrijke onderdeel van mijn Haagse doopceel in bezit te krijgen. Op 1 februari 1991 schreef de jurist van minister Van den Broek naar Zuid-Afrika dat hij het niet had kunnen vinden. De meest onbelangrijke prullaria waren bewaard gebleven en zaten tussen de honderden stukken die me werden gegeven, maar dit sleuteldocument was weg? Mr. P.G.L. van Velzen loog dus, waar de belastingbetaler hem dan ook voor betaalt, althans zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn taak interpreteert. Van Velzen moet op Buitenlandse Zaken de Wet Openbaarheid van Bestuur uitvoeren. De papiervernietiger staat naast zijn computertje. Ik schreef rechtstreeks naar secretaris-generaal B.R. Bot, die mij 21 februari 1991 antwoordde, dat men zich suf had gezocht naar het gewraakte door Luns uitdrukkelijk vermeldde curriculum vitae, maar het was en bleef onvindbaar, ‘zo het ooit heeft bestaan’, aldus de onheilspellende toevoeging van Bot ten aanzien van wat zijn illustere ministeriële voorganger op papier zou hebben gezet. Misschien had Luns, het bestaan er van wel uit de duim gezogen, meende Bot. In 1957 bevond zich eveneens in Djakarta de diplomaat Jhr. Mr. J.L.R. Huydecoper van Nigtevecht. Hij zou een bloeiende diplomatieke carrière maken, voornamelijk omdat hij stevig zijn mond hield over alles wat hij wist dat zich afspeelde in strijd met het recht of het elementaire fatsoen. Hij kwam dus ook bij Dr. J.H. van Roijen in Washington terecht en moet met zijn neus op alle onoorbaar praktijken van deze mijnheer hebben gezeten, die hij braaf in portefeuille wist te houden. Ik zou hem allang hebben benaderd om hem een aantal pertinente vragen te stellen bijvoorbeeld inzake de Washingtonse bemoeienissen van prins Bernhard voor | |
[pagina 124]
| |
een vreedzame regeling van het Nieuw Guinea-conflict, maar kan me die moeite besparen, want ik zou beslist geen eerlijke antwoorden krijgen. De broederschap der diplomaten vertoont opmerkelijke gelijkenissen met het gilde der vrijmetselaars, vooral wanneer het om zogenaamde vaderlandsliefde gaat. Huydecoper wachtte tot hij veilig en wel zijn laatste ambassadeurspost, Londen, met pensioen had verlaten om vervolgens met steun van het Prins Bernhard Fonds een boek over de kwestie Nieuw Guinea op de markt te brengenGa naar voetnoot109. Het moest een historische verantwoording voorstellen van wat er bijvoorbeeld tijdens de onderhandelingen in de vs in 1961-1962 was gebeurd. Het relaas van de heer Huydecoper hangt van omissies en halve waarheden aan elkaar. De rol die prins Bernhard - of ik - speelde komt er in de verste verte niet in voor, terwijl de prins juist de sleutel tot de oplossing van de dreigende oorlog heeft aangedragen. Huydecoper, als loyaal adept van ambassadeur Van Roijen zet zijn voormalige chef uiteraard ruimschoots in het zonnetje, ten dele verdiend, maar in aanmerking genomen wat ik zelf met deze mijnheer heb ervaren, en op de hoogte zijnde van andere scheve schaatsen, was dit over de hele linie beslist onverdiend. Hoe kan je eigenlijk als oud-ambassadeur een dergelijk slap gelul op de markt brengen, ook nog onder de banier van het Prins Bernhard Fonds, zonder blijkbaar te bedenken dat er in het jaar 2050 een jonge doctorandus geschiedenis op de Nieuw Guinea zaak gaat promoveren. Waar blijf je dan wanneer je een dergelijk wangedrocht in 1990 hebt afgeleverd? Huydecoper liever dan ik. Desalniettemin wist ik en weet ik, dat de heer Huydecoper naast lid van het BuZa-collectief ook een gentleman was. Om die reden stelde ik premier Lubbers in het vliegtuig naar Kaapstad 26 februari 1994 voor de heer Huydecoper als tweede bemiddelaar naast Gijs van der Wiel te benoemen om mijn claim op de Staat via een regeling tot een acceptabel einde te brengen. Dit om los te komen van de rechtlijnige, dogmatische benadering van de juristen van Buitenlandse Zaken in tandem met het kantoor van de landsadvocaat. De oud-ambassadeur, die natuurlijk eerst het ministerie raadpleegde, bleek hier niet toe bereid. Premier Lubbers heeft hem wel laten polsen, ‘ik ken Huydecoper goed’, zei hij tegen mij. Het ministerie wilde hier niet van horen. Huydecoper schreef mij 4 juli 1994, dat één reden van zijn weigering was gebaseerd op de wijze waarop ik mij indertijd bij het schrijven van het boekje ussr: 1976-1990Ga naar voetnoot110 in dienst van de Sovjet Unie | |
[pagina 125]
| |
had gesteld’, wat hij als ambassadeur in Moskou die dagen met lede ogen had waargenomen. Ik schreef een ander boekje over hoe het geheugen waarschijnlijk de voornaamste waarheidsvervalser in ons brein is wat door getrouw bijhouden van een dagboek enigermate kan worden geredresseerdGa naar voetnoot111. Iedere objectieve lezer van deze reportage zal mij niet leren kennen als iemand, die voor het karretje is te spannen, hetzij van Soekarno, Bouterse, De Klerk, het Kremlin of de Club van Rome. Er is de verste verte nooit sprake geweest, dat ik met een reisboekje over de ussr Moskou een dienst zou hebben willen bewijzen. Dat was Huydecoper's Koude oorlog interpretatie. Mag, maar daarom niet minder onwaar. De afspraak was, dat mijn boekje ook in de Sovjet Unie zou worden gepubliceerd. Het ging niet door. Men vond daar mijn reportage ten ene male onacceptabel. Wijselijk repte Huydecoper niet over een tweede boek, dat ik in Moskou schreef, samen met professor Georgii Arbatov over de buitenlandse politiek van de ussr. Voor de Amerikaanse editie schreef Senator J. William Fulbright, oud-voorzitter van de senaatscommissie van buitenlandse zaken, een voorwoordGa naar voetnoot112. Ook schreef oud-ambassadeur George Kennan over mijn boek, It deserves the attention of all those who would like to see the beginning of a constructive dialogue between the two countries.Ga naar voetnoot113 Dat was ook in 1980 uitsluitend mijn benadering van de Sovjet Unie, alleen Huydecoper herinnerde zich het anders. Onlangs publiceerde professor Arbatov een nieuwe belangwekkende studie, The System, An inside life in Moscow's politicsGa naar voetnoot114, waarin hij ook naar ons eerste boek verwijst. Het voorwoord werd geschreven door Time journalist Strobe Talbott, mij al jaren bekend, want via hem betrok ik Time bij de Alerdinck Foundation voor Oost-West-journalisten van Frans Lurvink. Talbott studeerde als Rhodes Scholar met Bill Clinton in Engeland. Hij is nu dan ook onder-minister van Buitenlandse Zaken, speciaal belast met het onderhouden van de betrekkingen met Rusland en Jeltsin. Het opmerkelijke van Arbatov is, dat hij Brezjnev, Andropov, Tsjernenko en Gorbachov heeft gediend en overleefd. Nu werkt hij samen met Jeltsin. Clinton en Talbott nemen het bijzondere kanaal naar | |
[pagina 126]
| |
Moskou via Arbatov even serieus als ik in 1971, toen ik de professor voor het eerst in Moskou ontmoette. Ik antwoordde Huydecoper van Nigtevecht op zijn onbereidwilligheid een nobele zaak, mij aan een eerlijke schadeloosstelling te helpen - ook om het gemierenneuk van de jurist Van Velzen en de landsadvocaat te omzeilen - dat ik in het Haagse doolhof naar een mijnheer in de catacomben van Buitenlandse Zaken had gezocht. Ze zijn er nog, inderdaad. Maar zoeken naar een gentleman in de diplomatieke dienst met een uitstekend functionerend geheugen, dat komt blijkbaar neer op de spreekwoordelijke naald in de hooiberg. Intussen adviseerden de heren Bot en Van Velzen naar de Raad van State te lopen om het dossier met mijn curriculum uit de nalatenschap van Luns opgediept te krijgen. Ik vroeg tegelijkertijd de Raad me aan mijn bvd-dossiers te helpen. De verzoeken werden genoteerd op de rol nummers R. 02.91.3760 en R 02.92.44402/ko 11. Een andere keurige Haagse mijnheer, rechter J.H. Blaauw nodigde me zelfs voor een persoonlijk gesprek naar zijn werkkamer bij de Raad van State uit. Na een uurtje praten vertrok ik in de overtuiging dat mijn verzoeken zouden worden ingewilligd. Tot op heden, einde 1994, gebeurde er absoluut niets. Buitenlandse Zaken kan niets meer vinden. De bvd heeft überhaupt niets over mij in de archieven. De idb (Inlichtingen Dienst Buitenland) werd door Lubbers opgeheven. Op 16 juni 1992 schreef de secretaris-generaal van Algemene Zaken, Mr. R.J. Hoekstra, mij namens Lubbers, geen aanleiding te zien op mijn verzoek idb-dossiers te mogen in zien, in te gaan. Je stuit bij het achterhalen van schuinsmarcheerderij in Den Haag op een muur van onverbeterlijke leugens en bedrog, opdat de corrupte lieden het vege lijf kunnen redden. Op 20 oktober 1994 sleep ik me weer voor de zoveelste maal met jurist H.W.E. Vermeer naar de Raad van State in een nieuwe poging om de zogenaamd ‘niet aanwezige Oltmans-dossiers’ bij de bvd alsnog los gepeuterd te krijgen. Het zal niets uithalen maar frapper, frapper toujours moet het motto blijven, er is geen alternatief om de bvd-corruptie te bestrijden, galshard gedekt door een reeks ministers van Binnenlandse Zaken, en wie weet ook door Hans Dijkstal c.s. |
|