Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
16 Desi Bouterse en F.W. de KlerkVan 1983 tot 1987 ben ik voornamelijk in Suriname werkzaam geweest. Op 8 december 1982 waren er vijftien prominenten, vakbondsmensen en journalisten door militairen doodgeschotenGa naar voetnoot69. De betrekkingen tussen Nederland en Suriname raakten op een dieptepunt in de geschiedenis. Ik deed in 1983 in Suriname wat ik in 1956 in Indonesië had gedaan. Ik ging ter plaatse een onderzoek instellen, niet zoals parlementariërs dat doen, vijf dagen, maar vijf jaar. Wat daarbij opviel was, dat nadat Indonesische militairen onder leiding van coup-generaal Soeharto in 1956 en 1966 één miljoen landgenoten aan moten hakten en in de rivieren wierpen, Nederland huppelend van vreugde over de val van de gehate Soekarno de Indonesische moordenaarsbende niet alleen omarmde maar decennia lang met miljarden zou gaan financieren om het anti-democratische Soeharto-regime in het voormalige Indië tegen iedere prijs in het zadel te houden. In Suriname, daarentegen, werd vanwege het doodschieten van vijftien burgers alle beloofde financiële hulp op staande voet afgesneden. De door Den Haag aanvankelijk als sterke man naar voren geschoven coup-sergeant, Desi BouterseGa naar voetnoot70, die orde op zaken had moeten stellen, stapte in de voetsporen van de gehate Soekarno en werd prompt voor alles wat lelijk onder de zon was uitgemaakt. Later zou hij bij een overstap op Schiphol ternauwernood aan een arrestatie ontkomen. Net als Soekarno mocht Bouterse de vaderlandse bodem nooit meer betreden. Suriname haalde zich met de schietpartij de klassieke imperialistische chantage-methode op de hals: de geldkraan dichtdraaien. Indonesië, dat een gigantisch bloedbad inrichtte alleen door Pol Pot in Cambodja geëvenaard, zou vorstelijk worden beloond. Soeharto kreeg zelfs de grootversierselen van de brullende Nederlandse leeuw door koningin Juliana persoonlijk omgehangen. Het werkelijke verschil in karakter van beide coupes in onze voormalige overzeese gebieden was, dat Soeharto onder applaus van Den Haag communisten en Soekarno-patriotten bij honderdduizenden een kopje | |
[pagina 83]
| |
kleiner maakte, terwijl Bouterse juist verantwoordelijk kon worden gehouden voor de liquidatie van sympathisanten van de voormalige koloniale overheersers. Als nieuws-doorgever heb ik die jaren door de mazen van de opgelegde quarantaine van Buitenlandse Zaken heen vier reportages over Suriname in de Haagse Post kunnen schrijven. Verder kwam bij Jan Mets in 1983 een boekje over Desi Bouterse uit. Daarnaast zat er niets anders op dan van tijd tot tijd op nieuwsmaker over te stappen, onder dien verstande, dat ik dit als voorheen deed ter bevordering van Nederlandse belangen maar buiten iedere publiciteit om. Een jaar na de moordpartij in Paramaribo slaagde ik er bijvoorbeeld in om een zekere détente tussen Nederland en Suriname te bewerkstelligen. Ik voerde deze operatie uit samen met Mr. Harvey Naarendorp, oudminister van Buitenlandse Zaken en in 1983 chef-de-kabinet van Bouterse. Wij brachten twee gesprekken tot stand tussen de legerleiding en de Nederlandse ambassadeur J.B. Hoekman voor deze naar Den Haag afreisde. Enig behendig manoeuvreren was vereist onder de emotionele omstandigheden volgend op de moordpartij in Paramaribo. Een andere actie in het belang van beide landen voerde ik in overleg met de president-directeur van de klm, de heer S. Orlandini uit. Eveneens met zowel de steun van de Surinaamse ambassadeur Henk Herrenberg, als de onvolprezen jurist Harvey Naarendorp. We haalden in enkele maanden tijd Desi Bouterse over de directe verbinding tussen Schiphol en Zanderij te herstellen. Veel Surinamers en hun familieleden waren buitengewoon gedupeerd, dat Surinam Airways en de klm hun directe vluchten hadden moeten staken. Het kamerlid Frans Weisglas (vvd) laat zich al jarenlang schimpend uit over door mij ontplooide activiteiten bij de bestudering van het dekolonisatie-proces in Suriname. Hij is een schoolvoorbeeld van een parlementariër met een scheve toren van Pisa-opinie in zijn brein, omdat hij de meest fundamentele ingrediënten van informatie mist. Weisglas is een voormalige ambtenaar van Buitenlandse Zaken, die binnen de politiek en het parlement de belangen van de diplomatieke bureaucratie is blijven dienen. Binnen zijn partij is men zich bewust, dat wie Weisglas zoekt vanzelfsprekend begint bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en niet aan het Binnenhof. Jaap de Hoop Scheffer (cda), voormalig secretaris van Hans van den Broek is een ander voorbeeld van een Haagse mijnheer, die in parlement en politiek meer oog heeft voor de belangen van de overheid, dan die der burgers. Althans, die ervaring heb ik met beide | |
[pagina 84]
| |
heren. Het blijft een onacceptabele vermenging van loyaliteit wanneer rijksambtenaren plotsklaps in de politiek gaan of politici blindelings in de bureaucratie worden opgenomen. Formeel zou men inderdaad onderling uitwisselbaar moeten zijn, maar in de praktijk is het een fabeltje van Madurodam. Het management van de BV Nederland ligt in handen van één kolossale kaste van elkaar de bal toespelende en de hand boven het hoofd houdende bende ambtenaren en meelopers. Parlement en overheid worden door de burgers ingehuurd om de belangen van de Staat en de bevolking te behartigen en te dienen. Maar de heren hebben een eigen Hofland-doctrine, die er eveneens op neer komt dat er op los liegen en er met de pet naar gooien in het eigen belang kan zijn. Dus van de oorspronkelijke opzet van een democratisch bestuurd land komt weinig of niets terecht. Zelfs de schijn wordt nauwelijks meer opgehouden. Toen het kamerlid Hans Gualthérie van Weezel (cda) volkomen à propos waarschuwde, dat westerse democratieën van lieverlede op weg waren in Romeinse Maffia-toestanden terecht te komen, werd hij spoorslags benoemd tot ambassadeur in Straatsburg. Hij had intussen wèl degelijk gelijk. Vanuit Paramaribo kwam Zuid-Afrika steeds meer bij mij in beeld. In 1986 werd een wereldwijde boycot tegen het apartheidsregime op touw gezet. Mijn oudste broer woonde er sedert 1950. Mijn ouders hadden er van 1950 tot 1960 gewoond. Mijn jongste broer was Zuidafrikaan geworden en was met een Zuidafrikaanse vrouw getrouwd. Mijn beste vriend bevond zich daar. Ik besloot poolshoogte te gaan nemen. In 1990 zou ik 65 jaar worden. Ik begon de balans op te maken. Ook voor een journalist is er een tijd van komen en gaan. Dit realiseer ik me temeer als ik lezingen geef in Leiden of Nijmegen, of voor de School voor de Journalistiek in Utrecht. In Tilburg studeren ook in 1994 weer drommen aspirant-journalisten af terwijl er nauwelijks open plaatsen voor hen zullen zijn. Wanneer Marcella Breedeveld schrijft over de paniek onder werkzoekende afgestudeerdenGa naar voetnoot71, op het ogenblik 23.000 in totaal, doet het me beseffen dat 65-plussers gewoon plaats moeten maken. Het lijkt wel of de Blokker's, Heldring's en Hoflanden in zulke mate last hebben van de schrijf-diarree, en bovendien dermate lijden aan zelfoverschatting, dat ze in de waan blijven verkeren dat de wereld niet van hun pennevruchten verstoken zou willen blijven. Neem een scribent als Piet Vroon. Het heeft er alle schijn van, dat hij, als Mr. G.B.J. Hilter- | |
[pagina 85]
| |
mann zal blijven zitten waar hij zit tot hij naar Oud Eik en Duinen zal worden afgevoerd. Het is voor mij onbegrijpelijk, dat zij de bespottelijkheid van hun ten top gedreven ijdelheid niet in zien. Er was nog een reden de mogelijkheden van Zuid-Afrika af te tasten. Na vijfendertig jaar overheidssabotage zouden mijn privé fondsen in 1990 het nulpunt naderen. Ik had bovendien een onhandige manoeuvre uitgehaald met het omzetten van mijn A.C.F. (kinine) aandelen in goud, wat de situatie verder bemoeilijkte. Officieel woonde ik nog steeds in New York, maar mijn moeder had me een drive-in huisje in Amsterdam Noord nagelaten waar mijn dagboek en bibliotheek waren, en waar mijn Yamaha-vleugel stond. In 1986 arriveerde ik in Kaapstad. Hier had Jan van Riebeeck in 1652 een motel neergezet om de heren, die voor de Oost Indische Compagnie naar Batavia voeren een pleisterplaats met enig gerief aan te bieden. Ik wilde verkennen wat de mogelijkheden waren in Zuid-Afrika mijn oude dag door te brengen. Er stond een nieuw Zuid-Afrika aan te komen met meer dan de helft van de bevolking niet in staat om te lezen en te schrijven. Zou hier bij een dergelijk schrijnend te kort aan expertise een werkterrein open kunnen liggen als media-adviseur? Dat wilde ik weten. Ik begon in 1986 op eigen kosten contacten op te bouwen in Pretoria. Vrijwel meteen, na een ontmoeting met de directeur van een op de Sovjet-Unie gerichte think-tank, professor Jan du Plessis, kwam ik er opnieuw achter hoe schandalig men zich op de ambassade over me uit liet. Rinus Wijnbeek, een vriend van Du Plessis en rector van een TechnikonGa naar voetnoot72 bij Pretoria kende enkele van mijn boeken en was als voormalig Nederlander op de hoogte van de jarenlange heibel met Luns. Hij waarschuwde, dat ambassadeur Hugo Carsten bij een ontvangst had verkondigd, dat ik naar Zuid-Afrika zou komen en ‘een gevaarlijke journalist en communist’ was. Verdomd, het gelazer ging dus in 1986 in Zuid-Afrika onverminderd verder. Op 8 december 1986 zat ik bij terugkeer uit Zuid-Afrika bij Sonja in haar praatshow. Ik vertelde wat me een kwart eeuw nà de overdracht van Nieuw Guinea was overkomen aan het andere eind van de wereld. Ik noemde Van den Broek een smeerlap omdat hij verantwoordelijk was voor de kwaadsprekerij van Carsten. Ik waarschuwde dat de maat vol was. Ik kondigde aan als Buitenlandse Zaken niet zou ophouden een gevecht tot de dood te zullen in gaanGa naar voetnoot73. ‘Wat zou jij doen als je dit over- | |
[pagina 86]
| |
kwam’, vroeg ik een overrompelde Sonja, die met een mond vol tanden mij nogal schaapachtig aankeek. Het was de vierde keer dat ze mij in haar show vroeg. Na mijn aanval op Van den Broek zou het meteen de laatste zijn. Na heftig telefoonverkeer op hoog niveau tussen Den Haag en Hilversum ontvangt zij het consigne ‘geen Oltmans meer’ en de boer hij ploegde voort... In 1993 verklaarde dezelfde ambassadeur met uitzonderlijk aplomb voor de Haagse rechtbank onder ede in 1986 niet te hebben geweten wie ik was, noch dat ik naar Zuid-Afrika zou komen, hij kende bovendien Rinus Wijnbeek niet, één der prominenten in de Nederlandse gemeenschap in Pretoria, en hij had dus nooit gezegd wat Wijnbeek mij had overgebriefd. De heer Carsten zag werkelijk kans verontwaardiging over mijn beschuldiging te veinzen. Terwijl mij dit gedrag deed herinneren aan hoe ambassadeur Leopold bij het bezoek van Claus opeens niet meer wist wie ik was en me nooit had gekend. Opmerkelijk was, dat de heer Carsten en Buitenlandse Zaken niet in 1986 de waarheid van mijn beweringen bij Sonja aanvochten, maar pas in 1993, toen ik de ambassadeur onder ede liet horen. Het gaat de overheid in mijn zaak absoluut niet om de waarheid, of het vaststellen of onbehoorlijk jegens mij werd gehandeld. De Staat zet een dijk juristen in, op kosten van de belastingbetaler, om tegen iedere prijs te voorkomen, dat een opzettelijk gedupeerde burger schadeloos zou worden gesteld. |
|