Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
14 Het proces ClausTerwijl dit gevecht tussen minister Van der Klauw en Mr. H.M. Voetelink namens de nvj aan de gang was raakte ik in een nieuw schandaal met Buitenlandse Zaken verstrikt, ditmaal in India. Prins Claus zou als adviseur van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 20 februari tot 4 maart 1981 in India zijn. De ambassadrice in Den Haag, mevrouw C. Muthamma maakte me op de reis van de prins attent. Ik kende haar in verband met eerdere reizen naar haar land en had er enkele maanden eerder opnieuw een exclusief gesprek met mevrouw Indira Gandhi gehad. Jan van Beek, hoofdredacteur van de Gemeenschappelijke Pers Dienst gaf me de free-lance opdracht om een verslag van het bezoek van Claus te gaan maken. Bij aankomst in de Indiase hoofdstad gebeurde al direct iets uiterst opmerkelijks. Ik had ambassadeur H. Leopold in 1978 in Paramaribo ontmoet en enkele maanden terug in New Delhi, waar hij me tijdens een lang onderhoud een uitstekende suggestie had gedaan voor een vraag aan premier Indira Gandhi. Nu werd van de zijde van de ambassade gedaan of men niet wist wie ik was. Ambassadeur Leopold wilde me niet ontvangen. Later tijdens het bezoek van de prins zou hij enkele malen straal langs me heenlopen en deed of hij me niet zag en me helemaal niet kende. Het was dezelfde geheugenstoornis als ambassadeur J.H.R.D. van Roijen in Djakarta in 1994 plotseling aan de dag zou leggen, die nadat ik aan hem was voorgesteld, opeens niet wist wie ik was toen ik op zijn ambassade kwam dineren. Wat ik daarna vermoedde werd bewaarheid. Ik zou op alle mogelijke manieren worden verhinderd mijn werk voor de gpd naar behoren te doen. Net als in Djakarta in 1994 werd ik voor geen enkele gelegenheid door de ambassade uitgenodigd. Men weigerde me zelfs het gedrukte programma voor prins Claus te geven. Dat werd me, nadat hij vertrokken was door professor F. van Dam onder de deur van mijn hotelkamer geschoven. Het was zijn eigen beduimelde exemplaar wat hij niet meer nodig had. Opnieuw keerde ik van een kostbare buitenlandse reis terug, die mislukt was door sabotage van Buitenlandse Zaken. De gpd was slechts bereid 180 gulden voor telexberichten te vergoeden. Privé had ik 10.000 gulden voor niets gespendeerd. | |
[pagina 72]
| |
Opnieuw overlegde ik met de nvj en Mr. H.M. Voetelink, nu over de affaire New Delhi, terwijl de brieven over de affaire-Caracas nog nat waren. We besloten een kort geding tegen de Staat te laten dienen voor de Haagse rechtbank. Prins Claus zou als getuige worden opgeroepen. Hij zou het eerste lid van het Huis van Oranje zijn, die met twee vingers omhoog zou staan onder het portret van zijn vrouw. Ik ben overigens in het bezit van de door de prins achter gesloten deuren afgelegde getuigenis. Het komt er op neer, dat hij buiten de obstructie van het departement stond, waar hij aan verbonden was en dat, wat hem betreft, ik rustig mijn werk had mogen doen. Prins Claus en prinses Beatrix woonden in 1974 in West-Berlijn een vergadering van de Club van Rome bij. Ik overhandigde hen bij die gelegenheid mijn bij Bruna verschenen boek met 125 wereldwijd gemaakte interviews over het Club van Rome rapport Grenzen aan de groeiGa naar voetnoot66. Later kwam een Afrikaanse afgevaardigde naar me toe, en vertelde dat Claus hem had aangeraden mijn boeken te lezenGa naar voetnoot67. Ik denk dan ook niet dat prins Claus enig bezwaar had tegen mijn aanwezigheid in India, maar het waren weer de tentakels van de rode knop van professor Van Hamel die me in de wurggreep hielden. Ik werd voor de Haagse rechtbank in het gelijk gesteld, maar de Staat ging onmiddellijk in hoger beroep. Op 6 april 1982 meende Mr. M.R. Wijnholt, president van de Arrondissementsrechtbank, dat de gpd geen recht kon doen gelden mij aan te wijzen als reporter in het gezelschap van prins Claus, dit was een recht alleen de overheid voorbehouden, in casu Buitenlandse Zaken. En het ministerie had aangetoond voldoende bezwaren tegen mijn aanwezigheid te kunnen aanvoeren, dus volgens Wijnholt was het volkomen normaal dat ik was geweerd. Dat Van der Klauw onder dreiging van een kort geding één jaar eerder een instructie had laten uitgaan dat ik behandeld diende te worden als alle journalisten werd door de rechter gepareerd met de opmerking, dat het wel vaker voorkwam dat de overheid aangaf liever een andere journalist mee op reis te nemen. In 1980 diende ik dus van dergelijke officiële reizen nog steeds geweerd te worden, maar nadat ik de Staat in 1991 werkelijk frontaal juridisch had aangepakt, met eindelijk bewijsstukken in de hand, mocht ik onverwachts in 1994 mee met officiële bezoeken van de premier en minister van Buitenlandse Zaken naar Zuid-Afrika en Indonesië. Waarom nu wel en toen niet? | |
[pagina 73]
| |
Mr. Voetelink en ik wilden in 1982 op onze beurt in hoger beroep gaan, omdat de landsadvocaat Mr. E. Drooglever Fortuijn bleef schermen met de zogenaamde informaties van Luns, die niemand te zien kreeg. Minister Luns refereerde in de jaren vijftig en zestig aan een volledig curriculum vitae dat hij van me in bezit moest hebben en dat overzeese diplomaten, zoals een andere medestudent van Nijenrode Wim Roosdorp in Djakarta ook daadwerkelijk heeft gezien en gelezen, ter inzage konden krijgen. In 1991 was dit vitaal belangrijke stuk volgens de juristen van Buitenlandse Zaken onvindbaar. Jammer genoeg trok de nvj zich in 1982 op dit beslissende moment terug. Mr. Gerard Schuijt zou als jurist me zeker niet in de steek hebben gelaten. Hij schreef bijvoorbeeld, in 1980, in het vakblad De Journalist een artikel indertijd over vijfentwintig jaar oorlog van Oltmans met Buitenlandse Zaken. Zijn opvolger, Hans Verploeg, afkomstig uit de Kunstenbond en helaas geen jurist, keek anders tegen mijn zaak aan, die hierdoor nà 1980 in ander vaarwater terecht kwam. Hij kende de stukken ook niet, zoals zijn voorgangers Van Rantwijk, Jongerius en Schuijt sedert 1956 hadden gedaan. Het zogenaamde Claus-proces bloedde dus dood. In 1981 had zich nog een incident voorgedaan ditmaal rond Jhr. Mr. E.M. Michiels van Kessenich, de consul-generaal te Antwerpen. Deze mijnheer had zich op kwetsende wijze over mij uitgelaten tegen zijn Sovjet collega, Vladimir Kouznetsov. Hij was één der drie Sovjet-diplomaten geweest die in 1972 met medewerking van De Telegraaf, Hofland en Zonneveld in het geheim ten behoeve van de rode knop in mijn huis konden worden gefotografeerd om de aandacht af te leiden van mijn klacht bij de procureur-generaal tegen Luns. Kouznetsov waarschuwde me dus. Hij wist als voormalig Sovjet-diplomaat in Den Haag exact wat er tegen mij speelde. Ook de Sovjet-ambassade had natuurlijk een onderzoek ingesteld naar wat er zich in mijn huis had afgespeeld en wie de werkelijke boosdoeners waren geweest. Ook vanuit Moskou had men willen weten wie de verraders waren geweest om drie van hun mensen in verlegenheid te brengen. Ik overleefde al deze onderzoeken van de kgb. In tegenstelling tot Den Haag kreeg ik van Moskou een clean bill of health als een betrouwbare journalist. Natuurlijk wisten de Sovjets, dat ik geen communist was, dus pogingen van mijnheren van de inlichtingendiensten hier, in samenwerking met De Telegraaf en anderen mij af te schilderen als verlengstuk van de Sovjets of de kgb werden in het Kremlin geïnterpreteerd als uitingen van decadentie der democratie. | |
[pagina 74]
| |
Er ging dus een nieuw nvj-protest naar Buitenlandse Zaken, waar inmiddels Hans van den Broek de scepter zwaaide. Op 20 juli 1982 liet hij de nvj weten, dat de betrokken consul-generaal zich de details van het gesprek met collega Kouznetsov niet meer herinnerde en daarmee was die kous af. Dat was mijn eerste ervaring met Van den Broek, de vijfde minister nà Luns, die het geen probleem vond de sjoemelaar-traditie van zijn ministerie voort te zetten en een volkomen legitieme klacht naar de prullenbak te verwijzen. Maar het muisje zou nog een onverwacht staartje krijgen. Op 14 augustus 1982 rakelde geheel onverwacht collega Johan Olde Kalter, de opvolger van J.G. Heitink bij De TelegraafGa naar voetnoot68 de kwestie Michiels van Kessenich-Oltmans in een groot opgemaakt artikel weer op. Hij constateerde dat er twee stromingen binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken waren; de ene groep was voorstander van een frisse wind, terwijl de andere op de conservatieve lijn van oervader Luns wilde blijven zitten. Michiels van Kessenich was in mijn affaire in de puree gekomen en tussen beide stromingen fijn gemalen. ‘Buitenlandse Zaken laat consul vallen’, heette dit fantastische brouwsel, met foto's van de heer Michiels van Kessenich en mij. ‘Een mengeling van verbazing en woede onder Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigers is ontstaan’, aldus De Telegraaf, ‘naar aanleiding van een brief van de waarnemend secretaris-generaal (Italianer) aan de free lance journalist Willem Oltmans’. Het curieuze was, dat ik nooit een brief van de heer Italianer had ontvangen. Maar dat mag bij een Telegraaf-journalist de pret niet drukken, want daar wordt al veertig jaar over mij lukraak geschreven zonder dat men ooit naar mijn mening heeft gevraagd of mij een kans heeft geboden mijn zaak uiteen te zetten. De heer Italianer zou verder consul-generaal Michiels van Kessenich een schriftelijke schrobbering hebben doen toekomen, ‘Ik wens niet door uw uitlatingen in moeilijkheden te worden gebracht’. Er was dus eindelijk één behoorlijke mijnheer op het ministerie, Mr. Franz Italianer, die blijkbaar de moeite had genomen de stukken te bestuderen en Luns op zijn merites te beoordelen. En blijkbaar tot de conclusie was gekomen, dat de Oltmansroddel en zwartmakerij feitelijk niet van pas kwamen dertig jaar na de overdracht van Nieuw Guinea aan Indonesië. Daarop had Michiels van Kessenich, die kennelijk met de affaire en | |
[pagina 75]
| |
zijn stukken naar De Telegraaf was gelopen, zijn superieuren in Den Haag geschreven, ‘Ik heb het gevoel, dat de heer Oltmans blijkbaar meer krediet heeft dan ik, anders zou hem verzocht zijn diens beschuldiging (dat ik over Oltmans jegens Kouznetsov heb geroddeld) hard te maken.’ Deze uitgekookte mijnheer begreep heel goed, dat ik lastig de consul-generaal van de ussr in Antwerpen kon verzoeken onder ede te verschijnen in de Haagse rechtszaal om te verklaren op welke wijze deze Nederlandse diplomaat mij anno 1982 had beroddeld. Dat is trouwens steeds het verweer van Buitenlandse Zaken en de inlichtingendiensten geweest, het inspelen op de onoverkomelijke moeilijkheid om ontoelaatbaar achterbaks gedrag en kwade roddels rechtens te doen vaststellen. |
|