Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
11 Enquête naar Luns?Procureur-generaal Mr. G.E. Langemeijer was bang zijn handen aan Luns te branden. Hij sluisde mijn klacht tegen de minister naar de vaste kamercommissie voor Buitenlandse Zaken door, in die dagen voorgezeten door Piet Dankert. Op 1 februari 1972 zou deze commissie de kwestie Luns voor het eerst op de agenda zetten en bespreken. Na jaren palaveren en in de ruimte zwetsen kwam uit de bus dat de heren het nodig achtten, dat er geen justitieel maar een wetenschappelijk onderzoek naar de achtergronden van het Nieuw Guinea-beleid zou komen. Luns werd allang niet meer bij de pourparlers genoemd. Zijn naam kwam niet meer in de stukken voor. Daarnaast zou advies worden gevraagd aan de Rijkscommissie voor de Vaderlandse Geschiedenis. Ik hoopte er maar het beste van en keerde naar New York terug om lezingen en andere werkzaamheden te hervatten. Op 22 november 1972 lunchte ik in verband met een project van de Club van Rome in de exclusieve Cosmos Club in Washington met enkele specialisten van de President's Council on Environmental Quality, onder wie de voormalige Amerikaanse ambassadeur in Brazilië, Lincoln Gordon, Philander Claxton van de State Department en een naaste medewerker van het belangrijke congreslid John Dingell, met wie ik een interview zou hebbenGa naar voetnoot56. Diezelfde avond werd ik door één der aanwezigen, Dr. Gerald O. Barney opgebeld met de mededeling dat hij op een receptie een zekere Begemann, assistent-attaché van de Nederlandse ambassade was tegengekomen. Barney vertelde een prettige herinnering aan onze lunch te hebben. ‘Oltmans is a man not to be trusted’, had Begemann meteen uitgeroepen gevolgd door een tirade met andere negatieve kwalificaties. Barney voelde zich in verlegenheid gebracht. Alles wat ik juist ten koste van veel tijd, moeite en kosten had opgebouwd ging prompt weer verloren als gevolg van kwaadaardige roddel van een ambtenaar van Buitenlandse Zaken. Ik telefoneerde naar Henk Leffelaar van de gpd, een vertrouwde collega sedert vele jaren, wat hij tot zijn vroegtijdige dood ook zou blijven. Wie was Begemann? ‘Oh, dat is een diplomaat van lagere rang met een | |
[pagina 58]
| |
Indisch verleden, dus anti-Soekarno wat vanzelf betekent, anti-jou.’ Ik sputterde tegen, dat ik er geen bezwaar tegen had dat Begemann cum suis op mij spuugde omdat Bungkarno mijn vriend was, maar waar haalde hij het recht vandaan om in naam van het koninkrijk mijn professionele contacten te vernietigen, mij zwart te maken en dus ernstig te benadelen? Op 2 januari 1973 ging voor de zoveelste maal een protestbrief van de nvj naar Buitenlandse Zaken, waar inmiddels Drs. W.K.N. Schmelzer de dienst uit maakte. Luns was volgens het beruchte Peter PrincipleGa naar voetnoot57 naar Brussel verhuisd alwaar hij zijn loense streken op het navo-hoofdkwartier kon gaan botvieren. Op 6 februari 1973 smeet Schmelzer de gebruikelijke in acceptabel juridisch jargon verpakte smoesjes van Buitenlandse Zaken op het bord van de nvj. Er werd glashard ontkent dat Begemann denigrerend over mij tegen Dr. Barney zou hebben gesproken. De zaak was dus gesloten. Wat was tegen het gelieg te ondernemen? Nog meer problemen veroorzaken en een aantal heren in Washington onder ede laten horen. En wie zou dit moeten betalen, onze lieve zoete Gerritje? Inmiddels had de Amsterdamse officier van Justitie J.J. Abspoel op mijn verzoek de zaak Telegraaf, Zonneveld en Hofland in onderzoek genomen aan de hand van de zojuist aangenomen wet op de privacy. Deze was tot stand gekomen na de foto's die in het geheim van Beatrix en Claus in de tuin van kasteel Drakensteijn waren gemaakt. Ik vond het amusant, dat ik door het gedonderjaag met de Staat de eerste burger zou zijn, die juist die wet op haar effectiviteit zou gaan laten toetsen. Ik won tegen fotograaf Peter Zonneveld tot en met de Hoge Raad der Nederlanden. Tijdens één der zittingen liet ik me in de rechtszaal ontvallen, dat de hoofdschuldigen in het drama niet De Telegraaf, Zonneveld of Hofland waren maar de Binnenlandse Veiligheidsdienst welke ten behoeve van mijnheer Luns de list rond de Sovjet-diplomaten in mijn huis had verzonnen, ‘zoals ook Henk Hofland me inmiddels duidelijk heeft gemaakt’. De president van het Hof, Mr. F. Dozy sprong hier onmiddellijk bovenop en vroeg Hofland waar hij die kennis had opgedaan. ‘In een café gehoord’, antwoordde hij zo nonchalant mogelijk. ‘Dat is een leugen!’, riep Oltmans tegen Hofland. ‘Je hebt mij gezegd dat Goeman | |
[pagina 59]
| |
BorgesiusGa naar voetnoot58 je deze informatie had gegeven’, stond aldus in Het Parool van 3 november 1973. Hofland zweeg. Dozy zweeg. Er werd snel overgegaan tot de orde van de dag. De waarheid was voor alle betrokken partijen te pijnlijk. Ik wilde doorzetten en dit incident onderzocht hebben door Goeman Borgesius desnoods onder ede te laten horen. Vast stond dat de rel rond de Sovjet-diplomaten in mijn huis met behulp van de inlichtingendiensten, Zonneveld en Hofland mooi in elkaar was gezet om een lans voor Luns te kunnen breken. Ik vroeg de officier van Justitie Borgesius te horen. Op 23 november schreef de heer Abspoel mij dat bij de huidige verhoudingen in het lieve vaderland een vervolging van de heer Goeman Borgesius weinig kans van slagen zou hebben. ‘Alhoewel ik ben het met u eens’, aldus Abspoel, ‘hij heeft een volkomen laakbare handeling gepleegd’. Bovendien lieten de wetsartikelen 139 en volgenden hem te weinig ruimte om de hoofdredacteur van De Telegraaf eindelijk bij zijn nekvel te kunnen pakken. Op 13 februari 1974 schreef professor Dr. F.W.N. Hugenholtz, voorzitter van de Rijkscommissie voor de Vaderlandse Geschiedenis het volgende: ‘Tot op heden weet de Rijkscommissie absoluut van niets. De commissie heeft uit persberichten tot haar verbazing vernomen wat zij blijkbaar allemaal zal gaan doen’. Hugenholtz onderstreepte andermaal hoe weinig serieus Piet Dankert en diens confrères in de vaste kamercommissie voor Buitenlandse Zaken bezig waren om achter de feiten en waarheid inzake Luns en Nieuw Guinea te komen. Op 24 mei 1974 diende zich alweer een nieuwe botsing met Buitenlandse Zaken aan, ditmaal in Moskou als direct gevolg van een specifieke instructie van minister Max van der Stoel mij niet tot de Nederlandse ambassade toe te laten. Het Persona Non Grata-decreet van 1962 van Luns woekerde ongehinderd verder alle verzekeringen dat ik als alle journalisten zou worden behandeld ten spijt. Vanwege mijn via de Club van Rome voortreffelijke contacten in de Sovjet Unie was ik met een nos-televisieteam onder leiding van Klaas Jan Hindriks als adviseur en free-lance medewerker meegekomen. Omstreeks het middaguur zouden we op de ambassade zijn omdat minister Andrei Gromyko de gast van Max van der Stoel zou zijn. Ik werd echter vóór het gebouw door een nerveuze Klaas Jan opgewacht | |
[pagina 60]
| |
met het verzoek liever naar het hotel terug te gaan. Een ambassadefunctionaris had hem gezegd, ‘U weet, mijnheer Hindriks, hoe moeilijk de zaak-Oltmans ligt’. Indien ik er prijs op stelde kon ik om 18:00 uur een receptie voor de Nederlandse kolonie in de ussr bijwonen. Ik vroeg Klaas Jan of hij gek geworden was. Ik bevond me in Moskou als nos-team en wenste mijn werk te doen. Filmer Almar Tjepkema had al gezegd, ‘Als Willem er niet in mag, dan filmen we niet’. Binnengekomen liep ik vrijwel meteen tegen de mij bekende diplomaat R.W. Braakenburg van Backum aan. ‘Waar denkt u dat u mee bezig bent?’, verweet ik hem nijdig. ‘Sorry’, antwoordde hij ontwapenend, ‘wij staan hier als staf buiten. We hebben die opdracht rechtstreeks van de minister gekregen’. Twintig jaar later lees je dan op een ochtend in het Algemeen Dagblad, dat Max van der Stoel jarenlang feitelijk de leiding heeft gehad over een inmiddels opgeheven, geheim verzetsnetwerk Inlichtingen & Operatien, beter bekend als Gladio. Van der Stoel, de rode knop vriend van Luns bij de PvdA, droeg de functie van coördinator. Dit betekende, dat hij enerzijds premier Lubbers en minister van Defensie Relus ter Beek bediende en anderzijds over de uitvoerende lichamen van de geheime dienst Gladio de scepter zwaaide. Het Algemeen Dagblad vroeg natuurlijk aan Max of de gegevens, die het blad had gevonden op waarheid berustten. Daarvoor moesten de journalisten zich maar tot Lubbers en Ter Beek wenden.Ga naar voetnoot59 Gladio was volgens het Algemeen Dagblad een super anti-rode club, in het aller strikste geheim na de oorlog opgericht om optimaal voorbereid te zijn indien Nederland opnieuw ooit bezet zou worden, in dit geval dus door de ussr. Alleen enkele hooggeplaatste personages in Den Haag waren van het bestaan op de hoogte. Lubbers heeft dus van 1981 tot 1992 directe bemoeienis met dit binnen onze vrije democratie als een soort super-Gestapo opererende monsterverbond van samenzweerders tegen het rode gevaar gehad. Het is te hopen, dat we er in zijn meer over te horen krijgen. Is dit een opening naar het befaamde raadsel, mij in 1961 door professor J.A. van Hamel opgegeven, dat wie de rode knop in Den Haag zou ontdekken het vaderland een onschatbare dienst zou bewijzen? Was Gladio dan de club gangsters, aangevoerd door Max van der Stoel, die uiteindelijk de dienst uitmaakten in Den Haag?Ga naar voetnoot60 Ze moeten een dikke vinger in de pap hebben gehad. | |
[pagina 61]
| |
Het opmerkelijkste is uiteraard, dat onze volksvertegenwoordigers, juristen incluis, door dit soort hoogst opzienbare onthullingen, ditmaal in het Algemeen Dagblad, als in winterrust gedompeld, heen slapen. Parlementaire enquêtes worden altijd naar de bekende weg ingesteld. Ze wachten zich er in de volksvertegenwoordiging wel voor een onderzoek in te stellen naar wat mij en zovele andere landgenoten in confrontatie met samenzweerders als Max van der Stoel en zijn Rode Pimpernels van Gladio is overkomen. Hoe kan zoiets eigenlijk jarenlang in een dorp als Den Haag gebeuren, zonder dat iemand in dit land er iets van wist. Daarom wilde Van der stoel niet, dat ik de ambassade in zou komen. Misschien heb ik wel aan zijn verlinkers van Gladio te danken, dat ik al die jaren nadat Luns al allang was weggepromoveerd naar Brussel, ben geterroriseerd. Ik procedeer tegen de Staat, maar het is me al heel lang duidelijk, dat de werkelijke schurken vrijuit zullen gaan. Van der Stoel wordt gezien als een soort elderly statesman en zit natuurlijk ook in de Raad van State voorgezeten door Hare Majesteit. Hij geniet bovendien internationaal aanzien en is nu een zogenaamde mensenrechten-goeroe, die zich uitspreekt over de schoftenstreken van politici en leiders overal ter wereld, zoals Saddam Hoessein in Irak. Hiervoor viel hem een extra pluim te beurt van een andere spionagekameraad, oud-cia-directeur, president George Bush. Max is een vos die de passie preekt, en dit om het voorlopig nog aardig te houden. Ik bleef die dag op de ambassade en niemand durfde er verder iets tegen te ondernemen, maar de stemming was verpest. Bovendien was 1974 de laatste keer dat ik met een nos-team op reis zou gaan. Dit lag niet aan Klaas Jan Hindriks, met wie ik in 1994 nog steeds een uitstekend contact heb, maar aan niet nader te definiëren maar kenbaar gemaakte bezwaren vanuit Den Haag rondom het thema: zie je nu wel, als je Oltmans mee neemt komt er gelazer. Dezelfde geluiden waren op te vangen in 1994 na de reizen met Lubbers naar Zuid-Afrika en Indonesië. Ik hoef de lezer van deze reportage niet meer te verduidelijken waar de oorsprong van de problemen ligt en al sedert 1956 heeft gelegen. Voor een onafhankelijke journalist, en ik bedoel een werkelijk vrije vogel, die een eigen parcours volgt, is in de Nederlandse democratie geen plaats. Het zogenaamd onderzoek naar de rol van Luns in de kwestie Nieuw Guinea ging als een nachtkaars uit, zoals de zaak Gonzalves, snel opgekomen, even snel weer doodgebloed, omdat de grote boeven steeds alles in het werk zullen blijven stellen dat hun malafide praktijken via het door de mand vallen van kleine boeven aan het licht zullen komen. | |
[pagina 62]
| |
Op 22 oktober 1975 zond Max van der Stoel, goede amice van Luns, een brief naar de kamercommissie voor Buitenlandse Zaken om te melden dat hij 1.500 dossiers als vooronderzoekje had laten doornemen. Wat was de bewindsman gebleken? ‘Indien men onverkorte teksten zou vrijgeven zouden de buitenlandse betrekkingen en/of individuele personen ernstige schade worden berokkend.’ Max waakte er voor dat zijn wapenbroeder niet door toedoen van een opvolger door de mand zou vallen. Nergens in de Haagse bureaucratie is een gevoel van onderlinge loyaliteit zo sterk ontwikkeld als op Buitenlandse Zaken. Daarom had ambassadeur Van Roijen in Washington zo'n moeite om Luns te laten vallen en ging hij in wanhoop maar naar koningin Juliana om te klikken. Was hij een Nederlander uit één stuk geweest dan zou hij naar Den Haag zijn gegaan om regering en parlement op te biechten, dat zij door Luns om de tuin werden geleid. Van Roijen had in het landsbelang uit protest moeten aftreden. Op 12 november 1975 ben ik ten einde raad naar Mr. P.G.H. van Doeveren van de bvd gegaan in een uiterste poging aan de reeds twintig jaar durende strijd een einde te maken. ‘U behoeft mijn telefoon niet af te tappen om te weten wat ik in Moskou doe. Ik wil u hier gaarne opening van zaken over geven. Ik heb niets te verbergen, vraagt u me wat u wilt weten, maar bespioneer me alsjeblieft niet jaar in jaar uit’, was wat ik hem met klem heb gevraagd. Binnen de kortste keren zou blijken dat ik me dat bezoek had kunnen besparen. |
|