Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
6 Nieuws-doorgever en nieuws-makerOp 20 januari 1961 trad de regering van John F. Kennedy aan. Er waaide een andere wind in Washington. Op Nieuw Guinea werd voor het eerst door Indonesiërs en Nederlanders op elkaar geschoten. Er was geen tijd te verliezen. De kardinale vraag was: hoe zou je Luns met een minimum aan gezichtsverlies de aftocht kunnen laten blazen vóór de poppen werkelijk aan het dansen zouden zijn? Een journalist is nieuws-doorgever. Een minister van Buitenlandse Zaken, hoe gek ook diens beleid, is nieuws-maker. ‘Het conflict tussen nieuws-makers en nieuws-doorgevers is zo oud als de weg naar Rome’, merkte James Reston van de New York Times eens opGa naar voetnoot29. De confrontatie met Luns ging niet over diens nieuws-makerschap. Dat hoorde bij minister zijn. De keet, die ik met hem kreeg, ging uiteraard over zijn bezopen Indonesiëbeleid, maar misschien nog meer over het feit, dat hij een doorgefourneerde waarheidsvervalser was. Nooit eerder heeft een minister dit land zo categorisch belazerd en zovele miljarden schade berokkend als deze Joseph Luns. One lies to oneself more than to anyone else, heeft Lord Byron eens geschreven. De ellende met Luns was, dat hij een leugen-kunstenaar was. Hij hield niet alleen zichzelf voor het lapje maar God en iedereen. Luns loog tegen de koningin. Hij loog tegen Willem Drees en later tegen Jan de Quay. Hij loog tegen kabinet en parlement. Jarenlang fantaseerde hij dat Washington aan Den Haag steun zou hebben toegezegd indien Soekarno Nieuw Guinea zou aanvallen. Met zijn verzinsel wist hij kabinet en parlement in zijn levensgevaarlijke Papoea-avontuur mee te slepen. Daarom was hij en niemand anders, de ware boosdoener in het Nieuw Guinea conflict. Want in 1961 viel Soekarno aan. Mijn journalistieke leven zou een doorlopende stoelendans zijn tussen nieuws-doorgever, wat ik wilde zijn, en nieuws-maker, waartoe ik voortdurend ingevolge de terreur vanuit Den Haag werd gedwongen. Bij het aantreden van de regering Kennedy stond de Nieuw Guinea zaak op barsten. De eerste doden waren al gevallen. Luns had zich zodanig in de nesten gewerkt, hij kon niet meer terug. Nederland stevende | |
[pagina 34]
| |
linea recta op een derde militair conflict met Indonesië af. Dit was gekkenwerk. Ik kende professor Walt Rostow, de eerste nationale veiligheidsadviseur van JFK We hadden in de zomer van 1960 samen een lezing over internationale vraagstukken voor studenten in Connetticut gegeven. Ik ging met hem daarbij in de clinch over gebrek aan Amerikaanse steun voor de Algerijnse vrijheidsstrijd. Ik belde hem nu op. Als iemand op de hoogte diende te worden gebracht van de ramp die zich in zuidoost Azië tussen Djakarta en Den Haag bezig was te voltrekken was hij het. De informatie zou namelijk rechtstreeks met JFK zelf worden besproken. De Nederlandse ambassadeur Dr. J.H. van Roijen zat vast aan strikte instructies van minister Luns, waar hij het langzamerhand eveneens volstrekt mee oneens was. Hij kon lastig naar het Witte Huis gaan om de ware feiten op tafel te leggen. Op 5 april 1961 informeerde ik Walt Rostow in diens werkkamer op het Witte Huis hoe de kaarten tussen Nederland en Indonesië werkelijk lagen. Juist omdat minister Luns op 16 april en president Soekarno op 24 april met JFK zouden komen kennis maken adviseerde ik Rostow om vóórdien een gesprek te hebben met Z.K.H. prins Bernhard. De prins trad al een aantal jaren als informele beschermheer op voor een groep vooraanstaande Nederlanders verzameld rond Dr. Paul Rijkens (Unilever)Ga naar voetnoot30. Zelf had ik sedert 1956 met deze heren in contact gestaan en nauw samengewerkt met Dr. Emile van Konijnenburg, vice-president van de klm en Bungkarno's oudste Nederlandse vriend. Ik bepleitte met kracht, dat de Amerikaanse president zich geen werkelijke mening over de Nederlands-Indonesische controverse zou kunnen vormen zonder zich te hebben vergewist van de argumenten van de groep Rijkens, die hem het beste door prins Bernhard zouden kunnen worden uiteengezet. Laat ik hier verduidelijken, nadat minister Luns via de inlichtingendiensten in 1956 mijn lijnen naar Nederlandse media had laten afsnijden, ik toen al gedeeltelijk van nieuws-doorgever op nieuws-maker was overgestapt door me aan te sluiten bij de groep-Rijkens. Ik was niet als Poncke Princen naar Indonesië overgelopen om vervolgens tegen Nederlanders de wapens op te nemen. Ik knokte in zuiver Nederlands verband | |
[pagina 35]
| |
met Nederlandse bondgenoten tegen wat wij zagen als een desastreus Nederlands beleid. Het Witte Huis volgde mijn advies op. Prins Bernhard heeft JFK tijdig en volledig ingelicht. Ik had mijn pleidooi in een nota van 12 pagina's vastgelegd, die ik Rostow heb overhandigd, en waarvan hij me jaren later vertelde dat dit stuk zich in JFK Library in Boston bevindt. Een kwart eeuw later voerde ik met Adriaan van Dis een geruchtmakend gesprek in zijn vpro-programmaGa naar voetnoot31. We waren al jaren bevriend, hadden een uitstekend voorgesprek gehad en plotseling bleek hij er op uit mij een oor aan te naaien. Hij zei bijvoorbeeld, ‘Ik vind het een aardig trekje, hoor, maar vindt u niet dat u uw rol in de Nieuw Guinea-zaak wat overtrekt?’ Ik keek hem nog eens aan en dacht ‘jij leerde aap, noot, mies toen ik bij Rostow zat een oorlog om de Papoea's te helpen voorkomen’. Het was niet het moment om in een dergelijke relsfeer van een televisie-confrontatie historische feiten op een rij te zetten. Hier is het antwoord op de vraag van Adriaan van Dis uit 1985. Laatst vond ik een briefkaart van een kameleon in kleur jaren geleden uit Ile de la Réunion verzonden, waarop van Dis me schreef, ‘Dat beestje, dat ben ik...’ Toen minister Luns op 16 april 1961 opgetogen de Oval Office van het Witte Huis betrad om kennis te komen maken met JFK viel het deksel op zijn neus. Hem werd onomwonden te verstaan gegeven op Nieuw Guinea de biezen te pakken en wel meteen. Luns was ziedend. Professor Arthur Schlesinger schreef later dat de minister met een slappe wijsvinger in het gezicht van Kennedy had gewapperd, maar het spel van leugens en bedrog was wat Amerika betreft uit. Luns werd gesommeerd direct met Indonesië onderhandelingen te beginnen. Bernhard had JFK duidelijk gemaakt, dat deze man al jaren als een kip zonder kop jegens Indonesië en Soekarno was bezig geweest. De knock-out van Luns was compleet geweest. Door het advies van prins Bernhard onverkort op te volgen heeft president Kennedy Nederland en Indonesië een dienst van onschatbare historische waarde bewezen. Tegen de minister van Buitenlandse Zaken zei JFK, ‘Geef mij maar de schuld, maar lazer op uit Nieuw Guinea’. Daarmee bood hij Luns zelfs een uitweg, om zich tegenover diens achterban in Den Haag te kunnen verontschuldigen. ‘Washington had beloofd ons te helpen’, wat overi- | |
[pagina 36]
| |
gens een verzinsel van de minister was, ‘dus ik kon niet anders, Washington kwam de beloftes niet na’. Nà de dood van de Kennedy-broers zou Luns hen regelrecht van verraad beschuldigen, de vaste Lunsiaanse dooddoener jegens hen die verstandiger waren en gelijk zouden krijgen. Op 15 augustus 1962 droeg Nederland met zéér lange tanden het gebiedsdeel Nieuw Guinea aan Indonesië over. Ik ben er in de Veiligheidsraad getuige van geweest. Minister Subandrio was aanwezig voor zijn land. Luns schitterde door afwezigheid en liet de rotklus door ambassadeur Van Roijen opknappen. |
|