Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
4 De kwestie Nieuw GuineaZo begon een veertigjarige oorlog met de Haagse bureaucratie. Luns maakte ongecontroleerd de dienst uit. Hij verlakte iedereen met gebruik van de meest ordinaire grollen en grappen. Hij was populairder dan prins Bernhard en kreeg zelfs meer ridderordersGa naar voetnoot16. Journalisten sloofden zich uit de man aan een image van groot staatsman te helpen. Men liep hem na voor een exclusief gesprek. Hij werd te pas en te onpas voor de buis gebracht. In werkelijkheid was hij een fraudeur. Voor het definitieve bewijs behoef ik slechts de code-telegrammen, die hij over mij de wereld in zond, naast elkaar te leggen. Waarom laten journalisten zich zo gemakkelijk bij de neus nemen? Ze worden door hoogwaardigheidsbekleders in het bedrog meegezogen. Is men geïntimideerd door de parafernalia van het hoge ambt? Wordt als vanzelfsprekend een keurige minister of ambassadeur geprojecteerd? Waarom kwam ik er binnen de kortste keren achter dat Luns een leugenaar was? Omdat ik aan Indonesische zijde mijn oor te luisteren ging leggen om na te kunnen gaan wat er van wat Luns debiteerde waar was. Multatuli ontdekte al een eeuw geleden: ‘De regering van Nederlands Indië bericht bij voorkeur aan haar meesters in het moederland, dat alles naar wens gaat. De residenten melden dit gaarne aan de regering. De assistent-residenten, die zelf van hun controleurs bijna niets dan gunstige berichten ontvangen, zenden ook op hun beurt liefst geen onaangename tijdingen aan residenten. Kortom: de officiële berichtgeving van de beambten aan het Gouvernement, en dus ook de daarop gegronde rapporten aan de regering in het moederland, zijn voor het grootste en belangrijkste gedeelte: onwaar’Ga naar voetnoot17. Er was in 1956 rond de Nieuw Guinea niets nieuws onder de zon. Ik vertrok naar Djakarta voor de nrc, het Algemeen Handelsblad en het Vaderland. Wat klopte er van wat de Staat en de media over Indonesië of over Soekarno, en diens bedoelingen of gevoelens ten aanzien van Nederland vertelden? Geen malle moer. Multatuli stak schitterend de draak met het Hollandse superioriteitsgevoel, toen hij dominee Wawelaar liet uitroepen, ‘God is een God van Liefde! Daarom is Nederland uitverkoren om van de rampzaligen te redden wat er te redden is! Daartoe heeft Hij in Zijn onnaspeurlijke wijs- | |
[pagina 24]
| |
heid aan een land, klein van omvang, maar groot en sterk door de kennisse Gods, macht gegeven over de bewoners dier gewesten, opdat zij door het heilig nooit volprezen Evangelium worden gered van de straffe der helle! De schepen van Nederland bevaren de grote wateren, en brengen beschaving, godsdienst en Christendom aan den verdoolden Javaan’Ga naar voetnoot18. In 1956 hadden de verdoolde Javanen zich al tien jaar eerder bevrijd van het Bijbelse kolonialisme en financieel-economische imperialisme van weleer. De Javaan had zijn eigen cultuur en volgde zijn eigen goden. De importbijbel kon worden gemist als kiespijn. Soekarno had de Indonesiër zijn zelfrespect en gevoel van eigenwaarde teruggegeven. Waarom bleef Luns dan op Nieuw Guinea een spaak in zijn wiel steken? Gewoon om te treiteren, want Hollanders zijn de slechtste verliezers uit de Europese koloniale geschiedenis gebleken. Waarom slaagde Frankrijk er in naar een gemenebest-situatie met de voormalige koloniale gebieden in Afrika toe te werken? Groot-Brittannië slaagde er in meer dan een halve eeuw met enkele tientallen voormalige koloniale overzeese gebieden uitstekende en winstgevende relaties te onderhouden. Ook de Belgen ontvingen Patrice Loemoemba op het paleis te Laken. Gandhi, Nehroe en ook Kenyatta - eens vogelvrij met een prijs op zijn hoofd als terrorist tegen het Britse imperialisme - werden op Buckingham Palace ontvangen toen de onafhankelijkheid eenmaal een onontkoombaar feit was. Soekarno mocht nooit of te nimmer voet op Nederlandse bodem zetten, waarmee Nederland zich voor altijd onvergetelijk heeft geblameerd. De typisch Hollandse psyche is tot een dergelijk geboden flexibiliteit niet in staat. Mohammed Hatta mocht in het paleis op de Dam een handtekening onder de souvereiniteitsoverdracht zetten. Soekarno nooit. Drees en Luns kregen het in hun brein niet voor elkaar ruiterlijk tegenover Soekarno te erkennen: ‘U hebt gewonnen’. Ik deed dat wel. Ik begroette Soekarno in Rome met een handdruk, waaruit hij kon opmaken dat het me ernst was. Ik sprak hem met excellentie aan. Voor mij was het niet anders dan om een president van India, Pakistan of Nigerië te ontmoeten. Ik kwam uit een typisch koloniale familie, maar was zelf het produkt van een na-oorlogse tijd waarin de Derde wereld werd bevrijd. Ik beschouwde Soekarno als een strijder die terecht zijn land en volk van vreemde overheersing had bevrijd. De Duitse bezetting van Neder- | |
[pagina 25]
| |
land lag vers in mijn geheugen. Een generatie nà mij arriveerde Dirk Vlasblom voor de nrc in Djakarta. Hij lijkt tegen Soeharto aan te kijken als de facto staatshoofd, zoals ik dit in Rome in 1956 tegen Soekarno deed. Maar Soekarno was een authentieke bevrijder, hoe onaangenaam dit ook voor Nederland was. Soeharto is een fascistische onderdrukker en massamoordenaar van zijn land en volk, daarin glashard gesteund en gefinancierd door de rijke landen en voormalige koloniale overheersers, Nederland voorop. Dit accent lijkt in Vlasbloms reportages nogal eens naar de achtergrond te verdwijnen. Nederland tekende een souvereiniteitsoverdracht in 1949, maar had het verlies van de koloniën psychisch niet verwerkt. Nieuw Guinea diende om Indonesië nog een beetje te kunnen blijven pesten en om nog wat langer de koloniale mijnheer te blijven uithangen met het voortzetten van de missie op Nieuw Guinea. Moderne Wawelaars zouden er orde op zaken stellen en bijbels uitdelen. De Karel Doorman, ons monumentale vliegdekschip, werd uitgezonden om onze nobele bedoelingen daadkracht te geven. In werkelijkheid was de Papoea-affaire niets anders dan Soekarno treiteren. Luns liep rood aan als hij die naam hoorde. Misschien is het de bijzondere verdienste van F.W. de Klerk in het recente Zuid-afrikaanse dekolonisatie proces geweest, dat hij oprecht meende dat de bakens dienden te worden verzet. Hij trad Nelson Mandela openlijk tegemoet in de erkenning de verliezende partij te zullen en te moeten zijn. Mandela herkende deze authentieke benadering. Om die reden verleende hij zijn medewerking om de nederlaag te helpen verzachten. Nederland beschikte in de jaren vijftig niet over bewindslieden van het kaliber De Klerk. We hadden slechts traditionele betweterige kaaskoppen, die op Volendammer klompen door de Javaanse porseleinkast banjerden. Na gedegen onderzoek ter plekke meldde ik in 1957 geroutineerd aan mijn kranten, dat het echt te laat was om nog eens de wereldzeeën te bevaren om nu de verdoolde Papoea's te gaan bekeren. ‘Je hebt gelijk’, schreef nrc-redacteur Hein Roethof terug, ‘maar we kunnen dit niet in de krant zetten want onze lezers zijn er niet rijp voor’. Hij maakte het nog een beetje erger door toe te voegen, ‘Besef je wel, dat wanneer je voor ons schrijft je kopij levert voor den hoogsten in den lande?’ Ik ging er vanuit, dat ik in Djakarta mijn werk deed voor alle lezers van mijn kranten, hoog of laag, juist met het doel om hen met nieuwe realiteiten aan het andere einde van de wereld vertrouwd te maken. Ik verzette me dus tegen deze censuur. Begin 1957 bevonden zich nog enkele tienduizenden Nederlandse | |
[pagina 26]
| |
specialisten in Indonesië. Zij vormden een leger van ontwikkelingsdeskundigen. Zij moesten blijven. Zij wilden ook blijven. Dat was zowel een Indonesisch als een Nederlands belang. Enkele honderden Nederlanders in Djakarta ondertekenden die dagen dus een adres aan de Staten Generaal met het dringende verzoek het Nieuw Guinea conflict snel door vreedzame onderhandelingen op te lossen. De cri de coeur aan het Binnenhof was aan dovemans oren gericht. Het gevolg was dat in december 1957 de laatste 44.000 Nederlanders uit Indonesië werden verwijderd. ‘Landverraad’ schreeuwde natuurlijk als eerste De Telegraaf over het adres aan de Staten Generaal. ‘Johan van Oldenbarneveldt werd onthoofd wegens landverraad, wat zal Justitie met Willem Oltmans doen?’ schreef Johan Luger onder verantwoordelijkheid van J.J.F. Stokvis, dezelfde mijnheer, die me had verboden in Rome een gesprek met Soekarno te hebben. Heeft kanselier Konrad Adenauer niet eens tegen de Britse Hoge Commissaris Sir Ivone Kirkpatrick opgemerkt: It is a pity that God limited the intelligence of man without limiting his stupidity?Ga naar voetnoot19 ‘Het publiek’, meende H.L. MenckenGa naar voetnoot20 ‘heeft doorgaans de meest extravagante bewondering voor hen, die de meeste leugens verkopen, terwijl zij, die een poging ondernemen om de waarheid te verkondigen worden verafschuwd’. De vaderlandse kudde dweepte in 1957 met het patriottistisch gekrijs van De Telegraaf, die Joseph Luns verkocht als de grote staatsman ‘die de Nederlandse Leeuw liet brullen...’. Wij richtten een adres tot de volksvertegenwoordiging met als enige bedoeling de vreedzame regeling van een absurd achterhaald geschil, het anachronistisch conflict om Nieuw Guinea te helpen oplossen. Luns zond onmiddellijk de inlichtingendiensten naar mijn kranten met de boodschap, dat ik staatsgevaarlijk was, want ik wilde een deel van het grondgebied van het koninkrijk, de residentie Nieuw Guinea, aan Soekarno weggeven. Nee: teruggeven! In die dagen was Hofland nog een bondgenoot. Hij waarschuwde. Ik werd op één dag door drie kranten in Djakarta per telegram ontslagen. Door in de Nederlandstalige Nieuwsgier te schrijven kon ik nog enigermate journalistiek werkzaam blijven. Maar de broodroof door de Staat der Nederlanden was nà Rome in Djakarta op aanzienlijk bredere schaal doorgezet. Eigenlijk stond ik op straat. Toen ik in september 1957 uit Djakarta in Amsterdam terugkeerde | |
[pagina 27]
| |
werd ik met de nek aangekeken en vond ik beroepshalve alle deuren hermetisch gesloten, behalve Vrij Nederland waar Hofland een vinger in de pap had en een goed woordje had gedaan. Ik voelde me door de infame pijlen van Luns en zijn bondgenoten bij De Telegraaf niet geraakt. Ze waren als van een andere wereld. Ik begreep dat de haat en nijd vanuit Den Haag zou voortduren en besloot het land permanent te verlaten. Op 10 juni 1958, mijn 33-ste verjaardag, emigreerde ik naar Amerika. Ik zou tot 1 januari 1992 als journalistieke dissident in New York staan ingeschreven. In een onwijs optimisme nam ik aan, dat ik aan de andere kant van de Atlantische Oceaan buiten bereik van de tentakels van Luns of de Haagse inlichtingendiensten zou zijn. Een misrekening. Dr. J.H. van Roijen, de ambassadeur in WashingtonGa naar voetnoot21 zou zich jarenlang in uitdrukkelijke opdracht van zijn minister en chef het vuur uit de sloffen lopen om de uitoefening van mijn beroep ook in Amerika permanent onmogelijk te maken. Zelfs de cia werd tegen mij ingeschakeld. In New York huurde Van Roijen detectives om te bewijzen dat ik door Soekarno werd gefinancierd. Ik heb nooit één cent van Bungkarno ontvangen, laat staan gevraagd. We waren vrienden. Luns en Van Roijen ontdekten in 1958, dat ik om in mijn levensonderhoud te voorzien een contract had getekend om lezingen te geven via het bureau W. Colston Leigh op 521 Fifth Avenue. Eerst haastte zaakgelastigde S.J.J. Baron van Voorst tot Voorst zich uit Washington naar New York, gevolgd door ambassadeur Van Roijen in eigen persoon, die zichzelf aanbood om lezingen te geven en een propagandafilmpje over de Papoea's had meegebracht. Die missie mislukte gelukkig. Ik heb twintig jaar lang lezingen in de vs gegeven, en vrijwel nooit over Nieuw Guinea, want de meeste Amerikanen wisten die dagen in het geheel niet waar Indonesië zich op de wereldkaart bevond. Van Roijen is een leven lang over zijn bezoek aan Bill Leigh, de eigenaar en president van het lezingenbureau, blijven liegenGa naar voetnoot22. Het was het zoveelste voorbeeld van poging tot directe broodroof. In 1991 kreeg ik echter het code-bericht met de instructie van Luns aan ambassadeur Van Roijen in handen. Hij moest onderzoeken wat ondernomen kon worden het geven van lezingen in de vs voor mij onmogelijk te maken. Om die reden riep ik de heer Van Roijen junior op 6 april 1994 in Djakarta toe, Zo als de ouden zongen, piepen de jongen! |
|