Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
3 Integriteit en journalistiekIn 1953 ben ik journalist geworden. Henk Hofland, mijn kamergenoot op NijenrodeGa naar voetnoot9, introduceerde me op de redactie buitenland van het Algemeen Handelsblad. We kenden elkaar van haver tot gort. Ik zag een lang leven van vruchtbare samenwerking met hem voor me. Die droom zou in duigen vallen. Hij zou mijn uitgever Wim Hazeu in 1985 met een proces dreigen om te verhinderen dat ik in deel I van mijn herinneringen, waaronder onze studententijd in Breukelen viel, vrijelijk over hem zou schrijven of uit zijn brieven citeren. Een afschuwelijke ervaring met iemand met wie je samen bent opgegroeid en bij wiens huwelijk je een handtekening zette. Hofland bereikte de top van de vaderlandse journalistiek, maar tegen welke prijs? Ik zou met de brokken van de Nieuw Guinea-affaire en de eeuwig durende wraak van Joseph Luns in de berm blijven steken. Maar mijn zelfrespect en integriteit zijn overeind gebleven. ‘De journalist zal zich altijd bewust moeten zijn een eerlijke handwerksman te blijven, die een noodzakelijke en belangrijke taak vervult’, schreven de journalisten Joseph en Stewart Alsop. ‘Hij geeft informatie aan het publiek, zoals de directeur van de waterleiding voor druk op de pijpleiding naar verbruikers zorgt. De journalist die wordt verhinderd zijn werk te doen, heeft evenveel recht verontwaardigd te zijn en verzet aan te tekenen als de directeur van de waterleiding, wanneer er door onbevoegden aan zijn kostbare pijpleiding is geknoeid’Ga naar voetnoot10. Aan mijn pijpleiding naar lezers of kijkers is door de Staat en haar inlichtingendiensten onafgebroken van 1956 tot en met 1994 gesleuteld. Het gebeurde steeds achterbaks en in het strikte geheim. Natuurlijk was ik al die jaren verontwaardigd. Ik heb een leven lang verzet aangetekend. Het leverde me een reputatie van querulant op. Toch reageerde ik slechts, zoals in Djakarta op 6 april 1994, op vals en onbehoorlijk gedrag jegens mij. Om die reden ervaarde ik het in 1972 ook als pijnlijk en onwaar om door Henk Hofland in diens fameuze boek Tegels Lichten te worden omschreven als een ongeneselijke recidivistGa naar voetnoot11. Niemand wist beter dan hij hoe de kaarten in mijn gevecht met Den Haag lagen. Juist om die | |
[pagina 19]
| |
reden vroeg zelfs de Amerikaanse ambassade hem eens een portret over me te schrijven. Jaren later vertelde hij me dit te hebben gedaan, maar de tekst is me tot op heden onbekend. In feite was hij de cia behulpzaam. De vijandigheid met de overheid is nooit van mij uitgegaan. Ik werd aan één stuk door aangevallen en geterroriseerd, zoals de boven water gekomen stukken onomstotelijk aantonen. Ik verzette me als iets van zelfsprekend, zoals ook de Alsop's meenden dat de journalist de plicht daar toe heeft. Maakte mij dit tot recidivist? In 1953 begonnen Hofland en ik in dezelfde redactiekamer op dezelfde verdieping aan de Nieuwezijds aan een loopbaan van eerlijke handswerkman. Hij zit er nog. Ik verhuisde na één jaar naar de United Press en in 1955 vestigde ik me in Rome als medewerker van De Telegraaf. Op 10 juni 1956 arriveerde president Soekarno van Indonesië voor een staatsbezoek aan Italië. Dat zou het startsein worden voor een permanente staat van oorlog met Den Haag. Walter Lippmann zei al in 1939, ‘Wanneer vrijheid van meningsuiting niet zou bestaan zouden we dit concept alsnog moeten uitvinden. De dwingende noodzaak er van is, te beschermen en te eerbiedigen, want we moeten luisteren en leren wat zij te zeggen hebben’. Zonder deze opmerkelijke Lippmann-tekst in 1956 te kennen, beschouwde ik het in ieder geval als de normaalste zaak ter wereld, dat nu Soekarno - die dagen Neerlands voornaamste tegenstander in Azië - binnen mijn bereik was gekomen het tot mijn taak behoorde een gesprek met hem te hebben. Hoofdredacteur J.J.F. Stokvis zond een telegram om me dit te verbieden. De ambassadeur, Dr. H.N. Boon, had mijn negen collega's in Rome vriendelijk verzocht Soekarno te laten barsten. Ik vond dit mesjogge. Door deze bespottelijke overheidsdruk zou ik overigens vis à vis Soekarno het rijk alleen hebben. Mij door de overheid, of een hoofdredacteur, de wet te laten voorschrijven was geen optie, toen niet en nooit niet. Ik wist wat mijn taak als journalist was en mijn verantwoordelijkheid als handwerksman lag bij de lezer op de allereerste plaats, de burger, die de krant kocht en op de verslaggever wilde kunnen vertrouwen. Luns mocht dan met zijn roomse brein uit de minder democratisch ingestelde school van het Vaticaan zijn voortgekomen, ik meende geen enkele boodschap, noch aan hem noch aan de heer Boon te hebben. Deze KVP-minister mag dan in de traditie zijn opgegroeid waarin hij meende het recht te hebben niet alleen 's lands politici, maar ook 's lands journalisten naar zijn hand te kunnen zetten, begrijpelijk in een milieu waar | |
[pagina 20]
| |
zijne heiligheid de paus voorschrijft wat je wel of niet mag lezen. Ik was protestants gedoopt en een geboren libertijn. Soekarno nam me zeven dagen mee op reis door Italië in de voor hem door de regering gereserveerde speciale trein. Hierdoor had ik me vele gelegenheden verschaft informatie te verkrijgen over hoe aan Indonesische zijde werd gevoeld en gedacht, en vooral hoe zou worden gehandeld, ten aanzien van het conflict met Nederland over de Papoea's. In 1956 schoof deze controverse immers steeds meer in de richting van een derde oorlog met Indonesië. Behalve met president Soekarno zelf, en diens minister van Buitenlandse Zaken, Ruslan Abdulgani, luisterde ik naar een aantal van zijn naaste medewerkers, evenals naar de journalisten Tom Anwar, Djawoto, Sukrisno, Koerwet, Nahar en anderen. Voor mij stond vast dat ik zelf naar Indonesië diende te gaan, wat ik later dat jaar met de Willem Ruys via de Kaap zou doen. Deze contacten met Soekarno in ItaliëGa naar voetnoot12 in juni 1956 werden niet alleen door Luns, Boon en Stokvis met argusogen gevolgd, ze werden geïnterpreteerd als pure insubordinatie. Dat eerste etiket van gevaarlijk liep ik toen op, terwijl ik normaal mijn werk deed. Hofland schreef later dat ik in Pompeï door Soekarno zou zijn betoverdGa naar voetnoot13. Dit duidt slechts aan hoe een ongegeneerde boosaardigheid zich van hem jegens mij over de jaren heeft meester gemaakt. Wanneer iemand in dit land wist, dat ik niet te betoveren ben, en zeker niet door Soekarno, dan was dit Hofland. Waarom schreef hij deze onzin dan? Ik had inderdaad enige bewondering voor de Indonesische president gekregen tijdens onze Italiaanse reis. Maar dat is wel iets anders. Luns beschouwde mij vanaf Rome 1956 als een onbestuurbare raket, die uit de baan - of liever zijn baan en controle - was geraakt. Ambassadeur Boon schreef op hoge poten protestbrieven naar mijn werkgever J.J.F. Stokvis van De Telegraaf. Hoe was het mogelijk dat hij een individu dat met Soekarno heulde, in dienst wilde hebben? Feitelijk begon de vanuit Den Haag georganiseerde broodroof in 1956 met de ondermijnende brieven van Boon aan Stokvis. Ik zou dan ook spoedig De Telegraaf verlaten. De laatste keer dat Boon c.s. zich met me bemoeide - voor zover me bekend - was in 1988. Historicus Herman von der Dunk had een positieve beschouwing over mijn memoires geschrevenGa naar voetnoot14. Wist Von der | |
[pagina 21]
| |
Dunk wel wat een schoft Oltmans was? Von der Dunk had met mijn broer Theo op het lyceum in Bilthoven gezeten. Hij kon ons uit die tijd exact plaatsen op De Horst in Bosch en Duin. Von der Dunk zou me schrijven, ‘Je herinneringen zijn een panorama van Willem Oltmans' Nederland en de wereld, waarin ik veel terug vind en herken en ook veel tegen kom, dat ik niet wist’. Het Hollandse fundamentalistische archetype is herkenbaar door uitgesproken oneindige haatdragendheid. Het wordt veelal gezien als de naties grootste verdienste, terwijl we in werkelijkheid met een onoverkomelijke belemmering hebben te maken. Poncke Princen mag nooit meer één stap op Hollands grondgebied zetten. Nederlandse diplomaten lijken elkaar de loef af te willen steken wie zich het langst herinnert wat Luns heeft gepredikt over Oltmans. Van Roijen en Kramer waren hier in 1994 lichtende voorbeelden van. Bovendien hebben ze meestal geen benul waar ze over praten. Iedere opinie bestaat uit een aantal ingrediënten van informatie. Wanneer meningen of denkpatronen voortkomen uit gegevens die niet overeenstemmen met de eigen realiteit of met de werkelijkheid om ons heen, zullen conclusies of besluiten die juist uit onware of onvolledige informatie voortvloeien tot meer onduidelijkheid, tot meer verwarring en in laatste instantie tot een mogelijke confrontatie leiden. In een vroeg stadium van mijn werk als journalist realiseerde ik me, dat je het meest leert van diegene van wie je aanneemt dat je het oneens bent. Voorafgaande aan de gesprekken met Soekarno in Italië had ik een zéér negatief beeld van hem. Ik ging er bijvoorbeeld automatisch van uit, dat hij Nederlanders tot in het merg van zijn botten haatte.Ga naar voetnoot15 De voornaamste les van Rome 1956 was om nooit meer een mening te hebben over verre landen en volkeren alvorens ladingen verifieerbare informatie te hebben aangedragen, die onder meer de argumenten van die onbekende anderen bevatten. Wie dit niet doet, deze voorzorgsmaatregel overslaat, zal in zijn brein een scheve toren van Pisa zien verrijzen, omdat de ingrediënten voor een gedegen verantwoordelijke opinievorming ten ene male ontbreken. De journalistiek streeft, als de psychotherapie, naar het ontcijferen van zinsbegoocheling, anti-propaganda, en vooral naar het blootleggen van pertinente onwaarheid. Zoals de psycho-analyse zich richt op een | |
[pagina 22]
| |
emotionele heropvoeding, zo zal de journalist bij het vergaren van informatie zo onbevooroordeeld mogelijk informatie die hem in wezen onsympathiek is, onder de loep moeten nemen. Dat is de enige methode die kan leiden tot de demystificatie van verouderde opvattingen. Luns, Boon en Stokvis wilden verhinderen dat ik mijn inzichten inzake Indonesië, Nieuw Guinea en Soekarno zou verrijken met nieuwe informatie. Ik had het op De Horst en in Baarn echter anders geleerd. Dat ik in 1962 over Nieuw Guinea gelijk zou krijgen was geen verdienste, laat staan een bewijs van ongebruikelijke helderziendheid. Mijn gelijk was niet meer en niet minder de uitkomst van naar behoren mijn werk als journalist te hebben gedaan. Dwars door de opgeworpen blokkades van Luns, Boon en Stokvis heen was ik mijn licht bij Soekarno gaan opsteken. Hierdoor werd mijn informatie over de Papoea-twistappel zodanig aangevuld, dat mijn uiteindelijke analyse van het vraagstuk historische waarde zou krijgen. Dit was de eerlijke handwerksman waar de Alsop's op doelden in de praktijk. Montaigne heeft eens gezegd, dat hij zoveel waarheid schreef als hij aandurfde. Maar met het klimmen der jaren nam zijn durf toe. Ik was in Rome eenendertig jaar. Ik zette in mijn derde jaar als journalist een beslissende stap tegen de stroom in, maar conform de feiten en de waarheid. Dit zou me niet in dank worden afgenomen. Zou ik hetzelfde handelen als ik het over mocht doen? Zonder mankeren. Het gedonder in de glazen met Den Haag begon dus in 1956. De inzet was, rapporteert de correspondent vanuit Djakarta de feiten, of sjoemelt hij er op los om de machthebbers van dat moment in Den Haag niet te veel voor de voeten te lopen? Voor mij bestond dit dilemma niet eens. Ik behoefde niet te kiezen. Ik meldde gewoon wat waar was.. Luns op de kast. Boon op de kast. Stokvis op de kast. En op zijn Hollands allemaal meteen voor het leven op de kast. In 1994 mag mijn naam nog steeds niet in De Telegraaf verschijnen, behalve in ongunstige zin. Dat weet de hele redactie. Dat gaf ook Emile Bode op 6 april 1994 in Djakarta toe. Hij kon niets over het incident met Van Roijen schrijven, wat hij normaliter wel zou hebben gedaan. |
|