| |
| |
| |
Burton L. White
Directeur Centre for Parent Education, Newton, Massachusetts, Verenigde Staten
U hebt de oorsprong van menselijke bekwaamheden (geestelijke en lichamelijke vermogens) bestudeerd.
Mijn stijl van werken is het gedrag te behandelen zoals een opvoedingspsycholoog zou doen. Ik houd me niet met de vaardigheid bezig. Ik besef dat dit mij in een zeer nadelige positie brengt, omdat het onderwerp van bekwaamheden veel ingewikkelder is dan dat men het helemaal met een empirische oriëntatie kan benaderen. Maar ik was nu eenmaal van oordeel dat dit de grens was die ik niet kon overschrijden. Ik heb het geluk gehad dat ik iets constructiefs op dit ene gebied heb kunnen doen, maar ik ben mij er zeer wel van bewust dat het onderwerp als geheel niet alleen maar door empirische oriëntatie kan worden benaderd.
Wat ik daarmee bedoel, is dat de hoeveelheid intelligentie die een mens op volwassen leeftijd bereikt gebaseerd is op talloze factoren, die ver uitgaan boven dat waar een individuele deskundige zich waarschijnlijk bewust van is en kennis van heeft, en er komt ook bij wat je genetisch hebt meegekregen. Het omvat wat er met de fysieke aanleg gebeurt als gevolg van voedingsfactoren en God weet wat nog meer. Bovendien omvat het de invloed van de ervaringen, die vanaf de prenatale periode tot in de volwassenheid variëren. Dus het is ontzettend gecompliceerd. Ik houd me maar met een heel klein stukje bezig binnen het blikveld van mijn vak.
Maar om ouders te kunnen opvoeden, heeft dit dan niet te maken met een techniek om te kunnen decoderen wat tevoren in de hersens, de neuronen gestopt (gecodeerd) is?
Hoe bedoelt u?
Ouders, onderwijzers, de omgeving prutst met de hersens van het kind zonder ook maar iets af te weten van de biologische samenstelling van de hersens. Het is robottisering op grote schaal wat er in die eerste belangrijke jaren gebeurt. Waarom is het ene kind katholiek en een ander protestant, kijk maar naar Ierland
| |
| |
van nu. Heeft opvoeding niet iets te maken, vooral in het geval van de ouders, met iets van de rotzooi, die tussen de nul en de zes jaar in die hoofdjes zijn gekomen, te kunnen decoderen. Dat is toch ook waar de Sovjets in Polen mee te kampen hebben, hoe je een diep godsdienstig (geconditioneerd) volk ertoe krijgt in het marxisme-leninisme te geloven?
Spreekt u over de manipulatie van de geest of over processen in de geest, of allebei?
Staan ze niet onderling met elkaar in verband? De processen van de geest worden lang voordat een kind zes wordt bijvoorbeeld beschadigd en aangetast met inbreuk op de individuele vrijheid van keuze.
Als u het over het decoderen van bepaalde geloven hebt, spreekt u over verplichtingen.
Is decoderen überhaupt mogelijk?
Ik heb er geen flauw idee van.
Kunt u me dan vertellen wat ouderopvoeding waard is als je niet eerst iets van de geconditioneerde rommel die door de eeuwen heen van de ene generatie op de andere is doorgegeven opruimt?
Als ik over de grootst mogelijke ontwikkeling van menselijke bekwaamheden spreek, spreek ik niet over de inhoud als zodanig. Ik spreek over een proces.
Maar de processen waar u zich mee bezighoudt zijn zwaar verontreinigd en bedorven met onzin voor u er aan te pas komt.
Ik spreek over de bekwaamheid om te leren. Ik spreek over de bekwaamheid om in de wereld te functioneren, over het vermogen goed met mensen om te gaan.
Ik zie niet in hoe men in dit geval de inhoud kan verwaarlozen.
Toegegeven, geloven hebben invloed op die bekwaamheden; maar het begrip van bepaalde geloven die in de geest gecodeerd zijn, om ze dan weloverwogen te laten veranderen door iemand die van de mechanische processen op de hoogte is, dat is een heel ander chapiter.
U moet niet denken dat ik het over het hersenspoelen van mensen in nazi's of communisten heb. Ik geloof ook niet dat mensen tot
| |
| |
het protestantisme of het hindoeïsme moeten worden gehersenspoeld.
Ik woon in een andere wereld dan u.
Wat mijn vraag is, is of ouderopvoeding zin heeft zonder tot de wortels van de archaïsche programmering van de hersens te gaan?
Klaarblijkelijk. U geeft mij een gloednieuwe baby, die lichamelijk gezond is en met een behoorlijke aanleg, en binnen twee jaar kan ik u een gebrekkig kind of een goed ontwikkeld mensje geven.
Goed, u neemt nu een baby als voorbeeld, maar ik dacht dat we het over ouderopvoeding hadden. Ik vrees dat een meerderheid van de ouders afkomstig is van het gebrekkige kind waar u het over hebt. Hoe kunnen ouders ‘opgevoed’ worden als ze boordevol zitten met misvattingen over zichzelf en de wereld waarin ze leven?
Ik moet u iets verduidelijken. Dat is éen wereld, die u aanroert, maar er is ook een andere wereld. Je moet in beide werelden zijn, voor zover het mij betreft. Ik zal u een voorbeeld geven.
Ouders die voor het eerst aan een kind beginnen, moeten zichzelf leren om leraar te zijn. Niemand geeft ze het gereedschap, in dit land althans niet. Ze laten de ouders eenvoudig op het kind los en zeggen, hier is je verantwoordelijkheid.
Daar ben ik het niet mee eens. Ik vind dat de geest van de ouders overladen is met ‘gereedschappen’ in de vorm van anachronismen en volslagen onzin, die geen enkel verband houden met het atoomtijdperk waarin wij leven. En zij geven die ‘gereedschappen’ (begrippen, geloven en mythen) door aan het kind, dat weerloos staat tegenover zijn vroegste programmering. Misschien moeten we naar het onderwerp van de intelligentie teruggaan.
Uit de studie van de ontwikkeling van de intelligentie van de afgelopen tachtig jaar hebben we iets over de continuïteit van de ontwikkeling geleerd. Het is duidelijk dat we geen volmaakte wetenschap hebben, maar we weten wel dat een kind dat zes jaar oud is en in de 95 sector in intelligentie is, er met een zeer goed begin is afgekomen. Op basis van het probabilisme zal het waarschijnlijk een buitengewoon intelligent mens blijven.
Als hetzelfde kind van zes jaar maar zo laag als 25 tot 30 sector gaat, zijn de kansen van dat kind om zich later te onderscheiden niet nul, maar ze zijn wel laag. Dit is iets dat in de loop van de ont- | |
| |
wikkeling van de intelligentie na tientallen jaren werken redelijk goed is vastgesteld.
Wij hebben ook geleerd dat deze patronen op driejarige leeftijd reeds gedeeltelijk, maar niet volkomen, vaststaan. Dit betekent dat het buitengewone kind van drie, het kind dat gedurende de eerste drie jaar heeft uitgeblonken, waarschijnlijk ook een buitengewone zesjarige en achtjarige en tienjarige, enzovoort zal zijn. Ze kunnen nog wel terugvallen, en dat doen ook velen. Maar op probabilistische basis staat het patroon met drie jaar al vrijwel vast.
Dit is niet het geval bij de meeste kinderen die éen jaar zijn. Een kind dat op éenjarige leeftijd opvallend voorlijk is, lijkt op zijn derde niet opvallend voorlijk. Een kind dat op éenjarige leeftijd op 95 sector haalt, heeft niet méer kans om op driejarige leeftijd net zo hoog te staan als een kind dat misschien een sector van vijfenveertig haalt.
Wat is de oorsprong van deze ontwikkelingen?
Daar beginnen we nu pas achter te komen.
Internationale studies hebben aangetoond dat cijfers van 90 of 140 op de leeftijd van éen jaar een even gunstige stand op driejarige leeftijd voorspellen. De redenen hiervoor blijken interessant te zijn; die hebben te maken met taal en intelligentie, omdat het deze twee reeksen van bekwaamheden zijn die aan de tests ten grondslag liggen. Het is geen muzikaal talent of motorische vaardigheid. Het zijn de taal en de intelligentie die we meer bestudeerd hebben dan de rest.
Het proces van taalverwerving in termen van betekenisvolle woorden begint ongeveer met zes tot acht levensmaanden. De groei tussen zes tot acht maanden en drie jaar is fenomenaal. Er is een buitengewoon snelle groei.
Op éenjarige leeftijd is de zuivere hoeveelheid taal die een menselijk wezen kan reproduceren heel erg klein. Dus als je een kind van een jaar op taal of intelligentie test, geeft dat wat je test niet noemenswaardig weer hoe de taal van het kind zich zal ontwikkelen, omdat er nog niet genoeg tijd is geweest voor het kind om voor- of achteruit te gaan.
Daarom is het proces dat je op driejarige of zesjarige leeftijd test, voor zover het taal is die getest wordt, op éenjarige leeftijd helemaal nog niet ontwikkeld. Het begin van een behoorlijke taalvaardigheid ligt ergens voorbij het eerste levensjaar, zodat je tegen het tweede levensjaar voorspelbaarheid in taal begint te krijgen,
| |
| |
omdat het kind tegen die tijd pas genoeg woorden heeft kunnen verwerven.
Maar alleen de kinderen die uitblinken beginnen op dat tijdstip stabiliteit in termen van hun ontwikkelingspatronen te vertonen, en met drie jaar is een veel groter percentage stabiel. Dus éen reden dat je bij de leeftijd van éen jaar niet kunt voorspellen, maar bij de leeftijd van drie jaar wel, is dat de taal groeit.
En het gehoor?
Het gehoor houdt er ten nauwste verband mee.
Maar de woordenschat, het aantal woorden dat een zeer jong kind kan begrijpen, de betekenis ervan, ligt op eenjarige leeftijd ergens tussen de vijf tot tien woorden gemiddeld. Met twee jaar is het aantal rond de tweehonderd. Met drie jaar rond de duizend. Er is natuurlijk variatie in die aantallen, die is er altijd. Maar tussen de zeven en twaalf maanden is er eenvoudig niet genoeg tijd, een langzaam leertempo van de meeste kinderen in aanmerking genomen, om te kunnen zeggen dat er voldoende tijd is geweest, waarin het proces zich snel voorwaarts kon bewegen, trouwens ook niet achterwaarts.
Nu staat de intelligentie op de een of andere manier duidelijk in verband met de taal, maar niemand heeft ze nog ooit goed kunnen ontwarren. Als niet éen man zich in de toepassing van taal op vroege leeftijd had verdiept, zouden we niets geweten hebben. Als Jean Piaget de taal niet had bestudeerd, waren we nu nog in de middeleeuwen.
Wie hebt u nog meer gevonden die de geestelijke vermogens in de eerste levensjaren heeft bestudeerd? Wie? U hebt zoveel mensen ondervraagd.
Ik heb natuurlijk met Jean Piaget contact gezocht, maar hij heeft me telefonisch reeds met zeer zwakke stem gezegd dat hij zich niet goed genoeg voelde om een serieus interview toe te staan en korte tijd later is hij overleden.
De kwestie is, en dit is een van de meest verbazingwekkende dingen die u in uw boek kunt opnemen, dat er twee manieren zijn om de studie van de intelligentie aan te pakken.
De ene is vanuit het standpunt van het midden van het leven of daar voorbij. Iemand als Edward de Bono is er op uit de intellectuele vermogens van een volwassene te veranderen.
De andere manier is om bij het begin te beginnen en de manier na te gaan waarop de intelligentie wordt opgebouwd. Ik ben tame- | |
| |
lijk vroeg bezig in mijn studie, maar niet helemaal bij het begin, omdat ik me niet bezighoud met prenatale ontwikkeling of iets dergelijks. Er is heel weinig belangrijk werk gedaan op het gebied van vroege ontwikkelingsverwerving.
Maar heeft uw werk te maken met het verwerven van intelligentie?
Ja. Maar we zijn geen specialisten op dat speciale terrein.
Misschien heeft het interessantste werk in onze eigen aanpak van de studie van de intelligentie te maken met nieuwe informatie over de wereld van het jonge kind, in tegenstelling tot de informatie aangeboden door Piaget; die informatie richtte zich op de structuren binnen het intellectuele systeem.
Wij zijn de milieukundigen. Wij praten over wat er is, de samenstelling van de alledaagse ervaring bijvoorbeeld. Wat doen kinderen?
Wij zien dat er in een periode van twee maanden en achttien maanden een enorme belangstelling is in hand- en oogvaardigheden, waar behalve Piaget niemand anders aandacht aan heeft besteed. En Piaget heeft natuurlijk nooit pogingen gedaan om bij een behoorlijk aantal kinderen te onderzoeken wat ze precies doen. Hij heeft zijn werk maar met drie kinderen gedaan, die van hemzelf, en verder niet. Het blijkt in grote lijnen juist te zijn wat hij gevonden heeft, en dat is ook heel verbazingwekkend.
De kwestie is deze, dat wij honderden kinderen hebben bestudeerd, zodat wij een tamelijk goed inzicht hebben, althans wat onze bevolking hier betreft, in wat kinderen van minuut tot minuut doen, waartoe zij in staat zijn, wat hun grenzen zijn in termen van bekwaamheden, enzovoort. En wij hebben bovendien behoorlijk goede informatie van wat volwassenen in hun wereld kunnen doen om invloed op de groei van hun bekwaamheden te hebben. Piaget hield zich niet met die kwestie bezig. Dat interesseerde hem niet. Hij was een genetisch epistemoloog, geen opvoedkundige.
Maakt u onderscheid tussen primitieve en volwassen bekwaamheden?
In het systeem van Piaget zijn er in de eerste achttien levensmaanden intellectuele bekwaamheden, maar het zijn primitieve bekwaamheden. Het zijn wat hij zintuiglijk motorische intelligentiebekwaamheden noemt, parallel met de bekwaamheden van lagere dieren om problemen op te lossen door middel van het proces van ‘trial en error’, in plaats van door de processen van het
| |
| |
hanteren van ideeën of inzichten.
Bij hogere diersoorten, zoals mensapen of de mens, zien we naarmate hij volwassen wordt een grotere bekwaamheid om over iets na te denken en tot een oplossing te komen, in plaats van de oplossingen uit te proberen en overdonderd worden door complicaties en abstracte problemen.
Deze ongelooflijk belangrijke bekwaamheid bij mensen is pas na anderhalfjarige leeftijd in behoorlijke mate aanwezig. Kinderen zijn volgens Piaget in de eerste achttien maanden van hun leven geen denkers. Ik ken niemand die een overtuigender positie inneemt. Wat wil dit zeggen?
Dat wil zeggen dat wanneer je hogere geestelijke bekwaamheden wilt testen, dit het nuttigste deel van de intelligentietests bij zesjarigen is. Je kunt er iets aan doen bij driejarigen, maar niet op de leeftijd van éen jaar.
Evenwijdig daaraan is de ontwikkeling van het vermogen op korte termijn beelden in het geheugen vast te houden. Interessant is dat je bij kinderen kunt laten zien hoe zwak het geheugen op korte termijn is door ze hindernissen in de weg te leggen bij wat ze willen gaan doen. Als je ze afhoudt van iets wat ze boeit, zullen ze het vergeten, en dat is een kwestie van enkele seconden.
Maar tussen de acht maanden en anderhalf jaar is er een snelle ontwikkeling van het vermogen het beeld voor langere perioden in het geheugen vast te houden. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat er op éenjarige leeftijd niet voldoende hogere geestelijke bekwaamheid is die ons in staat stelt het te testen en enorme vooruitgangen of stilstand te constateren. Dat is voor dat doel wel zeer duidelijk aanwezig op driejarige leeftijd, en in beperkte mate op tweejarige leeftijd.
Het proces komt in de taal iets later op gang, maar vindt vrijwel in dezelfde periode plaats, tussen de zes of zeven maanden en drie jaar. Het is om die redenen dat we geen voorspellingen kunnen doen. Wij zijn niet in staat de vorming van blijvende patronen in de mens te zien voor het tweede of vooral de derde verjaardag. Er is echter éen uitzondering op deze stelling.
U stelt zich dus ten doel de interactie tussen ouders en kinderen te bestuderen, voornamelijk in de eerste drie levensjaar?
Nee, dat is te beperkt. Wat mij bezighoudt is de ervaring in het algemeen te bestuderen, om te kijken hoe de ervaring het kind beïnvloedt. Als je alleen maar de menselijke inbreng zou bestude- | |
| |
ren, zou je bij het éenjarige kind negentig procent van de dagelijkse ervaring missen.
Waarom?
Als je een stopwatch neemt en kinderen van een en twee jaar in de loop van hun dagelijks leven observeert, zou je zien dat de totale hoeveelheid tijd die een mens zich direct met hen bezighoudt op de leeftijd van een jaar om en nabij de tien procent bedraagt. In de eerste drie levensjaar komt deze bemoeienis nooit tot een derde van de tijd.
Hoeveel bedraagt die inbreng dan tot driejarige leeftijd?
Dat is heel erg verschillend, maar als je het leerproces wilt begrijpen, kun je niet alleen maar het onderwijs door de mensen in de eerste periode bestuderen, omdat het menselijk onderwijs maar een zeer klein deel van de dag uitmaakt. Het is veel eerder de verkenning van de natuur van de mens op zijn eentje dan de interactie van de mens met een ander mens. Als je nu naar de wetenschappelijke studies van de mens in de eerste levensjaren kijkt, vind je daar in de eerste plaats heel weinig over, in tegenstelling tot wat je zou mogen verwachten.
Dat lijkt wel een verhaal op zichzelf.
Er is wel een heleboel over gepraat en zelfs nog meer over geschreven, maar fundamentele wetenschappelijke gegevens zijn bedroevend mager. Als je wilt weten hoe een schepsel zich ontwikkelt, dan heeft het volgens mij alleen zin om te lezen wat iemand anders erover geschreven heeft als die iemand het probleem rechtstreeks bestudeerd heeft. Een van de meest invloedrijke geschriften van deze eeuw over hoe menselijke wezens zich ontwikkelen, is het werk van Sigmund Freud over de kinderlijke seksualiteit. Het was een indrukwekkende theoretische verhandeling. Er is naar mijn oordeel geen vervanging voor de feitelijke rechtstreekse benadering van het onderwerp van de menselijke ontwikkeling, wanneer je het wetenschappelijk wilt onderzoeken.
En als wij in de afgelopen vijftien jaar niet het Head Start-programma en andere studies hadden gehad, zouden wij nog steeds erg weinig houvast hebben.
U noemde Alberta Siegel.
Ja, zij heeft ons in de jaren zestig allemaal een dienst bewezen.
| |
| |
Wij hadden toen een enorme geldbedrag om de eerste zes levensjaren te bestuderen. Ik wilde weten wie toen wat aan het bestuderen was en Alberta was redactrice van onze voornaamste onderzoekspublikatie Child Development. Ik vroeg het haar en het antwoord was nauwelijks een verrassing. De meesten die zich met de kinderontwikkeling bezighielden, bestudeerden kinderen van zes jaar en ouder.
Waarom?
Heel eenvoudig, omdat deze kinderen op school gemakkelijk beschikbaar zijn. Er is een klein aantal studies over kinderen van drie tot vijf en van peuter- en kleuterscholen een nog kleiner aantal. Dan is er nog een minimaal aantal studies van kinderen onder de vijf dagen oud. Als je in een ziekenhuis de goede arts kent, zou je daar naar toe kunnen gaan om een groep kinderen te bestuderen tot ze na vijf dagen naar huis gaan. Tussen de vijf dagen en drie jaar is er bijzonder weinig te vinden, en toch weten we allang dat de taal enorm belangrijk is voor de mens, omdat deze gedurende de eerste drie jaar tweederde of driekwart van haar ontwikkeling ondergaat.
Wij hebben altijd geweten dat het jonge kind, om te kunnen liefhebben, zich aan iemand moet kunnen hechten, en dat dit zich hoofdzakelijk in de eerste twee levensjaar afspeelde. Velen van ons zijn het er over eens dat Piagets denkbeelden over de wortels van de intelligentie die op de eerste twee jaren zijn gericht eveneens de beste waren. Daarom vindt de oorsprong van de bekwaamheid om te denken in de eerste levensjaren plaats.
Welke ouders zijn zich van dit alles volledig bewust?
Heel erg weinig. Hoe zouden ze dat kunnen weten?
Dat moet op school worden onderwezen. Als je kinderen leert waar de Sovjet-Unie ligt, waarom ze dan niets over het menselijk leven vertellen?
Inderdaad, dat is precies waar mijn hele loopbaan aan gewijd is. Als we betere mensen willen hebben, als we meer willen profiteren van wat de mens zou kunnen zijn, dan zouden de mensen die de eerste onderwijzers van het kind zijn het onderwerp moeten kennen.
Ik denk graag dat wat wij gedaan hebben, is een nieuw terrein openleggen. Wij hebben daadwerkelijk kennis verzameld over het
| |
| |
groeiproces van het kind. Er is geen andere manier om dit te bestuderen dan naar de plaats te gaan waar het zich afspeelt.
Hoe nuttig is naar uw mening wat de Venezolanen trachten te doen?
Ik bekijk het Venezolaanse project met sympathie en teleurstelling. Sympathie, omdat het dwars tegen de traditie in een poging tot redelijkheid is. De traditie gaat in tegen wat president Herrera Campins en dr. Machado willen doen. De traditie zegt: Dit is belachelijk. De school hoort te beginnen als het kind zes jaar is, maar de traditie legt het af tegen kennis en wetenschap. In dit land tracht ik nu al tien jaar het openbare onderwijssysteem ertoe te krijgen de begeleiding van de ontwikkeling in de eerste levensjaren op zich te nemen. De traditie maakt er bezwaar tegen. Daarom voel ik een zekere verwantschap met het Venezolaanse project.
Ik ben teleurgesteld, omdat ik op hun verzoek een jaar geleden met hen heb overlegd over dat deel van hun project, dat zich bezighoudt met het zeer jonge kind en het geven van een goede start aan het kind, wat voor mij tenslotte de hoogste prioriteit heeft. Ik kan niet begrijpen waarom iemand tot later zou willen wachten. Maar dat is het zwakste deel van hun hele project. Ik ben een paar dagen naar Caracas geweest en wij hebben uitgebreid besproken wat er gedaan kon worden. Ik ben met een plan voor de dag gekomen. Er is totaal niets gebeurd en in die zin ben ik dus teleurgesteld.
Maar u bent het waarschijnlijk wel met dr. Machado eens wat de enorme verspilling van menselijke mogelijkheden betreft.
Ik sta voor honderd procent achter deze opvatting, die volkomen juist is. Natuurlijk heeft een land, zoals Machado zegt, niets dat waardevoller is dan zijn volk. En ook dat deze mensen een veel rijker leven kunnen leiden en een veel hoger peil zouden kunnen bereiken, als er meer aandacht aan hun voedingsproces wordt besteed. Akkoord. Mijn enige bezwaar tegen het Venezolaanse project is dat het niet genoeg doet in de vroegste jaren. Hun investering in de vroegste jaren is zeer gering vergeleken bij de rest van hun investering. Daarmee spannen ze het paard achter de wagen. Het heeft geen zin.
Ons werk is op de totale ontwikkeling van het kind gericht. Ik spreek over de ontwikkeling van bekwaamheden of ontwikkeling van vaardigheden. Wij hebben de ontwikkeling van een evenwich- | |
| |
tig, bekwaam, gelukkig kind op het oog. Er komt naar mijn mening heel weinig tot uiting van een humanistische oriëntatie. In gesprekken, die ik met dr. Machado en dr. Beatrice Manrique, die het hoofd van het gezinsproject is, heb gevoerd, hebben ze mij verzekerd dat ze niet uitsluitend geïnteresseerd waren in een afzonderlijke begaafde leerling of een vioolvirtuoos. Ze wilden ook een volledig ontwikkeld kind. Maar de daden van dr. Machado verloochenen die woorden. Zijn daden zijn zo sterk gericht op het nadrukkelijk laten zien van talent, dat het duidelijk is dat hij het helemaal niet meent of zich er niet aan houdt. Daarom vind ik dat dr. R.D. Laing gerechtvaardigd is in zijn kritiek in zijn gesprek met u. Ik denk dat hij ook wel bezwaar zal hebben tegen het idee van het forceren van een intellectueel of muzikaal talent, in plaats van zich te richten en vast te houden aan een gezond waardenstelsel, dat gericht is op menselijkheid op zelfs een hoger niveau.
Ik heb liever een degelijk, warmvoelend menselijk wezen, dat niet zo vreselijk knap is, dan een dat in staat zou zijn een of andere slachting aan te richten.
|
|