Notities uit apartheidsland
(1993)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
[pagina 11]
| |
Het zwarte woonoord Kwa Thema ligt vijftig kilometer van Johannesburg en telt 110 000 inwoners. Op weg erheen had ik twee onderwijzers meegenomen die een minibusje hadden gemist. Ik zette ieder voor zijn huis af; het waren vrijstaande huizen omringd door keurig onderhouden tuinen met bloemen en struiken. Ik reed door naar het gemeentehuis en ontmoette burgemeesteres Matilda Mothlaping met wie ik een afspraak had. Ze vertelde dat onderwijzers tot een hogere inkomensgroep behoorden en daarom in de mooiere buitenwijken woonden. ‘Maar de meerderheid van onze mensen heeft behuizingsproblemen,’ zei ze. ‘We hebben geen woningen voor hen. Ze hebben ook geen geld om een huis te kopen. We proberen in de privé-sector fondsen aan te boren. Ook de South African Housing Authority springt bij. Maar zij bieden huizen aan van 20 000 Rand.Ga naar voetnoot1 Wie kan dat betalen?’ In de omgeving van Kwa Thema liggen mijnen en er is glasindustrie. Matilda was fel tegen de boycot van Zuid-Afrika. ‘We hebben hier bedrijven die als direct gevolg van het wereldhandelsembargo hebben moeten sluiten. Weer andere ondernemingen hebben een gedeelte van hun werknemers moeten ontslaan. We zijn natuurlijk tegen het apartheidssysteem. Maar alle zwarten in dit land zitten in hetzelfde schuitje en ondervinden dezelfde ellende van buitenlandse sancties. Beseft men wel wat men hier feitelijk aanricht? Waarschijnlijk wordt verondersteld dat men met de boycot blanken treft. Dat is allerminst het geval. In de eerste plaats worden de niet-blanke mensen door het embargo getroffen. Je maakt juist hier, in de zwarte woonoorden, dagelijks de gevolgen mee van de sociaal-economische ravage die wordt aangericht. Eigenlijk worden de zwarten tweemaal door deze situatie gestraft, door de boycot èn door het apartheidssysteem.’
In 1986 begon ik ter plekke na te gaan wat zich in Zuid-Afrika afspeelde. De razernij over apartheid in de wereld draaide op volle toeren. Ik concentreerde me op de zwarte zwijgende meerderheid in het land. Wat Bisschop Desmond Tutu, dominee Boesak of dominee Beyers Naudé en de anti-apartheidsbeweging van Zuid-Afrika vonden, was het Nederlandse publiek voldoende bekend. Het waren de enige meningen die in de media circuleerden. Ik nam me voor te onderzoeken welke andere meningen er onder de dertig miljoen zwarten in het land leefden. | |
[pagina 12]
| |
Al vroeg leerde ik Jabulani Patose kennen, een Xhosa uit het zwarte woonoord Boipatong in Transvaal. Hij woonde aan een zandpad bij zijn ouders in een typische blokkendoos, zoals men die bij miljoenen in Zuidafrikaanse townships vindt. ‘Als jongen was ik me al bewust,’ vertelde hij, ‘welke problemen we in dit land zouden moeten oplossen. Mijn ouders bespraken alles met ons. Mandela en Tambo waren onze helden. Toen ik tien jaar was dacht ik werkelijk dat als we maar genoeg bazooka's hadden, we dit land wel even met zijn allen zouden bevrijden. Zo was ik geïndoctrineerd.’ Bij de studentenopstand van 1976 raakte Jabu voor het eerst verwikkeld in het ondergrondse verzetsnetwerk. Zijn vader was werkzaam bij de plaatselijke overheid, dus hij diende omzichtig te werk te gaan. In 1977 sloot hij zich aan bij het Congress of South African Students, dat later zou worden verboden. In 1979 begon hij als bouwvakker te werken. ‘In die periode ontdekte ik hoe arbeiders in dit land werden geëxploiteerd. We werkten ons kapot en werden zeer slecht beloond. We werden als dingen, niet als mensen behandeld,’ vertelde hij. Hij heeft vier jaar als bouwvakker gewerkt. Ik trachtte hem zo vriendelijk mogelijk uiteen te zetten dat Boipatong bepaald geen uitzondering vormde waar het ging om het uitbuiten van werknemers onder racistische omstandigheden. ‘In 1983 nam ik een besluit,’ vervolgde hij. ‘In aansluiting bij het anc had ik geen zin, want zij vochten al jaren tegen de apartheid en hadden niets bereikt. Ik meldde me dus aan bij het United Democratie Front, ook omdat deze organisatie vooral de eenheid onder alle zwarten nastreefde.’ Toen ik Patose ontmoette organiseerde hij op eigen initiatief onder andere weekeinden voor jongeren tussen 17 en 28 jaar die in groepen van 50 tot 100 bijeenkwamen. ‘We komen de weekeinden bij elkaar en bediscussiëren alles onder de zon. Je hebt geen idee wat er in de shebeens en taverns in de townships wordt afgepraat. Wat ik daar soms hoor is schokkend. Ik vroeg laatst een jongen naar zijn mening over de sancties stond. Hij zei dat hij in het openbaar deed alsof hij het er mee eens was omdat enkele andere jongens met een grote mond vóór de boycot waren. Hij was ervan overtuigd dat anders zijn leven gevaar liep. Je kunt je geen voorstelling maken van de intimidatie die in de zwarte woonoorden plaatsvindt. Ik heb hem gezegd dat hij toch moest leren voor zijn mening uit te komen en desnoods bereid te zijn voor de waarheid te sterven. Nation building betekent immers dat je kleur bekent en je mening uitdraagt.’ Jabu vervolgde: ‘Wanneer we met zijn allen bevreesd zouden zijn | |
[pagina 13]
| |
onze leiders te bekritiseren of te zeggen wat we denken, zouden we alleen maar onzin praten. Terwijl het anc, het udf, bisschop Tutu en anderen, die vóór de boycot zijn massaal vanuit het buitenland worden gefinancierd, hebben wij, die weekeinden organiseren om jongeren aan het denken te zetten, geen financiële middelen, cosatuGa naar voetnoot2 kan organiseren wat hij wil. De bond ontvangt in het geheim fondsen van elders. Zowel van vakbonden overzee, als via ambassades hier in Pretoria krijgt hij veel geld. Zogenaamde landbouw-attachés of diplomaten, aangesteld om “contacten” met vakorganisaties te onderhoudenGa naar voetnoot3 overhandigen diplomatenkoffertjes gevuld met veel geld in zwarte woonoorden.’ ‘We moeten in ons land terug naar de tekentafels en een nieuwe toekomst voor iedereen ontwerpen,’ meende Jabu. Er wordt op alle niveaus teveel in de ruimte gekletst. Zwarten, die het socialisme prediken leggen het accent op zogenaamde welvaartsdeling. Als je dan vraagt hoe zij dit tot stand willen brengen, zitten ze met hun mond vol tanden. Wanneer je immers de welvaart met 37 miljoen inwoners van dit land zou gaan delen, eindigt iedereen met slechts een paar centen in zijn zak. Zulk redeloos gepraat heeft slechts luiheid van denken tot gevolg. Dat is eigenlijk nog erger dan zuchten onder het apartheidsregime. Wanneer zwarten doorgaan met onvoldoende hun verstand te gebruiken, zal dit tot hun ondergang leiden.’ Ik vroeg Jabulani of hij zich erop richtte een leiderspositie te verwerven. ‘Ik houd er niet van om aan de leiding te zijn, maar om een of andere reden bevind ik mij ongelukkigerwijs voortdurend bij de stuwende krachten van de zwarte samenleving. Ik zou zeker een groep gematigde jongeren willen vormen die zich duidelijk manifesteren. Maar dan is er geld nodig en waar halen we dat vandaan? De gematigde zwarten in ons land vormen een veel en veel omvangrijker groep dan algemeen wordt aangenomen, maar als gevolg van intimidatie en de financiering van radicalen van buitenaf, is men op zijn hoede. Het buitenland wil ons zwarten helpen maar in werkelijkheid worden er alleen maar nog meer problemen voor ons veroorzaakt. Het is immers te gek voor woorden dat bisschop Desmond Tutu en anderen de wereld afreizen om strafmaatregelen die ons treffen te bepleiten, terwijl die mensen ons niet in de verste ver- | |
[pagina 14]
| |
ten vertegenwoordigen. cosatu heeft er ook een handje van tegen ons samen te spannen. Maar toen Mobil Oil zich uit Zuid-Afrika wilde terugtrekken, was juist cosatu de eerste om te vragen dit vooral niet te doen. Het gevolg van het embargo is alleen maar sterk verhoogde werkloosheid onder zwarten, stijgende armoede, onrust en meer criminaliteit. Afgedankte mensen worden eerder aangelokt door terreur en communistische agitatie. Mobil is nu dus verkocht aan Afrikaners. Maar wat schieten we er mee op?’
Ik trok het zwarte woonoord Crossroads in voor een ontmoeting met de Western Cape Council of Churches. Meer dan honderd kerken in zwarte woongebieden zijn hierbij aangesloten. Het was een winteravond in juni. In deze raad zitten de werkelijke godsdienstige leiders van de zwarte massa. Het kantoor bestond uit een opgelapte houten keet en de vloeren waren van verharde klei. De meubilering was schaars en de stoelen stonden in een kring langs de muren. Aanwezig waren aartsbisschop S. Mhambi, voorzitter van de raad, en de bisschoppen Thomas Siyolo en J. Yelani. De secretaris was T.D. Bengo, een dominee uit het gebied van de Westerse Kaap. Het werd donker en er werden kaarsen aangestoken. Unaniem waren zij van oordeel dat de sancties een complete ramp vormden, omdat zich aan de Kaap arbeidsintensieve vruchten- en wijnbedrijven bevonden, en het verbod op Zuidafrikaanse sinaasappelen en wijnen onder de mensen schrijnende armoede en werkloosheid veroorzaakte. Op hoffelijke maar besliste wijze keurde men de internationale campagnes van Tutu, Boesak en Beyers Naudé dan ook zonder meer af. Het was een voor de hand liggende vraag of de bisschoppen hun bezwaren bij de wereldberoemde zwarte bisschop in de blanke villawijk hadden aangekaart. Men keek elkaar aanvankelijk aarzelend aan en vroeg zich kennelijk af of men het hele verhaal zou vertellen. Op mijn aandringen deden ze dat uiteindelijk toch. Bisschop Tutu vermeed het zich in de townships te vertonen. Hij had zelfs nog nooit een voet in Crossroads gezet en alle pogingen met hem in contact te treden waren vergeefs geweest. Herhaaldelijk had de Western Cape Council of Churches contact met Bishopscourt gezocht, maar hij had nimmer antwoord ontvangen. Mij leek het eenvoudig met enige spoed een ontmoeting te forceren. Ik stelde voor dat men opnieuw een uitnodiging voor een gesprek aan Tutu zou zenden. Antwoordde hij weer niet, zou ik met een televisiecamera naar Bishopscourt gaan en hem om een verkla- | |
[pagina 15]
| |
ring vragen. Nam hij de invitatie deze keer aan, dan zou ik de ontmoeting tussen de zwarte bisschoppen van Crossroads en Tutu gewoon filmen. Men vroeg mij een ontwerpbrief te schrijven. Ik kreeg pen en papier en stelde het stuk op dat de religieuze leiders aan de Kaap tot een gesprek zou moeten bewegen. Het beloofde boeiende televisiebeelden te zullen opleveren. Bij het scheiden van de markt merkte aartsbisschop Mhambi op: ‘U bent de oudste en onze traditie wil, dat u het slotgebed van onze bijeenkomst zal uitspreken.’ Ik was ontroerd. Ik had die avond niet kunnen vermoeden dat mijn bezoek op die juni-avond ware rampen over de raad van geestelijken aan de Kaap zou uitstorten. Ik was namelijk naar Crossroads begeleid door een lid van de gemeenteraad, George Stamilatos. Hij had tijdens de ontmoeting zijn mond niet open gedaan, maar kennelijk des te meer opgelet. Ik had uit die houding geconcludeerd, dat de man zijn plaats kende, maar dat bleek een faliekante misrekening te zijn geweest. Veertien dagen later keerde ik vanuit Johannesburg samen met een televisieploeg naar Crossroads terug. Ik werd met ernstige gezichten ontvangen. Men bekende dat de brief naar Tutu niet werd verzonden omdat George Stamilatos dit ernstig had ontraden, wat in de toenmalige verhoudingen betekende dat het niet mocht. Ik was razend. Ik belde Stamilatos onmiddellijk thuis op. Hoe had hij het in zijn hoofd gehaald zich met mijn reportage te bemoeien? Hij barstte in tranen uit. Hij vertelde er jaren aan gewerkt te hebben het vertrouwen van de plaatselijke radicalen van het anc en het udf te winnen. ‘Als het zou uitlekken, zoals alles hier uiteindelijk bekend wordt, dat ik aanwezig was toen je de afspraak met de bisschoppen maakte voor de ontmoeting met Tutu, dan zou niet alleen mijn levenswerk worden vernietigd, maar dan liep ook mijn leven gevaar.’ Hij had sinds mijn vorige bezoek constant in angst geleefd voor de fatale klop op de deur. Uit vrees voor anti-apartheidsgroepen had hij niet meer kunnen slapen. Hij was een zenuwinstorting nabij en het scheen ernst te zijn. ‘Tutu zendt immers zijn spionnen naar het township en het kost hem hoogstens honderd Rand om uit te zoeken hoe en in wiens aanwezigheid de uitnodiging van de bisschoppen van Crossroads tot stand kwam...’ Ik was perplex. Die dagen had ik er nog geen benul van hoe ver de arm van de radicalen reikte, maar evenmin had ik een notie van hoe de Zuidafrikaanse geheime diensten op al die onwettigheid met hun eigen smerige spelletjes inspeelden. De opzet was mislukt. Er was | |
[pagina 16]
| |
geen uitnodiging verstuurd, dus er zou ook geen ontmoeting tussen de Nobelprijswinnaar in Bishopscourt en de religieuze vertegenwoordigers van de armsten der armen plaatsvinden. Het muisje zou vervolgens een nogal schokkend staartje krijgen. Een paar maanden later werd de bisschoppen van Crossroads aangezegd dat hun kantoor zou worden onteigend, om overigens nogal onduidelijke redenen. Op een ochtend arriveerden zij bij het gebouwtje, dat al met bulldozers met de grond gelijk was gemaakt. Kabinetten, dossiers, zelfs bijbels, het hele bezit van de Western Cape Council of Churches was van de aardbodem verdwenen. De bisschoppen deden mij een schriftelijk verzoek om hulp. Ik spoedde me naar Generaal Hein de Villefort du Toit, hoogleraar Nationale Strategie aan de Rand Universiteit. Voorheen had hij een hoge positie bij de militaire inlichtingendienst bekleed en om die reden had hij nauwe banden met staatspresident P.W. Botha. Hij nam contact op met diens kantoor en hem werd verzekerd dat de zaak zou worden onderzocht. Vele weken later belde Du Toit me op om aan te kondigen, dat ik spoedig van de bisschoppen aan de Kaap zou horen, want zij zouden worden gecompenseerd en een nieuw kantoor krijgen. Na lange tijd belde ik bisschop Siyolo. Geen nieuws. Alles was weg en bleef weg. Opnieuw richtte ik me tot generaal Du Toit, die geschokt was omdat hij begreep, dat hij door het kantoor van de staatspresident in de maling was genomen, evenals de slachtoffers, de zwarte religieuze leiders. Ik bleef met hen in contact en pas na een jaar zouden zij eindelijk een kamer krijgen toegewezen in het stadskantoor van Crossroads.
Deze ervaringen waren voor mij een openbaring. Ik ontdekte dat er niet alleen anarchie heerste in zwarte woongebieden, maar dat de zogenaamde wettige regering van het land, het blanke minderheidsbewind, door en door verziekt was. De morele aftakeling, een algemene legale bandeloosheid en corruptie op alle niveaus vierden hoogtij. In het dagblad BeeldGa naar voetnoot4 omschreef ik de situatie als die van een land dat lijdt aan een zenuwinzinking. Ik constateerde dat in Zuid-Afrika God noch gebod gold, ook al zat het merendeel van de blanken zondagochtend braaf in de kerk. Vóór mijn vertrek naar Johannesburg was ik hiervoor gewaarschuwd door mevrouw Cila van Lennep, de weduwe van de Nederlandse gezant in Pretoria tijdens de tweede wereldoorlog. Zij moedigde me op alle manieren aan on- | |
[pagina 17]
| |
derzoek te gaan doen in wat zij ‘het heerlijkste land van de wereld’ noemde, maar tegelijkertijd waarschuwde zij dat de blanke Zuidafrikaan tot de meest onbetrouwbare mensensoort behoorde. Ik nam de waarschuwing voor kennisgeving aan en heb in de verste verte niet kunnen vermoeden hoe juist die observatie feitelijk was. Zuid-Afrika lijkt op het eerste gezicht een overwegend westers georiënteerd eerste-wereldland. Maar wie iets dieper graaft en de handel en wandel van Afrikaners van hoog tot laag nauwkeuriger onder de loep neemt, vindt een samenleving doordesemd van oneerlijkheid en gangsterpraktijken. Het slachtoffer van deze situatie is de zwarte zwijgende meerderheid en een kleine minderheid van fatsoenlijke blanken. Wat ik tussen 1986 en 1992 in Zuid-Afrika beleefde, vormt een heldere illustratie van wat hier wordt bedoeld.
Voor mij was dus al direct in 1986 de hamvraag, hoe ik voor lezers en televisiekijkers thuis duidelijk zou kunnen maken dat wat men doorgaans hoorde misschien een deel, maar zeker niet de hele werkelijkheid weergaf. Collega Sibolt van Ketel, correspondent van De Telegraaf, had me duidelijk gemaakt dat hij met Elsevier had gebroken, omdat zijn artikelen uit Johannesburg dermate weren vervalst en aangepast aan de heersende opinie in Nederland, dat hij het niet langer kon accepteren. Het breken met Elsevier was een heldendaad, die hij niet kon opbrengen bij De Telegraaf, waar overigens hetzelfde gebeurde. Van Ketel moest tenslotte ook leven. Op een gegeven moment dook de kabinetchef van de Surinaamse leider Desi Bouterse in Zuid-Afrika op. Er werden contacten gelegd met de Zuidafrikaanse goudindustrie. Ik maakte Van Ketel op de zaak attent. Er verscheen een minuscuul berichtje op een achterpagina van De Telegraaf, wat die dagen de opening van de krant had behoren te zijn. Zelfs wanneer ik nieuws betreffende Zuid-Afrika langs omwegen in Nederland probeerde bekend te maken stuitte dit op problemen. Van Ketel zelf had zich uiteindelijk neergelegd bij de ‘correcties’ op zijn berichten door zijn redactie.
Voor zwarte journalisten betekende - en betekent - functioneren in apartheidsland een vorm van permanente guerilla. De losgeslagen blanke bende in Pretoria en de door geheime diensten verder aangezwengelde anarchie in de zwarte woonoorden vormden de polen waartussen zij dienden te manoeuvreren. Een man voor wie ik aanzienlijke bewondering was gaan koesteren en die ik ook enigermate heb leren kennen, was de ongeveer 40-jarige Sam Mabe, redacteur | |
[pagina 18]
| |
van The Sowetan, de belangrijkste en grootste zwarte krant in Zuid-Afrika. Zijn hoofdredacteur, de gematigde Agie Klaaste was bekender, ook in het Westen, terwijl mij de veel jongere Mabe juist meer aansprak. Ik ontdekte hem door zijn artikelen. Ik las de Sowetan dagelijks, vooral ook omdat ik hierdoor bekend raakte met allerlei zwarten, die in de blanke media - Afrikaans of Engelstalig - nooit ter sprake kwamen. Hetzelfde gold voor Black Enterprise en andere zwarte publikaties. Wat me steeds verwonderde was dat zelfs in Zuid-Afrika wonende en werkende Nederlanders totaal onbekend waren met de zwarte media. Ook de door zwarten bemande televisiekanalen werden niet of zelden bekeken, terwijl ik enorm veel heb geleerd van de dagelijkse soms felle gesprekken op de zwarte kanalen, waarop dikwijls meer informatie te zien was dan op de door de overheid eveneens gecontroleerde blanke kanalen. Dit gold ook op het gebied van kunst en cultuur. Hoe anders de enorme traditionele kloof tussen zwart en blank te overbruggen? Ik benaderde Sam Mabe voorzichtig. Na veel van zijn artikelen gelezen te hebben, las ik in The Sowetan dat hij een symposium, georganiseerd door de Student Sociology Society van het met Amerikaans geld opgerichte Vista College in Soweto, zou toespreken. In die dagen (1986-1988) reed ik dikwijls ongehinderd alleen in een huurauto naar Soweto, de zwarte voorstad van Johannesburg en voelde me absoluut nooit bedreigd. Er waren 200 studenten naar dit Africa Day-programma gekomen. Ik vond een plaatsje boven achteraan in het amphitheaterachtige leslokaal waar men bijeen was gekomen. Ik was de enige blanke en had me ingeschreven als Nederlands journalist. Even later kwam een schoonheid van een studente me halen, nam me resoluut bij de hand, zei dat ik een bijzondere gast was en op de eerste rij moest plaatsnemen. Ik werd die dag nogal gegrepen door wat ik hoorde en zag. Er was een unieke sfeer van onderlinge solidariteit, ernst en humor, die ik intens meebeleefde. Er werden gedichten voorgedragen. Gelukkig werd bijna steeds Engels gesproken. Het allermooiste van de muziek die werd gemaakt, vond ik een opvoering van zes cymbalo's. Zowel het geluid als de wijze van musiceren deed me aan de Javaanse gamelan denken, prachtig. Ik nam het op de band op en dacht eraan hoeveel blanke Afrikaners missen door weg te blijven wanneer zwarte landgenoten zich uiten. Dit waren de ervaringen, die me inspireerden om over het grotendeels onbekende Zuid-Afrika te schrijven en films te maken. Ik zou echter de meest onoverkomelijke barrières op mijn weg vinden. | |
[pagina 19]
| |
Sam Mabe hield die dag, evenals de bekende professor Es'kia Mpahlele, een redevoering. ‘Het is mijn overtuigmg,’ zei hij, ‘dat onze strategieën, inbegrepen onze vrijheidsstrijd, voortdurend opnieuw bekeken en bijgesteld moeten worden. We moeten ons constant aanpassen aan nieuwe realiteiten. Daarom hebben we bij The Sowetan het concept van nation building ontwikkeld. We bedoelen hiermee, dat we in ons gevecht voor vrijheid ook naar andere aspecten moeten kijken dan knokken met blote handen of met ak-47's. We kwamen op onze redactie tot de conclusie dat we dermate zijn verstrengeld met dat ene doel, het recht onszelf te zijn in ons eigen land, dat we vergeten ons de vraag te stellen wat we met de macht zullen doen wanneer we deze zullen hebben veroverd. De kardinale vraag die juist nu moet worden gesteld is: hoe gaan we de macht hanteren, die we bezig zijn met al onze krachten in handen te krijgen? Beschikken we bijvoorbeeld over voldoende opgeleid kader? We zijn ons op de redactie gaan buigen over verwachtingen voor de toekomst welke op de vernietiging van het apartheidssysteem zal volgen.’ Een paar dagen later ben ik met een cassetterecorder naar zijn werkkamer bij de krant gegaan. Ik nam een schitterend gesprek met hem op, uiteraard met de bedoeling zijn denkbeelden te helpen verbreiden. Hij wist dat ik de tekst voor een boek en een film wilde gebruiken. Weer later legde ik hem de uitgewerkte tekst ter goedkeuring voor. Vrijwel onmiddellijk liet hij weten onder geen beding publikatie toe te staan. Ik ging naar hem toe om opheldering te vragen. Hij gaf te kennen zich niet veilig te voelen en dat een dergelijke openhartige houding jegens een buitenlandse journalist hem in gevaar zou kunnen brengen. Hij vreesde kennelijk acties van de zwarte extremisten. Ik vond dit sterk overdreven en nam hem eigenlijk kwalijk dat hij het gegeven interview vanwege te grote openhartigheid weer terugnam. Een jaar later zou hij in zijn auto vóór zijn huis in Soweto met kogels worden doorzeefd. De moord zou nooit worden opgelost. De foto's van zijn zoontjes op de begrafenis gingen me door merg en been. Sam Mabe is voor mij een Afrikaanse patriot, die ik nooit zal vergeten. Er zou een belangrijke plaats voor hem in een nieuw Zuid-Afrika mogelijk zijn geweest.
Een andere opmerkelijke man die ik leerde kennen was Willie Ramoshaba (39). Hij runde W.R. Consultants vanuit Zambesi House in het centrum van Johannesburg en was daarnaast voorzitter van de Black Business Achiever's Foundation. Omdat Pretoria zich | |
[pagina 20]
| |
voortdurend van spionnen bediende om kringen van zwarte besluitvormers te schaduwen was Willie aanvankelijk weer aarzelend en achterdochtig. Maar ik had geleidelijk aan enige handigheid gekregen om zwarten ervan te overtuigen dat ik namens niemand anders dan mezelf kwam. Ramoshaba deelde de Zuidafrikaanse zwarten in twee groepen in. Groep i opereerde binnen de mogelijkheden geboden door het apartheidsregime. Groep ii werd gevormd door hen die gekant waren tegen iedere vorm van samenwerking binnen bestaande machtsstructuren. Beide groepen verachtten de apartheid. ‘Maar groep i wil proberen via onderhandeling het doel van vrijheid voor burgerrechten te bereiken,’ aldus Ramoshaba, ‘terwijl groep ii althans publiekelijk stelt niet met de regering te willen onderhandelen alvorens aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Groep i handhaaft een opendeurhouding ten aanzien van groep ii, terwijl groep ii soms diepe minachting koestert voor zwarten, die bereid zijn in gesprek te treden met de huidige regering.’ Ik herinnerde Willie aan gesprekken met Matilda Mothlaping en vele anderen waarin mij duidelijk was geworden, dat zwarten in het algemeen geen notie hebben van wat democratie betekent. Het principe to agree to disagree is hier overbekend. Ook zei ik de indruk te hebben dat groep i en ii verder uit elkaar leken te liggen dan het (toenmalige) Kremlin en het Witte Huis. Hoe dacht men de culturele en psychologische verschillen tussen een dozijn Zuidafrikaanse volkeren te kunnen overbruggen? ‘Ik denk,’ antwoordde Willie, ‘dat wanneer het om nationale zaken gaat, alle zwarten in dit land één lijn zullen trekken en hun verschillen opzij zullen schuiven.’ Ja, dat doen ze, omdat ze nog steeds een gemeenschappelijke vijand in het Union Building in Pretoria hebben. Maar wanneer eenmaal one man one vote zal gelden, wat gebeurt er dan? Willie: ‘De tegenstellingen tussen onze mensen worden kunstmatig en opzettelijk door de blanke regering aangewakkerd en zelfs door de geheime diensten op een smerige manier bevorderd.’ Ik gaf dit toe, maar zei hem dat in de rest van Afrika in de landen waar men wel vrije verkiezingen had gehouden, deze altijd zijn ontaard in marxistische of militaire dictaturen. De Black Business Achievers Foundation gaf een tijdschrift uit. Het bevatte artikelen over mannen en vrouwen die op eigen kracht de top van de ladder van het Zuidafrikaanse bedrijfsleven had bereikt.Ga naar voetnoot5 Ik las deze publikatie in opperste verbazing. Ik had wel eens | |
[pagina 21]
| |
zwarte gasten in Rolls Royces zien voorrijden bij het Sun Hotel in Johannesburg. Ook had ik wel eens gelezen dat er zwarte zakenlieden waren die er tientallen renpaarden op nahielden of ketens van supermarkets runden. Maar dat er zoveel entrepreneurs wedijverden in het zakenleven met Afrikaanse en buitenlandse ondernemers was nieuw voor mij. Ik nam een exemplaar van deze uitgave mee naar Theo Albrecht, een kennis op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Pretoria. Deze betrekkelijk jonge diplomaat deelde mijn verbazing geheel. De regering bestelde dan ook onmiddellijk enkele duizenden exemplaren van Ramoshaba's magazine en spoedig doken ze op in de wachtkamers van Zuidafrikaanse politieke- en handelsmissies overzee. Zover stonden de autoriteiten in Pretoria nog af van wat er gebeurde in de zwarte samenleving.
In Lekoa, een zwart woonoord op een uurtje rijden van Johannesburg, dieper Transvaal in, ontmoette ik de toen 71-jarige burgemeester Samuel Kolisang. Hij had een politieke partij opgericht, de Vaal Residents Representative Party (vrrp). Ik bestudeerde het partijprogramma. Bij de laatste verkiezing in 1986 sleepte Kolisang 40 van de 44 zetels in de gemeenteraad van Lekoa in de wacht. We spraken bij hem thuis. Zijn vrouw schonk thee. Hij vertelde vrijwel onmiddellijk na zijn aantreden als burgemeester in conflict te zijn geraakt met zijn politieke medestanders, die zich als gemeentefunctionarissen binnen de kortste keren ontpopten als sjoemelaars en profiteurs. Het begon met salariseisen. De nieuwe bewindvoerders beschouwden het als vanzelfsprekend dat zij uit hoofde van hun positie het recht hadden op vergunningen voor het opzetten van drankhandels en andere activiteiten. Als Lekoa's raadsleden droegen zij permanent revolvers bij zich. Kolisang hield hen voor dat het volk hen gekozen had in de verwachting dat zij zich voor het algemeen welzijn en niet hun eigen portemonnee zouden inzetten. ‘We hebben bij de verkiezingen beloften gedaan,’ aldus de burgemeester, ‘en daardoor hebben we nu verplichtingen. We zijn nauwelijks met ons werk begonnen. Laten we onze plicht doen en niet meteen eisen op tafel leggen. We moeten de gemeenschap een voorbeeld geven.’ De reacties waren voorspelbaar. De heren partijgenoten waren woedend op de voorzitter. Men begon vergaderingen van de ge- | |
[pagina 22]
| |
meenteraad te boycotten. Andere bijeenkomsten werden zodanig verstoord dat ze geen doorgang konden vinden. Bij afwezigheid van de burgemeester werd snel een motie van wantrouwen aangenomen. Er werd een coup georganiseerd waarbij de loco-burgemeester, Kate Sibongile Ngwenya, de macht moest overnemen. De Transvaal Provincial Administration greep in en stelde een waarnemer uit Pretoria aan. In de loop der jaren voerde ik vele gesprekken Kolisang. Hij voelde zich oprecht verantwoordelijk voor het wangedrag van zijn partijgenoten. Ze waren tenslotte op zijn vleugels in het gemeentebestuur gekomen. ‘Wij worden omringd door landen, die marxistisch georiënteerde regeringen hebben. De ellendige toestanden daar komen uit dezelfde misverstanden voort,’ aldus de burgemeester. ‘Men begrijpt niet de betekenis van democratie en hoe deze behoort te functioneren. Onze overheidsdienaren houden geen enkele rekening met de kiezers. Er wordt naar een machtspositie gestreefd om er zelf beter van te worden. Men ziet er geen been in om de eigen partij, wanneer de droom niet onmiddellijk in vervulling gaat, de rug toe te keren. Democratie en haar modus operandi moeten nog geleerd worden. Daar zijn we dan ook in Lekoa mee bezig.’ Jabulani Patose werkte af en toe op vrijwillige basis op het gemeentehuis van burgemeester Kolisang. ‘Je moet begrijpen,’ zei hij me, ‘dat deze gemeenteraden voor zwarte steden met het specifieke doel werden opgezet om als politieke platforms voor de samenleving te dienen. Het zou van weinig intelligentie getuigen, wanneer wij de gemeenteraden niet zouden gebruiken om praktijkervaring in het besturen van ons land op te doen. Het zijn feitelijk opvoedkundige instituten. Onze mensen worden hier immers betrokken bij wat er lokaal gebeurt. Hoe worden belastingen geïnd? Hoe spring je met overheidsgeld om? Wie betaalt wat voor welke bestemming? Dat helpt ons op de eerste plaats. We moeten niet te haastig willen zijn. Beetje bij beetje, stap voor stap. Pas wanneer we er volkomen zeker van zouden zijn de zaken zelf aan te kunnen, zou de tijd aangebroken zijn het bestuur over te nemen. Dit betekent allerminst dat we dan onze leermeesters meteen de rug zouden moeten toekeren. Allerminst. De huidige blanke regering heeft veel tekortkomingen. Ik zeg ook niet dat het regime haar plicht jegens alle mensen in dit land zou doen. Zeker niet. Maar laten we eerlijk zijn. Dit is een subcontinent dat maar door een handjevol mensen wordt gerund. Er gaat tijd in zitten voor de leiding kan worden overgenomen. Het is zaak, dat we intussen om de tafel gaan zitten en uitkienen hoe het apart- | |
[pagina 23]
| |
heidsstelsel het snelst kan worden ontmanteld zonder dat het hele land aan duigen valt.’ Later werd Kolisang binnen het raadhuis door vijandige gemeenteraadsleden gemolesteerd. Zijn officiële paperassen en zelfs zijn autosleutels werden hem afgenomen. Pretoria greep opnieuw in. ‘Wat zou er zijn gebeurd,’ zei hij tegen mij, ‘indien deze rebellen in hun opzet zouden zijn geslaagd? Hoe zouden zij eenmaal aan de macht gekomen met de minderheid zijn omgesprongen? Wij zijn in de overgrote meerderheid. Zwarten hebben recht op menselijke waardigheid. We eisen macht en zullen die ook krijgen, maar hoe zullen wij er mee omgaan? Zullen de belangen van minderheidsgroepen of van politieke tegenstanders zijn gegarandeerd? Zij die nu het hardst om one man one vote roepen is het om macht te doen, niets anders. Het in praktijk brengen van democratische waarden en normen speelt in hun hoofden absoluut geen enkele rol.’ Aarzelend vroeg ik hem wat hij verwachtte dat er zou gebeuren indien president P.W. Botha inderdaad algemene verkiezingen voor iedereen zou uitroepen. Hij antwoordde slechts met één woord: ‘chaos’. Soms kwam de burgemeester me opzoeken in mijn flat in Hillbrow, de overwegend zwarte buitenwijk van Johannesburg. Hij bracht wethouders en politieke medestanders mee en dan spraken we erover hoe de problemen in Lekoa aangepakt zouden kunnen worden. Ik ontdekte, dat de vrrp in een moordende strijd met de Sofasonke Partij uit Soweto was gewikkeld. Ik benaderde de kwestie door met een omtrekkende beweging eerst bij de autoriteiten van een aantal zwarte woonoorden mijn licht op te steken. Hiertoe bracht ik dan enkele zwarte bestuurders bijeen, meestal in het Sun Hotel in Johannesburg.
Ik moet hier eerst melding maken van het feit, dat de geheime diensten lucht hadden gekregen van mijn ontmoetingen in het Sun Hotel. De eerste keer dat ik merkte dat men mij in het oog hield was tijdens een gesprek met de voormalige burgemeester van Soweto, Nelson Botile, die het voorwoord had geschreven bij mijn boek over de rassenproblemen in Amerika.Ga naar voetnoot6 Een blanke man van een jaar of veertig vroeg of hij bij Botile en mij aan tafel mocht komen zitten, want hij had ons beluisterd en begreep dat ik journalist was. Hij had me een belangrijke primeur te | |
[pagina 24]
| |
melden. Minister van Buitenlandse Zaken Pik Botha had een overeenkomst met Margaret Thatcher gesloten om de schrijver Salman Rushdie enige tijd asiel in Zuid-Afrika te verlenen.Ga naar voetnoot7 De auteur was reeds in het land aangekomen. Hij had hem zelf eerder die dag in het nabij gelegen Carlton Hotel zien lopen. Hij verwachtte, dat ik me naar de dichtstbijzijnde telefoon zou begeven om het nieuwtje aan de media in Nederland door te geven. Ik bedankte de man voor zijn informatie en hij kraste gelukkig op, zodat we ons gesprek konden vervolgen. Toen ik een weekje later op dezelfde plaats opnieuw door deze man werd benaderd, nu met het nieuws dat minister Pik Botha de weekeinden in een hoerenkast doorbracht, waar hij me naar toe zou kunnen brengen om een exclusieve reportage te schrijven, wist ik zeker dat ik de cloack and daggerboys achter me aanhad. Toen de man een derde keer in het Sun Hotel bij me kwam zitten en vertelde dat hij in opdracht mensen liquideerde en het hem een uitstekende gedachte leek een vliegtuig met bisschop Tutu op te blazen, heb ik zodanig gereageerd dat ik hem nooit meer heb gezien.
Ik bracht daar burgemeester Botile, burgemeester Chr. Nkatlo van Dobsonville, de voorzitter van de Soweto stadsraad Letsatsi Radebe en burgemeester Alfred Kasigo van Mhlakeng, die tevens rector van en plaatselijke school was, bijeen. Een der voornaamste problemen in de zwarte woonoorden was de afnemende bereidheid van de inwoners een bijdrage te betalen voor de levering van energie en andere diensten. Pretoria vulde de begrotingstekorten voortdurend met honderden miljoenen Rand aan, maar desondanks bleven chronische tekorten bestaan bij de meest essentiële gemeente-begrotingen. Bovendien beijverden linkse organisaties als het anc en het udf zich om de burgerlijke ongehoorzaamheid nog verder te doen toenemen. ‘Revolutionaire leiders willen voorkomen, dat onze burgers normale, de wet respecterende mensen worden,’ aldus mijn gesprekspartners. ‘Het is een bekend verhaal. Wanneer linkse verzetsgroepen zeggen voor de vrijheid te strijden, betekent dit uiteraard dat dit op hun voorwaarden dient te gebeuren. Wanneer ze in hun opzet zouden slagen, zal hier voordat iemand het in de gaten heeft een linkse dictatuur zijn ge- | |
[pagina 25]
| |
vestigd.’ Jabulani Patose formuleerde het anders. ‘Het is simpel,’ zei hij, ‘de linkse oppositie beoogt blanke apartheid te vervangen door zwarte apartheid.’ Burgemeester Alfred Tekwane adviseerde meer naar scholen en studentencentra te gaan dan ik tot dusverre had gedaan. ‘Er worden vragen door scholieren gesteld, die voorheen ondenkbaar waren. Ouders worden niet meer blindelings gehoorzaamd, zoals de traditionele cultuur het wil. Ze zien dat vooraanstaande zwarten binnen het apartheidssysteem functioneren. Ze willen exact weten waarom zij dit doen. Zij weten dat sommige zwarten openlijk met Pretoria onderhandelen. Waarom? Omdat zij de motieven willen kennen. Onze townships zijn eigenlijk educatieve instituten. Wie daar komt weet hoe onze jeugd denkt. In zwarte steden kom je in contact met de werkelijke publieke opinie in ons land. In mijn positie als burgemeester en hoofd van een onderwijsinstelling weet ik dat dit zo is en wat er leeft onder de mensen.’ Matilda Mothlaping, burgemeester van Kwa Thema, werd woedend wanneer ik de naam Sofasonke noemde. Zij concentreerde zich voortdurend op het gedrag van de leider van die partij, de 80- jarige zakenman Ephraim Tshabalala. Hij stond boven aan de lijst van Willie Ramoshaba's 100 Black Achievers. Hij was de zoon van een veehoeder uit Swaziland, heeft nooit een school voltooid, maar zag kans onder het apartheidsregime al in 1968 miljonair te worden via het opzetten van supermarkten, wasserijen, slagerijen, drankwinkels en bioscopen. In 1976 richtte hij een politieke partij op. De naam Sofasonke betekende ‘samen leven en samen sterven’. Uit wat ik over hem had gehoord, leek hij me een man die alles en iedereen aan zijn laars lapte en uit was op puur eigen gewin. ‘Precies,’ zei Matilde, ‘en daarom is het onbegrijpelijk dat de Transvaal Provincial Administration niet onmiddellijk een einde maakt aan de intriges van deze man. In Songhwe bijvoorbeeld heeft Sofasonke haar volgelingen opgeroepen betalingen voor gemeentediensten niet op het raadhuis te doen maar het geld rechtstreeks in de kas van de partij te storten. Tshabalala doet zich voor als iemand die opkomt voor de armen, maar in werkelijkheid exploiteert hij juist de laagste klassen van de samenleving. Niet alleen int hij gelden, die deze mensen aan de gemeenten schuldig zijn, maar hij vraagt ook nog eens 12 Rand (ongeveer 7 gulden) contributie voor de partijkas. Je moet Tshabalala eens vragen waarom hij naar eigen zeggen dertig advocaten in dienst heeft om de partij te beschermen tegen ongewenste claims.’ | |
[pagina 26]
| |
Burgemeester Nkatlo van Dobsonvolle: ‘Het is eigenlijk veel erger dan Matilde je heeft verteld. De mensen moeten 15 Rand (9 gulden) voor elektriciteit betalen, 15 Rand voor huur van de woning en zij betalen 5 Rand mee aan de batterij advocaten die Sofasonke in dienst heeft. Wanneer je daar de 12 Rand contributie bijtelt, weet je welke bedragen Tshabalala in eigen zak steekt zonder dat er een haan naar kraait. Pretoria laat dit allemaal oogluikend gebeuren.’ Ik vroeg Nkatlo of Sofasonke ook in Dobsonville illegaal bezig was. ‘Inderdaad,’ antwoordde hij, ‘we hebben serieuze problemen met ze. De aanhangers van Sofasonke gaan regelrecht naar het partijkantoor en betalen hun verplichtingen aan de gemeente aldaar.’ Pretoria verroert echter geen vin en intussen zijn de gemeentebesturen aan de heidenen overgeleverd. De Transvaalse autoriteiten weten dat Tshabalala zelfs bewijzen van ontvangst aan die mensen uitdeelt, die vervolgens bij ons op het gemeentehuis verschijnen met de reçu's in de hand en ons uitlachen, omdat ze al betaald hebben. Sofasonke is ondermijnend en mysterieus bezig en wij begrijpen niet waarom de regering dit toestaat.’ ‘Niets van wat wij je hier nu vertellen zal ooit de publiciteit in dit land bereiken,’ aldus burgemeester Nelson Botile van Soweto.Ga naar voetnoot8 ‘Tshabalala kan zich immers permitteren om op televisie tegen de mensen te zeggen, dat zij verschuldigde bedragen aan de gemeenten in Transvaal direct aan hém moeten voldoen. Het is ronduit anarchie. Je begrijpt hoe burgemeesters door die situatie met hun rug tegen de muur staan. Van hogerhand wordt deze chaos gewoon toegestaan. Het gezag in Pretoria grijpt niet in en komt ons niet te hulp. Dit betekent dat de bestuursorganen van de townships steeds dieper in de schulden komen. De mensen verwachten van ons dat we naar Pretoria gaan om te onderhandelen over kwijting van de schulden. Wanneer we hier niet in slagen liggen wij er bij de volgende verkiezing uit.’ Ik besloot Tshabalala op te zoeken in zijn kantoor aan Loveday Street in Johannesburg. Hij ontving me in zijn Board Room en zat aan het hoofd van de tafel. Met enige trots toonde hij portretten van zijn kleinkinderen en een foto van zijn zoon Vusi, die met de dochter van Koning Sobhusa 11 van Swaziland was getrouwd. Na de gebruikelijke plichtplegingen informeerde ik of het juist was dat zijn organisatie niet overal even welkom was. | |
[pagina 27]
| |
Hij ontweek mijn vraag en zei: ‘Wij Swazi's zijn van huis uit handelaars en zakenlieden, u vindt ze overal, in Basutoland, Venda en Bophuthatswana.’ Hij babbelde over de honderdduizenden ‘gastarbeiders’ uit Zimbabwe en Mozambique, die naar apartheidsland waren gevlucht om van de betere levensomstandigheden te profiteren. Ik onderbrak hem en vroeg op de man af waarom hij in Transvaal met zijn Sofasonke Partij zoveel problemen veroorzaakte. ‘Een aantal burgemeesters en gemeenteambtenaren in dit gebied willen niet dat er een partij van buitenaf binnen komt die leden werft. Zij willen die concurrentie niet omdat die hun eigen invloed verzwakt. Dit is een ouderwets standpunt. Er mag best concurrentie zijn, ook in de politiek.’Ga naar voetnoot9 Matilda Mothlaping, later: ‘Spreekt Tshabalala over vrije concurrentie tussen politieke groeperingen? Waar heeft hij het over? Die man bespeelt menselijke emoties in de ware zin des woords. Hij zegt tegen de allerarmste mensen, die geen dak over hun hoofd hebben en in krotten huizen, dat hij hen aan behoorlijk onderdak zal helpen. Dit kan hij natuurlijk helemaal niet, maar intussen klampen die arme mensen zich aan zijn beloftes vast als een laatste hoop en uitweg. Op die manier verwerft hij steun voor zijn Sofasonke Partij, via bewuste leugens.’ Hoe is die man ooit miljonair geworden? vroeg ik. ‘Ik ben er helemaal niet zo zeker van dat hij dat is,’ aldus de burgemeester. ‘Hij verloor indertijd zijn burgemeesterschap van Soweto omdat hij honderdduizenden Rand schuld aan de staat had. Hij weigert trouwens zijn eigen verplichtingen aan de gemeente te voldoen.’Ga naar voetnoot10 John Mavuso was de hoogste zwarte functionaris binnen de bureaucratie in Pretoria die zich met het bestuur van Transvaal bezighield. Ik had hem eens ter kennismaking bezocht en besloot opnieuw contact op te nemen omdat ik wilde weten waarom de overheid geen vinger uitstak naar de illegale praktijken van Sofasonke. Ik belde hem op en vroeg wanneer hij me kon ontvangen om dit vraagstuk te bespreken. Tot mijn niet geringe verwondering raakte hij nogal geïrriteerd en antwoordde uiterst kortaf: ‘Ik adviseer u die zaak te laten rusten. Bemoeit u zich er verder niet mee.’ En vervolgens verbrak hij de verbinding. Een jaartje nadien stond ik bij een | |
[pagina 28]
| |
ontvangst op de politieacademie te praten met het hoofd van de Zuidafrikaanse politie, generaal Johan van der Merwe, en Mavuso voegde zich met een glimlach bij ons. Hij deed alsof er niets aan de hand was.
Ik ontmoette tijdens mijn reportages Tom Boya, eens de jongste burgemeester van Zuid-Afrika, die de gemeente Daveyton in die functie negen jaar had gediend. In zijn jeugd had hij een club opgericht, die door de Anglicaanse kerk werd gesteund. Hij diende nog als altaar-hulp bij bisschop Tutu. Toen de regering in 1978 besloot de townships door gekozen gemeentebesturen te laten besturen, stelde Tom zich kandidaat. Op zijn 28ste jaar werd hij burgemeester. Hij zette zich met man en macht in om de woningnood te helpen lenigen. Tijdens zijn bestuur werden er 17 000 huizen gebouwd. Onlangs was overeengekomen dat er nog eens 10 000 woningen zouden worden neergezet. Rustig zat hij te vertellen wat er zich zoal in zijn gemeente afspeelde. Voorzichtig probeerde ik te peilen hoe hij tegenover het gezag in Pretoria stond. Hij had dus vooral veel te maken gehad met de toenmalige minister voor Ontwikkeling en Planning, Chris Heunis. ‘Als je mij naar mijn persoonlijke mening over Heunis vraagt is het een man, die twee rollen in zijn leven speelt. De politicus, die iedereen op televisie waarneemt is één kant. De andere is de man met wie je om een tafel zit om te onderhandelen. Ik heb de afgelopen jaren vele malen met hem onze problemen besproken. Hij toonde alle begrip voor de vraagstukken rond de zwarte bevolking. Anderen, die hem van een afstand observeren, zullen hem anders beoordelen. Ik ken hem. Er is een menselijk aspect aan zijn persoonlijkheid, dat niet alleen ik, maar ook mijn collega's uitstekend hebben leren kennen. Het is trouwens aan zijn persoonlijke tussenkomst te danken, dat de mensen van het dorp Acacia niet werden verplaatst.’ Ik was verbaasd om een zwarte patriot als Tom Boya aldus genuanceerd te horen spreken over een verstokte aanhanger van het apartheidssysteem. Hij vervolgde: ‘De regering had namelijk zonder consultatie met ons besloten de mensen van Acacia naar elders te laten verhuizen. Dat kon dus niet. We stapten op Heunis af en die eerste ontmoeting duurde maar een kwartiertje. Hij hield namelijk vol dat de operatie nodig was en dat het regeringsbesluit vast stond. We schreven een brief naar staatspresident P.W. Botha en beschreven de gruwelen die dergelijke besluiten voor de mensen met zich meebrachten. We be- | |
[pagina 29]
| |
nadrukten andermaal dat de zogenaamde Group Areas ActGa naar voetnoot11 door ons als buitengewoon wreed werd ervaren. De president antwoordde in een brief van drie of vier pagina's en begon met te stellen, dat we veel te krachtige taal jegens hem hadden gebruikt. Maar hij vroeg ook of we opnieuw met Heunis wilden onderhandelen. Hier waren we niet toe bereid. Pretoria had immers de kaarten al geschud? Op 31 oktober 1986 werden inderdaad bulldozers in stelling gebracht om het dorp Acacia met de grond gelijk te maken. We zijn er dus met zijn allen naar toe gegaan om onze solidariteit met de mensen te betuigen. Er gebeurde echter niets en het dorp Acacia staat er vandaag nog steeds.’
Nimrod Mkele was de eerste zwarte wetenschapper die aan de Universiteit van Natal een graad in de psychologie had verworven. Hij beheert nu een adviesbureau in Johannesburg dat zich specialiseert in het bemiddelen van hoog-opgeleide zwarten. Het blad Black Enterprise publiceerde een omslagverhaal over hem. Ik zocht hem op. ‘Het is van vitaal belang,’ zei hij, ‘dat zwarten zich zo snel mogelijk op een nieuwe toekomst voor dit land instellen zonder zich langer vast te klampen aan obsessies over het apartheidsverleden. Armoede heeft de levens van onze mensen nu lang genoeg geteisterd. Dit was niet slechts het resultaat van de apartheid of andere moderne politieke factoren. De armoede in Zuid-Afrika is allereerst voortgekomen uit contacten van de oorspronkelijke bewoners met de eerste blanke kolonisten. Wij werden immers gebruikt als houtsprokkelaars en waterdragers? Daar zijn later de goud- en diamantmijnen bijgekomen. De zogenaamde Land Act van 1913 bepaalde bijvoorbeeld, dat de autochtone bevolking geen landbouwbedrijven zou kunnen bezitten, laat staan leiden. Met andere woorden: de overheid hier heeft vanaf Jan van Riebeeck tot en met Hendrik VerwoerdGa naar voetnoot12 heel bewust de armoede voor zwarten geïnstitutionaliseerd. Er moet met kracht een spoedig einde aan worden gemaakt. De constante armoede van de overgrote meerderheid van de bevolking vormt immers een gevaarlijke tijdbom onder de hele samenleving. Wanneer men zich in alle geledingen van de samenleving werkelijk zou realiseren hoe noodzakelijk het is met elkaar de schouders onder deze problemen te zetten teneinde de huidige trend van steeds | |
[pagina 30]
| |
meer armoede om te buigen, dan zouden we een gigantische stap vooruit doen.’ ‘Er is een dringende behoefte aan getrainde managers,’ aldus psycholoog Mkele. Ik herinnerde hem er aan, dat Philips Zuid-Afrika groepen zwarte werknemers vrijwel geruisloos naar Eindhoven stuurde om een praktijkopleiding te krijgen.Ga naar voetnoot13 ‘Het is waar,’ aldus Mkele, ‘dat er bedrijven zijn die dit doen. Ik word zelf wel eens door Philips om advies gevraagd. Er zijn echter dikwijls geen zwarten beschikbaar om bepaalde taken in het bedrijfsleven te vervullen. Het opleiden en in dienst nemen van zwarten is voor een aantal ondernemingen gewoon een zaak van overleven. Om het duidelijk te stellen: de vraag of Zuid-Afrika economisch gaat overleven, hangt af van de mate waarin men zwarten voor managementposities zal opleiden.’ Mkele's observatie, dat het ongevraagde optreden van de rest van de wereld een nadelig effect heeft gehad op de oorspronkelijke bevolking, zou mij in de zes jaar dat ik in Zuid-Afrika verbleef, nooit meer loslaten. Heeft in Zuid-Afrika de kruisbevruchting tussen zwart en blank in positieve of in negatieve zin plaatsgehad, was de vraag die mij steeds heeft beziggehouden en waar ik vanzelf in deze notities op zal terugkomen. Psycholoog Mkele redeneerde aldus. ‘Vóór de blanken hier kwamen was het land van ons en wij bewerkten dit. We hadden een veestapel. We verbouwden voedsel en we trokken steeds verder, want alle grond was van ons. Op een gegeven moment landden hier blanke kolonisten die ons alles afnamen. Zij beperkten zelfs onze toegang tot ons land. Dit dwong ons voor hen te werken. Daar bovenop moesten zwarten bovendien belasting betalen. De volkeren die hier woonden zijn daardoor straatarm geworden. Blanken hadden de beschikking over goedkope arbeidskrachten, vooral na 1913 en het afkondigen van de Land Act. Nadat de Nationale Partij aan de macht kwam, werd het alleen nog maar erger. Zij toverden later als een konijn uit een hoed de zogenaamde thuislanden als Ciskei, Transkei, Venda, Qua Qua, Kangwane en Bophuthatswana. Met andere woorden: we kregen bij de gratie Gods ons eigen land terug. Langzaam zijn we bezig verloren terrein te herwinnen. Je ziet zwarten nu zelfs activiteiten ontplooien bij het opzetten van eenmansbedrijfjes. We zijn echter nog niet bezig de Zuidafrikaanse econo- | |
[pagina 31]
| |
mie over een breed front binnen te dringen en de reden hiervoor is, dat we in bijna alle sectoren tekorten aan kennis en kundigheid hebben.’ Mkele adviseerde om te gaan praten met professor N.C. Manganyi, voorheen verbonden aan de faculteit voor Psychologie aan de Universiteit van Transkei en nu hoofd van het Institute of African Studies aan de Witwatersrand Universiteit. We hadden een lang gesprek en ontdekten dat we beiden aan het Pierson College van de Yale Universiteit in New-Haven (Connecticut) hadden gestudeerd. Ook woonde hij ooit op Nijenrode een Pugwash Conferentie bij, waar ik ook bij aanwezig was, zonder van eikaars bestaan af te weten. Hij was echter niet te vermurwen inzake zijn weigering een weergave van zijn gedachten in publikaties op te nemen. Onze ontmoeting zal ik dus tot het uitwerken van mijn dagboeken bewaren. Eenzelfde ervaring had ik met dr. Solly Rataemane, een psychiater uit Soweto. Hij had onder blanke medici een opmerkelijke positie bereikt. Hij gaf in het Hillbrow Hospitaal bijvoorbeeld leiding aan blanke artsen. Ik heb vele uren met hem doorgebracht in boeiende conversatie, maar ook hij wilde niet geciteerd worden in een film of een in Zuid-Afrika gepubliceerd boek. Waarom Manganyi en Rataemane deze omzichtigheid in acht namen is me nooit echt duidelijk geworden. Dr Rataemane nodigde mij uit een lezing bij te wonen, die hij voor een groep specialisten in het Braamfontein Hotel zou geven. Toen ik op een zondagmiddag op het afgesproken uur arriveerde bleken zijn vrienden uit Soweto tegen mijn aanwezigheid als journalist bezwaar te hebben. Ik werd zonder veel omhaal weggezonden. Manieren zijn zowel bij zwarte als bij blanke bewoners van Zuid-Afrika dikwijls ver te zoeken.
David Blood van het Radio Station 702 nodigde mij uit voor zijn Midmoming Talk, een programma waarin luisteraars kunnen opbellen en vragen stellen. Wat een routine-aangelegenheid had moeten worden, werd een milde confrontatie. Ik zei dat vrije verkiezingen, althans op dit moment in de geschiedenis van het land, eerder tot chaos dan tot een rechtvaardiger samenleving zouden leiden, ook omdat de meeste mensen geen benul hadden van hoe democratische grondbeginselen in de praktijk dienden te worden toegepast. Daarbij noemde ik de ontwikkeling in Lekoa als voorbeeld. Ik vertelde, dat de parlementaire democratie een instituut was dat om glad te functioneren een langdurige aanlooptijd nodig had en dat dit ook in Europa niet van de ene op de andere dag tot stand was geko- | |
[pagina 32]
| |
men. Tenslotte hadden de Verenigde Staten ook eerst de ervaring van een der bloedigste burgeroorlogen in de geschiedenis gekend voordat Noord en Zuid leerden in vrede te leven. Ik was nog niet uitgesproken of de lijnen van 702 stonden roodgloeiend. De algemene teneur, vooral van luisteraars uit Soweto, was dat ik een afschuwelijke blanke racist was die zwarten geen vrijheid en geen mensenrechten gunde. Een dame, Pinky, zei dat er inderdaad geen eenheid onder zwarten was, maar wie kon haar duidelijk maken hoe dit euvel te ondervangen? Omdat zij genuanceerder reageerde stelde ik voor: ‘Als u uw naam en telefoonnummer geeft, stap ik in de auto en kom ik bij u in Soweto thee drinken en kunnen we verder spreken.’ Zij antwoordde fel dat ik weg kon blijven want ik zou er toch alleen maar op uit zijn haar in een val te lokken opdat de veiligheidspolitie haar kon arresteren vanwege haar uitlatingen. Ik realiseerde me hoe weinig ik nog begreep van hoe men in Soweto tegen de laatste fase van de vrijheidsstrijd aankeek. Pinky redeneerde zoals ik me uit de bezettingstijd van 1940-1945 herinnerde Ik ging te rade over dit incident bij Jabulani Patose uit Boipatong. ‘Wantrouwen is een universeel vraagstuk,’ zei de 27-jarige Xhosa. ‘Het bestaat tussen Oost en West, noem maar op, overal. De mensheid wordt gekenmerkt door wantrouwen. Het is een fundamenteel ingrediënt dat in alle breinen woedt. Ik vind dat ieder individu in dit land bij zichzelf behoort na te gaan wat de oorzaak is van angst en wantrouwen. De mentaliteit, waarvan Pinky blijk gaf in het radiogesprek, wordt gevoed door de mensen die na de bevrijding niets meer met blanken te maken willen hebben. Voor hen bestaat maar één oplossing: Zuid-Afrika behoort uitsluitend in handen van zwarte mensen te komen. Dit is de typische mentaliteit van radicalen en revolutionairen die rekeningen willen vereffenen. Het is een attitude die op omgekeerde onderdrukking aanstuurt. Apartheid in de achteruit. We zullen alle zeilen moeten bijzetten om bij toekomstige betrekkingen tussen zwarten en blanken in dit land te leren accepteren, dat we over een aantal zaken altijd van mening zullen blijven verschillen. De betekenis van het democratisch compromis wordt hier nog niet doorgrond.’
Met Nelson Botile raakte ik zo goed bevriend, dat openhartige gesprekken op voet van gelijkheid vanzelfsprekend waren geworden. Kwam het wantrouwen, wat de blanken betrof, voort uit de schrikaanjagende meerderheid van zwarten? ‘Helemaal niet,’ aldus de voormalige burgemeester van Soweto,Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 33]
| |
‘want geleidelijk aan zullen blanken zich realiseren dat de tijd voor verandering definitief is aangebroken. De overgangsperiode moet zorgvuldig begeleid worden. Wanneer we stap voor stap meer teamwork tussen zwarten en blanken op gang brengen, zullen we tegen de tijd, dat er 40 miljoen zwarten zijn, hebben geleerd om werkelijk als één team samen te werken.’ Ik herinnerde hem aan de jongste ervaringen in Zimbabwe, die in tegenovergestelde richting wezen. Botile: ‘In Zimbabwe is vóór de onafhankelijkheid een venijnige oorlog gevoerd. Zo'n gevecht blijft in de breinen van mensen hangen. Wanneer we een dergelijke botsing hier kunnen vermijden en de nieuwe toekomst voor het land via onderhandelingen kunnen bewerkstelligen, dan zullen ook blanken de onvermijdelijke veranderingen anders beleven en positief benaderen.’ Was hij er wel van overtuigd dat, wanneer er eenmaal in Pretoria een machtswisseling zou hebben plaatsgehad, de meerderheid van zwarten bereid zou zijn met de Afrikaners verder te gaan? ‘Zeker,’ antwoordde hij nogal spontaan. ‘Zwarten hebben blanken nodig en blanken hebben zwarten nodig. Kijk maar naar wat er in de zelfbesturende gebieden nu al gebeurt. Er zijn blanken die ministersposten bezetten, zoals ook in Namibië en andere Afrikaanse landen. Blanken zullen in een nieuw onafhankelijk Zuid-Afrika niet gemist kunnen worden. Daarom geloof ik dat hoe eerder er een gezamenlijk zwart-blanke regering komt, hoe beter het is.’ We spraken ook dikwijls over zijn burgemeesterschap in Soweto. De kwaliteit van het leven in de zwarte voorstad van Johannesburg te verbeteren, vormde zijn eerste prioriteit. Dat wil zeggen: hij zorgde voor meer woningen, scholen en klinieken. Hij noemde ook de dringende behoefte aan meer boeken voor scholen en colleges. Ik zei dat ik had verwacht dat de bestrijding van misdaad bovenaan zijn lijstje stond, gezien de lange lijst van moorden en aanslagen in de media. ‘Het is een feit,’ aldus Botile, ‘dat misdaad veel van de tijd van de gemeenteraad opeist. Voortdurend zijn er rellen en onlusten.’ ‘Ik zal je als praktisch politicus vertellen wat er speelt,’ vervolgde hij. ‘Ik ben als burgemeester regelmatig door politici benaderd met het advies om de jeugd bij het besluitvormingsproces te betrekken. Maar wat weet een kind? Mevrouw Winnie Mandela gebruikte zelfs zeer jonge kinderen als body-guards. Een jongen van 14 jaar heeft | |
[pagina 34]
| |
zijn moeder nodig en moet nog behoorlijk leren spellen. Het is dus volkomen onverantwoordelijk voor politici kinderen voor politieke doeleinden te gebruiken. Neem maar van mij aan dat 10 van de 20 jonge mensen in Soweto niet weten hoe je het woord ‘huur’ spelt. Laat staan dat ze zouden weten wat het betekent een huis te huren. Ik heb meegemaakt, dat zelfs een burgemeester van een township vroeg wat het woord ‘huur’ betekende. Wanneer een jongmens 21 jaar is geworden, heeft hij een leeftijd bereikt die het mogelijk maakt hem bij het besluitvormingsproces te betrekken. Maar wat op dit moment in Soweto en andere zwarte woonoorden gebeurt, is dat kinderen van 14 à 15 jaar, wat ik noem ‘per lange afstandsbediening’ worden misbruikt voor doeleinden van politici. We hebben toch allemaal de televisiebeelden gezien van kinderen met ak-47's die voor de revolutie streden? Ze behoren op school te zitten. En hoe passen al die jongeren, die jarenlang niet meer naar school zijn gegaan omdat ze zich met de strijd tegen de blanke overheersing bezighielden, in de samenleving wanneer er een oplossing wordt gevonden? Jongeren van 18,19 en 20 zullen een niveau van ontwikkeling hebben van een kind van 14. Hun revolutionaire leiders kunnen deze verschoppelingen niet gebruiken, want die hebben dan meer dan ooit goed opgeleide jonge mensen nodig. Al die kinderen en jongeren, die zich in Soweto al jarenlang met verzet bezighouden, zullen uitgesloten worden. Er zijn kinderen bij die sedert de studentenopstand van 1976 in Soweto langs de straten zwerven en in verkeerde milieus terecht zijn gekomen waar misdaad en drugs hoogtij vieren. Die revolutionaire jeugd behoort tot de verloren kinderen van onze maatschappij.’
De jongeren waar Botile over sprak vormen weer een andere categorie dan de strijders die de gewapende arm van het anc aantrok in de townships. Khehla Shubane werd in 1976 door Pretoria gearresteerd omdat hij jonge mensen recruteerde voor het ondergrondse verzetsleger. Hij werd naar Robben-eiland overgebracht waar ook Nelson Mandela en andere leiders van het verzet werden gevangen gehouden. ‘Ik heb van 1977 tot 1982 vastgezeten. Ik woonde in een zaal die door twintig gevangenen werd gedeeld. Er waren nog drie van dergelijke onderkomens. Het was sommige uren van de dag toegestaan om contacten met andere zalen en gevangenen te hebben. We deden veel werk in de open lucht, zoals herstelwerk aan wegen. Aanvankelijk werd de beschikbare lectuur streng geselecteerd, maar ge- | |
[pagina 35]
| |
leidelijk aan verbeterde de toestand. In 1978 mochten we zelfs Time Magazine lezen en naar de radio luisteren.’ Khela maakte veel vrienden in de gevangenis. ‘Ik probeerde te studeren, maar dat was aanvankelijk verboden. Door tussenkomst van het Rode Kruis werd in die mogelijkheid voorzien. Toen ik in 1982 werd vrijgelaten, ontdekte ik dat ik psychische moeilijkheden had opgelopen. Ik was volkomen geconditioneerd altijd te worden bewaakt en altijd achter muren te zijn opgesloten. Opeens viel dit allemaal weg en dat was een vreemde gewaarwording. Je loopt een deur uit en je wordt niet meer gevolgd. De eerste weken van mijn vrijheid bleef ik voornamelijk thuis om televisie te kijken, om kranten en tijdschriften te lezen en vrienden te ontmoeten. Stel je voor, dat je na vijf jaar opeens weer vrij kan telefoneren!’ In 1984 ontving Khehla Shubane een beurs via het door enkele kerken gefinancierde African Scholar Program en begon politieke wetenschappen te studeren aan de Witwatersrand Universiteit. Ik ontmoette hem in 1988 in het Centre of Policy Studies van die universiteit waar hij onderzoek verrichtte. Hij had een beurs aangevraagd bij het J. William Fulbright Fonds om in Amerika te promoveren. Ik vroeg hem welk gebied hem het meest interesseerde. ‘Afrika,’ antwoordde hij. 'Het beleid van de supermachten interesseert me voornamelijk voorzover dit met ons continent heeft te maken. Ik ben onlangs vier weken in de vs geweest op een reis, gesponsord door het Walter Levy Fellowship. Wat me tijdens dit bezoek misschien wel het meeste opviel was dat de Amerikanen hun eigen rassenproblemen nog lang niet hebben opgelost. Ik heb dit met eigen ogen kunnen constateren. Hoe Amerikanen trouwens over Zuid-Afrika denken is ongelooflijk. Mij werden door Amerikanen vragen gesteld als: ‘Hoe gaat het met de olifanten in jouw land?’ Ze zien ons voornamelijk nog als mensen die in de jungle leven. Maar ik geef toe, vier weken was te kort om een opinie te vormen. We werden bovendien voortdurend begeleid, dus ik kon niet echt gaan en staan waar ik wilde. Wat me wel overdonderde was de overweldigende beschikbaarheid van informatie. Een bezoek aan een boekwinkel in New York City bracht me gewoon in verwarring. Hoe maak je een keuze uit zoveel beschikbaarheid? In dit opzicht liggen de Amerikanen, ook al hebben ze nog rassenproblemen, ver voor.’ Shubane, die eens guerilla's recruteerde, zei tijdens ons gesprek: ‘Al dit geweld in ons land moet worden gestopt. Het heeft ons al genoeg gekost: mensenlevens, maar ook schade aan ons nationale bezit. Het zou te hopen zijn dat we van deze dure lessen werkelijk heb- | |
[pagina 36]
| |
ben geleerd. Ik heb er althans geen probleem meer mee dat er zwarten zijn die over de vrijheidsstrijd er andere meningen op nahouden dan ik. Het heeft bovendien geen zin om te gaan zitten wachten op het moment dat de meerderheid de macht overneemt.’ Hij was met een onderzoek bezig naar hoe zwarte gemeentebesturen in Transvaal functioneerden. Ik vroeg of hij met de recente gebeurtenissen in Lekoa bekend was. Hij wist exact wat burgemeester Kolisang was overkomen. Ik vroeg hem dus waarom er geen letter over in de media was verschenen. ‘Dat weet ik ook niet,’ zei hij. ‘Misschien zien de kranten er geen nieuws in.’ Hoe zou het geen nieuws kunnen zijn dat de Transvaal Provincial Administration weet wat er gebeurt en geen vinger uitsteekt om het gezag overeind te houden? ‘Ik besef dit maar al te goed,’ aldus Khehla Shubane. ‘In de zes maanden dat ik met dit onderzoek bezig ben, heb ik voornamelijk informatie ingewonnen en feiten verzameld. Ik ga er volgende maand opnieuw naar toe door middel van gesprekken uit te zoeken wat de jongste ontwikkelingen zijn en dan zal ik een document publiceren dat onder auspiciën van dit Centre of Policy Studies wordt uitgebracht.’ En dan eindigt al je werk op de planken van een bibliotheek, zei ik. Stuur je studie in hemelsnaam naar alle kranten.
Moeketsi Shai was werkzaam in de computerbusiness. Daarnaast doceerde hij wis- en natuurkunde. Hij was directeur van het Black Management Forum. Ik ontmoette hem in de directiekamer van een computerbedrijf in Randburg. Hij was eveneens op de hoogte van de onrust rond de zwarte gemeentebesturen in Transvaal. ‘Je moet goed begrijpen, dat zwarten nu zoeken naar bestuursstructuren die het werkelijke mandaat van het volk genieten. Wat nu gebeurt is dat Pretoria de gemeenteraden sanctioneert.’ Ik voerde aan dat burgemeester Kolisang in Lekoa eerst zijn eigen partij oprichtte en vervolgens met overweldigende meerderheid de lokale verkiezing won. ‘Ik ken die man niet, maar ik geef toe, dat wanneer hij kans ziet 19 000 mensen in het plaatselijke stadion bijeen te brengen, dit in strijd is met wat ik je zojuist vertelde. Ik weet dus niet hoe Kolisang zijn aanhang heeft verworven. Evenmin weet ik wat hij voor de mensen in Sharpeville deed om ze massaal naar het stadion te krijgen. De Chief Minister van het thuisland KaNgwane, Enos Mabuza, | |
[pagina 37]
| |
schijnt soortgelijke populariteit te genieten. Hij werd zelfs naar Moskou uitgenodigd, over welke reis hij in de Financial MailGa naar voetnoot15 uitvoerig heeft gesproken. Hij werkte dus binnen het apartheidssysteem met de steun van de overgrote meerderheid van de mensen in KaNagwane. Ze schijnen in zijn oprechtheid te geloven.’ Hij vervolgde, ‘Toch ben ik van mening, dat men in een vrijheidsstrijd een duidelijke keuze behoort te maken. Zij die de verkeerde keuze maakten, zullen bij de bevrijding waarschijnlijk hun geloofwaardigheid verliezen. We hebben dit overal in Afrika gezien bij het verkrijgen van onafhankelijkheid. Je constateert dus hoe sommigen kiezen binnen het systeem te werken en anderen daarbuiten. Wat gebeurt er als de dag van one man one vote aanbreekt? De macht valt doorgaans in handen van hen die van buiten het onderdrukkende systeem hebben bevochten.’ Maar zoals je zelf aangaf, een man als Enos Mabuza doet van binnenuit voortreffelijk werk, zei ik. ‘Inderdaad,’ vervolgde Shai, ‘maar mensen vergeten gemakkelijk. De vrijheidsstrijd bevat een krachtig component van emotionaliteit. Mensen identificeren zich nu eenmaal gemakkelijker met verzetshelden. Zij doen dit omdat zij het apartheidssysteem haten, meer dan omdat zij per se tegen blanken zouden zijn. En vergeet niet, dat mensenmassa's, die de bevrijding beleven, nauwelijks kalm en objectief genoemd kunnen worden. Ik denk dus dat in de toekomst de Boya's, Kolisang's, Botile's en noem maar op niet meer mee zullen tellen. Zwarten die binnen het systeem hebben geopereerd worden door de massa als negatief ervaren.’ Tijdens mijn tour d'horizon langs de Zuidafrikaanse zwarte persoonlijkheden waar men in de wereld nog nooit van had gehoord, bleek mij tot mijn verwondering voortdurend dat men in de zwarte gemeenschap onderling nauwelijks of geen contact had. Moeketsi Shai: ‘Er bestaat inderdaad absoluut te weinig directe communicatie. Er is echter een beweging van de grond gekomen om hierin verbetering te brengen. Het leven van de zwarte gemeenschap is zovele jaren gedesintegreerd geweest, dat die verbetering maar langzaam op gang komt. We hebben onlangs bijvoorbeeld een Black Management Forum Conference georganiseerd waarbij we sprekers hebben uitgenodigd van cosatu en de mijnwerkersvakbond nactu. Een dergelijke gebeurtenis was voorheen ondenkbaar. Ik ben het er | |
[pagina 38]
| |
dus mee eens dat we die richting in moeten.’ Later heb ik Willie Ramoshaba en Moeketsi Shai, dus de voormannen van de Black Business Achievers Foundation en de Black Management Forum, tijdens een lunch in het Carlton Hotel bijeengebracht. Ik bewaar die notities voor mijn uiteindelijke dagboeken, maar voor mij als Nederlander was het een unieke belevenis beide zwarte patriotten met elkaar te confronteren.
KaNgwane beslaat 750 000 hectare in het noorden van Transvaal. Het bestaat uit vier regio's: Nsikazi, Mkomazi, Mswati en Mlondozi. Op 31 augustus 1984 kreeg het thuisland zelfbestuur. Het parlement vergadert in Matsulu. De regering is samengesteld op basis van de traditionele macht van opperhoofden en stamraden. Van de 55 volksvertegenwoordigers zijn er 33 door de burgers en 22 door het traditionele gezag gekozen. Het parlement kiest de eerste minister, die op zijn beurt zeven ministers benoemt. Ik heb veel door KaNgwane gereisd, waar rijst, suiker, vijgen, koffie, tropische vruchten en tabak wordt verbouwd. De arbeidsomstandigheden zijn nog puur koloniaal. Ik heb geconstateerd dat het onzin is dat thuislanden uitsluitend zouden worden gevormd door de meest onvruichtbare en achtergebleven gebieden van Zuid-Afrika. KaNgwane, dat ligt aan de grens met Mozambique en Swaziland, is groen en welvarend. Op een dag reed ik richting Krugerpark en zag langs de weg buiten een stadje een lange, atletische jongen staan. Zijn naam was Michael en hij was student aan een plaatselijke school voor onderwijzers. Hij was op weg naar het huis van zijn vader in een township aan de grens van Swaziland. We maakten een afspraak. Als hij mee ging voor een rit van vier uur door het Krugerpark dan zou ik hem daama naar huis rijden. We hadden een aangename dag waarbij ik veel leerde over het mindscape van de zwarte jeugd. Hij zei bovendien niet te begrijpen wat blanken zo fascineerde in dierenparken, want zwarten waren daarin totaal niet geïnteresseerd. Bij de ondergaande zon bereikten we het zwarte woonoord waar hij vandaan kwam. Het huis stond op een heuvel. Zijn vader lag te slapen onder een oude bebladerde boom. Een slof lag iets van hem af en ik moest denken aan het onvergetelijke schilderij van Rembrandt in de Hermitage in Sint Petersburg, waarop de jongen knielt voor de oude vader volgens de parabel van de verloren zoon, en waarop ook één slof verderop ligt. Ik heb die avond lang met de vader zitten praten en gevoeld hoe | |
[pagina 39]
| |
trots hij was dat zijn zoon in het onderwijs zou gaan. Waar zij geen van beiden over spraken was dat ook op zwarte opleidingsscholen nog de nodige rassenproblemen voorkomen. Vooral blanke onderwijskrachten worden beschuldigd van nepotisme en racistisch gedrag. Bijna overal in Transvaal vinden voortdurend boycots en sitins plaats, waarbij zwarte studenten protesteren tegen blanke leraren en rectoren. Die dagen was Piet Clase de minister van Onderwijs en Cultuur in Zuid-Afrika. Wat deze man nog in de jaren tachtig verkondigde was dermate achterhaald dat je je afvroeg waarom het nog niet tot meer bloedige confrontaties was gekomen. Ik ontmoette de premier van KaNgwane in zijn comfortabele kantoor in een bankgebouw te Randburg nabij Johannesburg. Hij was nog vol van zijn reis naar Moskou. We belandden dus bij een discussie over een vrije-markteconomie versus een socialistisch georiënteerde samenleving. ‘In onze thuislanden handhaven we democratische regeringsstructuren,’ zei hij. ‘De toekomstige grondwet voor Zuid-Afrika zal in gezamenlijk overleg tot stand moeten komen. Wat de economie betreft ben ik van mening dat een gemengde economie de beste oplossing is. We zullen methoden moeten vinden om de historische onrechtvaardigheden, zoals die nu in de economie bestaan, weg te werken. Tenslotte hebben zwarten nooit gelijke kansen gekregen. Onze mensen zijn traditioneel zodanig georiënteerd, dat zij hun bezit met elkaar delen. Ik bedoel dit niet in de klassieke socialistische betekenis van het woord. Wat ik wil zeggen is dat we in Zuid-Afrika naar evenwicht zullen moeten zoeken tussen klassiek kapitalisme en klassiek socialisme en de twee systemen met elkaar in het huwelijk moeten laten treden. Ik ben er zeker van dat we hierin zullen slagen. We moeten in ieder geval voorkomen dat de rijken alleen maar rijker worden en de armen alleen maar armer. We zullen deze overgangen voorzichtig tot stand moeten brengen.’ Enos Mabuza bleek zeer gekant tegen het gebruik van geweld in de vrijheidsstrijd. ‘Het anc lijkt nu ook tegen het plaatsen van kleefmijnen in de buurt van een sportstadion,’ aldus de premier.Ga naar voetnoot16 Oliver Tambo en andere anc-leiders hebben zich tegen dergelijke methoden uitgesproken. Ik ben ervan overtuigd, dat het anc voor de toekomst van dit land een situatie ziet ontstaan waarbij zwarten en blanken naast elkaar zullen leven en werken om dit land verder te | |
[pagina 40]
| |
ontwikkelen voor het nut van iedereen. In dit verband heeft het doden van mensen, blank of zwart, geen enkele zin. Ik ben ervan overtuigd dat we een gewelddadige strategie steeds verder achter ons zullen laten liggen. De sleutel ligt in het wegwerken van de wederzijdse achterdocht. Pretoria wantrouwt alles wat het anc zegt of doet en omgekeerd. We moeten die negativiteit zien op te heffen. Beide partijen zullen bij elkaar gebracht moeten worden, om een tafel gaan zitten en met onderhandelen beginnen.’
Een andere premier die me intrigeerde was Mangosuthu Buthelezi, de voorzitter van Inkatha en leider van Kwazulu. Ik had een aantal van zijn redevoeringen gelezen en hij maakte steeds weer een standvastige indruk. Hij werkte met de Zulu's van binnenuit het apartheidssysteem aan een nieuwe toekomst en streefde de psychologische en politieke bevrijding van de zwarten na. Voor de links-radicalen, waaronder de anti-apartheidsbeweging in Nederland, was Gatsha Buthelezi een miserabele collaborateur. Als gevolg werd hij in de Nederlandse media unaniem aldus afgeschilderd. Na hem een aantal jaren op afstand te hebben bestudeerd, benaderde ik de Zululeider en zei hem te willen interviewen voor een te maken film en een boek. Ik noemde ook enkele andere zwarte persoonlijkheden, onder wie John Mavuso van de Transvaal Provincial Administration, die mee zouden werken aan de serie. Hij antwoordde, dat hij uitstekend begreep dat ik mij richtte op die zwarte meningen, die zelden of nooit naar waarheid in het westen werden weergegeven. Het feit echter, dat ik Mavuso had opgenomen verhinderde hem eraan mee te doen. ‘Ik ondervind, zoals u weet, veel problemen van de anti-apartheidsbeweging en de buitenlandse activisten van het anc. De Heer Mavuso was eerst lid van onze Inkatha- beweging en zit nu in de tpa. Daarom moesten we hem vragen zich terug te trekken uit het centrale comité van Inkatha. Wanneer ik nu samen met hem in uw publikatie verschijn, dan zullen sommige van mijn tegenstanders in uw land dit opnieuw gebruiken om mij aan te vallen. Dit vormt dus een probleem voor mij.’Ga naar voetnoot17 Ik vond dit faxbericht van Buthelezi, die ik serieus nam, een vreemde bokkesprong. Mavuso opereerde binnen de tpa in Pretoria en spande zich in problemen van zwarten in Transvaal te helpen oplossen. Buthelezi deed uiteindelijk via de bestuurlijke kanalen in | |
[pagina 41]
| |
Kwazulu exact hetzelfde. De heren, beiden Zulu's, stonden nu dus tegenover elkaar en bleken niet on speaking terms. Ik toonde Mavuso in Pretoria de boodschap van Buthelezi. Hij gaf toe dat men hem beleefd had verzocht als lid van het centrale comité van Inkatha af te treden, maar dat had hij geweigerd. Hij vond dat Chief Buthelezi wel zeer gevoelig was voor mogelijke reacties van de anti-apartheidsbeweging overzee. ‘Hij lijkt af en toe bereid te zijn uit zijn eigen huid te springen om mogelijke kritiek te ontlopen,’ aldus Mavuso. Buthelezi had wel meer van dergelijke besluiten genomen. ‘Hij was jarenlang bevriend met Thula Gibson tot het moment dat deze besloot een zaak in dranken te openen,’ vertelde Mavuso. ‘Door een dergelijk besluit verloor Buthelezi een invloedrijk man als Gibson in Transvaal als medestander. Het gevolg is geweest, dat Inkatha in Transvaal in een identiteitscrisis verkeert en dit is allemaal het gevolg van Gatsha's overgevoeligheid ten aanzien van overzeese anti-apartheidactiviteiten.’ Later, in 1991, heb ik Mangosuthu Buthelezi nog eens geschreven naar aanleiding van een schandalige wijze waarop hij op televisie werd geïnterviewd. Hij antwoordde niet te begrijpen hoe het kwam dat bijna alle journalisten hem met vooropgezette ideeën benaderden en zelfs geen poging deden hem en Inkatha enigermate objectiefweer te geven.’Ga naar voetnoot18 Ik vroeg John Mavuso hoe zwarten veronderstelden ooit een solide basis voor politieke processen in Zuid-Afrika te kunnen bouwen wanneer men onderling aan de hand van oppervlakkige en irrationele gevoeligheden bleef kibbelen à la Buthelezi versus Mavuso en Gibson. ‘Ik geloof,’ antwoordde hij, ‘dat er geen enkele mogelijkheid is om een krachtige zwarte politieke machinerie in dit land op te zetten. Eenheid onder zwarten is een illusie en een pure fictie. Ga maar na wat er speelt tussen bijvoorbeeld het anc en het Pan African Congress. Zij hebben jarenlang in het buitenland voortbestaan en slaagden er niet in een gemeenschappelijke benadering voor de problemen van Zuid-Afrika te vinden. Zelfs de afstand tussen hen en de apartheid, die hier bij de achterblijvers dagelijks werd gevoeld kon hen niet nader tot elkaar brengen. Zwarte eenheid is een illusie.’ Intussen constateerde John Mavuso tal van lichtpunten. ‘In het | |
[pagina 42]
| |
verleden was het zwarten niet toegestaan land in eigendom te hebben. Ik ben verantwoordelijk voor woningproblemen in Transvaal. De afgelopen drie jaar ben ik bezig geweest om een definitieve verschuiving tot stand te brengen, waarbij zwarten in staat werden gesteld de eigendom te verkrijgen van de huizen en de grond waar ze op staan. Op dit moment heeft 61 procent van zwarte huizenbewoners in Transvaal de eigendom van hun huis en de daarbij behorende grond. Het gevolg is dat er toegenomen stabiliteit in de zwarte gemeenschap is ontstaan. Mensen die eigenaars zijn van huizen hebben er psychologisch belang bij als ordentelijke burgers te leven.’ ‘Mijn dagelijkse werk,’ vervolgde Mavuso, ‘brengt me in contact met mensen uit alle sectoren van de samenleving. Ik kan dus met de beste wil van de wereld de motivaties van activisten als Desmond Tutu, Alan Boesak, Frank ChikaneGa naar voetnoot19 en dominee Beyers Naudé niet volgen. Dag in dag uit constateer ik dat de mensen hun eerste prioriteit leggen bij werk, bij het bewonen en in eigendom krijgen van een behoorlijk huis, bij garanties voor betaalbare medische verzorging en al die zaken die hun dagelijks bestaan betreffen. Wanneer dus zogenaamde vertegenwoordigers van de zwarte meerderheid via buitenlandse donaties in staat gesteld worden de wereld af te reizen en namens de mensen hier te bepleiten dat de duimschroeven tegen ons juist verder zouden moeten worden aangedraaid, dan vertellen zij de buitenwacht niet de waarheid. Ik, die dagelijks in Transvaal langs de weg zit en in het belang van de zwarte gemeenschap bezig ben, weet in ieder geval niet waar deze heren die meerderheid vandaan halen. Ik woon in het hartje van Soweto. Ik hoor daar een heel ander verhaal. De onderzoeken die keer op keer worden ingesteld naar de zwarte publieke opinie, bevestigen trouwens wat ik hier zeg.’ Ik citeerde daarop een hoofdartikel uit Business Day,Ga naar voetnoot20 nauwelijks een het apartheidsregime ondersteunende publikatie te noemen, waarin werd gezegd, dat indien bisschop Tutu maar in contact was met de realiteit van het land, hij zijn buitenlandse campagnes tegen Zuid-Afrika zou stopzetten om daarmee land en volk een belangrijke dienst te bewijzen. ‘Tutu is helemaal niet geïnteresseerd om reizen te maken waar ons land wel bij vaart,’ aldus John Mavuso. ‘Alles wat Tutu doet gebeurt uitsluitend in het belang van Tutu zelf. Zijn buitenlandse reizen hebben hem immers zeer veel geld opgele- | |
[pagina 43]
| |
verd. Daarom zal hij er voorlopig wel mee doorgaan.’ Intussen maakte ik een reis naar de zetel van de Kwazulu thuislandregering in Ulundi, Natal. Bij ontstentenis van premier Mangosuthu Buthelezi slaagde ik er in een gesprek te hebben met diens toenmalige minister van Opvoeding en Cultuur, dr. Oscar Dhlomo.Ga naar voetnoot21 Opnieuw dus een vooraanstaande zwarte Zuidafrikaan van wie vrijwel niemand in de wereld ooit had gehoord. Ik herinner me, dat toen we in zijn werkkamer in het parlementsgebouw bezig waren televisiecameras en lampen klaar te zetten, ik opmerkte dat het portret van de koning van de Zulu's Goodwill Zwelitshini scheef hing. De minister keek verschrikt toen ik mijn hand uitstak om het recht te hangen. Dit gesprek is verloren gegaan omdat alle films die ik in 1988 in Zuid-Afrika maakte op mysterieuze wijze van de aardbodem zouden verdwijnen. Daarover later meer.
Simon Tebele was redacteur bij de South African Broadcasting Corporation. Zijn voornaamste taak was te bepalen wat er in het nieuws zou worden getoond en hoe het zou worden gepresenteerd. Hij werkte samen met de Afrikaner Willy Brasser. Wie een tijdje in de studio doorbracht, begreep dat er uitstekende onderlinge verhoudingen bestonden. Simon was verbonden aan Kanaal i dat in het Engels en Afrikaans uitzendt. De kanalen ii, iii en iv hebben veel meer zwarten in dienst. Zo was er die dagen een voortreffelijke documentaire gemaakt over de Black Achievers van Willy Ramoshaba, onder wie miljonairs uit Soweto met Rolls Royces en renpaarden. Ik nam een video van dit programma mee naar Hilversum en bood het via bevriende contacten bij de avro aan. In 1989 was er geen sprake van dat een dergelijke reportage hier de ether in zou kunnen gaan. ‘Ach, we hebben hier als overal elders ter wereld heethoofden,’ zei Simon Tebele, ‘die van mening zijn dat wat ik hier doe collaboratie met de vijand is. Maar er zijn ook heel veel zwarten, die vinden dat ik hier uitstekend werk verzet. We merken het toch aan de reacties van de kijkers.’ Ik vroeg hem of het waar was, dat de meeste zwarten geweld afwezen, zoals publieke opinie-onderzoeken uitwezen. ‘Ik geloof dat de cijfers juist zijn,’ antwoordde hij. ‘Om je de waarheid te zeggen, ik weet dat die cijfers correct zijn. Veel mensen zoeken me in Soweto op en vragen advies, bijvoorbeeld willen ze weten | |
[pagina 44]
| |
hoe ik bij de televisie terecht ben gekomen. De belangstelling bij het publiek voor televisie is overstelpend.’
Lesley Shongwe en Isaac Mdlalose waren twee ondernemende jongelui uit Soweto. Zij hadden samen een zaakje opgericht, Sereenprint, dat liep als een trein. Ik was de eerste buitenlandse journalist die hen kwam interviewen. Zij waren ontwapenend bescheiden en verlegen. Ik luisterde naar hun levensverhaal en leefde met hun lotgevallen mee. Zij bedrukten t-shirts, overalls en joggingpakken met teksten. Hun atelier lag aan Canada Road in Industria. Er heerste een enthousiaste sfeer. Isaac was de man die op een motor bestellingen ging halen en wegbrengen. Ik vroeg hem hoe hij werd behandeld. ‘Niet altijd correct,’ antwoordde hij. ‘Wanneer ik bij een bedrijf in de wachtkamer zit, zullen blanke verkopers altijd eerst worden geholpen, ook al was ik er eerder. Maar omdat we iedere order die we kunnen binnenhalen broodnodig hebben, wind ik me er niet over op en wacht tot ze mij te woord staan. Maar er heerst nog heel wat racisme langs de weg.’ Ik vroeg hem hoe hij dacht dat dat het beste kon worden bestreden. ‘Ach, ik denk dat dit niet mogelijk is. Daar staat tegenover dat Anglo-AmericanGa naar voetnoot22 in Welkom zojuist een contract voor twee jaar met ons heeft gesloten.’
Philemon Baloyi kwam uit Giyani in het thuisland Gazankulu. Hij had in 1981 dienstgenomen in het Zuidafrikaanse leger en diende in 907 Special Duty Company, een elite-regiment. Hij kwam uit een arm gezin met acht kinderen. Hij beëindigde voortijdig de lagere school in verband met geldgebrek. ‘Maar nu ben ik er trots op in het leger te zijn en te kunnen vechten voor mijn land.’Ga naar voetnoot23 Hij werd ingezet als specialist bij het opsporen van anc-guerilla's. Zuid-Afrika moet zien jaarlijks 250 000 nieuwe plaatsen in het onderwijs beschikbaar te hebben. Dit betekent dat er ieder jaar 200 tot 300 nieuwe scholen bij moeten komen, terwijl per jaar 8000 man onderwijzend personeel opgeleid moeten worden. Omdat voornamelijk de blanke belastingbetalers de miljoenen voor onderwijsprogramma's moeten ophoesten, kan de snelle rekensom worden gemaakt dat een teruglopen van alle economische activiteit in het land als direct gevolg van de sancties, het onmogelijk maakte dat zwarte kinderen de onderwijsmogelijkheden worden geboden die ze zou- | |
[pagina 45]
| |
den moeten hebben. Voor mij onderstreepte het verhaal van Philemon Baloyi andermaal de verregaande ellende, die de boycot van Zuid-Afrika op de eerste plaats voor zwarte mensen veroorzaakte.
Ik bezocht Darlington Buthelezi, beeldhouwer in Soweto. Hij was in 1973 met tekenen en schilderen begonnen. Geleidelijk aan was hij echter hout gaan bewerken en hij toonde me zijn tas met werktuigen. Zijn moeder bracht ons rooibosthee. We hebben een paar uur zitten praten. Later zond ik hem de tekst van ons gesprek. Hij belde geagiteerd op, dat hij een aantal pagina's wilde herschrijven. Wat ik later terug kreeg had weinig nog van doen met het oorspronkelijke gesprokene. Dat was jammer maar begrijpelijk in de toenmalige verhoudingen in Soweto. Iedereen die een gematigder benadering had dan de verzetsgroepen, hield zich liever gedeisd.
Een man die me al enige tijd boeide was Godfrey Mokgonana Pitje, die een advocatenpraktijk runde vanuit Abbey House in het centrum van Johannesburg. Hij had mede de Black Lawyers Association opgericht, die het African Law ReviewGa naar voetnoot24 publiceert, een eens per kwartaal verschijnend kwaliteitsblad. Pitje wordt in Zuid-Afrika beschouwd als deken der zwarte juristen. In het begin van de jaren vijftig was de advocatenpraktijk van Nelson Mandela en Oliver Tambo het enige kantoor dat zwarten konden consulteren. Tambo moedigde Pitje aan zijn rechtenstudie te volgen en in 1957 studeerde hij inderdaad af. Hij trad dan ook bij Mandela-Tambo in dienst, die zelf reeds beperkende maatregelen ondervonden en Pitje gebruikten om voornamelijk de buitendienst te behartigen. Dertig jaar later zat ik tegenover deze oude heer in zijn werkkamer. Hij had, zo besefte ik maar al te zeer, het nodige meegemaakt in apartheidsland. Ik probeerde eerst aan de weet te komen of hij in Willie Ramoshaba's groep i of ii zat. ‘Dat is een moeilijke scheidslijn,’ antwoordde hij. ‘Ik oefen de juristerij uit binnen het apartheidssysteem, dus in die zin val ik onder groep i, evenals Willie Ramoshaba zelf, die zoals u zegt die indeling heeft gemaakt. Tezelfdertijd verzet ik me met mijn hele wezen tegen het apartheidsregime, wat mij in dezelfde ambivalente positie plaatst.’ Ik begon over John Mavuso te spreken, maar de heer Pitje vroeg om eerst de cassetterecorder af te zetten. Daarna vervolgde hij: ‘U | |
[pagina 46]
| |
moet de verdeeldheid onder zwarten in het land afwegen tegen de achtergrond van overheidspolitiek. Wanneer het apartheidsgezag in Pretoria eenmaal zal zijn verwijderd, herstelt zich de eenheid onder zwarten. Herinnert u zich maar de dagen dat Chief Luthuli president was. Hij werd waarachtig erkend als nationale leider van alle zwarten in dit land. Er bestonden toen geen tegenstellingen tussen ons. Hij was voor iedereen de leider of je nu een Zulu was, een Xhosa, een Pedi of noem maar op.’ Tactvol verklaarde ik me met de heer Pitje oneens, omdat de geschiedenis van de vrijheidsbeweging in Afrika van na 1960 in tegenovergestelde richting wees. ‘Het is onze mening,’ aldus deze jurist, ‘dat wanneer wij van apartheid zullen zijn verlost, die verdeeldheid hier niet zal komen. Van regeringszijde wordt op dit moment met man en macht aan onderlinge twisten tussen zwarten gewerkt. We kunnen ongelijk krijgen, maar wij denken dat wanneer Nelson Mandela maar eenmaal uit de gevangenis zal worden vrijgelaten, hij alle zwarte Zuid-Afrikanen zal leiden, ongeacht hun etnische achtergrond. Voorzover ik me herinner hebben ook de leiders van de thuislanden gezegd Mandela als hun leider te beschouwen.’ U hebt hem zelf een aantal jaren uitstekend leren kennen, merkte ik op. ‘Inderdaad. Zelfs Desmond Tutu, die op dit moment in 1988 de oppositie schijnt te leiden, heeft gezegd dat hij plaats zal maken voor Mandela. De regering in Pretoria wijst er op dat Mandela een Xhosa is en nooit als leider door de Zulu's zal worden gerespecteerd. Hetzelfde geldt voor Venda en de andere thuislanden.’ Waarom zou de regering geen waarde aan uw voorspelling hechten? vroeg ik. ‘Zij weten maar al te goed dat Mandela onze leider zal zijn, maar ze hebben er belang bij ons tegen elkaar op te zetten.’ Vijf jaar later zouden de ontwikkelingen in Zuid-Afrika aantonen dat de regering en niet Godfrey Pitje het bij het rechte eind had. Ook al ben ik ervan overtuigd dat er krachten in Zuid-Afrika zijn die zich uitsloven conflictsituaties tussen zwarten te helpen bevorderen, ze zouden toch ontstaan zijn omdat de verschillende etnische groeperingen - althans hun leiders - elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Pitje juichte sancties tegen Zuid-Afrika van harte toe. Vindt u dan dat Shell het land zou moeten verlaten? vroeg ik. ‘Zeker, dat moet ze doen. Hoeveel jaren is Holland niet bij dit land betrokken geweest? De oorspronkelijke kolonisten waren Hollan- | |
[pagina 47]
| |
ders. Dat er nu slechte betrekkingen zijn met Den Haag is de schuld van Pretoria.’ Ik steek niet dikwijls redevoerinkjes af tijdens interviews, maar deze keer voerde ik aan dat Zuid-Afrika inderdaad de laatste kolonie in de wereld was die bevrijd diende te worden, ook van een nogal Nederlands verleden, en dat ik de Afrikaner koppigheid in dit opzicht dis pur sang Nederlands trekje gaarne erkende. Ik wees er bijvoorbeeld op dat in het voormalige Indië ook bordjes bij de zwembaden hingen verboden voor honden en javanen en dat het schelden van Nederland op Zuid-Afrika niet van Schadenfreuden ontbloot was. Verder zei ik van mening te zijn dat Shell moest blijven, in de eerste plaats om de werkgelegenheid voor zwarten op peil te houden. ‘Het is interessant wat u vertelt,’ aldus Pitje, ‘maar zwarten hebben altijd onder werkloosheid geleden in ons land. Naar mijn mening wordt de invalshoek van werkloosheid voortdurend nodeloos opgeblazen. Nog enkele jaren geleden, toen het zwarten verboden was Johannesburg zonder geldige pasjes te betreden, had u op straat kunnen constateren wat de invloed van werkloosheid op de zwarte bevolking was. Er waren toen letterlijk duizenden werklozen van wie niemand wakker lag. De mensen over wie u het heeft zullen er altijd zijn, sancties of geen sancties.’ U zou eens moeten gaan luisteren naar de zwarte bisschoppen in Crossroads, die dagelijks met de gevolgen van de sancties bij de armsten van de armen te maken hebben, zei ik. ‘De mensen in Crossroads mogen van mij best tegen sancties zijn,’ aldus Pitje, ‘want ik ben zelf ook alleen vóór het wapen van boycot en embargo als politiek middel om de regering in Pretoria tot snellere hervormingen aan te zetten. Dat de regering nu inderdaad meer haast maakt met het doorvoeren van democratische rechten voor iedereen is een gevolg van de sancties. Toen honderden Amerikaanse firma's zich uit Zuid-Afrika terugtrokken werd dit in Pretoria donders goed gevoeld. Daarom vind ik dat Shell eveneens moet vertrekken.’ Dat de regering een flinke trap moest hebben om wakker te worden en nieuwe realiteiten te aanvaarden was ongetwijfeld een feit, maar wat zou het effect zijn als iedereen vertrok? Pitje: ‘De bedrijven die zijn gebleven, zoals Shell, Philips, bmw, Mercedes, Toyota, Sony en anderen leggen veel te veel nadruk op de werkgelegenheid en zeggen bitter weinig over de gigantische winsten die ze intussen in de wacht slepen. Waarom geven ze niet eer- | |
[pagina 48]
| |
lijk toe dat het hun belangen zou schaden en hun winsten nadelig zou beïnvloeden indien zij vertrokken?’
Op een dag reed ik naar Mhluzi, 150 kilometer noordelijk van Johannesburg, waar ik burgemeester Philip Nhlapo opzocht. Mhluzi is het zwarte township nabij de plaats Middelburg. Nhlapo was voorzitter van ucasa, de voornaamste organisatie van zwarte bestuurders in Zuid-Afrika.Ga naar voetnoot25 Hij was tevens voorzitter van het National Forum of Black Leaders, dat in 1989 door Pretoria uit de grond werd gestampt als voorloper van latere initiatieven van F.W. de Klerk. Hij had met zijn People's Progressive Party 8 van de 11 zetels in de gemeenteraad in de wacht gesleept en zwaaide de scepter over het woonoord. Ik vroeg hem waarom niet alle zwarte organisaties zich bij ucasa of het nfbl hadden aangesloten. Hij antwoordde dat dit wel het geval was, wat niet klopte. Afwisselend in het Engels en Afrikaans vervolgde hij: ‘Momenteel worden velen van ons, zwarte leiders in de regio's, als collaborateurs gebrandmerkt, maar in werkelijkheid beijveren we ons om de belangen van de mensen te bevorderen. Wij moesten hier in de townships de onrust opvangen, die door onverantwoordelijke redevoeringen van mensen als bisschop Tutu worden veroorzaakt. Er zijn mensen in dit land, die nu sterven als gevolg van de kruistochten van Tutu en de zijnen die de wereld om sancties tegen Zuid-Afrika hebben gesmeekt. Deze geestelijken onderhandelen zelfs met internationale banken om te voorkomen dat Zuid-Afrika nog geld kan krijgen. Sommige van mijn collega's zijn zelfs door criminelen vermoord. Toch hebben we alles doorstaan en zijn ons werk blijven doen onder de moeilijkste omstandigheden.’ Op een zo aardig mogelijke manier probeerde ik burgemeester Nhlapo te wijzen op de weinig representatieve samenstelling van zwarten in de colleges die hij voorzat. Misschien hebt u lokaal een mandaat verworven van de mensen in Mhluzi, maar dat betekent niet dat u op nationaal niveau de bevolking vertegenwoordigt, zei ik. Waarom wordt er geen referendum georganiseerd om de mensen in de gelegenheid te stellen zelf te bepalen wie namens hen gaat onderhandelen? ‘Als we dat zouden vragen,’ aldus de burgemeester, ‘lijkt het of we bang zijn voor Pretoria.’ | |
[pagina 49]
| |
Waarom? ‘Dan worden we beschuldigd van onderdanigheid jegens de regering.’ Vraagt u dan niet publiekelijk een referendum, antwoordde ik, maar fluistert u in het oor van minister Chris Heunis, dat je op de huidige manier de bevolking niet werkelijk meekrijgt. Nhlapo: ‘Wat we ook doen, we moeten voorkomen dat we zouden worden gebrandmerkt als handlangers van Pretoria.’ Hij overhandigde een exemplaar van de regels van de nfbl. ‘Wat dit betekent is dat we tegen de regering hebben gezegd, laten we in een Great Indaba bijeenkomen om gezamenlijk de toekomst te bespreken. De beste stuurlui staan aan wal. Wij hebben een opening gemaakt waarna de muren van apartheid uiteindelijk kunnen worden omgetrokken.’ Ik vroeg Nelson Botile, wat hij dacht van het National Forum of Black Leaders. ‘Wanneer je een dergelijk lichaam in leven roept en voor iedereen toegankelijk maakt, hangt het verder van de mensen zelf af hoe ze er tegenover staan. Door mee te doen kan men dan in debat bepaalde onvolkomenheden verbeteren. Zo werken democratische systemen. Dus aan de kant blijven staan en ons van collaboratie te beschuldigen slaat nergens op.’ Maar waarom doet dan een uitstekende man als Tom Boya niet mee? ‘Tom heeft zich teruggetrokken omdat hij geen leidende positie kreeg aangeboden. Hij was er de eerste vergaderingen wel degelijk bij. Ik heb hem gezien.’ ‘Philip Nhlapo is anders een serieuze politicus en een kundige onderhandelaar,’ aldus Botile. ‘En bedenk wel, minister Heunis heeft zijn uitnodiging bij elkaar te komen niet specifiek gericht aan ucasa of umsa maar aan alle zwarte leiders en openbare figuren in ons land. Ik ben tenslotte een ex-burgemeester, maar ook ik maak deel uit van het Forum. Mijn deelname is gebaseerd op mijn voormalige openbare functies.’Ga naar voetnoot26
In 1988 woonde ik een vergadering bij van de South African Council of Churches in St. George's Cathedral in Johannesburg. Er waren 250 geestelijken aanwezig, onder wie een aantal blanken. Ook Tutu, Boesak, Chikane en Beyers Naudé voerden het woord. Een paar da- | |
[pagina 50]
| |
gen eerder verscheen een hoofdartikel in The CitizenGa naar voetnoot27 Deze krant werd beschouwd als spreekbuis van Pretoria. Hoofdredacteur Johnny Johnson ontkende dit en zei me dat hij president P.W. Botha zelfs nog nooit had gesproken, wat in de Zuidafrikaanse verhoudingen met evenveel recht een grove leugen kon zijn. Bij het binnenkomen stond er een tafel met propagandamateriaal van de sacc. Er was een levensgrote poster bij in rode en gele letters om mee te nemen. A government that restricts the Church is a government of bandits, aldus de slogan. Ik was van mening dat voor zichzelf respecterende kerkleiders de uitgave van een dergelijk propagandapamflet vernederend was. Ik begaf me naar dominee Beyers Naudé en vroeg hem hoe hij een dergelijke tekst namens zijn organisatie in omloop durfde te brengen. Een paar dagen later heb ik hem in zijn kantoor in Braamfontijn opgezocht, waar dezelfde poster in de gang prijkte. Het werd een minder gezellig gesprek. Ik had gezien hoe deze dominee voor de Nederlandse televisie bij herhaling had voorgesteld alsof Zuid-Afrika duizenden zwarte kinderen martelde en zelfs vermoordde. Ik vond dit lasterlijke demagogie van deze dominee, tegen wie in Nederland hoog werd opgezien. Ik zei hem dit dus ook recht in zijn gezicht. Hij verweerde zich met te zeggen, dat ik met de verkeerde mensen omging. Hij beschouwde aartsbisschop Tutu aan de Kaap als een bondgenoot. Tutu en Beyers Naudé bereisden de wereld om Zuid-Afrika te vergelijken met Hitler-Duitsland. De bisschoppen uit Crossroads tikten daarbij tegen hun voorhoofd. Aartsbisschop Tutu verkondigde zelfs dat zwarte bedienden er toe moesten overgaan hun blanke werkgevers te vergiftigen.Ga naar voetnoot28 Zoals mevrouw Winnie Mandela haar volgelingen opriep het land met lucifers te bevrijden, wat in de praktijk betekende dat die zwarten die het anc niet volgden de necklace, een met benzine gevulde autoband, kregen omgelegd. De voornaamste oorzaak voor de verwijdering tussen het echtpaar Mandela is het feit dat mevrouw Mandela en haar beruchte ‘football team’ van lijfwachten in staat van beschuldiging werden gesteld voor de moord op de 15-jarige Stompie Seipie Moeketsie. De Nederlandse ambassadeur, Hugo Carsten, bezocht mevrouw Mandela meer dan eens in haar ballingsoord om haar de groeten van koningin Beatrix over te brengen. | |
[pagina 51]
| |
Projectie, willen geloven wat men vanzelfsprekend als waar beschouwt, is een bekend defensief psychologisch mechanisme. Het ego beschermt zich tegen onplezierige gedachten en gevoelens, die men liever niet hoort en weet, omdat ze in strijd zijn met een eerder gevormde overtuiging. Wanneer er één beroep is waar men op zijn qui vive behoort te zijn voor projecties, dan is het de journalistiek. Een open mind is de minimumvoorwaarde voor dit beroep. In Nederland hebben emoties bij de eerste beoordeling van Zuid-Afrika een belangrijke rol gespeeld. De berichtgeving is steeds op bestaande opinies en vooroordelen afgestemd geweest, dikwijls tot ergernis van Nederlanders en Afrikaners in Zuid-Afrika zelf. Ervaringen in Zuid-Afrika zelf met zowel blanke als zwarte journalisten waren weinig bemoedigend. Een poging Eric Mafuna van het blad Africa Now te interviewen strandde op diens in hoge mate boerse gedrag. Maud Montanyane van het tijdschrift Tribute bleek onbenaderbaar, wat jammer was, want zij schreef goede hoofdartikelen. Jon Qwelane, commentator van de populaire Star stond open voor een interview, tot ik hem mijn in Johannesburg verschenen boekje over apartheid in de vs in 1988 toezond. Hij antwoordde dat mijn voorwoord tot die publikatie hem te zeer had geschokt om enig nut te zien in een gesprek. De teneur van deze introductie was geweest, dat ook een one man one vote-verkiezing in Zuid-Afrika geen einde zou brengen aan de bestaande rassenscheidingen in de samenleving: ‘To assume that limpit-mines will alter a state of mind, or as Mrs. Winnie Mandela has done, to shout “we will necklace South Africa to freedom,” is besides posturing criminal behavior, the surest way not to serve the imparative interests of the black majority. Nor will sanctions do the job, as some clergymen feel who are not supported by the black masses in South Africa and actually represent first of all themselves. Or, as dr. Victor Dhlomo, Zulu Minister of Education said during a conversation we had in Ulundi: “Do we have to destroy South Africa in order to destroy apartheid?”.’ In de optiek van Jon Qwelane was deze opmerking ketterij. Het was me bij het lezen van zijn commentaren opgevallen dat hij doorgaans zeer geëmotioneerd schreef, en vaak van de hak op de tak sprong. Wat ik uit zijn schrijven proefde, was dat er een patriot met hart en ziel achter schuilging. Hij projecteerde wat hij in zijn brief noemde ‘jouw houding ten aanzien van apartheid’, als onacceptabel. Terwijl ik duidelijk had onderstreept dat apartheid een volmaakt onacceptabel systeem was, illustreerde ik tegelijkertijd dat, ondanks verwoede pogingen sinds president Eisenhower en Kenne- | |
[pagina 52]
| |
dy aan de rassendiscriminatie in Amerika een einde te maken, de apartheid ook in de vs van 1988 nog hoogtij vierde. Gevoelens, emoties en meningen over etnische verschillen waren nu eenmaal rond in de neurale circuits van breinen en zijn zelfs niet operationeel te verwijderen. Het decoderen van onzin kan slechts tot stand komen door het toevoegen van zinnige informatie, waarmede onzin voor zin kan plaatsmaken. Marvin Minsky, de Amerikaanse hersenonderzoeker, heeft het ontstaan van bewuste gedachtenprocessen vergeleken met wat de bestuurder van een automobiel doet die op het gaspedaal trapt om zijn snelheid te verhogen. Niemand weet exact wat er bij het nemen van een dergelijk futiel besluit gebeurt. ‘To push on our mental button,’ zei Minsky eens, ‘starts an unimaginable number of signals.’ Jon Qwelane bladerde door mijn boekje moet een ‘mental button’ hebben ingedrukt en verdwaalde prompt in een doolhof van op hol geslagen emoties. Hij schreef: ‘I have been here all my life. I will never argue for apartheid to be given time to sort itself out. I know the evils of apartheid. I live them.’ Als ik een conclusie kan trekken na 35 jaar journalistiek dan is het die, dat je het meeste leert van hen met wie je het oneens bent. Die ontdekking moest Qwelane nog doen.
De ‘oorlog’ in Transvaal tussen de vrrp van Kolisang en Sofasonke van Tshabalala zette zich intussen onverminderd voort.Ga naar voetnoot29 De lezing van de burgemeester van Lekoa over hoe de gemeentebesturen in Transvaal door de miljonair-zakenman werden ondermijnd werd onderschreven door een hele reeks andere zwarte autoriteiten in het gebied. Ik vroeg Tshabalala andermaal op de man af of hij bedragen van burgers voor openbare diensten in ontvangst nam, die feitelijk naar de overheid behoorden te gaan. ‘Dat is helemaal niet waar,’ antwoordde hij doodgemoedereerd. ‘Wij opereren strikt legaal. We nemen geen geld aan van mensen. We ontvangen alleen contributies voor Sofasonke en bijdragen voor advocatenkosten.’ Tshabalala deed ook niet mee aan het nationale forum nfbl. Hij meende, dat deelnemers aan de great indaba door het volk zelf zouden moeten worden gekozen. De terugkeer van vluchtelingen als Oliver Tambo beschouwde hij een ernstig probleem. ‘Wat weten zij | |
[pagina 53]
| |
over wat hier al die jaren is gebeurd? Om een man als Tambo opeens als een held te brandmerken is absurd. We kennen zelfs Nelson Mandela niet meer. Daarentegen respecteren we Gatsha Buthelezi. Die heeft nooit vanuit zijn maag, maar vanuit zijn hersens gesproken. Die nieuwbakken leiders gebruiken hun verstand niet, als ze tenminste verstand hebben. Wij willen hier geen marxisme. We willen vrijheid voor iedereen. We moeten zelf kunnen bepalen waar we willen wonen en werken in ons eigen land. Communistische wetten wijzen we af. Voor hier blanke kolonisten landden waren we ook vrij. Er is geen beter systeem te bedenken dan democratie. Wij, zwarte mensen, geloven in het leiderschap van onze koning. We zullen in Zuid-Afrika weer een koning moeten hebben. De vorst zal ons niet bedriegen. We hechten geen geloof aan een gewoon mens. Wanneer je zelf niets hebt ben je niet in een positie de mensen te vertellen wat zij moeten doen. Hier willen we eerst weten van hoeveel stuks vee een man eigenaars is en of hij een gezeten burger is. Hoe anders kan die persoon een rede houden in de kraal en adviseren welk beleid de mensen moeten aanvaarden? Wanneer iemand de verantwoordelijkheid van bestuur wil dragen moet hij om te beginnen in staat zijn in de kraal het woord te voeren en te worden gerespecteerd.’ Na enig aarzelen besloot ik de heren Kolisang en Tshabalala bijeen te brengen. Na de vele gesprekken met ieder afzonderlijk was het voor mij duidelijk dat vreedzame coëxistentie tussen de vrrp en Sofasonke in Transvaal mogelijk was. Ik haalde Kolisang ertoe over hiervoor naar Johannesburg te komen. Hij bracht twee assistenten mee, alsof hij meer geschut tegen de oude vos Tshabalala in stelling wilde brengen. Ik overtuigde hem de confrontatie alleen aan te gaan, ook omdat ik erbij aanwezig zou zijn. De burgemeester was nerveus toen we in de directiekamer van de zakenman aan Loveday Street op het binnenkomen van Tshabalala zaten te wachten. Ephraim Tshabalala nam plaats aan het hoofdeinde in de bestuurszetel en rechts van hem zat Kolisang en links zat ik. Hij legde een hand op mijn arm en opende het gesprek aldus sprekend tot Kolisang, ‘Deze man, mijnheer Kolisang, is over oceanen, bergen en rivieren gekomen [en hij maakte een omtrekkende beweging met zijn andere arm] om tussen ons vrede te maken.’ We hebben die middag aan Loveday Street een paar uren gesproken. Soms liepen de emoties tussen beide heren hoog op waarbij ik de rol van onpartijdige bemiddelaar bleef spelen: Mijnheer Kolisang, laat u nu eerst mijnheer Tshabalala uitspreken, zei ik dan, of omgekeerd. Die eer- | |
[pagina 54]
| |
ste ontmoeting is door andere gesprekken gevolgd, waar ik niet meer bij aanwezig was. Hoewel de vrijlating van Nelson Mandela en de initiatieven van de nieuwe president F.W. de Klerk het belang van kleinere groeperingen als de vrrp en Sofasonke naar de achtergrond zouden verdringen, is de ontspanning tussen de heren niet onbelangrijk gebleken. |
|