Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Jakarta (12)op een andere ochtend in oktober 1966 wilde ik Bung Karno met een schilderij verrassen. In ‘Hotel Indonesia’ exposeerde de jonge Fransman, Rogeon. Ik nam hem mee naar de ontbijtsamenkomst op het paleis, en trof er onder meer dominee Visser 't Hooft aan van de Wereldraad van Kerken. ‘Ik heb de Kerken in Indonesië altijd beschermd,’ zei de president tegen hem. ‘Het Vaticaan gaf me een hoge onderscheiding. Nu vallen zelfs Indonesische dominees me aan.’ Ook generaal Amir Machmud, vice-premier Johannes Leimena en Emile van Konijnenburg waren die ochtend gekomen. Twee bedienden kwamen met een ezel aandragen waarop een doek van de Franse schilder Daumerge stond. Een naakte dame tot de navel uitgebeeld. Van Konijnenburg meende, dat het hoogstens vijfduizend gulden waard was. Bung Karno zei tegen de aanwezigen - waaronder dus de heer Visser 't Hooft - ‘Zien jullie die linker tiet?’ Hij stond op en wees met zijn hand aan, ‘die hep eerst zó. Ik heb met krijt aangegeven hoe het moest zijn en het over laten maken.’ ‘Het zijn beslist geen spiegeleieren geworden,’ vulde Pak Kelintji aan. Generaal Amir Machmud zat naast me. Ik zei tegen hem: ‘Wat moeten de dominees als Visser 't Hooft en de anderen, die met hem zijn meegekomen, nu van Bapak denken? Wat erger is, is dat dit beeld van hem blijft hangen. Het is tenslotte maar één kant van hem.’ De generaal antwoordde: ‘Ik heb al tegen Bung Karno gezegd, u wordt al met stenen bekogeld en u blijft steeds weer zelf nieuwe stenen aandragen.’ Nadat alle gasten vertrokken waren en Rogeon en ik alleen waren achtergebleven maakte de president een keuze uit de twee tableaus die de Fransman had meegebracht. Bung Karno vroeg de jongeman of hij getrouwd was. ‘Ja.’ ‘Met een Française?’ ‘Nee, met een Laotiaanse.’ Daar keek de president van op. | |
[pagina 254]
| |
‘Dan moet je me eens zeggen of het wáár is wat prins Norodom Sihanouk vertelde toen hij hier was. Volgens hem hebben Laotiaanse vrouwen geen haar, je weet wel waar.’ Rogeon was enigermate van zijn stuk gebracht, maar antwoordde bevestigend. Op weer een andere ochtend, toen ik alleen was achtergebleven en ik samen met de president op het achterterras zat, overviel de president me met de opmerking: ‘Slik die pil, Wim, het is goed voor je.’ Ik antwoordde geen hoofdpijn of constipatie te hebben en geen medicijn nodig te hebben. Hij herhaalde op bevelende toon: ‘Slik die pil!’ Ik aarzelde maar dacht, vooruit dan maar, hield de pil in de hoogte en zei: ‘Voor koningin en vaderland.’ Hij had er kennelijk plezier in. 's Middags waren we filmopnamen aan het maken met Pak Said Reksohadiprodjo. Piotseling werd ik zéér koortsig en doodziek. Alles werd stopgezet. Ik keerde onmiddellijk naar ‘Hotel Indonesia’ terug alwaar ik dr. Suwandi Mangkudipuro telefoneerde of hij alsjebheft direct naar me kwam kijken. Ik zie hem nog mijn kamer binnen komen met zijn koffertje.Ga naar voetnoot1. Hij constateerde exorbitant hoge koorts. We gingen samen na wat dit veroorzaakt zou kunnen hebben. Tot me te binnen schoot, dat de president me die pil had gegevem Dr. Suwandi begon smakelijk te lachen: ‘Wim,’ zei hij, ‘dat moet een hormonenpil zijn geweest. Dáár ben je zo ziek van geworden.’ Hij gaf me een injectie en na een ellendige nacht was ik de volgende ochtend weer op de been. Ik heb het geen plezierig intermezzo gevonden. Zo'n poets kon Bung Karno je ook bakken. Voor vertrek uit Indonesië was ik nog eenmaal op paleis Bogor voor een zogenaamde krontjong-avond. Ook mijn drie NTS-medewerkers waren mee. Bung Karno hield dan op blote voeten bij een schoolbord een lezing voor de aanwezigen, waaronder speciale vrienden, en verder ook veel paleispersoneel en militairen van de bewakingsdienst. Iedereen kon binnenlopen. Hij vertelde allerlei bijzonderheden over Javaanse cultuur, geschiedenis en muziek. Op zulke momenten be- | |
[pagina 255]
| |
treurde ik het geen Behasa Indonesia te kennen. De intensiteit en vitaliteit, die hij dan tentoonspreidde, gekoppeld aan een verbluffende kennis van zaken, verbaasde me altijd weer opnieuw. Iedere valse noot merkte hij meteen op en dan kreeg het orkestje de wind van voren. Zijn tweede zoon, Guruh Sukarnoputra, heeft van zijn vader diens kunstzinnige aanleg meegekregen. Guruh heeft zich als een artiest ontpopt en beijvert zich authentieke Indonesische muziek en dans uit te dragen. Alhoewel: laatst zag ik op televisie in Jakarta een popstijl opvoering onder auspiciën van Mas Guruh, die van een dermate licht genrer was, dat ik me afvroeg of het nog iets met de oorspronkelijke kunst of cultuur van Java had te maken. Soms, als de president bijvoorbeeld ging mandiGa naar voetnoot2. sprak ik alleen met de mij dierbaar geworden Ibu Hartini Sukarno. ‘Bapak heeft niemand, die werkelijk alles tegen hem zegt,’ liet zij zich ontvallen. ‘En Van Konijnenburg’ vroeg ik. ‘Ook niet helemaal,’ antwoordde zij. ‘Zelf spreek ik Bapak ook niet altijd tegen. Hij is hier maar zo kort tijdens de weekends. Hij is sinds 1957, toen ik hem leerde kennen, veel veranderd.’ ‘Hij heeft dan ook het nodige meegemaakt. Dat zou niemand in de koude kleren gaan zitten,’ zei ik. ‘Toch ben ik bang, dat wanneer er in 1968 verkiezingen zullen worden gehouden opnieuw veel slachtoffers zullen vallen.Ga naar voetnoot3. Bapak kan ook zéér koppig zijn. Ik probeer hem vele dingen te zeggen, maar als het niet gaat, dan blijf ik stil om geen ruzie te krijgen. Ik heb hem maar zo kort hier in Bogor. Ik houd veel van Pak Kelintji, maar waarom geeft zelfs hij geen feiten aan Bapak?’ In de jaren zeventig, toen ik Dewi Sukarno in Parijs leerde kennen, realiseerde ik me wat hem zo in haar moet hebben aangetrokken naast haar aantrekkelijke uiterlijk. Dewi was één der zéér weinigen in de naaste omgeving van de toenmalige president van Indonesië, die zonder enige reserve nooit een blad voor de mond nam. Zij had misschien niet de wijsheid in pacht voor wat betreft hetgeen zich in het land afspeelde. Zij | |
[pagina 256]
| |
was er bijvoorbeeld heilig van overtuigd, dat zij door op 29 november 1965 een maaltijd op het paleis te organiseren tussen Bung Karno en de generaals Nasution en Suharto, een doorbraak tot stand had gebracht. Daarna zouden de betrekkingen tussen de drie mannen weer pais en vree zijn. Zij hield nog altijd geen rekening met het javaanse ‘ditutup’.Ga naar voetnoot4. We Javanese are a closed people. We show and tell you one thing and hope that it pleases you, but we will never show you our inside. Your impressions and interpretations are merely based on what you have seen and been told, but you cannot look behind our posture. We open ourselves to the extend we want to, but you will never know what is inside us. Dewi verzuimde die avond op het paleis werkelijk te doorgronden wat zich achter de maskers van de beide generaals afspeelde. Zij projecteerde slechts en was niet in staat zich in te denken, wat zich in de breinen van Nasution en Suharto in werkelijkheid voltrok. De goed bedoelde intentie werd een flip flop. Maar zij was de jaren die zij aan Bung Karno's zijde doorbracht, de enige vrouw die desnoods een vliegende herrie niet schuwde, en hem ongecensureerd eerlijk haar mening gaf. Geen wonder, dat ondanks vrijwel onophoudelijke scènes tussen beide echteheden, Dewi in het toenmalige psychologische khmaat van Jakarta om hem heen, een absolute verademing was. We filmden die dagen op het hoofdkwartier van de mariniers (KKO) in Tjilandak Pasar Minggu de stoere kerels, die in Indonesië dus de roze baretten dragen. Later filmden we eveneens manoeuvres van deze elitetroepen, die met snelheden van 40 kilometer uit trucks sprongen of met tanks oefenden die waren voorzien van lanceerbuizen voor raketten. Op 21 oktober 1966 bracht mijn trouwe vriend Mas Diarto uit SoloGa naar voetnoot5. me naar Jalan Shamratulangi no. 1, waar zich het hoofdkwartier van de KAMI-studenten bevond. Ik filmde een gesprek met voorzitter Cosmas Batubara; met een student in de rechtswetenschappen, Ojong; een student pedagogie, M. Zamroin; nog een student rechten, Arif Pohan, en ten slotte een student Engels, Leo Batubara. Later voegde Leo | |
[pagina 257]
| |
Sun van de rooms-katholieke studentenbond zich bij ons. Eén van de taken van deze heren was om voormalige PKI-organisaties te infiltreren, vooral ook tijdens demonstraties. Hiervoor was een speciaal KAMI-regiment van 2000 man opgericht. Zij pochten over hun invloed bij ministers, die zij memo's zonden. Werd er niet naar hen geluisterd, dan begaven zij zich naar de pakhuizen om benzine en rijst onder het arme volk te verdelen. Ik vroeg hen, of dergelijke acties niet meer in de lijn van communistische organisaties lagen, ‘jullie doelstellingen liggen dichter bij de PKI dan bij de generaals’. Daar volgde dan enig gesmoes onder elkaar op en de opmerking bleef onbeantwoord. Zij bleken zichzelf te zien als ‘helden van de revolutie’ die er op toe zouden zien dat het land onder Suharto met een schone lei zou beginnen en dat allereerst de corruptie zou worden weggevaagd. Het groepje maakte een ‘doorgeslagen’ indruk met misdadige bijverschijnselen. Cosmas Batubara had de grootste bek en waarschijnlijk de meest ondergeprogrammeerde hersens van het hele stel. Onder Suharto zou hij het uiteraard tot minister brengen voor bewezen diensten. Na zijn vertrek vertelde Mas Diarto me: ‘Wim, je had hen moeten vragen wanneer ze weer naar de schoolbanken terug zouden gaan en hun studie zouden afmaken.’ | |
[pagina 258]
| |
Op 22 oktober 1966 was het de laatste keer dat we op paleis Bogor onder elkaar waren, samen met Ibu Hartini. Emile van Konijnenburg bracht verslag uit over een door hem bewerkstelligde ruil van dieren tussen Nederland en Indonesië. Pak Kelintji was werkelijk een manusje-van-alles, wanneer het transacties tussen beide landen betrof, van Fokker-vliegtuigen tot en met apen. ‘Ik wil jullie tweeën anders wel inruilen voor een orang utan,’ zei Bung Karno in reactie op Pak Kelintji's problemen met bureaucratische dwarsliggers. De president was bezig een bungalow in Batutulis buiten Bogor te bouwen. Hij had het huis zelf getekend. Kennelijk hield hij er in 1966 al rekening mee het huis nabij het paleis Bogor te zullen moeten ontruimen na zijn aftreden als staatshoofd. Inderdaad zou Bung Karno het tweede jaar van zijn gevangenschap, dus 1968, grotendeels in Batutulis doorbrengen. Zijn dochter Sukmawati Sukarnoputri was zo lief mij er op een dag in 1995 naar toe te rijden. Een sublieme, eenvoudige villa, boven op een heuvel met een magnifiek uitzicht op de bergen van West-Java. Benedenlangs hep een vrij onstuimige rivier. Maar het was er te vochtig en soms te winderig voor de 67-jarige oud-president. Hij vroeg daarom schriftelijk aan president Suharto - moet je je even voorstellen - en heel beleefd of hij misschien mocht verhuizen naar de villa ‘Wisma Jaso’ van Dewi in Jakarta. De toestemming zou inderdaad bij de gratie Suharto's worden gegeven. Wandelend met dochter Sukma door Bapaks laatste lievelingshuis zag ik hem in mijn verbeelding op blote voeten rond banjeren, welke gedachte me met emoties vervulde. De regering stond in die dagen maar één bediende toe en één djagaGa naar voetnoot6. voor de avonden en nachten. Ook de gordijnen van Pak Kelintji hingen er nog.Ga naar voetnoot7. In sommige kamers stonden dozijnen van Bung Karno's schilderijen. ‘Soms zaten we in die hoek avonden lang met Bapak te kaarten,’ zei Sukma en kreeg het bij de herinnering te kwaad. Wij sloegen onze armen om elkaar heen met tranen in onze ogen. Suharto het in 1968 het | |
[pagina 259]
| |
huis te Batutulis in beslag nemen, want zo redeneerde deze meneer, het was via corruptie in Bung Karno's bezit gekomen. De pot verwijt de ketel. Het valt inderdaad niet aan te nemen, dat in het attaché-koffertje in de voormalige klerenkast van Van Mook op het Istana Merdeka voldoende dollars van oom Dasaad zouden hebben gezeten om dit huis mee te kunnen financieren. Maar de president had veel vrienden. Gezamenlijk werd het geld bijeen gebracht om hem aan een bescheiden maar com Fortabel huis te helpen voor zijn oude dag. Ook in 1995 weigert Suharto nog steeds om de villa van Bung Karno aan de kinderen, de rechtmatige erfgenamen, te retourneren. Van Konijnenburg en ik reden die 22e oktober 1966 voor de laatste maal tegen middernacht, begeleid door jeeps met MP's, de lange rechte laan van paleis Bogor uit. Bung Karno en Ibu Hartini stonden onder de lamp van de veranda van hun huis ons na te wuiven tot we uit zicht waren. Dat laatste beeld van Bung Karno en Hartini, om nooit te vergeten, is in de neuronen van mijn brein gegrift. |
|