Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Jakarta (10)op 11 oktober 1966 haalde kolonel Sutikno Lukitodisastro me in alle vroegte bij ‘Hotel Indonesia’ af voor wat een historisch gesprek met president Sukarno zou worden.Ga naar voetnoot1. Ook een andere gezamenlijke vriend van het Garuda I-bataljon in Egypte en de Sinaï, kolonel Lamidjono, was meegekomen. Wij voegden ons tegen 07:00 uur bij de andere gasten van Bapak. Tegen 08:00 uur zei Bung Karno: ‘Wim, Tikno, ga mee.’ We liepen van het achterterras het paleis binnen en namen plaats in gemakkelijke rotan stoelen met in het midden een rotan tafel. Het werd een gesprek dat 45 minuten zou duren en dat ik me mijn hele leven zou blijven herinneren. De teneur van het betoog van kolonel Sutikno was de volgende: ‘U bent onze Bapak. U bent onze president. U hebt ons, uw anaksGa naar voetnoot2. geleerd om op eigen benen te staan. Wij hebben altijd naar u geluisterd. Nu zijn wij, uw kinderen, vastberaden en willen een andere weg inslaan.’ Pak Tikno volgde dus de klassieke Javaanse benadering van de gerespecteerde Bapak, die werd gesmeekt naar zijn toegewijde zoon te luisterën. De la Rochefoucauld schreef in zijn overpeinzingen: L’hypocrisie est un hommage que le vice rend à la vertuGa naar voetnoot3. De kolonel was hier een meester in. Ik zat er bij, luisterde met ingehouden adem naar een gesprek, dat deels in het Behasa Indonesia en deels in het Nederlands werd gevoerd. De president kennende zag ik dat hij met engelengeduld naar de boodschapper van generaal Suharto luisterde. Ik wist exact wat Bung Karno werkelijk dacht, ook omdat ik dezelfde route over hetzelfde onderwerp reeds herhaaldelijk had afgelegd. | |
[pagina 238]
| |
Na Sutikno geruime tijd te hebben laten praten begon de president geleidelijk aan scherpe vragen over de rol van de CIA in Indonesië te stellen, te beginnen in de jaren vijftig tot en met 1965. Wat me verwonderde was, dat hij niet sprak over de vijf gepleegde aanslagen op zijn leven. De kolonel leek bewust op de scherpe aanvallen van de president op de subversieve rol van de Verenigde Staten niet in te willen gaan, wat op zichzelf voldoende weergaf wat zijn ware positie was. Ook omdat ik kolonel Sutikno niet helemaal in zijn eentje tegen de stroom op wilde laten zwemmen, besloot ik hem éénmaal te hulp te komen. Het gesprek was beland bij het beruchte incident rond de Britse ambassadeur Sir Andrew Gilchrist. Er was een geheim telegram van deze diplomaat uitgelekt over een gesprek tussen hem en de Amerikaanse ambassadeur Howard Jones die gesproken zou hebben over een mogelijke staatsgreep tegen Sukarno ‘met behulp van onze lokale vrienden in legerkringen’. Subandrio had de briefals authentiek gewaarmerkt en op 26 mei 1965 aan Bung Karno ter hand gesteld. Howard Jones noemde het later ‘een slimme vervalsing, erop gericht om de achterdocht tegen de Verenigde Staten, de Britten en de legerleiding verder op te voeren’.Ga naar voetnoot4. Omdat het ten slotte overbekend was, dat ook de KGB documenten in circulatie bracht, compleet met briefhoofd en codenummering, besloot ik Tikno daadwerkelijk te hulp te komen. ‘Maar Bapak,’ zei ik, ‘zou het niet mogelijk zijn, dat de sovjets en de KGB dit Gilchrist-telegram hebben vervalst om de Amerikanen en Engelsen in Jakarta in verlegenheid te brengen?’ Hierop werd Bung Karno echt boos, overigens de enige keer in de tien jaar dat ik hem heb gekend. Hij greep mijn blote arm en schudde deze heen en weer, me toeroepend: ‘Kerel, denk je dat ik dat niet weet?’ Op dat kritieke moment schoot me te binnen wat ambassadeur Zairin Zain me eens in Washington tijdens een soortgelijk incident had gezegd. Ik antwoordde Bung Karno dan ook: ‘Ambassadeur Zain heeft mij eens voorgehouden, dat zolang hij nog boos op me werd, ik nog meetelde en we vrienden waren.’ | |
[pagina 239]
| |
De president ontspande en glimlachte. Geleidelijk aan escaleerde het gesprek tussen kolonel Sutikno en de president naar een zéér pijnlijke climax. Ik had het terrein van Bung Karno's mind voldoende verkend om te kunnen weten dat Pak Tikno uiteindelijk een blauwtje zou lopen. Hoe verder hij doordrong tot de kern van de boodschap van Suharto en het leger, hoe zwijgzamer Bung Karno werd. Eigenlijk werkte Tikno zich steeds dieper in de nesten om te proberen de president over te halen iets te gaan doen wat in flagrante strijd was met diens leiderschap van de afgelopen veertig jaar. Bapak gaf er de voorkeur aan van het politieke toneel te verdwijnen, desnoods te sterven, dan zijn stiefkind (PKI) te beschuldigen van iets waarvan hij pertinent zeker wist dat dit kind het niet had gedaan. Mijn respect voor de vader van de Indonesische natie is dan ook door mijn ervaringen en gesprekken met hem in 1966 voor altijd bestendigd. Uiteindelijk gaf Sutikno het op, na nogmaals Bung Karno er van te hebben verzekerd, dat niemand in het land, ook generaal Suharto niet, hem aan het hoofd van de staat zou willen missen. De kolonel boog vervolgens zijn hoofd en tranen liepen hem over de wangen. Ook de president leek geroerd. Als de eigenlijke initiatiefnemer van deze onvergetelijke ontmoeting begreep ik beter dan ooit, dat Bung Karno en het leger, zolang het onder aanvoering van Suharto stond, a point of no return hadden bereikt. Ik was getuige geweest van de essentie van het Indonesische drama, zoals zich dit tussen 1965 en 1967 in Jakarta zou voltrekken, en hetgeen zou eindigen met een gevangenschap voor Bapak en diens totale isolatie van het volk, van zijn vrienden, en dikwijls zijn naasten, opdat hij in totale eenzaamheid van verdriet zou sterven. Ik hoorde hem vermanend tegen Sutikno zeggen: ‘De PKI is niet in opstand tegen mijn regering gekomen,’ waarmee hij doelde op ‘dat zijn jullie, het leger, gesteund door de CIA geweest’. Met Javaanse hoffelijkheid vermeed hij dit zelfs voor deze kolonel uit te spellen. ‘Daarom kan ik hen nu niet afvallen,’ zei de president echter recht in het gezicht van Suharto's afgezant. Hij deed dit met een gelatenheid, die me eigenlijk verwonderde, alsof hij terdege besefte tegen dovemansoren te spreken. Ook al waren de woorden van Sutikno verpakt in de bekende Javaanse dubbelzinnigheid met het camoufleren van | |
[pagina 240]
| |
eigenlijke gevoelens en ware emoties, Bung Karno moet beseft hebben dat de visite van Suharto's rechterhand in laatste instantie neerkwam op een zoveelste ultimatum, zonder de geringste manoeuvreerruimte. President Sukarno gaf bovendien op niet mis te verstane wijze te kennen er niet op gebrand te zijn tegen iedere prijs aan zijn presidentschap vast te houden. ‘Wat denken jullie eigenlijk,’ zei hij tegen Pak Tikno,’dat ik er tuk op ben om president te blijven?’ Ik reed samen met de kolonel in diens jeep mee terug naar ‘Hotel Indonesia’. ‘Wim,’ zei hij, ‘het was een goed gesprek. Nu gaat de ouwe heer er vanavond over nadenken.’ Ik was het hier allerminst mee eens. Voor Bung Karno was reeds lang zonneklaar hoe de kaarten lagen. Aidit, Njoto, Lukman en andere PKI-leiders hadden de president immers exact ingelicht wat de positie van de PKI op 30 september en 1 oktober 1965 was geweest? Op 12 oktober 1966 belde een medewerker vanaf het paleis al vroeg op. Bung Karno zou om 09:00 uur een interview geven ten behoeve van onze NTS-documentaire. Bij het ontbijt had hij bezoek van zijn oude vriend A.M. Dasaad en de hoofdredacteur van het blad Merdeka, B.M. Diah. Ik moet hier enkele bijzonderheden over oom Dasaad toevoegen. Dejonge Sukarno kwam in 1931 uit de gevangenis, waar hij weer door vrienden werd opgewacht, onder wie de hem onbekende Dasaad. Deze drukte hem vierhonderd Nederlands-Indische guldens in de hand for no reason other than he knew I was without funds... I am still borrowing from him.Ga naar voetnoot5. En dit was een waarheid als een koe. Bung Karno had letterlijk nooit geld. Waren zijn persoonlijke fondsen weer op, dan deed hij een beroep op de heer Dasaad, in de loop van de jaren tot een belangrijke Indonesische zakenman geworden, die dan met een attaché-koffertje gevuld met dollars aan kwam zetten. Ik heb meegemaakt, dat Emile van Konijnenburg op verzoek vanuit Saks Fifth Avenue in New York een stapel overhemden en sokken voor de president had meegenomen. Ze werden als geschenk aangeboden. Daar wilde Sukarno niets van horen.’ Ga maar naar mijn slaapkamer,’ zei Bung Karno, ‘en neem wat je nodig hebt.’ In de slaapkamer van het Merdeka-paleis stond de | |
[pagina 241]
| |
krakende oude klerenkast van oud-luitenant gouverneur-generaal H.J. van Mook. Bovendien lag het attaché-koffertje van oom Dasaad daar. Van Konijnenburg trof coupures van tien, twintig en honderd dollar aan waar banderollen omheen zaten waarop het bedrag van het stapeltje biljetten was vermeld. Aangezien de president blijkbaar ook andere personen instrucie had gegeven in zijn ‘schatkist’ te graaien klopte er niets meer van. Geen enkele banderol gaf meer de werkelijke inhoud aan. ‘Ik heb maar wat biljetten genomen,’ vertelde hij me later, ‘om hem niet het gevoel te ontnemen, dat hij de nota niet zelf had verrekend.’ Zo voltrokken zich in 1966 Bung Karno's persoonlijke transacties. Ik ben niet voornemens in dit ter ere van Sukarno geschreven boek ook nog eens in detail te gaan uitweiden over de uitzonderlijk corrupte miljardairspraktijken van Suharto, mevrouw Suharto en de hele familie Suharto, behalve met te onderstrepen aan de hand van deze ervaring hoe de eerste president van Indonesië dit soort akkefietjes afhandelde. De president was voor het televisiegesprek reeds in uniform gekleed en scheen uitzonderlijk goed gemutst die ochtend. Mijn NTS-team wilde lampen en apparatuur in stelling brengen, maar hij zei tegen hen: ‘Kom eerst zitten, hebben jullie al thee gedronken of vruchten gehad?’ Schalen met mangas werden gebracht. En passant stelde de president de heer Diah een penibele vraag. Die ochtend had op de voorpagina van zijn krant in dikke letters een bericht gestaan, dat minister van Buitenlandse Zaken, Adam Malik, in Tokyo president Sukarno er de schuld van had gegeven, dat in Indonesië een massaslachting onder communisten en zijn eigen aanhangers had plaatsgehad. Onzinniger kon haast niet. Volgens de redenatie van Malik waren er zoveel slachtoffers te betreuren geweest, juist omdat Bung Karno had geweigerd de PKI te veroordelen. Wanneer de president, zoals Suharto en de zijnen dit wilden, inderdaad in 1965 de PKI zou hebben veroordeeld - tegen beter weten in - dan zouden er geen één maar drie miljoen doden te betreuren zijn geweest. Het enige lamlendige verweer op de woorden van president Sukarno was Diah's quasi malu reactie van ‘ja, susah Bapak’.Ga naar voetnoot6. | |
[pagina 242]
| |
‘Hoe kun je zoiets doen en dat maar klakkeloos in je krant laten afdrukken,’ ging de president verder. ‘Wat bezielt jullie toch?’ Diah deed er het zwijgen toe en boog zijn hoofd, in zogenaamde Indonesische schaamte. Pure verlakkerij. We filmden een gesprek van één uur met president Sukarno. Bij de NTS bestond veel tegenstand dat Carel Enkelaar mij als freelancer naar Indonesië had gezonden en niet een vaste medewerker.Ga naar voetnoot7. Het gevolg was dat bij het samenstellen van de twee documentaires slechts enkele minuten van dit historische materiaal met Bung Karno zouden worden gebruikt en de rest verhuisde naar de prullenmand. Ik maakte er geen aantekeningen van in de veronderstelling later over de tekst van de film te kunnen beschikken. Dit was een fatale misrekening. Juist door mijn contacten in Jakarta zowel met Sukarno, als diens tegenstander Suharto, vaardigde Enkelaar mij voor die reportage af. Ik zou dan ook uiteindelijk als eerste Nederlandse journalist met gefilmd materiaal van zowel Sukarno als Suharto naar Hilversum terugkeren. Eén aspect van het interview met Bung Karno wil ik nog noemen, ook omdat er veel ophef in zowel de Indonesische als Nederlandse kranten over is gemaakt. Ik had via Sutikno het leger gepolst of er enthousiasme bestond, voor een bezoek van prinses Beatrix en prins Claus aan Indonesië. President Sukarno nodigde in mijn film op hartelijke wijze het prinselijk paar voor een bezoek aan Indonesië uit. ‘Ik heb altijd gezegd, dat ik me zou inzetten voor het herstel van de vriendschap met Nederland,’ voegde hij eraan toe. Wie had kunnen vermoeden, dat het van 1966 tot 1995 zou moeten duren voor Beatrix, Claus en Willem-Alexander op staatsbezoek zouden komen.Ga naar voetnoot8. Ik zond dit gedeelte uit het interview met Bung Karno afzonderlijk naar Hilversum, met de bedoeling dat het journaal het reeds zou vertonen. Maar bij de nieuwsstaf zat een meneer D.G. Simons als chef, die ik niet kende, maar die gruwelijk de pest aan me scheen te hebben en ‘dus’ het bericht | |
[pagina 243]
| |
niet uitgezonden wenste te zien. De informatie was bovendien een NOS-film en werd daardoor dus nergens op televisie vertoond. Ik telefoneerde ambassadeur Schiff, die de uitnodiging aan Beatrix en Claus ‘een aardig idee’ noemde. |
|