Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Jakarta (8)geleidelijk werd me uit de gesprekken met kolonel Sutikno Lukitodisastro duidelijk waar hij op aan stuurde. Door mijn bemoeienis in 1957 met de terugtrekking van het Garuda I-bataljon uit Egypte en de Sinaï wist hij, dat er tussen de president en mij een vertrouwensrelatie was gegroeid om de eenvoudige reden, dat ik Bung Karno als vriend exact zei wat ik dacht, of wat ik als journalist te weten was gekomen en meende voor hem van belang te zijn. Ik had geen persoonlijke belangen in Indonesië en verkeerde in een positie vrijuit met hem te kunnen spreken. Ik had geen Unilever-belangen (Paul Rijkens), geen Shell-belangen (Koos Scholtens) of KLM-belangen (Emile van Konijnenburg). Ik had hem leren kennen, had me verdiept in zijn beleid en kori me de luxe permitteren zijn vriend te zijn.Ga naar voetnoot1. Eén van de belangrijkste aspecten van de lange betogen van kolonel Sutikno was misschien wel, dat hij me steeds weer bij herhaling op het hart drukte, dat het beleid van Suharto en de ‘Orde Baru’ niet per se op het aftreden van de president of diens verwijdering uit het paleis gericht was. Zowel generaal Suharto als hijzelf beschouwden zich als officieren in dienst van de republiek. Zij waren trouw aan de opperbevelhebber Bung Karno. Terwijl Pak Tikno me dit steeds weer voorhield kende ik dus in oktober 1966 niet de ware toedracht over wat zich in oktober 1965 had afgespeeld, noch wist ik, dat Suharto de bij de president ontboden generaal Pranoto Reksosamudro had verhinderd zich naar zijn opperbevelhebber te begeven. Ik ging er, luisterend naar mijn vriend Sukarno nog steeds vanuit, dat Suharto en hij Sukarno-getrouwe officieren waren. | |
[pagina 225]
| |
De voortdurende kwintessens van zijn betoog was, dat Bung Karno zou moeten worden omgeturnd voor wat betreft zijn weigering de PKI te veroordelen. Ook al had Suharto via de Super Semar van 11 maart 1966 zich op een onwettige manier de macht toegeëigend om vervolgens per decreet de PKI te verbieden en te ontbinden - en de open jacht op vermeende PKI'ers te verdubbelen - het bleef een voorwaarde van het coupregime, dat de president de communisten zou moeten veroordelen om als symbolisch staatshoofd onder deze generaals te mogen blijven functioneren. Die eis van de putschisten was vergelijkbaar met die om van Sukarno op zijn 65e jaar te eisen van zijn islamitische geloof afstand te doen. Suharto schreef in zijn autobiografie, dat Bung Karno in zijn redevoeringen geen duimbreed toegaf. ‘Hij stak de draak met het verbod op het marxisme en communisme,’ aldus Suharto. ‘Onverzettelijk hield hij vast aan zijn standpunt inzake de eenheid van “nationalisten, godsdienstige groepen en communisten” (NASAKOM)... Keer op keer ontlokten Bung Karno's toespraken reacties en demonstraties.’ (pagina 133) Deze laatste toevoeging was typisch made by Suharto, want juist hijzelf en het militaire regime orkestreerden die zogenaamde protesten tegen president Sukarno zorgvuldig en met terugkerende regelmaat. De generaal gaf een voorbeeld van hoe ‘gevaarlijk’ Bung Karno voor Indonesië wel was. In een rede had hij gezegd: ‘Ik zal geduldig zijn, maar geduldig zoals de profeet Mohammed. Toen de profeet Ta'if werd vernederd, uitgescholden, belasterd en zelfs met vuil bekogeld, bleef hij geduldig. Maar daarna begon hij zijn maatregelen te nemen, en trok hij zelfs ten oorlog.’Ga naar voetnoot2. President Suharto merkte in zijn memoires op, dat hij wellicht de president tot die uitspraak had uitgedaagd door hem tegen te werken. Bung Karno had naar de viering van de Heldendag in Surabaja willen gaan en was door generaal Suharto tegengehouden. ‘Ik vond het gevaarlijk wanneer hij daarheen zou vliegen. Ik moest immers over het welzijn en de eenheid van het volk waken,’ aldus Suharto. (pagina 134) Je moet het lef maar hebben om in die mate in een officiële autobiografie | |
[pagina 226]
| |
een schoolvoorbeeld van mateloze zelfoverschatting neer te pennen. De voormalige eerste bediende van de Volksbank in Wurjantoro beeldde zich warempel in beter in staat te zijn het welzijn en de eenheid van Indonesië in de hand te houden dan Bung Karno, die er al veertig jaar mee bezig was zonder eerst één miljoen of meer andersdenkenden uit eigen volk overhoop te laten schieten. Of honderdduizenden zonder enige vorm van proces in concentratiekampen neer te zetten. Omdat ik de bedoelingen van kolonel Sutikno die dagen (nog) niet wantrouwde, zegde ik hem toe een poging te willen ondernemen om het conditio sine qua non van Suharto met de president te bespreken. Ik verzon dus putar putarGa naar voetnoot3.-redenaties om in omzichtige bewoordingen proberen te benaderen wat kolonel Sutikno had gesuggereerd; een vorm van reculer pour mieux sauter. Ik begon dus te babbelen over de grote Lenin, die de vrede van Brest Litovsk (1918) had gesloten, waarbij hij een stap terug deed om vooruit te kunnen gaan. Ook herinnerde ik aan het toegeven van Nikita Khrushchev jegens JFK tijdens de Cubaanse rakettencrisis, waarbij sovjetschepen geladen met raketten voor Fidel Castro op volle zee rechtsomkeert hadden gemaakt. Eigenlijk tot mijn verbijstering viel Bung Karno, na mijn zorgvuldig opgebouwde argumenten zonder enig pardon uit: ‘Khrushchev is Khrushchev. Ik ben Sukarno.’ Daarmee was het onderwerp afgesloten. Eigenlijk gaf ik hem volkomen gelijk. Maar ik besefte terzelfder tijd met vijftien van zijn voornaamste ministers achter tralies, en het leger in handen van zijn tegenstanders, die met de mond hun respect beleden aan het staatshoofd, maar in werkelijkheid de diepste minachting - en jaloezie - voor hem koesterden, dat hij zich in een buitengewoon penibele en zwakke situatie bevond. Ambassadeur Schiff interpreteerde dit als zou de presidentjegens zichzelfde ramp die zich had voltrokken glashard zijn blijven ontkennen. Ik denk, dat Bung Karno zich terdege realiseerde wat er met het land, zijn levenswerk en hem zelf was gebeurd, maar, omdat hij uit djatihout was vervaardigd, was hij voor verraders en hun meelopers op geen enkel punt te vermurwen. Hij aarzelde geen ogenblik. Hij zou zich nooit of te nimmer lenen voor verraad | |
[pagina 227]
| |
jegens zijn stiefkind, de PKI, zoals de coupmilitairen en de CIA van hem verlangden. Indien hem dat zijn presidentschap zou moeten kosten, dan moest dit maar gebeuren. Toegeven aan verraders, daartoe zou hij zich nooit laten verleiden. Ik kwam er toch nog eenmaal op terug. Ik herinnerde aan het geduld waarmee de Nederlandse koninklijke familie de aanvankelijke commotie rond de keuze van Beatrix om andermaal een prins-gemaal uit Duitsland te importeren, zoals haar moeder dit met prins Bernhard von Lippe Biesterfeld en Wilhelmina met prins Hendrik von Mecklenburg Schwerin hadden gedaan. De volkswoede van ‘Claus ‘raus!’ had op den duur in Nederland plaats gemaakt voor een bezonken oordeel over de nieuwe ‘prins’. Op dat moment voegde admiraal Muljadi zich bij ons en Bung Karno zei tegen hem: ‘Wim hier heeft mij willen troosten.’ Tijdens een zoveelste gesprek met kolonel Sutikno tijdens de lunch in ‘Hotel Indonesia’ zei hij bijvoorbeeld: ‘De PKI heeft Bapak al gehersenspoeld. Daarom oefent Pak Harto op een beleefde oosterse wijze een beetje druk uit. Dat wij de PKI nu verbieden is de schuld van de PKI zelf. Ze hebben ons te veel van achteren aangevallen. Je moet Bung Karno nu bekijken, Wim, door de bril van zijn huidige positie. Generaal Suharto is thans voorzitter van het presidium. Bovendien moeten wij het buitenland geruststellen, dat hier in Indonesië geen kans meer is op het herleven van het communisme.’ Luisterend naar de kolonel besefte ik, dat hij, behalve dat hij de laatste jaren in Washington had gezeten, eigenlijk zijn president in de verste verte niet kende, en kennelijk diens politieke denken nooit had begrepen. De veronderstelling, dat president Sukarno door zijn stiefkind zou zijn te hersenspoelen ten koste van zijn eigen kind bewees, dat Sutikno niet wist waar hij over sprak. De zogenaamde ‘beleefde druk’ van Suharto was intussen niet anders dan een keiharde militaire staatsgreep in oosterse vermomming. ‘De schuld’ van de PKI was in werkelijkheid een CIA-complot om de PKI de schuld te kunnen geven van een coup waar de partij niet verantwoordelijk voor was. En met het ‘buitenland geruststellen’ bedoelde de kolonel Washington en de CIA. Het begon me duidelijk te worden, dat mijn vriend Pak Tikno gerekend zou moeten worden tot de nieuwe Indonesische lakeien, die be | |
[pagina 228]
| |
reid waren zich door de Verenigde Staten te laten gebruiken om de strategisch belangrijke Republiek Indonesië op een kruispunt van de verbindingen tussen de Indische en Stille Oceaan voor eens en voor altijd in Amerikaans vaarwater te manoeuvreren. ‘Waar het nu om gaat,’ vervolgde Sutikno, ‘is, dat het zover komt, dat de president zegt: “Er wordt om mij niet gevochten!” Of: “Ik wil om mijn persoon geen gekijf hebben!” Dit is in ieder geval het standpunt van generaal Nasution geweest, toen hij door Bapak uit het kabinet werd gegooid. Vergeet niet, Pak Nasution is op 20 juni 1966 tot voorzitter van het Volkscongres (MPRS) gekozen uit ballorigheid over het feit, dat Bung Karno hem opnieuw had ontslagen.’ Ik luisterde naar Sutikno niet alleen met verbazing maar met een zeker afgrijzen. Bovendien werd me duidelijk dat de rechterhand van Suharto mij souffleerde, of probeerde dit te doen, om als een informele go between te gaan functioneren tussen de president en diens verraderskliek. De boodschap, die hij binnen de paleismuren probeerde te krijgen via iemand, die door Bung Karno werd vertrouwd, was in strijd met de feiten en van A tot Z onwáár, zeker voor zover het de president zelf betrof. Ik zette er dus meer dan één vraagteken bij me als trait d'union te laten gebruiken, vooral toen me steeds duidelijker werd welke bedoelingen Pak Tikno met onze serie lunches had. De avond van de 7e oktober 1966 was ik met Emile van Konijnenburg voor het eerst te gast in de bungalow in de tuin van het paleis in Bogor, waar Bapak zijn weekeinden met mevrouw Hartini Sukarno doorbracht. Hij kwam daarvoor uit Jakarta met de presidentiële helikopter van Amerikaanse makelij. Pak Kelintji had eveneens de journalist Dries Ekker meegenomen, die zich jarenlang had uitgesloofd het Luns-standpunt in de kwestie Nieuw-Guinea uit te dragen. Later, toen Ekker op straat kwam te staan, zou Luns hem benoemen op het ministerie van Buitenlandse Zaken om in den vreemde als persattaché te werk te worden gesteld. En ten slotte verscheen ook Jaap Kruisweg ten tonele. Van Konijnenburg had ‘Wat zien ik’ van Albert Mol voor de president meegenomen, dat nu op zijn nachtkastje lag en gretig werd gelezen. Voor het avondeten reden we naar het paleis om een oude | |
[pagina 229]
| |
film van Eroll Flynn te zien. MP's en para's salueerden stram in de houding voor de president bij het betreden van de filmzaal, die was gevuld met personeel, tuinlieden en ook de twee zonen Baju en Taufan uit het huwelijk van Bapak met Ibu Hartini waren van de partij. Taufan is later in Californië aan kanker overleden. Baju zag ik in 1994 ten huize van mevrouw Hartini terug. Hij werkt sinds enige tijd op het staatssecretariaat van president Suharto. Het kan verkeren. Bung Karno legde zijn benen tijdens de filmvoorstelling op een laag tafeltje dat voor hem stond, want hij had last van gezwollen voeten. Ibu Hartini omringde hem met zorg. Zij zag er trouwens even jeugdig en aantrekkelijk uit als toen ik haar voor het eerst in 1957 met Bapak in Bodjonegoro, Oost-Java ontmoette. Ik heb al die jaren doorlopend met haar gecorrespondeerd, tot er in 1994 een kink in de kabel kwam als gevolg van haar gewijzigde houding ten aanzien van de man, die verantwoordelijk moet worden gehouden voor het doodtreiteren van Bung Karno. Vervolgens ging het gezelschap aan tafel. Hoewel politiek als onderwerp taboe was, roerde de president heel even het op dat moment in Jakarta georganiseerde proces tegen dr. Subandrio aan, hetwelk hij een schijnproces noemde. Ook vroeg hij zich af, hoe het mogelijk was geweest dat het militaire regime leugens had laten rondgaan als zou mevrouw Hartini 200 miljoen roepia's aan de PKI hebben geschonken. Maar daar bleef het bij. Emile van Konijnenburg trakteerde de aanwezigen op een lange reeks, dikwijls uitstekende Amsterdamse moppen. Ik had het liefste gezien, dat de anderen ophoepelden, omdat ik popelde de president duizend en één vragen te stellen. Maar de weekeinden, zoals ook mevrouw Hartini benadrukte, waren gericht op ontspanning. Zij vertelde, dat Bapak de laatste tijd vele zware hoofdpijnen had gehad van het vele piekeren. Zij had het besluit genomen de betrekkelijk korte verblijven in het hoger gelegen Bogor voor de president onder de omstandigheden zo aangenaam als mogelijk was te maken. |
|