Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Jakarta (5)in reactie op bung karno's laatste troonrede in 1966 brak, zoals Time-magazine het samenvatte, opnieuw ‘de Aziatische griep’ uit in Jakarta. Er werd door de pro-CIA-generaals onmiddellijk een nieuwe Ganyang Sukarno!Ga naar voetnoot1.-campagne op touw gezet. Studenten en andere meelopers van de militairen werden gemobiliseerd als voorheen, want de lafaards wilden het risico niet lopen, dat Bapak de massa aan het denken had gezet. Volmaakt in strijd met de Javaanse adatGa naar voetnoot2. werden jongeren de straten in gestuurd met borden als ‘stop de import van echtgenotes,’ waarmee de Japanse Dewi werd bedoeld. Inderdaad hadden de Sukarnisten uit de rede van hun leider nieuwe moed geput. Zij richtten de groepering ‘Sukarno Front’ op. Maar de vijanden van de president lagen op de loer dit initiatief onmiddellijk de kop in te drukken. Generaal Suharto merkte zelf in zijn autobiografie op: ‘Ik zag dat dit gevaarlijk kon worden en stak er snel een stokje voor.’ (pagina 118) Enerzijds spande Suharto zich in 1966 tot het uiterste in de staatsmacht stap voor stap aan Bung Karno te ontfutselen, bijvoorbeeld door opzettelijk een interpretatie aan de Super Semar te geven, die alleen in zijn eigen hoofd als invulling van een presidentiële opdracht bestond. Anderzijds verkondigde hij van de daken, dat hij er niet in de toekomst van beschuldigd wenste te worden ‘ongepaste maatregelen jegens onze patriottische volksleider’ te hebben genomen. In zijn autobiografie stelde hij nooit van plan te zijn geweest Bung Karno als president opzij te zetten. In werkelijkheid voerde Suharto een ‘guerrilla’ van afwisselend ‘aanvallen’ en ‘terugtrekken’ om | |
[pagina 201]
| |
Bung Karno uiteindelijk met een minimum van tegenstand permanent te kunnen wippen. Terwijl dit zich in Jakarta afspeelde bereikte mij in Huis ter Heide een brief van mijn oude vriend kolonel Sutikno Lukitodisastro of ik misschien belangstelling had om in oktober 1966 naar Indonesië te komen om het dan te voeren proces tegen oud-minister van Buitenlandse Zaken, dr. Subandrio, bij te wonen? Natuurlijk was ik geïnteresseerd, maar ik stond op verzoek van Den Haag al sedert 1962 op een lijst van Nederlanders, die door de regering als ongewenst werden beschouwd.Ga naar voetnoot3. Ik had al enige jaren geen visum meer voor Indonesië kunnen krijgen en bevroedde indertijd, dat minister Subandrio mij op die manier van Bung Karno weg wilde houden. Dat was één kant van het verhaal. In 1991 zou ik in bezit komen van geheime documenten, waaruit bleek dat eveneens de heer Luns mij voor het leven tot persona non grata had verheven.Ga naar voetnoot4. Ik schreef Pak Tikno zeker te willen komen, mits mij reispapieren zouden worden verschaft, zodat ik voor het eerst sinds 1957 Indonesië weer binnen zou kunnen komen. Wat ik over de ontwikkelingen in dit land in voorgaande hoofdstukken heb beschreven was mij dus in 1966 grotendeels onbekend. Over het door Suharto en zijn helpers aangerichte bloedbad wist men in de ‘wereld nauwelijks iets. Ik herinner me, dat van onze eigen media alleen Hans Beynon in de Volkskrant enige aandacht voor de gruweldaden, vooral op Java, heeft gevraagd. Ook in Life Magazine en sommige internationale opiniebladen verschenen berichten, maar dan meestal met de teneur, dat Indonesiërs elkaar onderling met kelewangsGa naar voetnoot5. in de haren waren gevlogen. In 1995 waren rond het staatsbezoek van Beatrix aan Indonesië nog altijd dezelfde fabeltjes in reportages en ingezonden brieven terug te vinden in onze media. In werkelijkheid hebben de coupmilitairen er zorgvuldig op toegezien de gebeurtenissen van 1965 als ‘nieuw verraad’ van de communisten voor te stellen om zeker te zijn dat in een land waar 95 procent van de bevolking van huis uit is- | |
[pagina 202]
| |
lamiet is men de ‘goddeloze roden’ ook op eigen houtje te lijf zou gaan. Het scenario van Suharto, de CIA en hun meelopers voorzag er zelfs in om Bung Karno als een heimelijk bondgenoot van de ‘verraders’ uit Moskou en Peking af te schilderen, omdat er inderdaad geen andere methode bedacht kon worden om de Bapak van de natie verdacht te maken. Deze smerige tactiek werkte als een rode lap op een Indonesische bantengGa naar voetnoot6. en de massa raakte inderdaad op vele plaatsen mata gelap.Ga naar voetnoot7. Maar de orkestratie van die waanzin en moordlust werd aangewakkerd door duizenden door Suharto op jacht gezonden junglevechters in camouflageoveralls met scherpe dolken en messen om de ‘rode bende’ naar de andere wereld te helpen. Bij het ontvangen van kolonel Sutikno's sympathieke invitatie was ik als de meeste Nederlanders niet bekend met het openlijke verraad van Bung Karno en wat daarop aan onvoorstelbaar bloedige activiteiten was gevolgd. Ik wist ook niet dat Tikno door Suharfo uit Washington was teruggehaald om hem als rechterhand en één zijner naaste adviseurs bij te staan. Militaire attachés in Washington onderhouden qualitate qua betrekkingen, onder andere met de CIA. Daarom kan worden gesteld, dat Suharto in kolonel Sutikno een uitzonderlijk bekwame officier naar zich toegetrokken had in de merry-goround van de spionagediensten in de Amerikaanse hoofdstad. Ik kende Pak Tikno dus sedert 1957 en beschouwde hem dan ook als een persoonlijke vriend. Op 10 augustus 1966 meldde de Neue Züricher Zeitung, dat de massaslachtingen in Indonesië voortduurden. ‘Alleen al in het centrale deel van Java,’ aldus dit gezaghebbende Europese blad, ‘zijn na de coup van 1965 reeds meer dan 100.000 mensen gedood zonder enige vorm van proces.’ En verderop: ‘Elke nacht worden in Magelang, Jogja en Solo twintig tot dertig mensen geëxecuteerd, omdat zij weigeren een verklaring af te leggen of niet kunnen bewijzen ooit tot de PKI te hebben behoord. Meer dan 75.000 mensen wachten in gevangenissen op hun berechting.’ Ter voorbereiding van de aanstaande reportagereis naar Indonesië als chef d'équipe van een NTS-tele- | |
[pagina 203]
| |
visieteam, verdiepte ik me in wat er in 1965 en 1966 injakarta gebeurd kon zijn. Opvallend was hoe schaars betrouwbare informatie voorhanden was. Op 1 oktober 1966, precies één jaar nadat Suharto in strijd met de orders van Bung Karno naar de macht in het leger had gegrepen, arriveerde ik met drie NTS-medewerkers in Indonesië.Ga naar voetnoot8. Ik was in 1957 het laatst op Kemajoran geweest na negen maanden met Bung Karno door het land op reis te zijn geweest. Nu waren de eerste woorden, die een Indonesiër tegen me sprak, die van een taxichauffeur die ons naar ‘Hotel Indonesia’ reed: ‘Sukarno is nog slechter dan Subandrio. Bung Karno moet doodgeschoten worden!’ Ik wist dus niet of mijn gastheer, kolonel Sutikno deze welkomstwoorden wellicht had georganiseerd. Ik wist in ieder geval heel zeker, dat ik hier diep door geschokt was. Niets wees er in 1956 en 1957 op, dat een dergelijke wending in publieke sentimenten jegens de vader van de natie ooit mogelijk zou kunnen zijn. Overal stonden anti-Bung Karno-leuzen op de muren gekalkt. Wie was de voornaamste aanstichter van deze haat en vernedering? Suharto. Mijn eerste ontmoeting gold uiteraard kolonel Sutikno Lukitodisastro. Hij wachtte mij op de stoep van het hoofdkwartier van Suharto op. Hij lichtte toe zowel voor Suharto als voor generaal Sudirgo van de militaire inlichtingendienst te werken. Hij was de vermoorde generaal S. Parman opgevolgd. Ik begreep, dat ik in het hol van de leeuw was toegetreden. Nogmaals: van wat zich in Indonesië werkelijk afspeelde of hoe men bezig was met het ondermijnen van Bung Karno en het uiteindelijke overnemen van de staatsmacht, wist ik nog niets. Ik vroeg dus meteen naar het welzijn van mijn vriend. Pak Tikno probeerde me de situatie rond Sukarno uit te leggen en zei bijvoorbeeld: ‘Wanneer iemand een puist op zijn neus heeft dan ga je niet de hele neus afsnijden. Beter een geschonden gezicht dan een gezicht zonder neus.’ Ik realiseerde me weer terug te zijn op Java. Sutikno zei met zoveel woorden, dat Bung Karno een deuk had opgelopen, maar dat deze herstelbaar was en ‘de automobiel’ weer op de weg gebracht zou | |
[pagina 204]
| |
kunnen worden. Alhoewel ik van hem dergelijke taal in de richting van de president niet was gewend, begreep ik er die eerste dag terug in Indonesië nog helemaal niet de portee van. We besteedden de meeste aandacht aan de drie weken, welke Carel Enkelaar van de NTS me had toegemeten om een documentaire te maken over de ‘Orde Baru’Ga naar voetnoot9. en welke opnamen het beste de snelle veranderingen in het land zouden kunnen weergeven. Ik opteerde natuurlijk meteen voor een exclusief interview met generaal Suharto. Pak Tikno zag de kans hiervoor als klein, want de generaal had een hekel aan interviews. Hij had nog geen enkele buitenlandse televisiemaatschappij een gesprek toegestaan. Op 3 oktober 1966 was ik opnieuw op Suharto's hoofdkwartier, ditmaal voor een gesprek met generaal Nawawi Alif. Hij was juist die dag tot generaal bevorderd. We bespraken het mogelijke draaiboek, dat ik inmiddels met mijn NTS-medewerkers in grote lijnen had opgesteld. De generaal wees kapitein Dipa aan om ons overal te begeleiden, opdat we geen problemen met militaire autoriteiten zouden hebben. Hij werd onze veiligheidsman. Generaal Nawawi Alif stelde een legerjeep beschikbaar om naar het hoofd van voorlichting van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Ali Alatas, te gaan, de huidige minister van Buitenlandse Zaken van president Suharto. Tijdens de lunch in het hotel liep ik tegen NBC-collega Ed van Kan aan. Hij vertelde die ochtend te hebben gefilmd hoe een soldaat van Suharto een pro-Sukarno-student tijdens een demonstratie met een bajonet doodstak. De militairen waren volgens hem buitengewoon ruw met de pro-Bung Karno-demonstranten omgesprongen. De volgende dag, 4 oktober 1966, bezocht ik de voormalige vice-president, dr. Mohammed Hatta, die dus in 1945 samen met Bung Karno de onafhankelijkheid had geproCIAmeerd en zich in de vijftiger jaren vrijwillig uit de regering had teruggetrokken, omdat hij toen al op een meer pro-westerse lijn zat dan president Sukarno. Ik had in 1957 Hatta voor Vrij Nederland geïnterviewd. Hij verklaarde zich toen ten aanzien van het conflict over Nieuw-Guinea geheel solidair met | |
[pagina 205]
| |
Bung Karno. Hatta, die de soevereiniteitsoverdracht op het paleis op de Dam samen met koningin Juliana had ondertekend zei me in 1957 met zoveel woorden, dat hij zich door de Nederlandse onderhandelaars bedrogen voelde. Minister Van Maarseveen, met name, had sub rosa met Hatta afgesproken, dat het overzeese gebiedsdeel Nieuw-Guinea binnen één jaar na de overdracht van Nederlands-Indië zou volgen. In plaats daarvan was Den Haag een campagne begonnen om de mission sacrée voor onbepaalde tijd in Nieuw-Guinea voort te zetten. Sukarno, de Javaan, en Hatta, de Sumatraan, waren in vele opzichten tegenpolen. Sukarno studeerde in Bandung en zou nooit één been in Nederland mogen zetten. Hatta studeerde economie in Rotterdam en was een zakelijke, nogal Nederlands denkende pragmaticus en bovendien au fond een pantoffelheld. Waar hij vandaan kwam gold het matriarchaat. Mevrouw Hatta had dan ook de broek aan. Hatta's werkkamer met crapauds en antimakassars deed eerder aan Schiedam dan aan Jakarta denken. Wanneer ik bij Bung Karno en mevrouw Hartini in de weekeinden in de bungalow op het terrein van het zomerpaleis te Bogor een hapje mee at, dan verorberde Bapak het liefste, als Javanen doen, de rijst met zijn vingers. Op het historische moment, dat op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid zou worden uitgeroepen, was dr. Hatta aanvankelijk zoek. I will not read the Proclamation without Hatta,’ kondigde Sukarno aan.Ga naar voetnoot10. persoonlijke sympathieën of antipathieën kwamen bij Bung Karno op de tweede plaats. De eenheid van het land, het satu bangsa, satu negaraGa naar voetnoot11. wat ik hem talloze en talloze malen tegen samengestroomde menigten door het hele land heb horen uitroepen ten behoeve van de eenheidsstaatsgedachte, was voor hem een heilige missie. De plechtigheid kon pas beginnen nadat Hatta was komen opdagen. In Den Haag vond men natuurlijk juist Hatta wel te pruimen, terwijl niet hij maar Sukarno de nationale held van de Indonesische massa was. Ik begreep, dat Hatta onmisbaar zou zijn in de te maken documentaire, al was het maar om de pro-Hatta-gevoelens in het vaderland niet te veronachtza- | |
[pagina 206]
| |
men. ‘U bent laat,’ waren Hatta's welkomstwoorden na een lang weerzien. Hollandser kon het niet. Ik had met de fietstaxi in het verkeer vastgezeten. Ik zal dit gesprek onder vier ogen ter voorbereiding van de televisieopname nooit vergeten. Het was Hatta ten voeten uit, geladen met verbolgen Schadenfreude jegens Bung Karno. Hij was van mening, dat generaal Suharto ‘veel te slap’ tegen Sukarno optrad. Hierdoor zou de president veel tijd winnen om aan diens tanende machtspositie te sleutelen. Hatta beschouwde het als alarmerend, dat van de zestig topfiguren van de PKI er minstens nog 35 ondergedoken waren. Hij noemde Njoto, Sudisman, Sakirman en Anwar Sanusi. Deze zich schuilhoudende communisten stonden ondanks alles toch weer in geheim contact met Bung Karno, wat volgens de oud-vice-president ‘een ontoelaatbare situatie was’. ‘Suharto's Ampera-kabinet maakte een ernstige fout,’ zei hij. ‘Suharto behoort Sukarno regelrecht een ultimatum te stellen. Alhoewel Suharto de president reeds tot een soort marionet heeft gemaakt loopt hij toch te veel risico's, ook al voert hij rustig zijn plannen uit. Ook generaal Nasution, die achter de schermen minder macht ontplooit dan men van hem verwachtte, stelt zich blijkbaar nog steeds op het standpunt, dat men er het beste aan doet Sukarno voorlopig in zijn paleis te laten.’ Hatta: ‘De president is allang niet meer de oude Bung Karno. Al in 1959 zei mij de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken, dr. Bruno Kreisky,Ga naar voetnoot12. dat het jammer was dat Sukarno zich op bezoek in Wenen had misdragen.Ga naar voetnoot13. Onze president lijkt langzamerhand op Hermann Göring. Suharto zou zich schrap moeten zetten en tegen Sukarno zeggen: “U doet met ons mee of u neemt een lange buitenlandse vakantie, u moet nu kiezen”‘Vooral de vergelijking met de nazi-luchtmaarschalk van Adolf Hitlcr was typerend - en volmaakt absurd - voor het dieptepunt, welke Hatta's visie op nieuwe realiteiten in Indonesië had bereikt. Daarentegen omschreefhij in 1966 Suharto nota bene als ‘de redder des vaderlands’.Ga naar voetnoot14. | |
[pagina 207]
| |
Hatta: ‘Sukarno kleineert Suharto nog altijd. Er zijn ook nog teveel niet weggezuiverde mensen om Suharto heen. Het huidige Dwikora-kabinet bestaat ook nog altijd uit 75 personen. Wanneer ik een kabinet zou vormen zou ik niet meer dan achttien ministers willen hebben. Ik zou de Sultan van Jogja het ministerie van Buitenlandse Zaken geven, niet Adam Malik, die de vuile was van Indonesië buiten hangt, zoals hij onlangs heeft gedaan.Ga naar voetnoot15. Weet u eigenlijk, dat het de bedoeling van de PKI was, om na de generaals op de tweede dag van de revolutie een aantal vooraanstaande politici op te ruimen? Ik stond ook op de lijst. Hierdoor is de anti-Sukarno-haat in het land nu oprecht. In Makassar is nu iedereen tègen hem. In Medan worden Sukarno's foto's verbrand. Er werd mij tijdens recente lezingen herhaaldelijk gevraagd “kunnen wij een president, die zegt marxist te zijn, handhaven?” Ik heb toen gezegd: “Jullie moeten het marxisme van Bung Karno met een korreltje zout nemen. Het is natuurlijk een feit, dat je niet marxist en islamiet tegelijk kunt zijn, zoals Bung Karno ook zijn leven lang heeft onderstreept. Leest u er de brief van Marx aan Schmid uit de jaren 1860-1870 maar op na.” Het is natuurlijk ook een feit, dat je de geschiedenis niet kunt analyseren zonder dialectisch te denken. Dus toen ik laatst een lezing in Makassar gaf en de studenten zich beklaagden, dat Bung Karno had gezegd marxist te zijn kon ik niet anders dan hen toegeven, dat ook ik de marxistische denk methode aanvaard bij het ontleden van moderne economische problemen.’ Het was duidelijk, dat Hatta in 1966 100 procent achter de CIA-coup en Suharto stond. In de jaren zeventig, dus in een later stadium van het Suharto-regime, zou hij op deze mening terugkomen en werd hij kritisch ten aanzien van de tweede president van zijn land. Hij stierfin 1980 als een gedesillusioneerd man. |
|