Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
New York (1965)de eerste dagen van het nieuwe jaar was ik vanuit de bungalow van mijn ouders in Huis ter Heide naar mijn studio op Long Island teruggekeerd. Tijdens één van de eerste gesprekken, die ik met ambassadeur Zairin Zain voerde vertrouwde hij me toe, dat ik met de episode rond generaal Parman feitelijk door het oog van de naald was gekropen. De oorspronkelijke missie van deze officier van de militaire inlichtingendienst uit Jakarta was geweest om Verrips en Oltmans uit de weg te ruimen. Verrips wist te veel en klapte constant tegen jan en alleman uit de school. En Oltmans zette nog altijd te veel van wat hij wist in de krant. Ik geef toe dat ik verbaasd was en aan een verband tussen de dood van Verrips en de met de CIA in verbinding staande Indonesische generaals, nog niet had gedacht. Het was inderdaad mogelijk dat ‘professor’ Verrips met veel te veel details van een op handen zijnde coup in Jakarta bekend was. De ambassadeur verzekerde me, dat het gesprek met Parman in het Hilton Hotel hem aan Jakarta had doen rapporteren, dat de generaal geen noodzaak zag het liquidatieplan van het Indonesische leger ten aanzien van mij uit te voeren. Ik denk trouwens, dat ambassadeur Zain en diens toenmalige militaire attaché, Sutikno LukitodisastroGa naar voetnoot1. eveneens krachtig bij Parman hebben bepleit mijn executie op zijn minst uit te stellen. Ik was ook werkelijk niet en detail op de hoogte van de voorbereidingen van een CIA-coup in Indonesië, ook al ontmoette ik regelmatig de heer Ujeng Suwargana. In februari 1965 viel mijn oog op een reportage in Der Stern van Gordian Troeller, die na een reis naar Jakarta te hebben gemaakt schreef, dat er een staatsgreep in de lucht hing. | |
[pagina 154]
| |
‘De Amerikaanse geheime dienst zoekt de juiste figuren, die Sukarno zullen moeten gaan aflossen. Er wordt keihard onderhandeld. Zowel in Tokyo, Hong Kong en Jakarta. Er is veel geld beschikbaar voor de heren officieren, maar ook miljarden voor uitrusting en de verdere uitbreiding van het Indonesische leger. Dat zijn tenslotte argumenten die fetisjisten van een uniform en de benoeming tot een hogere militaire rang moeilijk zullen kunnen weerstaan.’ Troeller verwachtte een coup binnen afzienbare tijd. Opvallend was de vergelijking die de Westduitse journalist trok met de putsch tegen de sjah van Iran in 1953 door de toenmalige premier Mohammed Mossadegh. De sjah vluchtte naar Rome en werd via een militaire coup door de CIA weer op zijn pauwentroon teruggezet. Generaal-majoor Fazlollah Zahedi, door Mohammed Riza Pahlavi tot premier benoemd, vormde een nieuwe regering. Washington had, althans voorlopig, het bondgenootschap met Iran - en de olieleveranties naar het Westen - gered. De beeldschone tweelingzuster van de sjah, prinses Aschraf, had een beslissende rol gespeeld via geheime ontmoetingen met Allan Dulles van de CIA in Zwitserland en aan de Franse Rivièra. Journalist Troeller schreef nu in Der Stern, dat ook in Jakarta in 1965 een beeldschone vrouw in het middelpunt van de belangstelling stond. ‘Alleen nu liggen de kaarten anders. De Japanse Dewi Sukarno onderhoudt geen contacten met de CIA, maar wordt juist door de Amerikaanse geheime dienst oplettend geschaduwd.’ Terwijl een groep Indonesische generaals in de Verenigde Staten op jacht was naar macht en dollars, zou president Sukarno juist Dewi naar Frankrijk en Japan hebben gezonden om een diplomatiek tegenoffensief te lanceren. De beschuldiging jegens Sukarno, door zijn vijanden in binnen- en buitenland aangedragen, was telkens dat hij zou overhellen naar meer sympathie voor de PKI dan zijn eigen PNI. Nikita Khrushshev deed eens de uitspraak: ‘Ik zal communist blijven tot de garnalen leren fluiten’. Ik ben overtuigd, dat Bung Karno, tot de dag dat hij stierf in 1970, pantjasalist en nationalist is gebleven, en dat alle aantijgingen, dat hij communist zou zijn geworden, abjecte laster zijn geweest van het ergste soort. In zijn in 1965 verschenen autobiografie komt Bung Kar- | |
[pagina 155]
| |
no dan ook herhaaldelijk op deze kwestie verontwaardigd terug. ‘Ik ben in de grond van alles een vriendschappelijk mens,’ zei hij tegen de biografe Cindy Adams. ‘Ik houd van mensen in het Oosten en van mensen in het Westen, zelfs van Tunku Abdul Rahman van Maleisië of van de Britten. Ik houd zelfs van mensen, die me haten. Ik ben niet wraakzuchtig, ook niet jegens hen die kwaadspreken over mij. Wanneer zij weer vriendschap wihen sluiten ben ik daartoe bereid.’Ga naar voetnoot2. Hij voegde eraan toe: ‘Ik had eens gehoord, dat Charles de Gaulle me niet mocht. Desondanks ontmoette ik hem in Wenen. Na die ontmoeting konden we het prima met elkaar vinden.’ Ik kon de situatie in Jakarta vanuit New York moeilijk peilen. Geïnformeerde Amerikanen, als onderminister Roger Hilsman, namen het zeker voor Bung Karno op. Hij memoreerde bijvoorbeeld in To Move a Nation,Ga naar voetnoot3. dat een interviewer op de Amerikaanse televisie in gesprek met de onderminister voor Far Eastern Affairs, Averell Harriman, aan Sukarno refereerde als ‘die communist’. At his crocodile best, Harriman snorted back: ‘He is not a communist, he is a nationalist!’ In de dertig jaar, dat ik in de Verenigde Staten woonde, en een belangrijk deel van die tijd de gebeurtenissen op het UNO-hoofdkwartier volgde, is het me duidelijk geworden dat in vele gevallen niet het ministerie van Buitenlandse Zaken in Washington de dienst uitmaakte maar de CIA. In de dagen dat Adlai Stevenson voor JFK ambassadeur bij de UNO was en de CIA een clandestiene landing op Cuba had gearrangeerd bij de Varkensbaai, hoorde ik Stevenson in de Veiligheidsraad ontkennen, dat de Verenigde Staten bij de invasie op Cuba betrokken waren. JFK's ambassadeur wist niet eens wat er werkelijk gebeurd was en loog te goeder trouw. Zo zou bij de crisis in de Belgische Kongo JFK's minister van Buitenlandse Zaken, Dean Rusk, straal ontkennen, dat CIA-piloten bij het conflict waren betrokken. Zelfs Rusk wist op dàt moment niet wat de CIA uitvrat in Afrika. Pas zéér onlangs heeft professor George McTurnan Kahin samen met zijn vrouw een gedetailleerde studie gepubliceerd, welke de CIA-betrok- | |
[pagina 156]
| |
kenheid bij de opstand op Sumatra in 1958 tegen Sukarno volledig gedocumenteerd in een CIA-kader plaatst. Eens komt er een soortgelijke studie over wat in 1965 in Jakarta gebeurde. Ik heb me jarenlang in New York geërgerd aan de volmaakte onzin, en soms de meest onware beledigingen aan het adres van Sukarno in de Amerikaanse media. Robert Ruark schreef bijvoorbeeld eens: ‘Deze gemene kleine man, die op slinkse manieren aan de macht wist te komen, die met eerbetoon in ons land en op het Witte Huis werd ontvangen, zoals wij steeds weer aan de macht gekomen buschauffeursGa naar voetnoot4. begroeten in een vlaag van wonderlijke onzin, dat wij het recht van zelfbeschikking noemen.’ Ambassadeur Zain werd eens zo boos op journalisten in Washington, en onze eigen diplomaat Huydecoper zal het er wel weer niet mee eens zijn, dat hij uitriep: ‘U kunt het met ons oneens zijn, maar u hebt niet het recht ons te beledigen. U vertegenwoordigt een machtig en rijk land, maar dat geeft u niet het recht ons staatshoofd aan de hand van onwaarheden te belasteren en te beledigen.’ Tegen de schrijver Louis Fischer beklaagde Bung Karno zich hierover al in 1956. Er had weer eens een schandalig verhaal over de Indonesische president in Time gestaan. ‘Ik zal er geen commentaar op geven,’ aldus Bapak, ‘maar zeg mij, Louis, waarom schilderen ze me af als een monster?’Ga naar voetnoot5. Ik heb Louis Fischer uitstekend gekend. Ook hij had de moeite genomen een aantal maanden met Bung Karno op te trekken. Onze mening over Sukarno was eensluidend. Amerikaanse politici bakten het soms nog bruiner dan Amerikaanse journalisten. Senator Wayne Morse uit Oregon, met wie ik het overigens prima kon vinden en met wie ik enige jaren in contact heb gestaan over de ontwikkelingen op Cuba,Ga naar voetnoot6. omschreef Sukarno eens bijna achteloos in een redevoering als ‘een politieke kameleon’. Ik heb daar toen met de | |
[pagina 157]
| |
senator over gesproken en het bleek dus ook, dat hij over Sukarno of Indonesië van toeten noch blazen wist. Ik ben geneigd hieraan toe te voegen: zoals Lubbers, Kooijmans, Kok en Van Mierlo in 1994-1995, toen zij bedachten, dat het juiste moment was aangebroken koningin Beatrix op de verkeerde datum naar Indonesië te sturen. Daarover later meer. De Republikein William Broomfield, sprak in de jaren zestig in het Amerikaanse Congres over Sukarno ‘als een despoot, een Adolf Hitler, een internationale jeugddelinquent’. Hij deed de uitspraak notabene voor de commissie van buitenlandse zaken in het Amerikaanse Congres. De Republikeinse senator Peter Dominick refereerde aan Bung Karno als ‘die bandiet’. Om de woorden van senator Wayne Morse af te maken: ‘Sukarno is een corrupte man, die in bed met de communisten zou liggen indien Amerikaanse dollars hem hier niet vanaf zouden houden’. Zulke teksten kwamen de Indonesische president soms onder ogen. Hij begreep hoe ‘vrije democratische systemen’ werkten. Hij begreep even precies hoe ‘de vrije pers’ opereerde, maar hij kon zich over dergelijk quasi gezaghebbende uitspraken in Washington behoorlijk opwinden. Ik herinner me bijvoorbeeld zijn reactie toen ik met hem in juni 1956 in Italië van Milaan naar Turijn in de presidentiële trein zat en het bekend was geworden dat er een internationaal schandaal was ontstaan inzake de gebedsgenezeres Greet Hofmans, die koningin Juliana en het Oranjehuis in verlegenheid had gebracht. Sukarno en minister van Buitenlandse Zaken dr. Ruslan Abdulgani besloten nog in de trein instructies naar Jakarta te zenden om de Indonesische media vriendelijk te verzoeken deze rel rond het Nederlandse koningshuis zo beschaafd mogelijk te behandelen, of liever helemaal niet. De teneur van de internationale anti-Sukarno-stemming was dus volgens de westerse propaganda, dat hij bij de PKI in bed zou zijn gestapt. Voorop liep Time, zoals gewoonlijk. De publieke opinie diende te worden klaargestoomd, dat de communisten bezig waren Indonesië over te nemen, met uitdrukkelijke steun van Bung Karno. Hetzelfde weekblad leende zich er immers in 1976 voor om Beatrix als links en Claus als ‘een rode sergeant’ af te schilderen? Ik werd daarbij opgevoerd als een journalist die met de KGB bezig zou zijn geweest het | |
[pagina 158]
| |
koningshuis te wippen.Ga naar voetnoot7. Time, gevolgd door De Telegraaf, zag er geen gat in het Nederlandse koningshuis door het slijk te halen, dus was Sukarno slechts een fluitje van een cent als folk-war leader van een veraf gelegen overwegend bruin gekleurd ontwikkelingsland. Professor Noam Chomsky van het Massachusetts Institute of Technology schreef Problems of Knowledge and Freedom.Ga naar voetnoot8. Hierin behandelde hij, wat hij noemde ‘de verachtelijke houding van de club van rijke landen’ jegens leiders van landen uit de ontwikkelingswereld, als Indonesië in 1965. Time schreef op 15 juli 1965, tien weken voor de Suharto-coup, dat de PKI door toedoen van Bung Karno drie miljoen leden had, terwijl nog eens 14 miljoen arbeiders en rodejeugdorganisaties de partij steunden. Vier jaar later, in 1969, dus na het door Suharto ingerichte massale bloedbad tegen Sukarno-aanhangers en communisten, publiceerde Time op 13 juni een overzicht van het ‘rode gevaar’ in de wereld. Er zouden op de planeet 45.200.000 communisten zijn verdeeld over 88 partijen. Indonesië was volgens Time gezakt van 17 miljoen naar 5000. En deze 5000 waren de dan voornamelijk overgebleven partijleden van de PKI van weleer. Ik schreef dus een brief naar de redactie van Time om te informeren naar wat er met de vermiste 16.995.000 Indonesische PKI'ers gebeurd zou kunnen zijn. Op 27 augustus 1969 zond de Time-redactie een antwoord: ‘Time-lezers zijn volledig geïnformeerd over het afslachten in Indonesië van honderdduizenden mensen, die communisten waren of voor communisten werden gehouden. Als nieuwsmagazine hebben we maar beperkte ruimte te onzer beschikking etcetera.’ Uiteraard werd de aanstichter van het bloedbad, Suharto, niet genoemd. Hij was tenslotte de door Washington en de CIA voorgesorteerde Indonesische generaal, die de liquidatie van links in Indonesië diende uit te voeren. Sukarno vocht niet alleen in Amerika en de wereld tegen een opzettelijk vervalst beeld, dat hij communist zou zijn geworden. Ook in Indonesië zelf waren er langzamerhand groeiende aantallen mensen opgestaan, die de buitenlandse | |
[pagina 159]
| |
vrees voor de PKI begonnen te delen. Zelfs in zijn onmiddellijke officiële kring van medewerkers werd hij maar al te vaak niet echt begrepen. Bung Karno was een leider, die ongeacht persoonlijke voorkeur rigoreus alle politieke groeperingen in Indonesië dezelfde aandacht en rechten wilde toegekend zien. Dit werd hem door velen met een minder zuivere instelling ten aanzien van democratische grondbeginselen niet in dank afgenomen. In dit verband vertelde Ruslan Abdulgani mij eens het volgende. Jarenlang verkeerde hij in de onmiddellijke nabijheid van Bapak. Hij was één van diens voornaamste adviseurs. Hij was onder meer voorzitter van de Dewan Nasional,Ga naar voetnoot9. welke involge de grondbeginselen van de ‘geleide democratie’ de parlementaire democratie moest indonesianiseren. Abdulgani noemde zijn president un père terrible. Waarom? Ik geef een voorbeeld. Sukarno zat eens op het paleis te praten met Wilopo (PNI), Sakirman (PKI), Idham Chalid, (Nahdatual Ulama), Arudji (PSSI) en Pak Ruslan zelf. Partijgenoot Wilopo van Sukarno's PNI stelde wijzigingen in een te vormen nationaal politiek eenheidsfront voor welke ten nadele van de PKI zouden uitvallen. Bung Karno had Wilopo door en glimlachte naar hem. ‘Ik ken jou,’ aldus de president.’ Jij wil de PNI meer zetels bezorgen. Je bent als Ruslan, die ook van mening is, dat alles wat ik doe de PKI ten goede komt en de PNI schaadt.’ Vervolgens wendde Bapak zich tot Sakirman (PKI). ‘Deze heren,’ zei Bung Karno, ‘zijn van mening, dat omdat de PKI mijn aangenomen zoon is, deze partij mij dierbaarder zou zijn dan mijn eigen kind, de PNI’. Ruslan vertelde mij dit jaren later in mijn drive-in-woning in Amsterdam-Noord. Het verschrikkelijke was, dat hij kennelijk de pointe van de uitspraak van president Sukarno volledig had gemist. Want wat was dr. Abdulgani's vervolg en commentaar? ‘Je kunt je onze verlegenheid voorstellen, Wim. Waarom moest hij de opmerking gericht tègen de PNI in het bijzijn van andere politieke leiders maken? En vooral in het bijzijn van de PKI?’ Bung Karno had een schitterende beeldspraak gebruikt om een hernieuwde liefdesverklaring aan het adres | |
[pagina 160]
| |
van zijn eigen PNI af te steken en zijn naaste medewerker interpreteerde het als een liefdesverklaring aan de PKI. Wat de president de heren feitelijk had willen voorhouden was: ‘Ik ben eerlijk. Ik ben hier in het Merdeka-paleis voor alle Indonesiërs, ook de PKI. Ik wil rechtvaardig zijn. Ik zit hier niet om mijn eigen kind voor te trekken op mijn stiefkind.’ Wat ik in een terugblik op de eerste president van Indonesië misschien het meeste zou willen benadrukken, is dat de tragiek van zijn leiderschap werd gekenmerkt door het feit, dat hij over geestelijke capaciteiten beschikte, die veel verder reikten dan die van de mensen waarmee hij moest werken, om over sergeanten, die het tot generaal hadden gebracht, zelfs nog maar niet te spreken. Meer dan elf jaar detentie in afzondering tijdens de laatste jaren van het kolonialisme hadden hem praktisch in de gelegenheid gesteld te lezen, te lezen en nog eens te lezen, en de tijd te hebben zijn verworven kennis in alle rust te verwerken. Hij kon zijn brein naar een voor Indonesië ongekend hoog internationaal niveau van intellectuele geaardheid en training tillen. In die zin konden vele landgenoten hem eigenlijk niet volgen. Toen de roes van de bevrijding van het kolonialisme en imperialisme was uitgeraasd, onderscheidden Indonesiërs zich grosso modo niet van bewoners van andere nieuwgeboren Afro-Aziatische landen: het onderlinge touwtrekken om persoonlijk voordeel en macht begon opnieuw van voren af aan. Indonesië was in 1965 rijp voor een coup. |
|