Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Verenigde Naties (1962)intussen waren de onderhandelingen over Nieuw-Guinea in Middleburg, Virginia, op gang gekomen. Jhr. mr. J.L.R. Huydecoper van Nigtevecht heeft tot dusverre ongetwijfeld het meest waardevolle verslag over de gang van zaken uit die dagen gepubliceerd, dit met steun van het Prins Bernhard Fonds.Ga naar voetnoot1. Ik leerde Huydecoper in 1957 in Jakarta als jong diplomaat kennen. Hij heeft er van 1956 tot 1959 gezeten. Door de die dagen niet-bestaande officiële contacten, zeker niet met president Sukarno zelf, was hij nooit in de gelegenheid de hoogste gezagsdragers in Indonesië vertrouwelijk te ontmoeten. Het gevolg is dan ook, dat hij in retrospect in deze studie ontstellende onzin debiteert over de eerste president van de Indonesische Republiek. Huydecoper schildert Bung Karno bijvoorbeeld afals ‘onberekenbaar van karakter,’ om een willekeurig voorbeeld te noemen. De Hollandse diplomaat was vier jaar oud toen Bung Karno in Bandung afstudeerde als civiel-ingenieur en zijn kruistocht om zijn land van het kolonialisme te bevrijden aanving. Ik denk, dat Sukarno het niet tot vader van de natie zou hebben gebracht als hij niet over uitzonderlijke standvastigheid van karakter had beschikt om met ijzeren volharding het gevecht tegen het imperialisme tot het bittere einde te volbrengen. Wanneer Huydecoper bij herhaling Bung Karno citeert, dat hij eens gezegd zou hebben ‘een Nieuw-Guinea-fanaticus’ te zijn, geeft hij slechts aan nooit enig benul te hebben gehad van wie de leider der Indonesische Revolutie in werke-lijkheid is geweest. Als hij die uitspraak ooit deed was dit ton- | |
[pagina 138]
| |
gue in cheek bedoeld. Een fanaat had niet van 1945 tot 1962 gewikt en gewogen, hoe hij het gebiedsdeel Nieuw-Guinea zonder een nieuwe oorlog uit de klauwen van Den Haag kon wurmen. De ‘fanaticus’ Bung Karno was de eerste en laatste leider van het nieuwe Indonesië, die oprecht begaan was om een streep onder het verleden te zetten om op de eerste plaats juist met Nederland een nieuw begin te maken. Dit facet van Bung Karno's mindscape kende oud-ambassadeur Huydecoper dus ook niet. Ik daarentegen wist dit exact. Paul Rijkens, Koos Scholtens, Emile van Konijnenburg, Cornelis Verolme, de diamantair Asscher en andere landgenoten die gedurende die moeilijke jaren wèl met hem in contact kwamen, deelden deze mening. Maar het adagium, dat het gemakkelijker is om een atoom te splitsen dan een vooroordeelGa naar voetnoot2. gaat natuurlijk ook ten aanzien van de heer Huydecoper op. Ook Zairin Zain ontloopt diens karakterologische analyse niet, die overigens evenzeer de plank misslaat als Huydecopers opmerkingen over Sukarno. Zain kende hij dus wèl, omdat de ambassadeur in Washington nauw bij de onderhandelingen in Middleburg was betrokken. ‘De interventies van Zain,’ aldus Huydecoper, ‘droegen een geheel eigen karakter. Zij blonken uit in scherpte, en soms zelfs in grofheid van taal. Zij waren dikwijls overladen met beschuldigingen aan het adres van Nederland in verband met vermeende en reële wandaden in het verleden. Zij hadden vrijwel steeds het gevolg, dat de besprekingen een pijnlijk karakter kregen en dat we van de constructieve weg afraakten.’ ‘Ik geloof,’ aldus ambassadeur Huydecoper, ‘dat er twee verklaringen voor dit optreden waren. In de eerste plaats was Zain zelf bang dat hij door zijn landgenoten als te pro-Nederlands zou worden beschouwd in verband met zijn vele en langdurige betrekkingen met ons land. Hij sprak ook wel eens over die vrees met ons. En hij sloeg die agressieve toon nooit tegenover ons aan als er geen Indonesiërs in de buurt waren.’ Huydecoper tekende een karikatuur van Zairin Zain, volledig in strijd met zoals ik deze Batakker over een periode van meer dan twintig jaar heb gekend. Keer op keer benadrukte | |
[pagina 139]
| |
hij, dat je Nederlanders de Indonesische standpunten bestemd voor westerse oren duidelijk moest maken. Vergeleken bij andere onderhandelaars uit die dagen als Sudjarwo, Malik of Sukardjo Wirjopranoto zal Zain in de ogen van Huydecoper inderdaad kasarGa naar voetnoot3. zijn overgekomen. Maar de veronderstelling, dat ambassadeur Zain bevreesd zou zijn geweest door eigen mensen om als te pro-Nederlands te worden beschouwd, was een absurde Hineininterpretierung, die werkelijk nergens op sloeg. Zain was recht door zee en niet pinter busuk’Ga naar voetnoot4. zoals Huydecoper hem portretteert. De Nederlandse diplomaat en amateur-psycholoog prepareert over zijn Indonesische collega onverteerbare rauwkost. Op 15 augustus 1962 werd het akkoord over Nieuw-Guinea in de zaal voor de Veiligheidsraad van de UNO in New York getekend. Luns liet deze capitulatieklus aan zijn ambassadeur in Washington, dr. J.H. van Roijen over. Ik volgde op de perstribune het einde van de Nieuw-Guinea-soap en besefte, dat er zeventien jaar in Den Haag voor nodig waren geweest om nieuwe realiteiten in Azië vierkant onder ogen te zien, en bovendien een schop van JFK onder de derrière van de heer Luns, want anders zouden op 15 augustus 1962 bloedige gevechten op grote schaal aan de orde van de dag zijn geweest. De UNO zou eerst een kort mandaatschap over Irian-Barat voeren, waarna uiteindelijk de rood-witte Indonesische vlag permanent zou worden gehesen. Sukarno kreeg in 1962 naast het afronden van de heibel over de Papoea's een geheel andere tegenslag te verwerken. Zijn rechterhand, de technocraat ir. Djuanda, zou onverwacht overhjden. Zij hadden juist samen een meerjarenplan (DEKON) voor financieel-economische hervormingen opgesteld. Na het wegvallen van Djuanda vormde Bung Karno op de post van eerste minister een driemanschap bestaande uit Subandrio, Chairul Saleh en Johannes Leimena. De president ging er al jaren abusievelijk van uit, dat zijn directe omgeving uit patriotten bestond, die even gemotiveerd en natiegebonden waren als hij. De genoemde drie heren konden in de praktijk elkaar niet luchten of zien. Bovendien zouden Su- | |
[pagina 140]
| |
bandrio en Saleh wedijveren over een mogelijke opvolging van Sukarno. Daarnaast bestond er groeiende onrust in het Indonesische leger, waarvan me de bewijzen ongevraagd werden gebracht door generaal Nasutions speciale boodschapper Ujeng Suwargana. Ik nam hem mee naar mijn lievelingsrestaurantje in Greenwich Vihage, genaamd ‘Finale,’ met een binnenhof je gevuld met dinertafels. Tijdens dit gesprek werd duidelijk dat er een Dewan DjendralGa naar voetnoot5. was gevormd, met het ultieme doel Bung Karno af te zetten. Generaal Nasution zou president van de Republiek worden. Op mijn vraag wanneer de legercoup in Jakarta werd verwacht wilde hij slechts antwoorden: Wait and see! Onmiddellijk besprak ik deze informatie met ambassadeur Sukardjo Wirjopranoto, die zichtbaar schrok. Wist hij wie Ujeng was? ‘Ja, een zwamneus!’ Hij adviseerde me er verder niets van aan te trekken. ‘Moet Bung Karno niet worden gewaarschuwd?’ ‘De president weet alles,’ zei de ambassadeur. De zaak het me niet los. Een paar weken later arriveerde een andere vriend in New York, kolonel Sriamin, die zich met de kina-industrie in Indonesië bezighield. Ik nam hem mee naar hetzelfde restaurant. Hij vond de veronderstelling, dat hoge Indonesische officieren een staatsgreep voorbereidden, volmaakt belachelijk. ‘Geen sprake van. Waar haalt u de onzin vandaan?’ Maar Sriamin wist niet wie Ujeng Suwargana was, laat staan dat deze meneer inderdaad als rechterhand van Nasution optrad. De zaak liet me beslist niet los. Opnieuw ging ik naar ambassadeur Sukardjo Wirjopranoto, die nu bereid was een brief van mij voor de president met de diplomatieke koerier mee te geven. Op 28 juni 1962 gaf ik een lezing aan de Universiteit van Wisconsin in Madison. Ik vertelde de studenten, dat volgens inlichtingen direct afkomstig uit de omgeving van Nasution, een legercoup in Jakarta in de maak zou zijn. De Associated Press verspreidde een uittreksel van mijn toespraak. Felle ontkenningen vanuit Jakarta volgden.Ga naar voetnoot6. Ook een legerwoordvoer- | |
[pagina 141]
| |
der mengde zich in het brouhaha. Opvallend was overigens dat Nasution enkele weken later naar een meer ceremoniële post werd weggepromoveerd en generaal Yani de leiding van de landstrijdkrachten kreeg toegewezen. Gedurende 1962-1963 balanceerde Sukarno verder tussen democratische veelpraterij en zijn geleide-democratie concept van regeren met een sterke arm. Eigenlijk maakten het presidentiële kabinet en de Opperste Adviesraad (DPA) de dienst uit in het land. Hij had zijn handen vol de ruziënde heren er voortdurend aan te herinneren, zoals hij ook in zijn autobiografie aangaf: ‘Ik wil hier geen geouwehoer hebben.’ ‘Laten jullie je partijjasjes nu eens voor één keer thuis,’ waren zijn vermanende woorden. ‘Het gaat nu om de opbouw van het land. Of zet die politieke jasjes eerst maar in bleekwater!’ Een andere niet meer weg te denken tegenslag was in 1963 de moord op president Kennedy in Dallas. Bung Karno had zwaar in de jonge Amerikaanse president geïnvesteerd. Hij was tweemaal bij hem in Washington op bezoek geweest. Robert Kennedy bezocht tweemaal Indonesië. Niet dat dit betekende, dat het CIA-gekonkel in Indonesië was stopgezet, maar de betrekkingen met de Verenigde Staten hadden een betrekkelijke fase van rust gekend, zeker ook met Howard Jones als ambassadeur in Jakarta. De dood van JFK bracht snelle veranderingen. Het vreedzame interregnum tussen Washington en Jakarta was van de ene op de andere dag voorbij. Vrijwel direct nadat het noodlot hem op het Witte Huis had gebracht tekende Lyndon B. Johnson een decreet, waarbij de vurige wensen van de CIA werden ingewilligd, namelijk om het vanuit China opdringende communisme in Vietnam tegen te houden, zoals in de jaren vijftig in Korea was gebeurd. Dit besluit bracht het volle gewicht van de Amerikaanse militaire machine in actie in wat Bung Karno beschouwde als zijn directe Indonesische Lebensraum. Nu waren de Hollanders eindelijk uit dit strategisch belangrijk gebied - met inbegrip van het vliegdekschip ‘Karel Doorman’ - opgelazerd en prompt streken honderdduizenden Yankees neer om dood en verderf te zaaien. De LBJ-operatie in Zuidoost-Azië was anathema voor Sukarno. Ook Maleisië was in zijn optiek een semi-kolonie gebleven, zeker zolang zich Britse strijdkrachten en bases op het Maleisische grondgebied bevonden. | |
[pagina 142]
| |
Intussen was ik als diens buurman on speaking terms met ‘professor’ Verrips geraakt. Om te beginnen voelde ik me jegens mijn toen bejaarde ouders verplicht hen op geen enkele manier aan gevaar bloot te stellen vanwege een guerrilla mijnerzijds tegen deze CIA-spion. Hij overhandigde me een gedetailleerde analyse van de ontwikkelingen in Indonesië, waaruit bleek dat hij opzienbarend goed geïnformeerd was. Minister Subandrio werd geschetst als een levensgevaarlijke intrigant - wat voor mij al heel lang oud nieuws was - wiens optreden de traditionele balanceerkunst van Bung Karno, om het leger en de PKI in vruchtbare coëxistentie in toom te houden, in gevaar had gebracht. Het politieke evenwicht tussen tentaraGa naar voetnoot7. en de Partai Kommunis Indonesia was zelfs verbroken. Hierdoor was de regering Sukarno, in het Verripsrapport als dictatuur omschreven, in gevaar. Het was sedert september 1962 als geheim stuk in omloop gebracht. Het zou tot 1965 duren, dus tot het veertigste jaar van Sukarno's leiderschap, dat het door hem geconstrueerde politieke kaartenhuis uiteindelijk uiteen zou vallen. Het door ‘professor’ Verrips aan mij overhandigde CIA-rapportGa naar voetnoot8. lag voliedig in het verlengde van de gesprekken, die ik met Nasutions afgezant, Ujeng Suwargana had gehad. In 1962 kwamen de staatshoofden van Malakka, de Philippijnen en Indonesië in Manilla bijeen om de ontwikkelingen in Zuidoost-Azië van toen te bespreken. JFK was nog president en een grootscheepse Amerikaanse oorlog in dit gebied werd niet voorzien. Het accent viel toen op de aanstaande totstandkoming van de Maleisische Federatie, samengesteld uit Britse restanten van het kolonialisme in de regio. Besloten werd dat de kroonkoloniën Saba en Serawak, evenals het protectoraat Brunei bij een te organiseren referendum in alle vrijheid over hun toekomst zouden gaan beslissen. De UNO zou het referendum organiseren en toezicht houden. Jakarta en Manilla zouden waarnemers zenden. Tègen deze afspraken in, en met steun van Washington en Londen, drukte Malakka op 16 september 1963 de zaak gewoon dóór en werd de Maleisische Federatie uitgeroepen, | |
[pagina 143]
| |
waar Brunei overigens niet aan deelnam. Sukarno was woedend. Per fait accompli had het Westen tegen de uitdrukkelijke afspraken van de Zuidoostaziatische mogendheden onderling, naar eigen goeddunken en willekeur gehandeld. Het Westen behield hiermee in Kuala Lumpur een stevige vinger in de pap, wat de plannen voor een fullscale oorlog tegen het communisme in Vietnam hielp bevorderen. Engeland kon, indien zij dit wenste, haar militaire bases in Maleisië behouden, zoals de Amerikanen in de Philippijnen over sterke bases voor luchtmacht en vloot beschikten. In Sukarno's ogen waren de broedervolkeren op de Philippijnen en het schiereiland Maleisië nog altijd niet vrij en onafhankelijk. De Indonesische president riep ambassadeur Howard Jones bij zich en wees er in scherpe bewoordingen op, dat men zelfs de uitkomst van een te houden referendum niet had afgewacht en unilateraal, in strijd met de gemaakte afspraken, een nieuwe staat in het gebied had geproclameerd. Indonesië was immers de dominerende factor in de Straat van Malakka. Bung Karno beschouwde de hele affaire, zoals hij in zijn autobiografie stelde, ‘een principekwestie’. De tijd was lang voorbij dat westerse mogendheden, inclusief Verenigde Staten, in zijn gebied konden doen en laten wat men wilde, laat staan in Kuala Lumpur via stromannetjes de lakens blijven uitdelen. Op 16 september 1963 kondigden Indonesië en de Philippijnen simultaan aan, dat zij de Federatie Maleisië diplomatiek niet zouden erkennen. Daarop bekogelden jongeren in Kuala Lumpur de Indonesische ambassade. In Jakarta bestormden natuurlijk onmiddellijk Indonesische jongeren de ambassades van Maleisië en Groot-Brittannië. De Britse ambassadeur, Sir Andrew Gilchrist, stuurde vervolgens zijn militaire attaché het dak op om een provocerend doedelzakconcert te geven. Dit bracht de bestormers tot razernij. Zij braken door de hekken en staken de Rolls Royce van de ambassadeur in de fìk. Op 17 september 1963 verbrak Maleisië de diplomatieke betrekkingen met Indonesië. Op 18 september escaleerde in Jakarta de zaak opnieuw en stakenjongeren ditmaal de Britse ambassade in brand. Zodoende begon de confrontatiepolitiek tussen de buurlanden Maleisië en Indonesië, welke al vele jaren in westerse media en analyses als een hersenspinsel van een me- | |
[pagina 144]
| |
galomanische Bung Karno wordt voorgesteld. Ook in de confrontatie met Kuala Lumpur had hij principieel en fundamenteel gelijk. Op 5 oktober 1964 landde ik, zelf op weg naar het strijdtoneel in Vietnam, in Kuala Lumpur. De sfeer was er inderdaad die dagen alsof het land nog vanuit Londen werd bestuurd. Ik bezocht de minister van Voorlichting, Bin Abdul Rahman, een amice van ambassadeur Zain, die ik eerder in New York had leren kennen. Hij zei me tot mijn verbazing, dat de regering van Maleisië daadwerkelijk bevreesd was, dat Sukarno dezelfde argumenten zou gaan hanteren als bij de bevrijding van Nieuw-Guinea. ‘Wat kent men Bung Karno hier slecht,’ antwoordde ik. ‘Daar gaat het immers helemaal niet om? Op Irian-Barat streed Indonesië voor de completering van de bevrijding van Nederlands-Indië. Hij is echt geen bruingekleurde imperialist, die uit is op het onderdrukken van broedervolkeren. Hij is uit op de bevrijding van Maleisië. De bevrijding van Britse en Amerikaanse invloeden hier, om niet te spreken van westerse militaire bases. Bovendien heeft uw land zich niet gehouden aan de te Manilla gemaakte afspraken. De Maleisische Federatie is als een westerse overval voor de buurlanden tot stand gekomen.’ ‘Ja, maar de Indonesische ambassadeur, generaal Gusti Djatikusomo leidt in ons land een uiterst geheime subversieve operatie onder de codenaam Zeus. Via Singapore zijn reeds tientallen Indonesische geheime agenten ons land binnen gebracht. Bovendien schaart Peking zich openlijk aan Sukarno's zijde, wat de onzekerheid onder ons doet toenemen,’ antwoordde minister Rahman. ‘Natuurlijk ondersteunt China iedere actie gericht op het beëindigen van de militaire aanwezigheid van een westerse superpower en haar Britse bondgenoot in de onmiddellijke nabijheid van China en Indonesië. Waarom staat Maleisië niet echt op eigen benen en houdt u niet op onder een westerse paraplu te kruipen? Sukarno interpreteert die houding als een vorm van verraad aan een onafhankelijk en autonoom Azië.’ |
|