Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
New York (1961)medio november bereikten de diplomatieke activiteiten in en rond de Verenigde Naties een nieuw hoogtepunt. Ook prins Bernhard en Paul Rijkens arriveerden, natuurlijk in het diepste geheim. Uit Jakarta kwamen opnieuw minister Subandrio en Bung Karno's reizende ambassadriceGa naar voetnoot1. Madame Supeni. Eveneens was de heer Frijthof, ahas Emile van Konijnenburg, incognito uit Den Haag binnengevlogen. Het zou allemaal een onheilspellende stilte voor een nieuwe storm blijken in te luiden. 17 november 1961 riep ambassadeur Zain me met spoed naar zijn suite in het ‘Olcott Hotel’. Hij kwam vanwege het vroege uur in sarong uit de slaapkamer. Emile van Konijnenburg zou hebben gedreigd af te treden als vice-president van de KLM. De nieuwe president-directeur, drs. E.H. van der Beugel, een notoire handlanger van Luns, had geëist dat Pak Kelintji zich niet meer met de Nieuw-Guinea-zaak zou bemoeien. Hij weigerde dit. Dr. Zain vroeg me onmiddellijk naar Nederland te vliegen en Van Konijnenburg van diens dreigement af te brengen. Op 19 november ontmoette ik het echtpaar Van Konijnenburg in het Amsterdamse ‘American Hotel’. Ik kreeg afschriften van zijn briefwisseling met Van der Beugel.Ga naar voetnoot2. ‘Ik ben nu voor het koninkrijk persona non grata geworden,’ vertelde hij. De actie was ontketend door S.I. baron van Tuyll van Serooskerken van het ministerie van Buitenlandse Zaken, die uiteraard met medeweten van Luns de KLM een ultimatum had gesteld, om Van Konijnenburg in de ban te doen.Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 118]
| |
Pak Kelintji had drie advocaten plus professor F.J.F.M. Duynstee geraadpleegd en zei: ‘Het is nu dus totale oorlog. Je moet het nu alleen nog hebben van de fouten die de tegenpartij maakt. Luns heeft al gezegd: “Van Konijnenburg zal tekenen uit broodnood.”’ Dàt was de prijs, die Van Konijnenburg betaalde voor zijn kennis van zaken van Indonesië en zijn zéér persoonlijke vriendschap met Sukarno. Ik zou pas in 1991 over tientallen geheime codeberichten van Buitenlandse Zaken komen te beschikken, die aantoonden hoe Luns, en Buitenlandse Zaken, dus de Nederlandse staat, er jarenlang op uit waren geweest, niet alleen om ook mij permanent persona non grata te verklaren, maar om mij met alle ter beschikking staande middelen tot de bedelstaf te brengen. Ik keerde de avond van 19 november 1961 onmiddellijk per KLM naar New York terug en rapporteerde aan professor Yamin en ambassadeur Zain in het ‘Plaza Hotel,’ dat Van Konijnenburg zou heroverwegen zijn portefeuille bij de KLM ter beschikking te stellen. Een nieuwe rel was alweer in de maak. Ditmaal waren prins Bernhard en Paul Rijkens opnieuw samen in New York en natuurlijk was het weer allemaal ‘toevallig’. Deze keer liep de zaak voldoende uit de hand om er naar Nederlandse begrippen een schandaal van enig formaat van te maken. Rijkens ging ambassadeur Schürmann keurig vertellen, wat hij met de Indonesiërs had uitgespookt. Brave Schürmann lichtte minister Luns in. En Luns, op zijn beurt, schakelde een mannetje bij De Telegraaf in en de poppen waren aan het dansen. Paul Rijkens voelde zich geroepen om publiekelijk een brief te publiceren waarin hij zich voor het verdere verloop van het leven van zijn vriend, de prins, distantieerde. Hij legde bovendien vrijwel al zijn prominente functies neer, te beginnen de functies waarin Z.K.H. en de heer Rijkens persoonlijke bemoeienissen hadden. Van Konijnenburg had gelijk, de Haagse venijnigheid escaleerde en ging in de richting van een guerrillabeweging. Als dat gebeurt staan de inlichtingendiensten te trappelen om hun altijd jeukende handen aan het werk te zetten. Voor Rijkens stond vast, dat ik, te beginnen met de onthullingen in Vrij Nederland misschien de afgelopen vijf jaar nuttig werk voor de groep-Rijkens had verricht, maar ik had nu, wat de Amerika- | |
[pagina 119]
| |
nen noemen, outlived my usefulness. In de ogen van Rijkens liep ik voor de voeten, terwijl ik met diens uitglijders in New York verder niets te maken had gehad. Ik verdenk hem er van, dat Rijkens de prins heeft gevraagd hoe men zich van mij op een effectieve manier kon ontdoen. Bernhard, sinds de dagen in Londen bevriend met president Franklin D. Roosevelt, Allen Dulles (CIA) en generaal Walter Bedell Smith, wist raad. Een paar telefoontjes naar bevriende relaties toverden de Nederlander Werner Verrips uit de hoed van de undercover boys. ‘Web’ was een zware jongen, die van wanten wist. Reeds in 1950 bevond hij zich in Indonesië, na te zijn overgelopen van de sovjet-spionagediensten in Azië naar de CIA. ‘De Amerikanen betaalden beter,’ was zijn verklaring. Washington wilde toen al Sukarno wippen. Verrips had een knokploeg gevormd om Bapak naar de andere wereld te helpen. Terwijl de operatie in een ver gevorderd stadium was, trok Washington de opdracht aan Verrips onverwachts in. Hij voelde zich verraden, ontving geen fondsen meer en wilde zijn jongens uitbetalen en niet in de steek laten. Goede raad was duur. Op 20 december 1950 pleegde Verrips vervolgens met zijn boys een overval op de Javase bank in Surabaja en ging er met vier miljoen rupia's vandoor, in die dagen een poet van aanzienlijke omvang. Het PvdA-kamerhd Frans Goedhart zou in zijn boekje Een Revolutie op DriftGa naar voetnoot4. in hoofdstuk 3 Verrips als verzetsheld afschilderen en de bankroof in Surabaja nader uiteenzetten en toelichten, zelfs vergoelijken. Paul Rijkens verzocht die dagen de heer Van Konijnenburg om Werner Verrips aan mij voor te stellen. Pak Kelintji telegrafeerde de manager van de KLM in New York, H.J. van der Jagt met het verzoek Web bij mij te brengen. Verrips bleek al enige tijd in Manhattan te zijn en had ook ambassadeur Zairin Zain proberen te bereiken met de mededeling dat kamerleden J.G. Suurhoff en Frans Goedhart in het geheim naar Amerika waren gekomen om te onderhandelen met de Indonesiërs over Nieuw-Guinea. De ambassadeur rook lont en kwam zelfs niet aan de telefoon, liet het afhandelen van Verrips aan zijn assistent, Bob Tapiheru, over. Dr. Zain had eveneens zijn voormalige militair attaché in Bonn, kolonel Pand- | |
[pagina 120]
| |
jaitan verzocht hem inlichtingen te verstrekken omtrent de figuur Verrips.Ga naar voetnoot5. Op 28 november 1961 bezocht ik dr. Zain op diens verzoek in het ‘Olcott Hotel’ en nam ik kennis van het bestaan van ‘een professor Verrips,’ die de kamerleden begeleidde naar New York en met ons in contact probeerde te komen. Even later belde Van der Jagt van de KLM. Pak Kelintji liet vragen of ik een gesprek wilde hebben met professor Verrips. Ik ontmoette hem een paar uur later in het ‘Roosevelt Hotel’ voor een sandwich. Van der Jagt bracht hem mee en stelde hem voor. Met één oogopslag wist ik dat deze mij onbekende heer in ieder geval geen hoogleraar was, eerder een ‘zware jongen’ op oorlogspad. Ik was dus op mijn hoede. Hij praatte honderduit en het regende bedreigingen aan mijn adres. ‘Generaal Nasution heeft een broertje dood aan jou, ook omdat je in de Verenigde Staten bekend hebt gemaakt, dat hij in West-Duitsland in het geheim besprekingen had gevoerd met staatssecretaris Van Houten. Bedenk wel, ze kunnen je ieder moment laten verdwijnen.’ Hij vroeg opnieuw om professor Yamin en dr. Zairin Zain ervan te overtuigen dat het van eminent belang was, dat hij hen kon ontmoeten. Hij vroeg me een persoonlijke brief van Emile van Konijnenburg aan professor Yamin te geven, waarmee hij wilde onderstrepen door de heren van Rijkens op me af te zijn gestuurd. En, hij had zelf een brief aan Yamin geschreven. ‘Lees maar, het gaat ook over jou’. In uitzonderlijk slecht gesteld Nederlands pleitte deze ‘professor’ Verrips bij mijn Indonesische vrienden om mij binnen de kortste keren als een baksteen te laten vallen. Ik spoedde me naar het ‘Plaza Hotel’. In consternatie luisterden professor Yamin en ambassadeur Zain naar de details, die aangaven, dat er ‘een mysterieuze heer’Ga naar voetnoot6. binnen de groep-Rijkens was geparachuteerd met schijnbaar twee principale | |
[pagina 121]
| |
opdrachten: een gesprek van Suurhoff en Goedhart organiseren op hoog Indonesisch niveau en vervolgens mij hetzij goedschiks hetzij kwaadschiks buiten gevecht te stellen. Yamin en Zain vroegen mij opnieuw nog dezelfde avond naar Nederland te vliegen en de groep-Rijkens, hefst bij monde van Emile van Konijnenburg mee te delen, dat het onaanvaardbaar was dat de inlichtingendiensten een medewerker binnen onze groep zouden brengen. Dr. Zain had namelijk onmiddellijk gereageerd met: ‘Dit zijn spionageactiviteiten’. Ik moest het ‘onaanvaardbaar’ aan Van Konijnenburg overbrengen. Dit zou ik de volgende dag in het Amsterdamse ‘American Hotel’ doen. Ik keerde direct naar New York terug. Noch de Indonesiërs, noch ik wisten, dat Paul Rijkens en Van Konijnenburg de heer Verrips inmiddels als ‘naaste medewerker’ beschouwden en tegen ons werd hier dus ook over gelogen. Het wordt overigens allemaal nog veel gekker dan het nu reeds is. Intussen sprak Bung Karno op 30 november 1961 voor toekomstige officieren in Bandung. ‘Het Indonesische volk zal het Irian-Barat-vraagstuk met of zonder de UNO oplossen. We kunnen niet langer wachten met het bevrijden van ons grondgebied.’ De druk om toenemende militaire actie nam gestadig toe. De president vroeg aan professor Yamin, dr. Ruslan Abdulgani en schout-bij-nacht Martadinata een formule te vinden waarbij het initiatief om Irian-Barat over te nemen bij Jakarta zou komen te liggen. Pak Ruslan vertelde me later: ‘Bapak wilde, dat wij swasembadaGa naar voetnoot7. toepasten, wat een typisch Javaanse kronkel is, die voor jullie Hoüanders nauwelijks is te vertalen. Op die manier is het Trikora Commando voor de bevrijding van Irian-Barat tot stand gekomen, waarvan Suharto de commandant werd. Wij kozen natuurlijk Jokjakarta voor de plaats van afkondiging van het begin van de bevrijdingscampagne voor Irian-Barat. We zijn allemaal met Bapak mee gegaan, dertig ministers, de chefs van staven en wel veertig ambassadeurs en gezanten,’ aldus Abdulgani. Dit gebeurde op 19 december 1961. Bung Karno zei: ‘Ik, president van de Republiek Indonesia en opperbevelhebber van de centrale organisatie, welke is belast met de bevrijding van Irian-Barat en het verijdelen van de | |
[pagina 122]
| |
oogmerken van de Nederlanders aldaar, heb de gewapende macht gelast om zich te allen tijde gereed te houden indien ik op een later tijdstip ertoe mocht besluiten uitvoering te geven aan de plicht en de taak om Irian-Barat te bevrijden van de ketens van het Nederlandse kolonialisme.’ Hij vervolgde: ‘Aangezien de Nederlanders blijven volharden in het voortzetten van het kolonialisme in ons vaderland, draag ik alle Indonesiërs op - ook zij die in Irian-Barat wonen - mijn bevelen uit te voeren. Wij zijn geboren in de vlam van de revolutie en zullen vechten tot ons hele land is bevrijd. Wij zijn geen natie van bedelaars maar een natie van strijders. De Nederlanders hebben beloofd de soevereiniteit over het hele gebied van voormalig Nederlands-Indië te erkennen, maar zij hebben ons alleen maar voor de gek gehouden.’ President Kennedy schreef Bung Karno onmiddellijk een brief met het dringende verzoek de kwestie vreedzaam te regelen. Jaques de Kadt (PvdA) vroeg in het parlement om het aftreden van Luns. Ambassadeur Zain werd ontboden bij de onderminister voor Aziatische aangelegenheden, Averell Harriman. Zain verklaarde tegenover de Amerikaanse pers na afloop, dat de situatie in Indonesië over de Irian-kwestie op een kookpunt was beland. Reeds op 22 december 1961 maakte minister Dean Rusk bekend, dat Robert Kennedy (minister van Justitie) een wereldreis zou gaan maken en zowel Den Haag als Jakarta zou aandoen. Eindelijk besefte men ook aan het Binnenhof, dat er iets moest gebeuren. Premier Jan de Quay deelde mee, dat ‘een open discussie’ tussen Nederland en Indonesië op diplomatiek niveau op gang gebracht zou worden. Te Makassar werd opnieuw een aanslag op president Sukarno gepleegd. Drie omstanders werden gedood: 28 personen werden gewond. Bapak bleef ongedeerd. |
|