Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Verenigde Naties (1961)luns hield 26 september 1961 een rede van twaalf pagina's voor de Algemene Vergadering van de UNO, waarvan er acht aan de kwestie Nieuw-Guinea waren gewijd. De essentie van zijn verhaal was, dat hij beoogde het vraagstuk nu maar verder op het bord van de Verenigde Naties te zullen deponeren. Zestien jaar na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid had politiek Den Haag nog altijd een graat in de keel en was men niet in staat om tegen Sukarno ‘sorry’ te zeggen. ‘U hebt gewonnen.’ Er werd nog altijd naar sluipwegen en uitwijkmogelijkheden gezocht om erkenning van de nederlaag tegen iedere prijs te ontlopen. We zijn natuurlijk ook in wezen arrogante archetypen van Über Germanen, niet wars van oorspronkelijke Europese superioriteitsgevoelens, zeker wanneer het de eertijdse ‘inlanders’ uit de grote Oost betreft. Hetwelk de woorden van Multatuh in herinnering roept, dat men de regent van Lebak slechts behoefde aan te zien ‘om overtuigd te wezen dat het merendeel van de Europeanen die met hem in aanraking kwamen, meer van hem, dan hij van hen te leren had’. Luns, met zijn grote bek tegen Indonesiërs, kende zijn Max Havelaar niet, laat staan dat hij er één syllabe van had verwerkt of begrepen. Maar ook in 1961 speelde hij nog steeds namens het koninkrijk de eerste viool, ook in het UNO-gebouw. ‘Luns kan praten wat hij wil,’ reageerde ambassadeur Sukardjo na diens rede gelezen te hebben. ‘Uiteindelijk zullen er binnenkort bilaterale gesprekken tussen Nederland en Indonesië komen en dan komtjullie Luns alleen nog maar meer in zijn hemd te staan.’ En aldus zou het exact gaan. Het gonsde van de activiteiten in New York. Bung Karno had zwaargewichten als Sudjarwo Tjondronegoro ter versterking van het Indonesische team naar Amerika gezonden. De | |
[pagina 112]
| |
uiterst capabele professor Mohammad Yamin zette zijn hoofdkwartier in het ‘Plaza Hotel’ op, waar ook ambassadeur Zain uit Washington permanent was te vinden. Zij bezaten op elkaar afgestemde minds. Ook Paul Rijkens in eigen persoon, en dr. Emile van Konijnenburg doken weer in New York op om krampachtig een partijtje te blijven meeblazen. Professor Yamin verzocht me Pak Kelintji zo snel mogelijk bij hem te brengen, omdat men meer wilde weten over de stemming in Den Haag en wat zich aldaar achter de coulissen afspeelde. Ambassadeur Sudjarwo zei me: ‘We hebben werkelijk gedacht, dat Luns nu eindelijk naar een oplossing voor ons conflict zocht. Maar nu blijkt het toch anders te zijn. Wel, wanneer Nederland ons wil blijven negeren, dan zullen wij hetzelfde doen, ook in Irian-Barat. Dan zullen we de zaak zonder Nederlandse medewerking oplossen.’ De Indonesische ambassadeur in Canada, Lambertus Palar, die ook in New York was, zei me: ‘Luns voert een wanhoopsbeleid’. Ambassadeur Sukardjo: ‘Ik heb alleen nog maar kasihan met de Nederlanders’. Diplomaat Ysuf Ronodipuru: ‘De rede van Luns en de informatie van Rijkens en Van Konijnenburg maken het noodzakelijk, dat de rede van dr. Subandrio herschreven dient te worden. We zullen er de hele nacht aan doorwerken, bongkar terus.’Ga naar voetnoot1. Ambassadeur Zain vertelde me over een gesprek, dat hij met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Dean Rusk, had gehad. Ik herinnerde hem aan het gesprek dat Bung Karno met JFK op het Witte Huis had gehad en dat Rusk had bijgewoond. ‘U hebt bij die gelegenheid gezegd, dat we via informele contacten tot formele pourparlers tussen Den Haag en Jakarta zouden moeten komen. Wij hebben toen steeds gedacht, Mr. Secretary, dat misschien de Verenigde Staten een initiatief hiertoe zouden ontplooien.’ Dr. Zain zei, dat Rusk van deze zinsnede zichtbaar was geschrokken, alsof hij zich opeens realiseerde een ernstige omissie te hebben begaan. ‘Ik heb hem dus duidelijk gemaakt,’ vervolgde de ambassadeur, ‘dat de situatie langzamerhand verdomde ernstig was geworden. Indonesië is immers niet meer | |
[pagina 113]
| |
het Indonesië van twintig jaar geleden? Vroeger waren we misschien dom en naïef. Nu incasseren wij geen beledigingen meer. Ook generaal Nasution heeft dit op de dag van het leger duidelijk gezegd. Het is bovendien maar de vraag of Washington naast het geweld in Laos en Vietnam nieuwe problemen op Nieuw-Guinea kan gebruiken.’ De Indonesische diplomaat zette uiteen, dat op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Washington verdeeldheid heerste. ‘Er is een kliek, die zich heeft verzameld rond Chester Bowles. En er is een andere groep rond Chip Bohlen. De uiteindelijke macht ligt inderdaad bij JFK. Maar hij schijnt er niet in te zijn geslaagd verband in zijn apparaat te brengen.’ Zain was onlangs tegen de Nederlandse diplomaat C.D. Barkman aangelopen. ‘Waar blijven julie met je idealen die jullie in de oorlog tegen Duitsland hadden?’ wierp hij hem toe. ‘Wat hebben we toen afgesproken? Toen Barkman daarna met zijn schijnheilige argumenten gebaseerd op de instructies van Luns kwam heb ik hem geantwoord: “Nu ben je alleen nog maar een ambtenaartje van die Luns.”’ Barkman zou dr. Zain in 1993 in zijn memoires omschrijven als ‘een hoogst intelligente Batakker, driftig en verbeten, maar met een fijnzinnig politiek gevoel en grote kennis van het staatsrecht’.Ga naar voetnoot2. Waarover ik me verwonderde was, dat ambassadeur Zain beklemtoonde, dat nu professor Mohammad Yamin de directverantwoordelijke aan Bung Karno was als voornaamste adviseur in de kwestie Nieuw-Guinea en niet meer, zoals ik had aangenomen, dr. Ruslan Abdulgani. Intussen lekten de gesprekken van Rijkens en Emile van Konijnenburg in New York met de top van de Indonesische diplomatie naar Nederland uit. Met de voor hem kenmerkende lafhartigheid verklaarde Paul Rijkens ‘slechts toevallig’ in New York aanwezig te zijn geweest. Hij was ‘toevahig’ tegen de voornaamste medewerkers van Sukarno aangelopen, maar men had ‘toevallig’ niet over de kwestie Nieuw-Guinea gesproken. In het Haagse parlement waren immers stemmen opgegaan om de paspoorten van Rijkens en Van Konijnenburg in te trekken! Ze deden het opnieuw zo in hun broek, dat dit dreigement nu werkelijk | |
[pagina 114]
| |
zou worden uitgevoerd, dat er op los werd gelogen. Mijn respect voor de heren rond Rijkens zonk die dagen beneden Amsterdams peil. Ik schreef de heer Rijkens dus een brief je, dat ik zijn leugens tegenover het ANP naar buiten zou brengen en op één of andere manier zou proberen ze gecorrigeerd te krijgen. Paul Rijkens liet in 1965 zijn gedenkschriften na in de memoires Handel en Wandel.Ga naar voetnoot3. Daarin schreef hij, dat hij dr. Zain in het ‘Plaza Hotel’ had getelefoneerd. Daarop was hij door de ambassadeur samen met professor Yamin ontvangen. Zij arrangeerden een gezamenlijk gesprek met minister Subandrio, waarbij de heer Rijkens de Indonesiërs bezwoer om gematigd op de onverzoenlijkheid van Luns te reageren opdat de Papoea-controverse niet nog verder op de spits zou worden gedreven. In 1965 was uiteraard iedereen al weer vergeten, dat hij in 1961 ‘toevallig’ in New York was geweest. Wanneer de entrepreneurs rond Rijkens, of meer parlementariërs enjournalisten in het vaderland authentieke moed hadden opgebracht, om direct na de soevereiniteitsoverdracht de bakens vis à vis Indonesië radicaal te verzetten, zou ons land in 1995 bij de voornaamste ‘nieuwe tijger’ van Zuidoost-Azië niet in de achterste koets zitten, zoals thans het geval is. Ambassadeur Zain beschreef mij die dagen hoe een bedoeld verzoeningsgesprek van professor Yamin en hemzelf met minister Luns was verlopen. ‘De eerste tien minuten gedroeg hij zich woedend en opgewonden. Yamin en ik hebben dit rustig opgevangen en hem tot kalmte gebracht. Hij begon met te verklaren, dat hem in 1955 was verzocht Indonesië te bezoeken maar dat president Sukarno had geweigerd hem in particuliere audiëntie te ontvangen. Zo stom,’ aldus dr. Zain, ‘om door een dergelijk feit naar voren te brengen jezelf op een dergelijke manier te vernederen. Met zijn olifantshuid begrijpt Luns dat zelf niet eens. Hij begon dus met ons mee te delen, dat Papoea's geen Indonesiërs waren en dat Irian-Barat helemaal niet bij Indonesië hoorde. Ik heb toen gezegd: “Dan zouden we alle stammetjes in Indonesië kunnen gaan opdelen, is dàt wat u bedoelt?” Wanneer het hem te heet onder de voeten werd, dan richtte hij zich tot Schuurtje, en zei: “Niet- | |
[pagina 115]
| |
waar, ambassadeur?”Ga naar voetnoot4. Schürmann ratelde dan zijn lesje als een echte ambtenaar voor zijn minister op. Ik heb zelfs op één moment hardop gezegd: “En nu begint Schürmann af te draaien.” Ik koester geen afgunst voor deze Schürmann, maar bij ons, de jonge naties van Azië, zijn ambassadeurs zelf beleidsvormers. Ik zou voor professor Yamin echt geen blad voor de mond nemen.’ Zairin Zain vervolgde: ‘Trouwens, professor Yamin zei op een zeker moment tegen Luns: “U bent toch ook van mening, dat onze twee naties beter tot elkaar kunnen komen?” Maar dan stak Luns weer van wal met wat voor slechte luitjes wij Indonesiërs waren, die de Unie-akkoorden hadden verbroken en dat er om die reden geen basis was om over Irian-Barat samen te spreken. Waar altijd weer aan wordt voorbij gegaan is dat de Nederlands-Indonesische Unie werd verbroken juist omdat Den Haag psychologisch het verlies van Nederlands-Indië niet had verwerkt.’ De Indonesiërs vroegen Luns wat hij ermee dacht te winnen wanneer de resolutie, die Luns aan de Algemene Vergadering van de UNO over Nieuw-Guinea wilde voorleggen een tweederde meerderheid zou halen, zoals hij hoopte. ‘Hoe zouden we van daaruit verder moeten roeien,’ aldus professor Yamin, ‘vooral wanneer Indonesiërs met uw resolutie niet akkoord gaan? En wat gebeurt er, indien wij er in zouden slagen uw resolutie afgestemd te krijgen? Dan zal de huidige impasse ook verder duren. De zaak is alleen gediend, wanneer het tot een bilateraal gesprek tussen ons komt.’ Luns was om de kernpunten blijven heendraaien. ‘Ik zei openlijk tegen hem,’ aldus ambassadeur Zain, ‘dat is niet wáár, Excehentie, wij kunnen wel degelijk samen gaan praten’. Maar Luns antwoordde botweg, dat onze uitgangspunten nu eenmaal totaal anders waren, omdat Nederland aan zelfbeschikking voor de Papoea's zou vasthouden. Hij kon gewoon niet beargumenteren waarom wij geen ditecte informele contacten zouden openen en de gesprekken beginnen. Professor Yamin is de enige, die directe contacten met Nederland aan Bung Karno zou kunnen verkopen. Ik heb toen rechtstreeks | |
[pagina 116]
| |
tegen Luns gezegd: ‘U haalt uw tweederde meerderheid niet in de Algemene Vergadering van de UNO,’ iets wat professor Yamin niet zo direct wenste te zeggen. Dit was het zwakke punt van Luns, want toen ik hem vroeg wat hij in dàt geval dacht te doen, antwoordde hij: ‘Dat kan ik u niet zeggen. Ik kan mij niet committeren.’ De sfeer van dit uitermate belangrijke diplomatieke gesprek was verder wel goed geweest, gelardeerd met de gebruikelijke Hollandse mopjes. ‘Ten slotte waren wij naar het hotel van minister Luns gegaan,’ aldus de ambassadeur, ‘waarmee we aantoonden, dat we nog altijd bereid waren ons te accommoderen. Ook minister Subandrio had opgemerkt, dat de ontmoeting met Luns ons iets van ons prestige zou kosten, maar we bewezen intussen wèl onze bereidheid. Wij zijn niet bang. Luns is bang. Wij zijn overtuigd van onze positie en omdat het over zo'n ernstige zaak gaat, waren we bereid zo ver te gaan.’ Het was dr. Zain bovendien opgevallen met hoeveel waarneembare tegenzin de heer Schürmann het spel van zijn minister had meegespeeld. ‘Gelukkig bevind ik mij niet in een dergelijke positie,’ zei hij. ‘Ik had er soms werkelijk lol in. Nederlandse ambassadeurs kunnen op geen enkele manier een positieve bijdrage leveren tot de bestaande problemen bij deze minister. Ik wil niet teveel zeggen, maar bij onze new emerging nations, met een levendige opkomende jonge garde, doen wij dit als ambassadeurs wel degelijk.’Ga naar voetnoot5. Tot zover oktober 1961. |
|