Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Den Haag (1961)er had inderdaad een serie gesprekken plaats gehad tussen Paul Rijkens, en zijn mannen, met zowel premier Jan de Quay als minister Luns. Maar op 24 mei 1961 verklaarde pater Beaufort, de Godfather van Luns en de KVP in het parlement, dat de regering nooit of te nimmer aan particuheren, zoals de groep-Rijkens, een mandaat zou kunnen verstrekken om over een deel van rijksgrondgebied, Nieuw-Guinea, met een buitenlandse mogendheid te gaan onderhandelen. De essentie van de gesprekken in Washington was juist geweest, dat Bung Karno er haring of kuit van wilde hebben of de heren van Rijkens een rol konden spelen aan de onderhandelingstafel. Zo niet dan had verder kletsen met Rijkens, Van Konijnenburg en Scholtens geen enkele zin. Ik was uit New York naar de residentie gereisd om deze zaak volledig uit te zoeken. Er hielp geen heve vadertje of moedertje meer aan, de rol, en dus het nut van de Rijkens-lobby, was uitgespeeld. Het anders voor te stellen was verlakkerij, niet alleen jegens de lobbyisten zelf maar ookjegens Indonesië en Sukarno. Ik besloot opnieuw een knoop door te hakken, maar dan op een zachte wijze, stap voor stap. Ik legde de voortreffelijke collega Joris van den Berg van Vrij Nederland mijn strategie uit. Tenslotte heeft Machiavelli zijn axioma's niet voor amateurs geschreven. Op 3 juni 1961 publiceerde Joris een gesprek met mij in Vrij Nederland, waarbij ik voorzichtig enige sluiers van de ontmoetingen in Washington oplichtte. Te verwachten was, dat de heren van Rijkens vlot met ontkenningen op de proppen zouden komen, waarna de poort wijd zou zijn geopend om het hele verhaal uit de doeken te doen. Zelf haastte ik me op 3 juni met een ticket van de groep-Rijkens naar Washington om ambassadeur Zain in te lichten. Ik maakte meer dan aannemelijk, dat de Rijkens-lobby in Ja- | |
[pagina 99]
| |
karta als doodgelopen zou kunnen worden beschouwd, omdat Luns en diens politieke trawanten zich de kaas niet van het brood zouden laten eten, terwijl de Nederlandse regering in juni 1961 bovendien nog allerminst had besloten, dat de door JFK bevolen onderhandelingen er ook daadwerkelijk zouden komen. ‘Maar,’ zei ik vervolgens, ‘de heren Scholtens en Van Konijnenburg laten vragen of zij president Sukarno in Rome straks opnieuw kunnen ontmoeten’. ‘Daar zal het gesprek alleen nog over de overdracht van het bestuur van Irian-Barat kunnen gaan,’ antwoordde de ambassadeur. ‘We kunnen niet meer gaan tawar.Ga naar voetnoot1. Men zal eindelijk met the goods over de brug moeten komen.’ ‘Jullie verwachten altijd weer een eerste stap van ons. (Met stemverheffing) De Quay en Luns zouden in een val moeten worden gelokt. De heren van Rijkens moeten nu met steun van de regering met een brief te voorschijn komen, die klinkt als een klok,’ aldus dr. Zain. ‘Dan liggen de standpunten eindelijk voor de historie vast en zullen we weten wie er liegt. De geschiedenis is aan onze zijde. Luns kan zich niet meer met kans op succes tegen een overdracht van Irian-Barat aan Indonesië verzetten. Bung Karno heeft de situatie waar hij nu in is verzeild ook nooit gewild. De krachten van de historie spelen een eigen spel. Sukarno wilde nooit een presidentieel kabinet, maar de druk der gebeurtenissen heeft hem in die richting gedreven.’ ‘Politiek,’ vervolgde de ambassadeur, ‘is als wiskunde. Politiek zit even logisch in elkaar als algebra en meetkunde. Wanneer je de politiek mathematisch onder de knie hebt, dan ben je er. Politiek is een verdeling van krachten, die je met logica nauwkeurig moet bestuderen. De zwakheid van de meeste mensen, en dat geldt eigenlijk voor mijn eigen vader en voor jou ook, is dat jullie politieke feiten op hun face value waarderen. Zo is het namelijk niet. In de politiek moet je je steeds afvragen, wat is zijn denkwijze, wat wil je opponent, wat is zijn logica geweest, waarom zou hij van politiek veranderen, welke dringende reden zou hij er voor kunnen hebben? Niets in de politiek is filantropie. Slechts pure en keiharde belangen spelen een rol. Alleen met vertrouwen en geloof in je zaak | |
[pagina 100]
| |
win je het spel. Dat jij dat bezit, dat heb je bewezen. We zullen slagen, misschien niet in één week of in één maand, maar we moeten nu een doorbraak forceren, tot het zaakje gaat ontploffen. Luns loopt stap voor stap achteruit. De vraag is: zal Nederland helemaal in zijn hemdje komen te staan? Den Haag gaat nu haar laatste kans tegemoet.’ Dr. Zain zei, dat wanneer ik hem ‘striemende vragen stelde, dan dwing je mij scherp te zijn en geef ik je mijn briljantste ideeën weg’. ‘U weet, dat ik uitstekend kan luisteren en ik ben hier om te leren,’ antwoordde ik. ‘Bovendien zal ik uw woorden van nu eens publiceren.’ ‘Daarom probeer ik je uit te leggen welke de situatie op dit moment is,’ zei dr. Zain. ‘We hebben een spel te spelen tegen de regering in Den Haag. We spelen een spel tegen de partners in de groep-Rijkens. En we spelen een spel tegen de zogenaamde onafhankelijke pers, om niet te spreken van die rotkereltjes in jullie parlement, die dit allemaal pikken van Luns’. Ik zei tegen hem: ‘Ik voel me of ik straks op de terugvlucht naar Amsterdam naar door de nazi's bezet gebied van Nederland ga met al die openlijke vijandigheid en anti-Sukarnosentimenten om me heen, terwijl ik weet dat ze niet beseffen waar ze over praten’. ‘Daarom apprecieer ik jou,’ aldus de ambassadeur. ‘Jij bent altijd weer bereid om in de muil van de Nederlandse leeuw terug te keren. En zelf weet ik dus, dat je het niet voor geld en ook niet op de eerste plaats voor ons in Indonesië doet.’Ga naar voetnoot2. Wat hij zei was gewoon wáár en van hèm komende wilde ik zijn uitspraak ook nooit meer vergeten. Op 6 juni was ik in Amsterdam terug. President Sukarno was deze dag, zijn 60e verjaardag, in Moskou, waar Nikita Khrushchev een feestje voor hem had georganiseerd. Ik wilde naar Moskou, maar de ambassade van de Sovjetunie weigerde een visum. Henk Hofland vertelde nog eens in regeringskringen in Den Haag zijn licht te zijn gaan opsteken, wat de Nederlandse staat bewoog mij te dwarsbomen. Hij noemde drie punten: 1) Mijn activiteiten waren gericht tègen het landsbelang. 2) Ik had een slechte seksuele reputatie, omdat ik zou slapen met | |
[pagina 101]
| |
mannen en vrouwen en 3) Ik moest tot elke prijs van prinses Beatrix worden weggehouden. De lezer vorme zich een oordeel over de relevantie van deze ‘overheidsargumenten’ tègen mij. Moest ik van Beatrix weg worden gehouden, omdat wij door toevallige omstandigheden door dezelfde dame, mejuffrouw G. Büringh Boekhoudt, in onze Baarnse-Lyceumdagen werden begeleid? Op 8 juni 1961 belde Van Konijnenburg. Hij riep: ‘Brand! Je hebt 3 juni in Vrij Nederland geschreven over prins Bernhard en diens Bilderberg-groep en vervolgens heb je Scholtens en mij als leden van de groep-Rijkens als onofficiële onderhandelaars met Indonesië opgevoerd. Je hebt alles door elkaar gehaald en nu staan de telefoons in Den Haag roodgloeiend. De hele zaak staat hierover op zijn kop.’ Ik wist heel goed dat er officieel twee gescheiden groepen waren: Bernhard en Paul Rijkens in Bilderberg, en Rijkens, Scholtens en Van Konijnenburg in een groep Rijkens-lobby inzake Nieuw-Guinea. Maar tenslotte had ik prins Bernhard van de Bilderberg geleend en hem in het openbaar in verband gebracht met de groep-Rijkens, door het Witte Huis voor te stehen juist hèm te horen inzake de Papoea-kwestie. Het Haagse pandemonium over de rol van de prins was vooral daarom zéér onwelkom, omdat de démarche van Bernhard bij JFK over Nieuw-Guinea feitelijk betekende, dat de prins op de stoel van Luns was gaan zitten. De staatsrechtelijke verhoudingen van diens prins-gemaalschap, dus als echtgenoot van koningin Juliana, lieten ten enenmale het door mij voorgestelde ingrijpen van Z.K.H. bij Kennedy niet toe. Toch had hij het lef dit wèl te doen. Er diende à tout prix een militair conlict tussen Indonesië en Nederland voorkomen te worden. Bernhard had gewoon gelijk. Het ging om het koninkrijk, niet om de carrière van Luns. In 1954 richtte de prins zijn beroemd geworden Bilderbergorganisatie op in het Bilderberg Hotel nabij Arnhem.Ga naar voetnoot3. In de biografie van Alden Hatch verwijst Z.K.H. de gedachte een Atlantisch georiënteerde think tank op te zetten als afkomstig van dr. Joseph H. Retinger. Deze man was afkomstig uit Crakow, | |
[pagina 102]
| |
het voormalige Oostenrijkse deel van Polen. Hij werd een fervente anti-communistische Koude Oorlog-kruisvaarder en vond de prins bereid te presideren over een select gezelschap uit West-Europa en de Verenigde Staten om anti-Sovjet-sentimenten op temperatuur te houden. In de biografie van de prins staat, dat meneer Retinger dikwijls zijn doelen bereikte via zéér slinkse methoden. Voilà. Prins Bernhard had zich als een uitstekende leerling van Retinger ontpopt, die er nooit voor terugdeinsde er van uit te gaan, dat het doel de middelen heiligde aan de hand van een Borgian aptitude for intrigue (pagina 237). Wanneer Luns niet zo'n leugenachtige lamstraal was geweest zou je met de bewindsman hebben kunnen sympathiseren, dat hij zich met alle middelen te zijner beschikking verzette tegen een doorkruisen van het buitenlandse beleid van de regering door de echtgenoot van het staatshoofd. Maar daar staat tegenover, dat minister Luns er jarenlang geen gat in had gezien koningin, kabinet en parlement voor te liegen over zogenaamde Amerikaanse toezeggingen Nederland in een nieuw conflict met Indonesië, ditmaal over Nieuw-Guinea, niet in de steek te zullen laten. Prins Bernhard wist dat Luns er op los loog, want hij was ten zéérste bevriend met ambassadeur dr. J.H. van Roijen, die sedert jaren de gesprekken van zijn minister in Washington hierover had bijgewoond. Van Roijen wist dat Luns het verhaal over Amerikaanse militaire beloften aan Nederland uit de duim zoog. Deze kennis van zaken droeg er toe bij, dat Bernhard besloot de uitnodiging van JFK aan te nemen en voor hèm de kaarten over de kwestie Nieuw-Guinea, ontdaan van de zinsbegoochelingen van Luns, op tafel te leggen. Het Nederlandse volk behoort hem hier eeuwig dankbaar voor te zijn. Paul Rijkens kwam dus met een dementi in Vrij Nederland, exact zoals ik had bedoeld en verwacht. Ik begreep ook wel, dat noch prins Bernhard noch Paul Rijkens zich in 1961 konden permitteren de werkelijke rol, die zij in Washington hadden gespeeld, zelf uit de doeken te doen. Vooral diende iedere betrokkenheid bij de Nieuw-Guinea-kwestie van prins Bernhard weggezuiverd te worden, en daar had ik dus enigermate op gezinspeeld. Eén en ander opende voor mij de weg om 17 juni 1961 een Open Briefaan de heren van de groep-Rijkens in Vrij Nederland te publiceren. | |
[pagina 103]
| |
De daarbij geboden informatie werkte als een klassieke knuppel in het Haagse hoenderhok. Mijn toenmalige oudste vriend in het vak, Henk Hofland, zou mijn werk in Tegels Lichten met een circusoptreden vergelijken. Zelf vind ik, ook in 1995, dat ik doodserieus bezig was om te redden wat er te redden was, zeker met de uiterst beperkte mogelijkheden die de overheidssabotage me gelaten had om in het vaderland mijn mening te verkondigen. |
|