Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Los Angeles (1961)21 april 1961. beverly hills hotel. President Sukarno zag me in de lobby en riep ‘Wim, Wim’ en stelde me voor aan de Amerikaanse ambassadeur in Jakarta, Howard Jones. ‘Willem Oltmans is mijn vriend,’ zei hij tegen de Amerikaan. ‘Hij is een Hollander, maar wil dat Irian-Barat naar ons toegaat.’ Ik verduidelijkte, dat me die ontwikkeling niet alleen een Nederlands belang toescheen, maar dat een oplossing van het Nieuw-Guinea-probleem de communisten minder kansen zou bieden om op de barricaden te klimmen als strijders voor het opdoeken van het laatste stukje Nederlands kolonialisme in het voormalige Indië. Mijn besluit de groep-Rijkens in de ogen van het Witte Huis tot een prominente Nederlandse lobby te maken met prins Bernhard aan kop had de heren van het gezelschap blijkbaar een nieuwe impuls gegeven zich voor een oplossing van het Nieuw-Guinea-geschil in te zetten. Cohega Henk Hofland schreef later. ‘Ongeacht hun eventuele verheven bedoelingen hebben de mannen van Rijkens en hun aanvoerder - dat was dus prins Bernhard - in geen enkel geval bewezen dat zij hielpen bij de oplossing van het Nieuw-Guinea-probleem.’Ga naar voetnoot1. Dat komt er van alsje de klok hebt horen luiden en niet weet waar de klepel hangt. In zoverre had Hofland gelijk, tot het moment, dat ik op 5 april 1960 zonder overleg en op eigen houtje naar het Witte Huis ben gestapt, was de groep-Rijkens inderdaad buiten gevecht gesteld. Mijn voorstel om de prins te raadplegen, zoals ik dit aan professor Rostow deed, bracht juist de aanvoerder van de groep-Rijkens binnen de kortste keren bij JFK. Het moet andermaal gesteld worden, de uiteindelijke doorbraak in het Irian-Barat-conflict is uitslui- | |
[pagina 93]
| |
tend en alléén door prins Bernhard bewerkstelligd; En de prins was nu juist de ‘stille aanvoerder’ van de lobby, die Hofland in onwetendheid tot een groep derderangs nullen reduceerde. Hij zat er in Tegels Lichten dan ook faliekant naast.Ga naar voetnoot2. Na het bezoek van prins Bernhard aan JFK was de groep-Rijkens kennelijk nieuw leven ingeblazen. Mij werd in ieder geval verzocht spoorslags naar Los Angeles af te reizen om zeker te stellen dat dr. Emile van Konijnenburg (KLM) en dr. Koos Scholtens (Shell) door president Sukarno in Washington als afgezanten van Rijkens zouden worden ontvangen. Ik had echter in Los Angeles opnieuw de grootste moeite tot Bung Karno door te dringen. Eén keer bevond ik me reeds op de etage van het presidentiële appartement, toen mijn oude aartsvijand Max Maramis uit een deur kwam en me toeriep: ‘Wat doet u hier? Wacht beneden!’ Ik antwoordde: ‘Prima,’ en liep terug naar de liften. Ik drukte op een knop en een lift arriveerde. De deuren openden en wie stonden tegenover mij: Sukarno, en diens adjudanten Sabur en Bambang Widjanarko. Ik liep dus vrolijk alsnog mee naar het appartement van de president. Er was echter een groot aantal personen in de ontvangstsalon. Het bezoek van de afgezanten van Rijkens was een geheime aangelegenheid. Ten slotte verdween Bung Karno in zijn slaapkamer zonder dat ik de gelegenheid had gehad de Washington-missie dicht te spijkeren. Het risico moest maar worden genomen, om beide heren op de bonnefooi te laten komen en er het beste van te hopen. Ik nam een nachtvlucht naar Baltimore om Scholtens en Van Konijnenburg op 23 april 1961 op tijd in het ‘Manger Hotel’ in Washington op te halen en mee te nemen naar de residentie van ambassadeur dr. Zairin Zain. Hij waarschuwde dat minister Subandrio sceptisch stond tegenover de ‘amateurdiplomaten’ rond Rijkens. ‘Subandrio zegt steeds, “we weten nu wel dat de groep-Rijkens met ons wil spreken, maar waar het ons nu om gaat is om de Haagse politiek en Haagse politici,”’ aldus citeerde hij zijn minister. ‘Daarbij komt,’ vervolgde | |
[pagina 94]
| |
de ambassadeur, ‘dat de tijdsomstandigheden gunstig voor ons zijn. Wij kunnen nu de Cubacrisis en de mislukte invasie op de Varkensbaai gebruiken. We trekken een vergelijking met een door Nederland bewapend Irian-Barat en we hebben er als Indonesiërs nog een troefbij om bij JFK de overdracht aan ons te bepleiten.’ ‘Wij zijn gekomen,’ aldus Koos Scholtens, ‘om te helpen een procedure uit te werken, die we aan onze regering, dus politiek Den Haag kunnen verkopen. We hebben ook meer gezag nodig, en dat kunnen we alleen krijgen wanneer we hier in Washington met president Sukarno hebben gesproken’. Daarop maakte ambassadeur Zain een belangwekkende opmerking. ‘Naar mijn mening moeten we er een derde partij bij hebben.’ Dus voor het eerst werd op bemiddeling gezinspeeld. Hij vervolgde: ‘Het is jammer, dat Nederland niet meer gebruik van ons begrip voor de problemen maakt. Dat doet mij ook wel pijn. We zouden eigenlijk samen dit gevalletje moeten kunnen oplossen. Bung Karno zal vol ontroering zijn wanneer hij eindelijk Nederland ziet en de plaatsen ontmoet die hij alsjongen tijdens aardrijkskundeles heeft geleerd. Het is dan ook helemaal niet waar, dat hij Nederland op de knieën zou willen krijgen. Zoals ook Sukardjo Wirjopranoto, die hem het langste van ons hier heeft gekend, steeds herhaalt, Sukarno is een produkt van het kolonialisme. Sukarno is veel te romantisch en te historisch georiënteerd om niet te doorleven wat hij doet en ervaart. Hij is niet alleen de man, die graag de liefde bedrijft, zoals het Westen hem zo graag afschildert. Zijn grootsheid is eigenlijk nog steeds niet gepublihceerd. Zijn ware gedaante is zelfs bij de meeste Indonesiërs nog altijd niet bekend. Bung Karno is werkelijk Indonesië. Daar ben ik zojuist met hem vanuit Hawaï komende, en ook tijdens onze dagen van oponthoud in Californië, opnieuw van overtuigd geraakt. Ik spreek nu dus als historicus, want daarvoor ben ik te goed in Leiden opgeleid.’ ‘Wat vind ik dat aardig, dat u dit zegt,’ aldus de heer Scholtens van de Shell. ‘Ik ben opgeleid tijdens de Duitse bezetting van Nederland,’ vervolgde de ambassadeur. ‘Ik maakte gesprekken van het verzet mee. Ik heb toen geleerd hoe Nederlanders onderhandelen.’ | |
[pagina 95]
| |
Intussen werd overeengekomen, dat alles op alles zou worden gezet, met medewerking van dr. Zain, dat ondanks het mogelijke verzet van dr. Subandrio, Van Konijnenburg en Scholtens een gesprek met de president zouden hebben. Tegen mij zei dr. Zain: ‘Jij kunt je deze dagen beter wat op de achtergrond houden,’ doelende op vijanden als Maramis en Subandrio, die met Sukarno meereisden. ‘Dit klinkt alsof ik, na de hele zaak op het Witte Huis nieuw leven te hebben ingeblazen, nu naar een zijspoor word gerangeerd,’ zei ik teleurgesteld. ‘Jij bent de lieveling van de president, meneertje,’ aldus dr. Zain. In de auto terug naar het hotel waren de heren van de groep-Rijkens vol lof dat ik het voorbereidend werk voor hun Washingtonse missie naar behoren had verricht. ‘Maar waar we nu mee bezig zijn,’ waarschuwde Scholtens, ‘wordt zelden gehonoreerd’. ‘Meestal pas nà je dood,’ vulde Van Konijnenburg aan. ‘Maar wij zullen niet vergeten wat u voor de goede zaak hebt gedaan,’ aldus Scholtens. Van Konijnenburg stelde na de overdracht van Nieuw-Guinea twee wereldtickets van de KLM in het vooruitzicht als beloning. Het behoeft geen betoog dat geen enkele toezegging ooit zou worden gehonoreerd. Beide heren hadden hun schaapjes reeds lang op het droge. Ik was 36 jaar. Ik moest het nog een heel leven als journalist zien te rooien. Van Konijnenburg had me inderdaad een ticket gegeven om naar Los Angeles te vliegen en de Washingtonse visite bij Bung Karno voor te bereiden, maar alle bijkomende kosten, inclusief de hotels, betaalde ik van het geld, dat ik met het geven van lezingen verdiende. Het nobele doel van onze activiteiten was te helpen dat Luns en de zijnen het koninkrijk niet voor een derde maal in een oorlog met Indonesië zouden storten. Van Konijnenburg liep steeds over van de anekdotes over Sukarno. De president zou eens op Bali bij een gemeenschap-pelijke kennis langs gaan. De man was in het bezit van een zéér kostbaar Balinees beeld. Om het kunstwerk uit de radius van Bung Karno te houden zette hij het in allerijl op het toilet. ‘Uitgerekend moest Bapak naar de plee,’ aldus Pak Kelintji, ‘en hij kwam dus met het beeld in de hand te voorschijn en zei: “Iemand die zoiets moois op het toilet zet is het niet waard” en de president nam het prompt mee.’ Bij een andere | |
[pagina 96]
| |
gelegenheid had Van Konijnenburg de president gevraagd waar hij hem een plezier mee kon doen. Het antwoord was: ‘Laat u maar bij die en die schilder een doek maken’. Van Konijnenburg bestelde een groot schilderij. ‘Het is een begrafenistoneel met veel mensen geworden en middenin had de kunstenaar Sukarno zelf afgebeeld.’ Toen de KLM'er later het tableau op het paleis als geschenk kwam aanbieden was de onmiddellijke reactie van de president: ‘Ik wil er niet op staan, hij moet mij er uit halen’. Maar Van Konijnenburg overtuigde Sukarno, dat hij dit de artiest, die trots was op zijn werk en hem wilde eren, niet kon aandoen. Op 25 april 1961 ontmoetten beide heren de president in diens suite in het ‘Mayflower Hotel,’ zoals was voorzien, in het bijzijn van dr. Subandrio en ambassadeur Zain. Later was ook, enigszins verlegen, vice-premier Johannes Leimena binnen gekomen. Volgens Koos Scholtens was Bung Karno soft spoken geweest en had de president er op aangedrongen, dat de betrekkingen met Nederland zouden worden genormaliseerd als met andere landen. Hij had niet alleen weer over zijn eigen bezoek aan Nederland gerept, maar ook gesproken over een mogelijk bezoek van prins Bernhard aan Indonesië. De Indonesische president was exact op de hoogte welke beslissende rol de prins had gespeeld bij het er doordrukken bij JFK, waardoor Luns zijn marching orders werden uitgedeeld om Nieuw-Guinea op te geven. Er waren echter verscheidene aanwijzingen, dat prins Bernhard, die in de Verenigde Staten was om over landingsrechten van de KLM in Californië te spreken, in het diepste geheim een ontmoeting met Bung Karno had gehad.Ga naar voetnoot3. Het belangrijkste resultaat van de ontmoeting was dat de president opnieuw toestemde, dat er naar een officieus gesprek tussen beide landen zou worden toegewerkt, waarbij ambassadeur Zain was aangewezen als belangrijkste contactpersoon. De avond tevoren had Scholtens nog het vaste Nederlandse bakerpraatje ‘Sukarno is een economische ramp voor zijn land’ gelanceerd en had hij gezegd ervan overtuigd te zijn, dat met Bung Karno niet meer was te praten, maar na de ontmoeting op 25 april tapte ook Shellman Scholtens uit een heel ander vaatje. | |
[pagina 97]
| |
Voor vertrek uit Washington voerden we nog een gesprek met ambassadeur Zain. ‘Ik ben nu de verbindingsman,’ aldus de diplomaat. ‘Zoals u hebt kunnen constateren heb ik niet zitten opscheppen. Nu moet u wat bereiken bij de Nederlandse regering, anders gelooft men ook mij niet meer in Jakarta. Nu moet u de president tonen, dat u politieke invloed kunt organiseren. U hebt Bung Karno's eerlijkheid in deze kwestie zelf kunnen constateren. Hij ging toch onmiddellijk zonder voorwaarden vooraf op uw voorstellen in. Hij is de gemakkelijkste van allemaal. Ik kan met hem het beste praten, zelfs beter dan met Bandrio. Leimena is ook uitstekend in dit opzicht. Subandrio heeft als minister van Buitenlandse Zaken het spel trouwens uitstekend gespeeld. Hij beheerst zijn stof. Hij kan zich prachtig in het Engels uitdrukken. Hij noemt me altijd “dikke”. Hij vroeg me na afloop: “Zijn ze nog boos op mij?” omdat hij zich dus aanvankelijk steeds verzette tegen onderhandelen met de groep-Rijkens. Wat vanmorgen met Bung Karno is afgesproken is niet alleen een belangrijke, maar ook een verheugende ontwikkeling.’ Ik zwaaide de heren Scholtens en Van Konijnenburg bij vertrek naar Nederland uit. Pak Kelintji had geboekt onder de naam Frijthof om mogelijke paparazzi op Schiphol te ontlopen. |
|