Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Verenigde Naties (1958)in indonesië was een zoveelste aanslag op president Sukarno geweest, ditmaal bij een school in Tjikini, waarbij een aantal kinderen en hun moeders om het leven waren gekomen. Majoor Sudarto, aide-de-camp, had zich bovenop de president geworpen, was zelf gewond geraakt, maar het staatshoofd was ten minste ongedeerd gebleven. In 1995 vroeg ik een voormalige generaal van de militaire inlichtingendienst in Jakarta hoe het kwam dat er vijf keer een aanslag op Bung Karno en nooit een poging tot moord op Suharto was gepleegd. ‘Begrijp je dat niet? Suharto is zelf CIA,’ aldus het geïrriteerde antwoord. In december 1957 hakte de Indonesische regering de knoop door, zette onze resterende 44.000 landgenoten buiten de deur, nationaliseerde de rest van het Nederlandse bezit in de archipel zodat twaalf jaar na de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring de betrekkingen tussen Jakarta en Den Haag een nieuw dieptepunt bereikten. Ook in Washington begonnen de rapporten van professor Guy Pauker vruchten af te werpen. Sukarno zou bezig zijn naar hnks door te slaan, hij diende binnen de kortste keren te verdwijnen. De CIA zou met enig succes in 1958 in troebel Indonesisch water vissen. Op 10 februari werd de Revolutionaire Regering van de Republiek Indonesia met als zetel Bukittingi op West-Sumatra uitgeroepen. Amir Sjafruddin werd premier, Burhanuddin Harahap kreeg Defensie en Justitie, Sumitro DjojohadikusumoGa naar voetnoot1. kreeg Handel en Communicatie en kolonel Simbolon werd minister van Buitenlandse Zaken. Dat bevroedden de heren ten minste. Binnen de kortste keren | |
[pagina 64]
| |
voerde het leger van Sukarno een landing op Sumatra uit en werd het hele zooitje met de Amerikanen dwepende Indonesiërs opgeruimd. Hetzelfde gebeurde met de zogenaamde Permesta-rebellie in de Molukken. De toenmalige Amerikaanse ambassadeur, John M. Allison, die door Eisenhower en Dulles volledig in het ongewisse was gelaten over de zoveelste wettige CIA-manoeuvres in Indonesië, trad onder protest af en werd voor straf naar Polen gezonden. Hij schreef een boeiend boek over zijn ambassadeurschap in Jakarta. Op 18 mei 1958 schoot het luchtafweergeschut een boven Ambon vliegende Amerikaanse bommenwerper neer, die eerder dood en verderf onder de mensen had gezaaid. De piloot, de CIA'er Allan Pope, wist zich met een parachute te redden. Hij werd door de eerder genoemde kolonel Pieters persoonlijk in Jakarta afgeleverd. De man werd als soldaat van fortuin ter dood veroordeeld. Maar Sukarno zou Sukarno niet zijn geweest wanneer hij op den duur geen kasihanGa naar voetnoot2. met hem zou hebben gekregen. In zijn autobiografie vertelde Bung Karno aan Cindy Adams, dat eerst de vrouw van Pope bij hem was komen huilen. ‘Zij huilde hevig en smeekte om hem gratie te verlenen. Ik ben zwak wanneer het om vrouwen gaat. Ik kan zelfs de tranen van een mij onbekende vrouw niet verdragen. Daarna kwamen de moeder en zuster van Pope me bezoeken. En de tranen van die twee dames waren meer dan ik kon hebben.’ Pope kreeg gratie.Ga naar voetnoot3. Filmer Frans Glissenaar zal een dergelijke anekdote omschrijven als een poging van Bung Karno ‘een heilige’ te maken. Ik laat alleen maar zien hoe hij was, een man van vlees en bloed, met op zijn tijd een klein hart. Anderen zullen juist zeggen, een groot hart. Na in Den Haag dus de rode kaart te hebben getrokken emigreerde ik op 10 juni 1958 naar New York. Aldaar bleek de jacht van de staat, Buitenlandse Zaken en de inlichtingendiensten, onverminderd door te gaan. Eén voorbeeld. Omdat de pers thuis voor me was afgesloten, tekende ik een contract met een lezingenbureau, W. Colston Leigh, 521 Fifth Avenue, | |
[pagina 65]
| |
om in de Verenigde Staten lezingen over onderwerpen van buitenlandse politiek te gaan geven. Den Haag was dermate bevreesd, dat ik hierbij over Nieuw-Guinea of aartsvijand nummer één, Sukarno, zou praten, dat de ambassade in Washington van Luns opdracht kreeg alles in het werk te stellen mijn contract ongedaan te maken. Na eerst baron van Voorst tot Voorst op oorlogspad te hebben gezonden arriveerde hare majesteits ambassadeur dr. J.H. van Roijen in hoogst eigen persoon ten burele van Colston Leigh in New York. Hij bood zichzelf en passant aan om lezingen over de Papoea's te geven en had hiertoe een filmpje over het zegenrijke werk van onze postkoloniale mission sacrée op Biak meegebracht. Lezingenmanager Bill Leigh piekerde er niet over Van Roijen een contract te geven. Het geeft intussen wèl aan hoe diep en hoever de Haagse wraakzucht over mijn afwijkende standpunt in de kwestie Nieuw-Guinea of mijn vriendschap met Bung Karno, reikte.Ga naar voetnoot4. Intussen volgde ik op het hoofdkwartier van de UNO de voortdurende diplomatieke schermutselingen tussen Indonesië en Nederland over de Papoea's. Wie de achtergronden van deze kibbelpartij zowel uit Den Haag als uit Jakarta werkelijk kende, zoals ik, vroeg zich soms af of men in de Algemene Vergadering niet in een kleuterklas terecht was gekomen. Wanneer de Indonesische permanente vertegenwoordiger, dr. Ali Sastroamidjojo het woord voerde dan bleef Luns ostentatief weg en omgekeerd. Ik had nog één kanaal naar Nederland via een correspondentschap bij de UNO voor Vrij Nederland. Dit ergerde de permanente vertegenwoordiger van Nederland bij de UNO, Carl Schürmann dermate, dat hij minister Luns een geheim telegram stuurde met de tekst: ‘Het wordt thans werkelijk te kras en Vrij Nederland ware hernieuwd dringend te verzoeken accreditatie in te trekken om aan Oltmans etiket van bonafide journalist te ontnemen’.Ga naar voetnoot5. Deze bewijzen zou ik pas in 1991 via de voorzitster van de Raad van State, koningin Beatrix, in | |
[pagina 66]
| |
bezit krijgen. Zoals mij in 1991 pas bekend werd, dat ambassadeur Van Roijen in overleg met Luns een detectivebureau in New York onder de arm nam om na te gaan ‘hoe Sukarno Oltmans financiert’. Ik heb natuurlijk nooit één cent van Bung Karno ontvangen, laat staan gevraagd. Geen wonder dat Luns en Van Roijen het geld van belastingbetalers over de balk smeten om bewijzen voor hun eigen bezopen veronderstellingen te vinden, die er uiteraard niet waren en nooit waren geweest. Druk van Luns slaagde er zelfs in een aanzienlijk aantal collega-journalisten voor het karretje van de staat te spannen. Natuurlijk vertrouwde ik de hoofdredacteur van Vrij Nederland P.M. Smedts vrijwel blindelings, omdat hij de enige was, die bereid Was mij formeel in New York bij de UNO te accrediteren. Ik lichtte hem exact in, ook over wat ik via Indonesische diplomaten en vrienden hoorde. Smedts gaf mijn brieven linea recta door aan Luns, die ze als codetelegrammen naar New York en Washington stuurde. Ook die bewijzen kreeg ik pas in 1991 in handen. Het begrip onderlinge solidariteit komt niet in de klapboekjes van vaderlandse journalisten voor. Om één saillant voorbeeld te noemen uit de kring van het keurige christelijke dagblad Trouw. In New York werd Trouw in de jaren zestig vertegenwoordigd door een portret, dat Floris Canté heette. Ik wist die dagen niet dat de man bestond. In 1991 kreeg ik de bewijzen van de volgende intrige onder ogen, uiteraard met een tien en een griffel zorgvuldig bewaard op Buitenlandse Zaken, een soort Orts Commandatur van illegale activiteiten tegen niet mee te corrupteren eerlijke burgers. BuZa was ter ore gekomen, dat ik mogelijk artikelen zou gaan schrijven voor de Christian Science Monitor in Boston. Canté ontving dus formeel een schriftelijk verzoek via een medewerker van Luns of hij, Canté niet een brief je aan de hoofdredacteur van de Monitor zou kunnen schrijven, dat Willem Oltmans een gediplomeerde schoft, landverrader en vriend van Sukarno was. De man van Trouw voldeed binnen 24 uur aan dit mafiaverzoek. Hoofdredacteur Edwin Canham bedankte zelfs per brief door Canté ‘tijdig’ te zijn gewaarschuwd voor een oplichter als Oltmans. Hij beloofde Canté, dat nooit één letter van Oltmans op de pagina's van de Moni- | |
[pagina 67]
| |
tor zou verschijnen. Canté stak de vlag uit. Den Haag zond hem een lintje op hare majesteits verjaardag. Ik wacht tot ik een ons zal wegen op een brief met verontschuldigingen van de huidige keurige hoofdredacteur van Trouw, de heer Jan Greven. Op 24 april 1959 landde Bung Karno op het vliegveld van Ankara, geëscorteerd door toestellen van de Turkse luchtmacht. Op 25 april vond in het Ankara Palas Hotel een officiële receptie voor president Sukarno plaats, gevolgd door een lunch aangeboden door premier Adnan Menderes en de minister van Buitenlandse Zaken Fatin Rüstü Zorlu.Ga naar voetnoot6. Plotseling stond de Ambonese adjudant van de president majoor Nanlohy naast me. ‘De ouwe heer wil u spreken,’ zei hij. Ik werd naar een verhoging begeleid waar behalve president Celal Bayar en de heren Menderes en Zorlu zich eveneens Bung Karno en minister van Buitenlandse Zaken, dr. Subandrio, bevonden. We voerden een kort gesprek. Ik was blij hem na anderhalf jaar terug te zien. We spraken af elkaar uitvoeriger in mei in Kopenhagen te spreken. Later begreep ik, dat zich onder de gasten ook ambassadeur Hagenaar had bevonden, de zuurpruim die ik in 1957 uit Jakarta kende. Het zal hem wel weer mateloos hebben geërgerd, dat president Sukarno hem niet had zien staan en uitgerekend met mij een praatje wilde maken. Oud-gezant Willem ridder van Rappard was indertijd de man, lid van de Raad van Bestuur van het Nederlands Opleidings Instituut voor het Buitenland, die me had geadviseerd de zogenaamde cursus voor diplomaat op Nijenrode te volgen. Ik wist zeker na mijn studie in Yale in 1950, dat ik niet in de wieg was gelegd voor het vak van diplomaat en de daarbij horende permanente verlakkerij. Al in de zestiende eeuw waarschuwde de Britse diplomaat Henry Wotton, dat diplomaten werden uitgezonden om voor hun land te liegen. Zij, die na in het buitenland te hebben gediend op de Haagse Apenrots terugkeren weten niet beter meer. Sukarno logeerde in Denemarken in het ‘Angleterre Hotel’ te Kopenhagen. In Ankara had hij me speciaal verzocht mijn | |
[pagina 68]
| |
toenmalige vrouw, Frieda Westerman, mee te brengen. We moesten ons om 07:00 uur melden. Adjudant-kolonel Rachman Mashur kwam ons halen. Bij het betreden van de ontvangstsalon zei Bung Karno tegen haar: ‘Ik ben dus Suki’. Hij herinnerde zich blijkbaar, dat ik hem eens had verteld, dat zij hem die bijnaam had gegeven. ‘Neem een stoel, Wim,’ want hij vroeg Frieda naast hem op een bank te komen zitten. ‘Waarom hebben jullie nog geen kind?’ was zijn eerste vraag aan haar. Hij had geen betere opening voor een conversatie met haar kunnen selecteren. Ik had een album voor hem samengesteld met foto's, die ik in Ankara van het Indonesische staatsbezoek had genomen. Hij bladerde er in. Zijn allereerste vraag was: ‘Heb je geen opnamen van de mensen in Turkije gemaakt?’ ‘Verderop, bij uw bezoek aan het mausoleum van Kemal Atatürk.’ Sukarno was people oriented, dat stond voor mij als een paal boven water. Toekomstige psychohistorici mogen aan dit aspect van zijn persoonlijkheid niet voorbij gaan. We spraken over de ontwikkelingen rond de kwestie Nieuw-Guinea. Ik vroeg of zijn chef-de-kabinet, Tamzil, de boeken die ik in Ankara over dit onderwerp had overhandigd, de president daadwerkelijk hadden bereikt. Hij wist van niets. Mijn wantrouwen jegens Tamzil groeide. Bij ons vertrek zei Bung Karno tegen Frieda: ‘Wim is een goede kerel. Is hij ook een goede echtgenoot?’ Zij antwoordde: ‘Soms, als hij thuis is en niet altijd op reis’. Minister Chaerul Saleh was inmiddels binnengekomen en de deur van het appartement was al weer op slot gedaan. Ik vroeg of iemand wilde helpen, opdat we inderdaad zouden kunnen vertrekken. De president hoorde dit en zei: ‘Jij weet toch hoe je alle deuren openmaakt, Wim’. Op 7 mei 1958. Ontbijt samen met de inmiddels gearriveerde heer en mevrouw Van Konijnenburg. Aide-de-camp kolonel Sabur kwam naar ons toe. Hij had geen dienst maar wilde oude vrienden ontmoeten. Toen we op Bung Karno's etage arriveerden troffen we aldaar dr. Subandrio, de premier van Denemarken H.C. Hansen en enigszins tot mijn verbazing ir. Frits Philips uit Eindhoven. Kolonel Mashur kwam naar buiten en nodigde de Van Konijnenburgs, Frieda en mij als eersten naar binnen. Sukarno's | |
[pagina 69]
| |
eerste opmerking tegen mevrouw Van Konijnenburg was: ‘Laat u zich altijd door een schoonheidsspecialiste behandelen?’ Frieda moest opnieuw naast hem op de bank komen zitten. Van Konijnenburg viel met de deur in huis en vertelde dat de stemming in Nederland ten gunste van een overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië aan het bijdraaien was. ‘Daar zit ik op te wachten,’ zei Bung Karno. ‘We kunnen niet blijven praten, praten, praten ins blauen hinein,’ vervolgde hij. ‘U kent de voorwaarde, onvoorwaardelijke overdracht aan ons.’ Pak Kelintji zei iets over typische Hollandse koppigheid. ‘Ik kan ook koppig zijn,’ aldus de president. ‘Maar daarna, wanneer deze kwestie is opgelost zal ik de eerste zijn om een bezoek aan Nederland te brengen.’ Een Deense functionaris kwam zeggen, dat ir. Frits Philips wachtte. De Deense regering had zijn rendez-vous georganiseerd. Maar ons geanimeerde gesprek ging verder. Van Konijnenburg bepleitte een interview met mr. G.B.J. Hiltermann, ‘omdat hij daarna een ander standpunt over Nieuw-Guinea in zijn radiopraatjes zou kunnen gaan innemen’. Sukarno antwoordde: ‘Wanneer ik het woord interview hoor, heb ik al geen zin meer’. Van Konijnenburg gaf het nog niet op en stelde voor, dat hij de heer Hiltermann mee naar Rome zou brengen wanneer de president in Italië zou zijn voor een bezoek aan het Vaticaan. ‘Komt u maar hever alléén naar Rome, meneer Van Konijnenburg, ik reis ook zonder mijn vrouw,’ zei Bung Karno glashard. ‘Ik ben zéér gelukkig getrouwd,’ zei Pak Kelintji om van onderwerp te veranderen. ‘Dat straalt van mevrouw af,’ aldus Sukarno. Van Konijnenburg was eigenwijs. Hij nam Hiltermann later toch mee naar Rome, waar de journalist non-stop op zijn hotelkamer vergeefs op het verlossende telefoontje zou wachten. De Romeinse escapade zou een negatief effect op Hiltermanns radiopraatjes hebben. Op de valleep vroeg ik de president of mijn eigen lijntje naar hem via het hoofd van de presidentiële huishouding, generaal Suhardjo Hardjowardojo open zou blijven. ‘Natuurlijk,’ antwoordde hij.’ Ik leesje brieven 's avonds in bed, wanneer ik mij rustig kan concentreren.’ Als klap op de vuurpijl voegde hij Frieda nog toe:’ Krijg jij maar gauw een kind’. Na ons ging ir. Frits Philips naar binnen. We zaten nog op de gang met dr. Subandrio na te praten, toen de heer Philips | |
[pagina 70]
| |
al weer naar buiten kwam. Hij keek schichtig om zich heen en was nerveus. Hij had voorgesteld dat vier Nederlanders met vier Indonesiërs vertrouwelijk zouden overleggen hoe de kwestie van de Papoea's het beste en snelste zou kunnen worden opgelost. ‘Bespreekt u dat maar met de heer Van Konijnenburg,’ had Bung Karno gezegd. Later hoorde ik van generaal Suhardjo Hardjowardojo, dat de president geïrriteerd was geraakt door een andere opmerking van Philips, namelijk, dat wat het Nederlandse bedrijfsleven betrof, Nieuw-Guinea morgen kon worden overgedragen aan Indonesië. ‘Dat moet u mij niet komen vertellen,’ aldus de president, ‘maar daar moet u premierjan de Quay liever op wijzen’. Einde van een audiëntie van een groot industrieel. Vervolgens kneep de heer Philips er tussenuit. Hij wilde onder geen beding in de publiciteit komen. In 1959 stond gaan spreken met Sukarno immers nog steeds gelijk met landverraad? Ik heb er voor gezorgd, dat het geheime bezoek van deze meneer aan Kopenhagen 8 mei 1959 op de voorpagina van De Volkskrant werd vermeld.Ga naar voetnoot7. Ik kon al enkele jaren mijn werk als journalist niet meer doen, omdat ik naar Sukarno was gegaan. Dat was een vooruitzicht waar Philips als fmancieel onafhankelijke ondernemer geen rekening mee behoefde te houden. Moed betrachten en een vrije mening uiten zijn bepaald geen prominente eigenschappen van onze vaderlandse ondernemers, althans zoals ik in de kring rond dr. Paul Rijkens een aantal jaren van zéér nabij heb gemerkt. In 1976 merkte ir. Philips echter wèl in zijn memoires 45 Jaar met Philips op, dat zijn bezoek aan Sukarno in Kopenhagen hem een ernstige reprimande van Joseph Luns had opgeleverd. |
|