Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Samarinda (1957)wanneer bung karno de intriges en het gekonkel van elkaar de loef afstekende politici en overheidsfunctionarissen beu was, dan plande hij een reis naar verafgelegen plaatsen in het land. Voortdurend zocht hij, als een soort psychische verademing, contact met waar het voor hem werkelijk om ging, de mensen, de massa, het volk van Indonesië. Onder hen voelde hij zich kennelijk het meeste thuis. Hij vertrouwde zijn onderdanen. En de onderdanen vertrouwden hem. Niels Mulder heeft over de culturele en psychologische achtergronden van de Javaanse cultuur een schitterend boekje geschreven.Ga naar voetnoot1. In het hoofdstuk ‘Verticale Relaties’ benadrukte hij de uitzonderlijke betekenis van de nationale leider in de Javaanse mindscapes. To motivate inferiors or followers positively a leader should be a ‘bapak’, a protecting father-like figure who stimulates a feeling of trust and dependence. He should make his followers feel that he cares and that he is superior indeed, making his ‘kebapakan’, his being a true ‘bapak‘, felt. (pagina 49) Sukarno was in de letterlijke zin des woords een met de onafhankelijkheidsstrijd meegekomen en meegegroeide Bapak, vader des vaderlands van de hele Indonesische natie, in wie iedere burger in het land - de vaste club van konkelaars in de hoofdstad niet meegerekend - het volste vertrouwen had. Deze gevoelens waren wederzijds: de president putte, door zich voortdurend opnieuw onder de mensen te bewegen, nieuwe kracht voor zijn leiderschap uit het besef, dat de massa blindelings op hem rekende. Wanneer Bung Karno weer op reis ging wisten zijn naasten en getrouwen, dat ‘de | |
[pagina 46]
| |
ouwe heer’, zoals hij op het paleis door iedereen in het Nederlands werd genoemd, behoefte had aan een ‘vitamineninjectie’, welke hem door de massa, bestemd voor zijn Bapakschap, werd aangereikt. Op 14 juli 1957 arriveerde ik met de president en diens gevolg in Bandjermasin op Kalimantan (Borneo). Sukarno sprak hier opnieuw een rapat raksasaGa naar voetnoot2. toe. Ik zat als altijd bij de ‘paleis crew’, de adjudanten Sabur en Sudarto, de valet van Bung Karno, Tukimin, de cameraman Silitonga, de fotograaf Rochman en de geluidsman, de ‘Indische jongen’ Piet van Bel. Piet werkte al vele jaren voor de president en wist exact op welke sterkte hij de geluidsinstallaties afgesteld wilde hebben. Hij kende Bapak van haver tot gort en was volmaakt toegewijd aan zijn baas. Ook Piets dochtertje, Peggy, was altijd spelend bij het paleis te vinden. Piet was in die dagen de enige andere Nederlander met wie ik zinnig kon spreken over het fenomeen Bung Karno. We maakten hem samen dagen, soms wekenlang mee. In Bandjermasin was de president opnieuw over mijn werk als journalist beginnen te spreken. Van Bel voegde me toe: ‘De ouwe heer steektjou op dit moment een veer in je achterste enjij kan het niet verstaan’. Ik werd even later naar het podium geroepen. Ik aarzelde. Minister Sudibjo gafte kennen, dat het ok was. Bapak legde een arm om mijn schouder en stelde me aan de duizenden samengestroomde mensen voor en zei: ‘Hier, ik reik jou als Nederlander de hand en daarmee reik ik dus ook Nederland de hand’. Er volgde een enthousiaste ovatie van het volk. De president ging uitvoerig in op het geschil over Nieuw-Guinea en gaf aan hoe betrekkelijk eenvoudig aan al deze nodeloze vijandigheid tussen onze landen een einde gemaakt zou kunnen worden. Het was duidelijk, dat de president nu mijn aanwezigheid aangreep om keer op keer signalen van verzoening in de richting van Den Haag af te geven. De sukkels daar begrepen niet, dat hij de enige en allerlaatste Bapak van Indonesië zou zijn, die a) een herstel van normale betrekkingen met het voormalige moederland als noodzakelijk beschouwde, en b) die met succes het hele land in een dergelijke verzoening zou kunnen | |
[pagina 47]
| |
meekrijgen. Zijn opvolgers laat het langzamerhand volmaakt koud of Nederland nog enige rol van betekenis in Indonesië zal spelen. Sukarno bleef een leven lang in het Nederlands vloeken. Suharto verdomt het zelfs om überhaupt Nederlands te spreken. Rond het Binnenhof heeft men permanent in de waan verkeerd, dat men wist wat voor vlees men met de figuur Sukarno in de kuip had. In werkelijkheid kon men zich zelfs niet ten naaste bij een voorstelling maken van wie de man in feite was of welke gevoelens hij jegens ons of ons land koesterde. Werd het mij immers niet door mijn hoofdredacteur van De Telegraaf in Rome verboden om met hem te gaan praten? Het kostte me binnen de kortste keren mijn baan. Het leverde me van 1956 tot 1996 zelfs de Haagse rode kaart van persona non grata op. Dus veertig jaar overheidsterreur om de verdere uitoefening van mijn beroep te dwarsbomen. In de avond van 14 juli bood de gouverneur van West-Kalimantan een diner aan. Omdat ik aan dit soort vertoningen een gruwelijke hekel heb ging ik die avond met mijn vriend, Wim Latumeten van het Kementrian PeneranganGa naar voetnoot3. langs de Barito-rivier in een warong bami-kuah eten. Het gezicht op de wirwar van bootjes en prauwen, overal de fhkkerende oliepitjes, de drijvende winkeltjes, bootjes gevuld met vruchten en groenten, en al die mensen zouden me een leven lang bijblijven. Op nog geen kilometer van het diner bij de gouverneur vandaan beleefde ik Indonesië zoals het was. Teruggekeerd op de residentie kwam de president op me af en wilde weten wat ik had uitgespookt. ‘Weet je,’ zei hij, ‘dat gouverneur Milono hier enjouw vader op de HBS in Semarang klasgenoten waren?’ Even later stond ik tegenover een jeugdvriend van mijn vader. Hij vertelde, dat zij een kamer hadden gedeeld toen zij beiden bij de familie Tielenius Kruythoff te Semarang hadden gewoond. Ze hadden samen gesport. Samen huiswerk gemaakt. Wat hij vertelde emotioneerde me zeer. Later, teruggekeerd in Huis ter Heide, sprak ik er met mijn ouders over. Vader vertelde me dat de ‘ouwe heer’ van Milono regent op midden-Java was in de beginjaren van deze eeuw. | |
[pagina 48]
| |
Hij nodigde zijn zoon uit diens vriend mee te brengen op vakantie. Mijn grootvader gaf hier toestemming voor en vader logeerde gedurende de vakantie bij de Milono's. Op de dag dat zij naar school zouden terugkeren riep de regent beide jongens bij zich en gaf hen zijn zegen. Hij schonk hun ieder een gouden kris als Javaanse djimat.Ga naar voetnoot4. Nadat mijn vader me deze herinnering uit zijn jeugd had verteld stond hij op en nam me mee naar zijn werkkamer. In de bovenste lade van zijn schrijftafel lag de Javaanse kris, die hij als HBS’er van de vader van zijn kamergenoot ten geschenke had gekregen. Hij vertelde: ‘Wim, ik heb deze kris altijd bij me gehouden. Toen ik in Delft studeerde voor chemisch-ingenieur en later in Utrecht de titel van meester in de rechten haalde droeg ik bij alle examens deze djimat bij me. Ik heb nooit één examen over hoeven te doen.’ Ik heb de kris van Pak Milono nooit meer gezien. Ik vermoed, dat mijn moeder deze bij zijn dood in de kist heeft gelegd. We arriveerden 16 juni 1957 per boot in Kuala Kapuas. CIA-pottenkijker professor Guy Pauker was opnieuw mee op reis met de president. Ik begon hem knap vervelend te vinden. Hij zanikte aan mijn hoofd: ‘Als Bung Karno niet uitkijkt, dan winnen de communisten bij de volgende verkiezingen helemaal,’ zei hij. ‘Jouw vriend, adjudant Sudarto wordt als de verbindingsman gezien tussen de linkse krachten in het land en het paleis. Het is natuurlijk nog altijd zo, dat het leger de communisten duidelijk maakt dat ze geen grapjes behoeven uit te halen, want dan zal het leger optreden.’ Op dat moment nog steeds niet beseffende, dat ik met een regelrecht CIA-spion had te maken, vertelde ik Pauker, dat ik de indruk had, dat er inderdaad steeds meer op systematische wijze aan de onmiddellijke omgeving van de president werd gesleuteld. Het viel me op dat aan Bung Karno toegewijde functionarissen één voor één werden vervangen, zoals de chef van het presidentiële kabinet op het paleis, de onbesproken en loyale mr. A.K. Pringgodigdo door de heer Tamzil, een man waar ik vraagtekens bij zette. Wat ik waarnam was een waarschuwing, die professor Drost me eerder in het jaar reeds had voorgehouden, dat hij vreesde dat de president steeds verder | |
[pagina 49]
| |
door zijn vijanden geïsoleerd zou worden, opdat hij uiteindelijk nog slechts ceremonieel staatshoofd zou zijn ‘in een paleis zonder telefoonlijnen’. Pauker vervolgde: ‘Je moet je trouwens eens zelf afvragen of je nog wel als professionele journalist zou kunnen worden beschouwd. Op het moment dat je je openlijk identificeerde met het Irian-Barat-vraagstuk hebbenje collega's zich in ieder geval afgevraagd of ze je nog langer serieus konden nemen.’ Hij doelde op het door mij ontplooide initiatief een adres aan de Staten-Generaal te zenden, dat een vreedzame overdracht bepleitte. Ik legde hem uit, dat pas nádat ik door media als De Telegraaf, de Nieuwe Rotterdamse Courant, het Algemeen Handelsblad en het Vaderland was verhinderd feiten ter kennis van Nederlandse lezers te brengen ik van een burgerrecht gebruik had gemaakt om de informatie alsnog in Nederland op straat te krijgen. Dat was alles. De professor was van mening dat ik naar Den Haag moest gaan en een politieke partij moest oprichten, of in ieder geval me met de politiek zou moeten gaan bezighouden. Dat was dus het allerlaatste guetapensGa naar voetnoot5. waar ik ooit in zou trappen. Ik kan op mijn 70e jaar naar eerlijkheid verklaren bewust nog nooit te hebben gestemd, laat staan dat ik me ooit met één politieke groepering openlijk of heimelijk verbonden heb gevoeld. De journalist behoort het prototype van waarnemer te zijn die politieke ongebondenheid voorstaat en in de praktijk brengt. Om die reden liet ik in 1948 de gedachte varen ooit tot de diplomatieke dienst toe te treden, ook al was ik er op Nijenrode voor opgeleid. Je zal als professionele diplomaat een absolute idioot als minister van Buitenlandse Zaken hebben, die bovendien het exponent van één politieke partij is. Voor een dergelijk toekomstbeeld was ik niet in de wieg gelegd. Henk Hofland begreep dit uitstekend en haalde me dan ook naar de redactie-buitenland van het Algemeen Handelsblad om tot het gilde van knights of the plume door te dringen. Op 19 juli arriveerden Bung Karno en ik met Catalinavliegboten op de rivier Kutai bij het liefelijke plaatsje Samarinda, dicht bij de oostkust van Kalimantan. Opnieuw riep de president me naar het podium tijdens een massabijeenkomst. | |
[pagina 50]
| |
‘Toen ik Willem Oltmans ontmoette,’ zei hij, ‘dacht ik, deze Hollander wil een grapje met me uithalen. Later begreep ik dat het hem ernst was.’ Gejuich en applaus. Soms deelde ik een kamer met de adjudanten van Bung Karno. Die avond sliep ik op één kamer met Wim Latumeten. ‘Het is duidelijk,’ zei hij,‘dat de president ook deze reis bezig is om eigenlijk via jouw aanwezigheid anti-Nederlandse gevoelens in het land te kalmeren. Begrepen ze nu maar eens in Den Haag, waar Bung Karno aan werkt!’ Hij adviseerde me: ‘Vervolg rustig je eigen weg, zoals je nu doet. Dat noemen we hiei pukul terus.’Ga naar voetnoot6. |
|