Mijn vriend Sukarno
(1995)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Bonn (1956)de brutalen hebben de halve wereld. Ik was als de bliksem van Venetië met de nachttrein naar Amsterdam gereisd, leverde mijn Sukarno-reportage in bij hoofdredacteur W.G.N. de Keizer van Elseviers en voegde me op 20 juni 1956 opnieuw bij het Indonesische gezelschap, ditmaal in West-Duitsland te Duisburg, waar een bezoek aan het DEMAG-Aktiengesellschaft werd gebracht. Luns had ook in Bonn laten protesteren tegen het staatsbezoek van Sukarno, zonder het minste resultaat. President Heuss en kanselier Adenauer kozen eieren voor hun geld en lieten Luns in zijn sop gaar koken. Op 18 juni 1956 was Bung Karno met veel strijkages en erewachten op het vliegveld Wahn nabij de Westduitse hoofdstad binnengehaald. Achtereenvolgens bracht de Indonesische president - die er al vele jaren van werd beschuldigd geen oog te hebben gehad voor economische vraagstukken - werkbezoeken aan Krupp, Guttehoffnungshütte, Siemens, AEG, Mercedes-Benz Daimler en bijvoorbeeld de haven van Hamburg, waar gehengeld werd naar de Indonesische produktenhandel bij het verspelen van de Nederlandse voorsprong in het voormalige Indië. In Duisburg slipte ik dus weer gewoon mee in de speciale trein van president Sukarno. In Italië had de chef protokol, de markies di San Damiano een oogje dicht geknepen over mijn aanwezigheid in het Indonesische gezelschap. In West-Duitsland veroorzaakte de constatering dat er één man teveel in de trein aanwezig was, en ook nog een Nederlander, groot alarm. Het probleem werd echter op elegante Javaanse manier opgelost. De chef van het veiligheidsteam van Bung Karno, Pak Umargatab, nodigde mij in het restauratierijtuig voor het ontbijt uit. Langs zijn neus weg vroeg hij meer over mijn achtergronden en bedoelingen. Ik moet voor dit examen zijn ge- | |
[pagina 22]
| |
slaagd, want ik bleef aan boord en maakte de reis door Duitsland mee, waarover ik op 30 juni 1956 eveneens in Elseviers Weekblad berichtte. Opnieuw consternatie onder Elseviers-lezers. Ook in mijn naaste familiekring en onder vrienden tastte men in het duister waarom ik ‘plotseling naar Sukarno was overgelopen’. Daar was natuurlijk geen sprake van. Ik vond de Indonesische leider een aardige man. Ik had hem me voorgesteld als iemand, die Nederlanders minachtte en had aan den lijve ondervonden dat Nederlanders eerder bij hem een streepje vóór hadden. Met andere woorden: het beeld van Sukarno, zoals zich dit over de jaren in mijn brein had gevormd, strookte in de verste verte niet met mijn eigen ervaringen, eerst één week in Italië en vervolgens vijf dagen in West-Duitsland. Bepaald malicieus was Henk Hoflands constatering in diens befaamde boek Tegels Lichten, dat ik tijdens de genoemde wandeling met Sukarno in Pompeï door de Indonesische president ‘betoverd’ zou zijn geweest.Ga naar voetnoot1. Het enige wat over dit gesprek gezegd zou kunnen worden is, dat het voor mij een eye opener was van formaat. Ik wist voor het eerst op het hoogste niveau aan de andere kant hoe over Nederland en het conflict inzake de Papoea's werd gedacht. Het als journalist overbrengen van die ervaring leverde me de daaropvolgende veertig jaar in Den Haag het predikaat ‘onaanvaardbaar’ op. De voormalige hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad, H.M. Planten keek even sceptisch als Hofland, toen ik hem kwam vertellen wat ik had beleefd. Hij concludeerde dat Sukarno alleen maar aardig tegen mij in Italië was geweest, opdat ik ten zijne faveure in Elseviers zou schrijven. Wanneer ik de president in Jakarta zou zijn tegengekomen zou Bung Karno ongetwijfeld gedaan hebben of ik lucht was. Dat bracht me overigens op de gedachte inderdaad een reis naar Indonesië te gaan maken. Na tien jaar onafhankelijkheid bevond Indonesië zich op een kruispunt. Als vanzelfsprekend had deze grootste islamitische staat in de wereld in 1945 het Westminster-model van bestuur ingevoerd. Veertig politieke groeperingen hadden sinds de vorming van de republiek ieder een eigen partijtje | |
[pagina 23]
| |
meegeblazen bij de opperste besluitvorming in de archipel van drieduizend eilanden. Kabinet na kabinet viel. Politiek gekrakeel en het voor Indonesische breinen onbekende politieke democratische besluitvormingssysteem van 51 hebben gelijk en 49 hebben ongelijk sloot bij voorbaat een efficiënt bestuur van één der grootste ontwikkelingslanden in de wereld uit. Noodzakelijke besluiten werden voortdurend vooruitgeschoven, tot een nieuwe coahtie was gevormd welke binnen de kortste keren elkaar andermaal in de haren vloog. Daarbij dient rekening te worden gehouden met bijvoorbeeld het gegeven, dat professor George Mc Turnan Kahin van Cornell University in zijn studie over Indonesië heeft vermeld, dat Nederlands-Indië in 1940 slechts over 627 autochtone universitair opgeleide krachten beschikte, waarvan de meesten artsen waren. Sukarno begon zich af te vragen of westerse democratie het antwoord kon geven op de problemen in zijn land. Hij maakte in 1956 lange reizen naar de Verenigde Staten, West-Europa, Oost-Europa, de Sovjetunie en China om zich te oriënteren over wat er moest gebeuren om de impasse in het land te doorbreken. Ik heb geprobeerd om in september 1956 de reis van de Indonesische president naar de Sovjetunie mee te maken. Hiertoe vloog ik naar Teheran, Iran. Sukarno zou daar 27 augustus aankomen om met zijn gevolg over te stappen op vier Ilyushin-machines, door premier Nikita Khrushchev gezonden, om hen op te halen. De truc om een derde keer met Sukarno mee te Hften ging niet op, omdat de sovjets het verdomden mij een visum te geven. Ook verdenk ik de omgeving van Sukarno ervan het op die reis in het oostblok niet opportuun te hebben gevonden een westerse journalist mee te laten reizen. Op de terugweg uit Moskou stopte president Sukarno ook bij maarschalk Tito in Belgrado, wat hun eerste ontmoeting zou worden. Ik reisde via Triest zelf ook nog naar Joegoslavië om te ontdekken dat de Nederlandse ambassadeur aldaar, baron van Ittersum, voldoende van Indonesië af wist om het oneens te zijn met het beleid van Luns. Hij woonde dus een receptie voor Sukarno bij en werd prompt in De Telegraaf gekapitteld om diens ‘ontoelaatbare gedrag’. Stokvis noemde dat ‘met de vijand heulen’. | |
[pagina 24]
| |
Intussen was ik door toevallige omstandigheden in contact gekomen met de belangrijkste Indonesië-lobby in Den Haag die dagen, de heren van de groep-Rijkens. Paul Rijkens, voormalige hoge baas bij Unilever, een persoonlijke vriend van prins Bernhard, een vriendschap die nog dateerde uit de oorlogsdagen in Londen, had een aantal captains of industry om zich heen verzameld die wilden vasthouden aan Nieuw-Guinea en het sop de kool niet waard vonden. Op Nijenrode had ik het bestuurslid de heer Slotemaker van de KLM leren kennen. Ik benaderde hem om facihteiten te krijgen voor de vlucht naar Teheran. Hij stuurde me naar dr. Emile van Konijnenburg, vice-president en speciaal belast met zaken Indonesië betreffende, als de samenwerking met Garuda Indonesian Airways. Hij bleek sedert jaren een zéér pcrsoonlijke vriend van Sukarno te zijn. Samen hadden zij de Indonesische luchtvaartmaatschappij uit de grond gestampt. De groep-Rijkens had mijn artikelen in Elseviers opgemerkt. Van 1956 tot 1961 zou ik uiterst vruchtbaar met deze groep samenwerken tot de inlichtingendiensten en de CIA een spaak in het wiel zouden steken. Voor mijn reis naar Indonesië benaderde ik de Nieuwe Rotterdamse Courant, het Algemeen Handelsblad en Het Vaderland. Er bevond zich in 1956 zegge en schrijve één journalist in Jakarta, Hans Martino, voor Her Majesty's Voice, het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP). Genoemde drie kranten wilden artikelen afnemen à raison van 150 gulden per stuk en vooral geen cent mee betalen aan mijn reis. Ditmaal benaderde ik een oom, de heer A.F. Bronsing, directeur van de Maatschappij Nederland en kreeg een ticket aangeboden op de ‘Willem Ruys’ naar Indonesië. De top van de vaderlandse industrie kent elkaar uitstekend. Oom Bronsing opende de deur voor me naar de heer K.F. Zeeman, directeur van de Nederlandse Handelsmaatschappij, welke mij een flat in Jakarta aanbood plus auto met Pak Hussein als chauffeur. Ik zat dus gebakken en vertrok 6 november 1956 vanuit Rotterdam via Kaap de Goede Hoop naar Tandjung Priok, alwaar ik 4 december voor het eerst voet op Javaanse bodem zette. Een emotioneel moment: ten slotte waren mij sinds het midden van de vorige eeuw drie generaties voorgegaan. |
|