Memoires 1963-1964
(2000)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Bombay28 september 1964Ter begroeting was de heer S. Pohekar aanwezig. Hij is hoofdredacteur van het blad United Asia, waar ik sinds enkele jaren artikelen voor schrijf. Hij had een boeket bloemen bij zich die ik het liefst aan mijn moeder zou hebben gegeven, en verder een fotograaf en een auto met chauffeur. Loet had me naar Schiphol gebracht, want hij zou de auto houden. ‘Wij zijn twee fantasten, Wim, zoals de wereld nog niet heeft gezien’, zei hij ten afscheid. Hij is sterk in mijn gedachten. Het toestel stopte in Rome, waar ik overstapte op Alitalia 764 om rechtstreeks naar India te kunnen vliegen. Ik werd geïnstalleerd in het Sea Face Hotel. De heren Pohekar, Dinkar Sakrikar, zijn afgevaardigde en een student, Pradip Khandwalla, vergezeld van diens vader, gebruikten er de lunch. Ik was moe en had moeite me aan de conversatie en de stemming aan te passen. Ze waren en bloc anti-Sukarno. Ze dachten dat hij in een complot met Peking zat om Maleisië aan te vallen. Mijn jetlag verhinderde me van leer te trekken. | |
29 september 1964Pohekar (45) is een actieve man, en vrijgezel. Hij woont sinds 1940 in het paleis van de Khatau-familie, die tot de puissant rijke industriëlen van India behoort. Het gebouw staat op een heuvel langs de zee en bestaat uit zeven terrassen. Er woont een honderdtal personen, waaronder zeker zestig bedienden, misschien zelfs meer. Er staan wachten bij de oprijlaan. De binnenplaats stond vol met Cadillacs, Mecedes Benzen en ook kleine Fiats. Vier takken van de Khataus wonen hier. Pohekar is bevriend en woont in de vleugel van Abhay Khatau en diens charmante gezin. Hij was schilder, werkte enige tijd in Wenen, en is nu de ontwerper van de patronen van de sari's die worden vervaardigd in de Khatau-textielfabrieken, de grootste van India. We dineerden bij de Khataus. Vanmorgen heb ik de Khatau-textielfabrieken bezocht. Ze draaien al honderd jaar op volle toeren. Er zijn achtduizend | |
[pagina 279]
| |
werknemers. Er wordt 12.500 meter sari per dag geproduceerd. Slechts twintig procent van de productie is voor export bestemd. Eindeloze hallen snorrende machines met een handjevol personeel dat toezicht hield. Wandelend door het bedrijf stond iedereen voor ons op, maar de mij begeleidende directieleden negeerden hen. Toen ergens vier arbeiders opstonden, zei ik: ‘Die mensen staan voor u op.’ ‘Ja, dat hoort bij de discipline. Ik sta zelf ook op wanneer mijn principaal binnenkomt’, was het koele antwoord. Ik gaf het op. Hier gelden andere normen, de nasleep van het vermaledijde kastensysteem. Pohekar omschreef het verschil tussen Oost en West en zei dat vooral in de vs het leven totaal vercommercialiseerd is. ‘Everything is priced in the West. But isn't there a difference between price and value? On price you can bargain, but on value one should not and cannot compromise. It's like the difference between culture and civilization.’ Daarop vertelde hij een anekdote. ‘There were three men hacking stones. The first man was asked: “What are you doing?” He said: “Are you blind? Can't you see I am hacking a stone?” The second man replied: “I am hacking stones to earn a living and fill my belly.” The third man replied: “I am earning a living and we are building a beautiful temple over there!”’ Pohekar besloot: ‘That's the difference in the meaning of life in the East and the West. Civilization earns a living. Culture also builds a temple.’ In de late middag vertrok ik met Indian Airlines naar Calcutta. Pohekar deed me officieel uitgeleide. Ik gaf zijn chauffeur uitdrukkelijk een hand om te bedanken voor zijn diensten van de afgelopen twee dagen. Ik hoorde Pohekar, denkende dat ik hem niet zou horen, tegen iemand zeggen: ‘That gesture I call classless humanism.’ Het werd snel donker. Het zijn de sterren die ons met elkaar verbinden. En anders het graf wel. | |
30 september 1964Mijn voormalige kamergenoot Binu en zijn vrouw Sumita wachtten me op Dum Dum Airport op. Zij was een schoonheid. Binu was veel en veel te dik geworden. Hun flat lag in de buurt van een golfclub, nogal ver van het centrum. Ze boden me aan in hun bed te slapen, wat ik vervelend vond. Zij rolden matten uit in de woonkamer en overnachtten daar. Hij werkt nu al twee jaar voor Benson Ltd., een ‘desigining firm’. | |
[pagina 280]
| |
Net als Bombay maakt Calcutta me depressief. Letterlijk duizenden mensen zochten gisteravond langs de weg en op de trottoirs een onderkomen voor de nacht. Misère, misère, misère. Binu liet zich ontvallen: ‘Geen wonder dat veel mensen buiten slapen, dat is koeler dan in hun huizen.’ Maar wat voor huizen. Veel van deze mensen komen hun geluk zoeken in de stad en flansen dan een soort hutten in elkaar. Overal langs de weg wordt gebaad, hoofden ontluisd, kaart gespeeld en God weet wat nog meer. Soms worden de riksja's zelfs door grijze oude mannen voortbewogen, en dan moet je de vette types zien die zich met koffers en al door hen laten rijden. Voordat ik in zo'n ding zou gaan zitten! Vooral als blanke. Binu vertelde dat ze een periode verboden waren, maar weer toegelaten in de strijd tegen werkloosheid. Degene die dit land meent te moeten leiden is óf een moedige held, óf een absolute idioot. Want waar begin je in India? Er is geen einde aan de problemen, dus waar maak je een begin? De dag hier begon met een staking van dokwerkers. Een stoet van stakers door de stad. Alle verkeer stond stil. Politiemannen keken met gekruiste armen toe. Honderden rode banieren, en toch verliep alles gemoedelijk. Ze willen hogere lonen. Ik ontmoette in het klm-kantoor de heer Van Dijk, assistent-manager. Hij vertelde over een bejaarde Nederlandse pastoor, H.F. Koster, die veertig jaar geleden aanwezig was geweest bij de aankomst van het eerste klm-toestel in Calcutta. Hij heeft een kerkje in de buurt van Dum Dum Airport. Later bracht Van Dijk me ernaartoe. De pastoor begon me te vragen of ik rooms-katholiek was. Ik bestudeerde hem, luisterde, en dacht: ik moet boven mijn artikel zetten ‘Verloren Nederlanders’. Ierse soldaten hebben het verveloze kerkje honderdvijftig jaar geleden gebouwd. De omgeving werd beheerst door de fabrieken die de beruchte dumdumkogels maakten, die door de Britten in Zuid-Afrika voor het eerst werden ingezet. Ik wandelde alleen in de kerk, prevelde dat ik het liefst Loet bij me zou hebben gehad, en wilde liever niet knielen en bidden. Ik zou door de pastoor worden begluurd, vooral nu hij wist dat ik van huis uit protestant was. Ik luisterde naar de man die al pratende aan zijn witte baard trok, en ik probeerde mij zijn leven met 1200 parochianen in een Aziatisch land voor te stellen. ‘Het hindoeïsme maakt een mens kapot’, meende hij. Dat komt ervan wanneer je je ziel aan één club verkoopt. | |
[pagina 281]
| |
Lunchte met Bas Hazeu en diens zeer charmante vrouw, directeur van de plaatselijke Philips-vestiging. Ik kende zijn ouders sinds de dagen op Nijenrode.Ga naar voetnoot349 Het verbaasde me dat hij zonder blikken of blozen vertelde dat Philips hier nog meer winst maakt dan in Nederland. Ik dacht: ten koste van wie? Er waren inderdaad voortdurend arbeidsproblemen met vakbonden, meestal over lonen. Er zijn twee fabrieken, een in Calcutta en een in Poona, elk met duizend werknemers. Hij noemde de communisten hier ‘zeer sterk’. ‘Zoals ik het zie ligt India op de weg van de Chinese mars naar de oceaan’, zei hij. De Hazeus leken me nog steeds verliefd. Ik dacht: het kan dus wel. Bernhard Krisher had, als Azië-specialist van Newsweek, met Bungkarno een gesprek in paleis Bogor. Boven zijn artikel zette hij: ‘A talk with Sukarno: “i am indonesia”’, wat dus ook de door mij gekozen titel voor mijn boek is. Natuurlijk kwam de kwestie aan de orde dat de indruk bestond dat de pki de macht wilde overnemen. Sukarno: ‘No! I feel even a little angry when people say that I am under the influence of te pki. All the political parties in Indonesia have differences with me, but on the whole they agree with my line of policy. It does not mean I am a Communist tool. Oh, you Americans (laughing), you have what I call Communist phobia.’ Sukarno heeft hier natuurlijk volkomen gelijk. Hij wees naar premier Nguyen Khanh van Zuid-Vietnam op een omslag van een tijdschrift, en zei tegen Krisher: ‘This man is a puppet. He has no support. Me, I was nothing, but I came from the people. I was made of the people. I am Indonesia.’Ga naar voetnoot350 Intussen is in Amerika het Warren Report over de moord op J.F.K. verschenen: 300.000 woorden, 888 pagina's om de wereld ervan te overtuigen dat Lee Harvey Oswald in zijn eentje zou hebben besloten de president te vermoorden. Het is eigenlijk een grof schandaal dat zoiets kan gebeuren, en dat de blinde schaapjes hetgeen ze krijgen voorgeschoteld braaf en voor zoete koek slikken. De fbi heeft voor deze onzin 25.000 mensen ondervraagd en 2300 rapporten geschreven. De Amerikaanse geheime dienst voerde nog eens 1550 gesprekken en schreef 800 rapporten. Newsweek van 5 oktober wijdt 24 pagina's aan het sprookje van Warren. Ik weet niet hoe het wel zit, maar ik geloof er helemaal niets van. | |
[pagina 282]
| |
2 oktober 1964Vlieg met een boac Comet-4 naar Kuala Lumpur, Maleisië. De glimlachen van Binu en Sumita bij het afscheid op Dum Dum Airport zullen me bijblijven. Intussen zit ik hier in een fit of sadness. Het beeld van Loet stormt steeds door mijn hoofd zoals vorig jaar zo dikwijls met Frits gebeurde. Mijn moeder wist nota bene dat ik vorig jaar ook op 27 september was weggevlogen. Ik wil mejuffrouw Boekhoudt schrijven. Ze wist mijn Duits van een drie op een zeven te brengen, maar wat ze me niet leerde was hoe met mezelf te leven. Waar zal ik de kracht vandaan halen om alleen verder te gaan? Alsof de dood niet al een eenzame weg genoeg is om te gaan. Waarom ben ik toch zo helemaal anders dan anderen? Inteelt?Ga naar voetnoot351 Ik denk van niet. Vanmorgen vroeg ik Binu: ‘Voel je je beter nu je bent getrouwd?’ Hij zei: ‘Eh, eh...’ en knikte toen slechts. Klonk niet al te overtuigend, maar dat is zijn zaak. | |
18.15 uur, Starlight Hotel, Kuala LumpurHet lijkt me hier een klein Indonesië, alhoewel Chinese en niet-Javaanse gezichten lijken te overheersen. De welvaart ligt op straat en het is niet te vergelijken met Bombay en Calcutta. De pers staat bol van aanvallen op Bungkarno. De Malaysian Times van 1 oktober meldt in een kop dat de Britse, Australische, Nieuw-Zeelandse en Maleisische vlooteenheden een gezamenlijk plan opstelden om een Indonesische verrassingsaanval af te slaan. Dezelfde krant meldde op 2 oktober dat de Singaporese minister van Cultuur S. Rajaratnam de Indonesische revolutie had omschreven als ‘one vast hamburger’. Hij vergeleek het opscheppen van Sukarno met de opschepperij van Hitler en Mussolini. De Malay Mail van 2 oktober heeft een kop over Nikita Khrushchev steun aan Sukarno in diens crush Malaysia-campagne. Moskou zendt meer transportvliegtuigen en helikopters naar Jakarta. Er is een hoop geklets onder de hier circulerende propaganda, getuige de kop ‘Sukarno's land of hunger’ uit de Straights Times van vandaag. | |
[pagina 283]
| |
4 oktober 1964Om 10.00 uur ontmoette ik de Nederlandse ambassadeur L. Kruytbosch. Secretaresse juffrouw Bakker waarschuwde al dat haar baas weinig tijd had. Toen ik H.M.'s vertegenwoordiger zag, dacht ik: wat een lul. Het werd een hakkelend gesprek met af en toe een moeizaam lachje. Maleisië importeerde voor 120 miljoen uit Nederland en exporteerde naar Nederland voor 60 miljoen. Ik zei tegen de man dat ik het amusant vond dat de enige aankondiging die ik in zijn gang vind, een formulier was met toelichting hoe men schadeclaims tegen de regering van Indonesië kon indienen. Ik hield me aan het consigne van juffrouw Bakker en stapte na precies een kwartier op. Op het Ministerie van Voorlichting had ik van 12.00 tot 13.00 uur een geheel ander gesprek met de minister, Euche Senu Bin Abdul Rahman. Hij trok zijn jasje uit en ging ervoor zitten. Hij vertelde, dat toen luitenant-generaal Gusti Djatikusomo ambassadeur in Maleisië was, hij een complete spionagedienst runde. Hij had Maleisische officieren altijd bespot en erop gewezen dat hun bevelhebber nog altijd een Britse officier was. Dat is natuurlijk ook knots. Ik zei tegen hem dat ik niet verwachtte dat Bungkarno zou opgeven. ‘You think so?’ antwoordde hij met de teneur van ‘daar ben ik ook bang voor’. ‘U kent ze beter dan ik’, vervolgde hij. Hij vond dat ik premier Abdul Rahman moest ontmoeten. Hij belde naar diens bureau, maar het bleek onmogelijk. Toen ik hem zei bereid te zijn wat later te vertrekken belde hij een tweede maal, maar het bleek weer onmogelijk. Ik moet hierbij vermelden dat hij de Maleisische ambassadeur was geweest die op eigen houtje het gesprek tussen Luns, minister Yamin en ambassadeur Zain in New York arrangeerde.Ga naar voetnoot352 Hij vertelde dat hij die ontmoeting tegen het advies van zijn medewerkers in had geregeld. ‘Ik probeerde minister Luns de gevoelens van Indonesië inzake Nieuw-Guinea over te brengen, maar hij veegde mijn argumenten van tafel en zei me: “Ik weet dat de Indonesiërs niet te vertrouwen zijn.”’ Minister Rahman vervolgde: ‘En nu is onze premier teleurgesteld. Hij is, tegen het advies van zijn kabinet, naar Tokio gevlogen om met Sukarno te onderhandelen. Hij nam zijn eigen besluit. En toen hij eenmaal in Japan was nam Sukarno met alles een loopje. Hij kwam altijd opzettelijk te laat en gedroeg zich alsof de show hem toebehoorde. En toen uiteindelijk de laatste, beslissende samenkomst plaatsvond - vraagt u het hem zelf maar - | |
[pagina 284]
| |
toen vertrok Sukarno ostentatief na vijftien minuten praten, zogenaamd om een afspraak na te komen met de Japanse televisie. Hij liet premier Rahman en president Macpagal van de Filipijnen gewoon zitten. Hij kwam weliswaar na twee uur terug, maar na een uur vertrok hij opnieuw.’ Ook de minister vergeleek Bungkarno's gedrag met dat van Hitler. ‘We hebben Indonesië om een symbolische terugtrekking langs de grens met Borneo gevraagd, want we konden moeilijk onderhandelen met een pistool tegen ons hoofd. Onze premier heeft zelfs gezegd: “Al zijn het maar twee of drie militairen, het gaat om het gebaar.” Daar was Sukarno het mee eens. Indonesië haalde 35 militairen langs onze grens weg die ze de dag tevoren stiekem binnen hadden gesmokkeld.’ Ik had minister Subandrio ‘Sukarno's evil genius’ genoemd. De minister haakte hierop in. ‘Toen ik in Jakarta was gestationeerd onderhield ik uitstekende betrekkingen met Subandrio, maar ook met Sukarno. Toen wij voorstelden een economische samenwerking voor Zuidoost-Azië te organiseren, werd dit door Bandrio getorpedeerd, met het argument dat de samenwerking binnen het raamwerk van de uno voldoende was. Ik ben toen rechtstreeks naar Sukarno gegaan en heb voor ons plan gepleit, maar u weet zelf hoe hij dan reageert: hij zegt toe het te zullen bespreken. Later kwam Bandrio zelf met het voorstel van Maphilindo, samenwerking tussen de Filipijnen, Maleisië en Indonesië. Daarop ontmoette Subandrio in Manilla onze vice-premier, en beklaagde zich erover dat ik me als ambassadeur in Jakarta weinig verdienstelijk had gemaakt. Maar tegen mij zei hij indertijd: “Verlaat ons niet: op een dag zult u minister van Buitenlandse Zaken zijn. We zullen dan alles samen regelen.” Ik antwoordde: “Don't speak that way, Mas Bandrio”, because the Tengku Abdul Rahman was Foreign Minister of Malaysia at that time and I thought his remark inopportune.’ Vervolgens vertelde minister Rahman een uitermate belangrijke gebeurtenis die ook mijns inziens precies aangaf hoe onbetrouwbaar Subandrio was en hoe Sukarno zich jarenlang door deze man in de luren heeft laten leggen. ‘Na als ambassadeur van de Maleisische federatie in Indonesië zich te Kuala Lumpur het vuur uit de sloffen te hebben gelopen, slaagde hij erin zijn regering ervan te overtuigen dat president Sukarno officieel diende te worden uitgenodigd voor een bezoek aan het land. De koning richtte de uitnodiging aan | |
[pagina 285]
| |
Bungkarno. Ambassadeur Rahman reikte de door de koning geschreven brief persoonlijk uit op het presidentiële kabinet op het Merdeka-paleis, omdat hij zich op het standpunt stelde dat hij alle recht had een brief van zijn staatshoofd, gericht aan het staatshoofd van Indonesië, rechtstreeks op het paleis te deponeren. Minister van Buitenlandse Zaken Subandrio was razend toen hij er lucht van kreeg. De brief aan president Sukarno raakte weg.’ Voor mij was dit verhaal niets nieuws. Ik had Bandrio's gewoonte om op zijn strepen te staan al ontdekt in 1957 en president Sukarno daar in een gesprek onder vier ogen op gewezen.Ga naar voetnoot353 Het valt te raden hoe Bandrio zijn smerige spelletjes ten koste van Sukarno zeven jaar later had geperfectioneerd. Had de brief van de koning van Malakka Bungkarno wel op tijd bereikt en zou er een gesprek tussen de vorst en de president hebben plaatsgehad, dan was het conflict met Maleisië mogelijk nooit geëscaleerd en zouden de tegenstellingen in Jakarta nooit zo hoog zijn opgelopen. Subandrio dacht niet primair aan het belang van Indonesië. Deze man vroeg zich altijd op de eerste plaats af wie er op zijn pik had getrapt. In dit geval dus de ambassadeur van Maleisië, die volgens Bandrio de brief via hem had moeten doorgeven. Het is te danken aan mevrouw Supeni, Sukarno's reizende ambassadrice, dat Bungkarno - achttien maanden nadat de koning de brief had geschreven - op de hoogte werd gebracht van de tekst van de boodschap. Toen was het inmiddels veel te laat om een confrontatie nog terug te draaien aan de hand van een verzoeningsontmoeting. | |
6 oktober 1964Na een nachtstop in Singapore ben ik in Saigon gearriveerd. Het vliegveld wemelde van de vliegtuigen en helikopters. Overal zag je Amerikaanse militairen. Washington is al veel dieper in het Vietnamese moeras gezonken dan de meeste Amerikanen zich bewust zijn. Er liepen ook overal parachutisten. Er heerste nervositeit in de stad. Het was moeilijk een kamer te vinden, maar ik zit nu in de dependance van het Atlanta-hotel, een soort boarding house voor Amerikaanse officieren, met vier op een kamer. Ben naar de usis geweest en had via directeur W. Noyes Smitt in een wip mijn persaccreditatie in orde. Hij stelde me voor aan luitenant-kolonel J. Mahr. Ik kon vanavond meteen mee op | |
[pagina 286]
| |
een missie met C-123 vrachttoestellen van de us Pacific Air Force, die boven het strijdgebied lichtfakkels uitgooien zodat er werkelijk geknokt kan worden. Morgenochtend zou de chef-staf van Nieuw-Zeeland, generaal-majoor L.W. Thornton, samen met de ambassadeur Stephen Weir een inspectie maken van de Mekong-delta. Er was geen bezwaar dat ik die tocht in een der begeleidende legerhelikopters zou meemaken. ‘Draag donkere kleren,’ maande generaal Mahr, ‘want in geval de helikopter naar beneden komt, zou je op een kilometer afstand gezien worden.’ De heren waren van mening dat het vormen van een stabiele burgerregering van levensbelang was voor de oorlog, ‘en wanneer ze een militaire regering willen is dat ook prima. Als er maar normaal geregeerd wordt.’ De Vietcong zou nooit de steden kunnen innemen, omdat ze er niet toe uitgerust waren. Het Zuid-Vietnamese leger was bovendien sterk.Ga naar voetnoot354 Om 17.00 uur woonde ik een briefing bij van brigadier-generaal William E. Du Puy. Ik liep er tegen Bernie KalbGa naar voetnoot355 van de New York Times aan. Vorig jaar had hij in het Merdeka-paleis nog een lang gesprek met Bungkarno gehad. Generaal Du Puy: ‘The Vietcong ambush where no American expects them. They ambush against all practical principles, for instance in the middle of an open field. That is contrary to our training, at least to my training. Then, during the riots here, they sat back to await the outcome. After the Saigon riots they rerouted their activities to other fields, mainly ambushes in areas where we have little intelligence. Our pacification program is moving very very slowly. General William Westmoreland is pressing us to work harder in preventing ambushes. Their armed attacks stay relatively on the low, but terror actions, kidnapping and ambushes are going up. They aim at destroying authority on the side of the government of South Vietnam. When we put up more aircraft, the number of ambushes decreases. When more combat helicopters become available, we can supply more overhead cover to our troops. From the Vietcong documents we captured, we can see that their fear is that they move too fast themselves. Our fervent hope is that some day they will stick out their necks with six batallions or so, because then we would defeat them since we can now move our troops very fast.’ | |
[pagina 287]
| |
Bernie Kalb vroeg de generaal om een reactie op twee Vietcong-incidenten, nog geen twintig kilometer buiten Saigon. ‘Nothing new,’ antwoordde generaal Du Puy, ‘they have had secret bases there for years. But this situation will eventually have to be met by offensive American operations.’ Ook zei hij dat de politieke onrust weinig effect had op de militaire operaties, behalve misschien dat men tijdelijk gepreoccupeerd was door deze zaken. | |
19.05 uurAan de horizon van het vliegveld gaat de zon onder in een rode gloed. Een kolonel komt even aan boord van onze tweemotorige C-123. Er staan zestien van deze toestellen. De kolonel zei tegen me, wijzend op vier Zuid-Vietnamese para's aan boord: ‘You never know if these people are for you or against you.’ Ik wist niet wat ik hoorde. De piloten, William Booth en George Gleaser, waren beiden kapiteins. Booth, uit Florida, legde uit wat we dienden te doen in geval van een ‘crash landing’. Wanneer er zes korte bellen zouden afgaan diende men zich gereed te maken. Wanneer er dan één kort belletje volgde was het zaak iets over je hoofd heen te doen, bijvoorbeeld een regenjas. Hij wees ook de nooduitgangen aan. We zouden boven Saigon blijven cirkelen totdat er uit een van de oorlogsgebieden een aanvraag voor lichtfakkels kwam. De kolonel hoopte dat er actie zou komen. De Vietnamese para naast me, met rode baret en een zeer aantrekkelijk gezicht, zegt in 1949 door de Fransen te zijn opgeleid. | |
19.30 uurWe zijn nu vijf minuten aan het cirkelen en er is een eerste aanvraag voor fakkels gekomen. De kist met fakkels wordt opengemaakt. Ze staan gereed in rijen van tientallen bussen. Ze zijn meer dan een halve meter lang. Alle jongens zijn nu bezig. De kolonel staat er in een T-shirt met zijn neus bovenop. Hoe moeten ze zich voelen om dermate gewantrouwd te worden? Zij riskeren immers evengoed hun leven. De kolonel laat me zien hoe een fakkel brandklaar wordt gemaakt. Hij wijst op een kaart en zegt dat we ongeveer vijftien kilometer ten zuidoosten van Tay Minh moeten zijn. We vliegen op vierduizend voet en ze noemen dat nguy, gevaarlijk. Men kan geen contact met de grondtroepen krijgen. Ze heb- | |
[pagina 288]
| |
ben orders in dat geval geen fakkels te werpen. Ik zie beneden lichtjes van dorpen en ik denk dat die mensen zich nu net zo moeten voelen als wij deden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hoe dikwijls lag ik niet bang te luisteren naar de geallieerde eskadrons, in bed op De Horst. | |
21.00 uurEr waren lichtsignalen op de grond zichtbaar. We vuurden vanuit ons toestel twee fakkels af. Je ruikt de lucht van het kruit. Er zijn wat sluierwolken, maar het is fantastisch wat die twee lichtkogels verlichten. | |
7 oktober 1964Saigon, Continental Palace hotelWe keerden gisteravond om 01.00 uur terug op het vliegveld. Reed met de kolonel mee naar de stad en lag om 02.30 uur in bed. Hij zei trouwens dat de vs tijdens het Tonkin Gulf-incident de kans van hun leven hadden gemist om Noord-Vietnam de genadeslag toe te brengen. Ik mocht hem niet citeren. Ik had trouwens toch zijn naam niet. Hij dacht dat bij het neerlaten van de fakkels de Vietcong vanzelf op de vlucht was geslagen, ‘because when we get there in time, we can relieve the defenders’. Vroeger lieten ze de fakkels om beurten met de Zuid-Vietnamezen neer, maar wanneer er weer politieke problemen waren in het land kwamen ze soms gewoon niet opdagen. ‘So now we fly all missions.’ Nu vlieg ik mee in een UH-1B legerhelikopter, voor een vlucht naar Can Tho in de Mekong-delta. Het zal ruim een uur duren. Een Japanse fotograaf, net als ik in een open shirt, is bij ons ingedeeld. De crew krijgt kogelvrije vesten, wij niet. Beide zijden zijn open om militairen met mitrailleurs te kunnen plaatsen. Het is regenachtig en bewolkt. We vliegen vrij laag, onder de wolken, en het is winderig en koud. Mensen staan in de rijstvelden te werken. Ons is verteld dat er op helikopters wordt geschoten, maar waar is de Vietcong?Ga naar voetnoot354 De vlucht duurt inderdaad ruim een uur. | |
09.15 uurDe Nieuw-Zeelandse gasten arriveren in een aparte zwerm helikopters. De straten werden afgezet. Mensen stonden naar de | |
[pagina 289]
| |
bezoekers te gapen. Wat een treurige vertoning. Een sergeant liet me het nieuwste model automatisch geweer zien, met 22 kogels die op enige afstand beginnen te wentelen zodat ze de slachtoffers werkelijk openrijten. ‘I have seen the effects on these guys and their bodies’, zei de sergeant. ‘You mean Vietnamese victims?’ vroeg ik. ‘Of course!’ En ik dacht aan mijn paravriend van gisteravond in de C-123, die in zijn sexy overall naast me lag te slapen terwijl we steeds maar rondcirkelden. Het hospitaal werd bezocht. Ten hemel schreiende toestanden. Een Nieuw-Zeelandse dokter staat aan het hoofd. De outillage, de smerige vloeren, ongelooflijk. En dan al die mensen die zitten te wachten om behandeld te worden. Een soldaat had zijn been gebroken. Een bejaarde, schele arts is bezig het in het gips te zetten. Wandelde in het stadje. Sprak met mensen. Maakte veel foto's. Wat hangt deze mensen nog allemaal boven hun hoofd? Ik nam een snack in de Amerikaanse officierskantine. Kapitein Bill Masters uit Austin, Texas vertelde dat vanmorgen twaalf helikopters, met honderd militairen, op twintig kilometer buiten Saigon een actie hadden uitgevoerd. ‘It is like hunting quail’,Ga naar voetnoot357 zei hij. ‘Except the Vietcong are even more elusive. We first hunt them down. Then we bring in troops with helicopters, swift and fast, which is a very effective method. Saturday alone we killed 143 of them, just shot them, one by one.’ Zijn geklets ging me door merg en been. De vervoersproblemen terug naar Saigon bleken onoplosbaar. Toevallig zag ik een eenmotorig legertoestel landen met generaal Du Puy. Ik ging snel naar hem toe. Hij vond het prima dat ik om 15.30 uur met hem mee terugvloog naar Saigon. Ik had namelijk een afspraak met jhr. mr. E.S.B.T. Beelaerts van Blokland, de zaakgelastigde in Vietnam, ressorterend onder de ambassade in Manilla. Generaal Du Puy was te laat maar ik zag kans mee te vliegen in een tweemotorig toestel van de United States Operations Mission (usom), zodat ik slechts twaalf minuten te laat arriveerde op 147 Phan Dinh Phung bij de heer Beelaerts. De heren van usom vertelden dat zij 18.000 ton kunstmest hadden voorgeschoten aan boeren in de negen provincies ten zuiden van Saigon, waarvoor zij na de oogst zouden betalen. De Vietcong liet deze operatie met rust, ‘which is quite sensible of them’, zei een functionaris. | |
[pagina 290]
| |
Jaren later heb ik, ook in mijn Amerikaanse lezingen, absoluut onopzettelijk het verhaal verteld dat ik met generaal Du Puy terugvloog naar Saigon, en dat deze me off the record had verteld dat hij me zou vermoorden als ik het zou citeren maar dat de vs de oorlog in Vietnam nooit zouden kunnen winnen. Door de jaren heen had ik de gewoonte om werkelijke confidenties soms niet te noteren. Maar wanneer ik nu in mijn dagboek zie dat ik uiteindelijk niet met generaal Du Puy maar met het usom-toestel terugvloog, dan moet ik die uiterst belangrijke uitspraak de avond van tevoren hebben gehoord van de kolonel in de C-123. Een fabeltje gaat door de jaren heen een eigen leven leiden. Het geheugen, de intelligentie, de fantasie, de mind-fabriek in het hoofd, haspelen een aantal op zichzelf ware feiten door elkaar tot er een geheel nieuw plaatje ontstaat, bestemd voor de consumptie. Het mag feitelijk in details waar zijn en wordt als waarheid gepresenteerd, maar in wezen is de werkelijkheid uit het verleden voldoende verdraaid om er het predikaat ‘onwaar’ aan te verlenen. Het gesprek met de heer Beelaerts voltrok zich in een ontspannen sfeer, al lag de man me niet. Zijn veel te grote gouden manchetknopen met de letter B en ingelegd rood steentje getuigden niet van verfijnde smaak. Hij vroeg me vrijwel meteen of ik, verblijvende in oorlogsgebied, wel een levensverzekering had afgesloten, zoals Otto Kuijk en Martin Duyzings immers ook hadden gedaan. Deze journalisten hadden bij Lloyds in Londen een dure dekking afgesloten. ‘Wel, meneer Beelaerts,’ zei ik, ‘ik ben geen kardinaal Spelman.’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Wanneer de kardinaal met Kerstmis de troepen komt toespreken laat hij zich duur bij Lloyds verzekeren. Ik ben hier op basis van De Heer is mijn herder, en eerlijk gezegd, ik heb meer vertrouwen in de Heer dan in Lloyds.’ De heer Beelaerts keek wat bedremmeld en zei: ‘Maar wanneer u als gijzelaar zou worden meegenomen op een weg buiten Saigon, vrees ik toch dat ik maar weinig voor u zou kunnen doen.’ | |
[pagina 291]
| |
Voerde een telefoongesprek met Oom Kwee Djee HooGa naar voetnoot358, die tegenwoordig hier woont. ‘Ach,’ zei hij, ‘u en ik zitten in hetzelfde schuitje. Vroeger wilden ze niet met Luns spreken en wel met ons, en nu is het omgekeerd: Jakarta houdt zich met Luns bezig en wij tellen niet mee.’ Hij wil dat zijn kinderen hier afstuderen. Ontmoette Barry Chan, een jongen die ieder spoor kwijt was. Zijn vriend was naar Formosa vertrokken om voor Chiang Kai-shek te vliegen. Hij voelde zich door God en iedereen verlaten en wilde het liefst naar ‘rood China’, wat ik hem eigenlijk uit zijn hoofd probeerde te praten. ‘Hongkong is a rotten city and a dirty society’, zei hij, waar ik hem geen ongelijk in kon geven. Maar in Hongkong is men tenminste vrij, en wanneer men geen ‘rotten’ en ‘dirty’ mens wil worden heeft men die keus. | |
10 oktober 1964Het doel van mijn reis was nog altijd naar Peking te reizen. Ik bracht een bezoek aan de Nederlandse consul-generaal H.M. Walt van Praag. Nam riksja nummer 380 om het dan toch maar eens te hebben gedaan. Nooit meer. Ik keek naar de voor mij uit lopende oude man en diens gebogen rug en weifelde of ik er weer uit zou springen. De consul-generaal leek me een prettige man. We wandelden later samen in de richting van de Hongkong Club, waar hij iemand zou ontmoeten. Het leek hem onverstandig tegen de wil van Washington toch naar Peking te gaan. Lunchte met Cees Haagoort van Nijenrode, die hier met vrouw en kinderen woont en voor de Nederlandse Handels-maatschappij werkt. Daarna wilde Barry mij beslist de Victoria Peak laten zien, waar men met een trein naartoe gaat en vanwaar men een vergezicht heeft op het eigenlijke China. Hij bracht me een cadeautje, een doos met twee zakdoeken. Ook kreeg ik twee briefkaartfoto's van hem die hij had getekend met ‘Barry’, en hij wilde dat ik op beide een zoen gaf. Later hielp hij me de schoentjes te vinden die ik Kaat Verrips had beloofd omdat Emile van Konijnenburg al enkele jaren zijn belofte niet was nagekomen. Net als gisteren bleef Barry bij me slapen. Er lag in Hongkong een brief op me te wachten van mijn manager R. Keedick, uit New York. Hij schreef van het State De- | |
[pagina 292]
| |
partment definitief bericht te hebben ontvangen dat het mij niet werd toegestaan als journalist naar Peking te reizen. Als ik het toch deed, dan zou ik mijn ‘resident-status’ in Amerika verliezen. Bob Keedick adviseerde me dus niet te gaan. Ik begreep dat ik me aan het dictaat van Washington had te houden om geen nieuwe problemen te krijgen. Er lag bovendien op het U.S. Consulate General in Hongkong een brief van het State Department voor mij die mij verbood naar de Chinese Volksrepubliek te reizen. Ik telefoneerde of men die brief wilde doorzenden naar Kew Gardens. Met de Associated Press deed zich een incident voor dat veel zegt over de mentaliteit van de top van dit vooraanstaand persbureau. Via Stan Swinton en Keith Fuller in New York had ik een vorm van samenwerking vanuit Peking besproken, zoals vastgelegd in de brief van Fuller van 17 juli 1964. Ik had senator Wayne Morse vervolgens in een privé-brief bericht dat ik naar Peking wilde gaan en voor Look, Playboy en de Associated Press zou schrijven. In Hongkong wachtte mij een brief van Fuller, die het bestond om te spreken over een ‘flagrant misrepresentation’ van de afspraken met AP. Senator Wayne Morse had mijn brief aan hem ongevraagd laten afdrukken in het Congressional Record van 21 augustus 1964, wat leidde tot dit incident. De beide brieven (zie bijlagen 10 en 11) geven een fraai inzicht in hoe Amerikanen te werk gaan. Ik besloot meteen terug te reizen naar New York. En toen ik vanmiddag tegen 13.45 uur met Philippine Airlines vlucht 301 richting Honolulu vertrok, stond op het bezoekersterras van het vliegveld een eenzame Chinese jongen. Dat was Barry Chan. Miljoenen Barry's over de hele wereld lopen 's nachts over straat, in jeans en sexy shirts, op zoek naar wat affectie. In plaats daarvan vinden ze perverse stunts van viezerikken. Hoe kan dat toch, dat je in twee dagen een verbondenheid schept met een ander met wie je zelfs geen werkelijke zoen hebt gewisseld maar aan wie de herinnering toch onvergetelijk lijkt? Waar is mijn vriend André Gide? Die zou ik nu bij me willen hebben om in te lezen. Waar heb ik toch die zin opgepikt dat het zinniger was te communiceren met geavanceerde en erudiete geesten in een boek, dan je tijd te verdoen met leeg geklets met de man naast je in een vliegtuig? |
|