Memoires 1957-1959
(1987)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Amsterdam13 november 1957 (dagboek)Henk Hofland haalde me in de vroege ochtend van Schiphol. Dit was prettig aankomen. We gingen eerst naar boven om koffie te drinken en wat ontspannen te praten. Hij hoopte, dat ik niet zou doorreizen naar Djakarta en in Nederland zou blijven. Er wachtte een brief van mr. D.A. Delprat over de op 17 oktober toegezegde duizend gulden. ‘Ik zou willen rechtzetten,’ schreef hij nu, ‘uw mededeling, dat de f 1000.- door de heer Van de Mandele en mij zijn toegezegd. Wat mijzelf betreft heb ik niet meer gezegd, dan dat ik gaarne wilde proberen dit bedrag bij elkaar te brengen, zonder dat ik daartoe de verplichting op mij kon nemen.Ga naar voetnoot23. Ik moet dat tot mijn spijt herhalen, omdat mij bij verschillende besprekingen, welke over dit onderwerp zijn gevoerd, gebleken is, dat uw activiteiten bij uw laatste bezoek aan Indonesië de animo om voor verdere werkzaamheden van u geld te geven, uiterst gering doen zijn.Ga naar voetnoot24. Dit neemt niet weg, dat ik natuurlijk doorga mijn best te doen, doch u dient zich te realiseren, dat aan het eind van het vorig jaar of het begin van dit jaar voor u reeds een som is bijeengebracht, waarvan de gevers naar hun oordeel weinig plezier hebben gehad. Een definitief antwoord hoop ik u echter zo spoedig mogelijk te geven.’Ga naar voetnoot25. | |
14 november 1957Terwijl ik stond te telefoneren in het Americain Hotel hoorde ik de stem van mijn voormalige vriendin Inez Röell. We brachten enkele uren samen door. Zij had haar man voor zes maanden in Lausanne verlaten om te besluiten of zij bij hem zou blijven. Haar Moeder had gezegd mij nooit meer te willen ontmoeten tòt ik een brief naar paleis Soestdijk zou hebben geschreven, dat alles wat ik over haar aan de heer Seesink had verteld uit de duim gezogen was. Ik begon met te antwoorden: ‘Prima, maar dan moet zij aan de familie Westerman schrij- | |
[pagina 68]
| |
ven...’ en toen onderbrak ik mezelf en zei: ‘Inez, je weet dat ik die brief natuurlijk nooit zal schrijven.’ Charles Röell was in Canada. Ik luisterde naar haar en zei tegen mezelf, ook al heeft Inez karakteristieken, die me zéér aantrekken, dat ik haar nu echt zielig vind. Zij ziet haar onhoudbare situatie van een intens onbevredigend huwelijk scherp en exact, maar ze mist de kracht er een einde aan te maken. Ging naar een Concert van Marie Thérèse Fourneau in het vijfde piano concert van Saint-Saëns. Viel tijdens Mendelssohns derde (Schotse) symphonie in slaap. Nà het concert ontmoette ik Inez opnieuw nabij het Leidseplein. Ik voelde, dat ik, als ik me liet gaan, opnieuw heel dicht tot haar zou kunnen komen. Ze kon lief zijn, en geestig, maar waar zou het toe leiden? Droomde later, dat ik met een vriend, ik geloof dat het Martin was, de benzinetank van Vader Westermans auto in brand stak. | |
15 november 1957Henk Hofland, Eddy Alderse Baes en ik spraken samen over Nieuw-Guinea. Eddy wist de details van de ‘Wittebrug Conferentie’. Ik vroeg me af, hoe hij er aan kon zijn gekomen. We besloten met zijn drieën naar mr. G.B.J. Hiltermann te gaan. Er was geen land met de man te bezeilen. Hij zei bijvoorbeeld: ‘Indonesië zal toch zijn zin niet krijgen op West-Irian.’ Ook: ‘Wanneer de Koninklijke Shell zou gaan investeren in Indonesië, dan doe ik mijn aandelen van de hand.’ Henk mag Hiltermann absoluut niet. Ik ben het met hem eens. We spraken 75 minuten tegen een barrage van stupiditeit. Had 's avonds een lang gesprek met Martin Portier. Ik zei hem besloten te hebben hem en mijn andere vrienden in Nederland voorlopig op te geven om de komende jaren in New York aan de relatie met Frieda te gaan werken. Ik vertelde hem zo ‘begeistert’ wat me allemaal bezig hield, dat hij tranen in zijn ogen kreeg. We aten bij een Chinees vóór hij terug moest naar de kazerne in Geldermalsen. We waren zo dicht bij elkaar, dat ik me in zijn ogen kijkende afvroeg: met wie voel ik op die wijze een versmelting van gevoelens van affectie? Die hele golfstroom van warmte, die van hem naar me toe kwam en die ik bijna lichamelijk, of eigenlijk helemaal lichamelijk in me opnam, vroeg niet, riep niet om een fysieke gratificatie, zoals dit bij Frieda zo allesverstorend op me inwerkte. Wanneer seks in welke vorm ook de maatstaf en de scheidsrechter was of moest zijn van het slagen van de relatie, nee, van de echtheid, | |
[pagina 69]
| |
de zuiverheid van het liefdesgevoel en de overgave aan de ander, dan was voor mij de duurzaamheid van de relatie à priori noch gegarandeerd, noch zelfs houdbaar. Dan zouden troebele storingen ontstaan, die van het eigenlijke doel, van de zuiverheid, van het werkelijk in elkaar opgaan, zouden afleiden. Toen ik Martin moest verlaten en naar de trein liep, die me naar Amsterdam terug moest brengen, voelde ik me eenzamer dan ooit. Hij had een gezin en zijn werk in het leger. Ik moest terug naar New York en naar Frieda. We zouden ieder een ander leven leiden en aan andere verwachtingen en verplichtingen gaan voldoen, die in werkelijkheid op disharmonie van ons zieleleven zou zijn gebaseerd en ons nooit werkelijk gelukkig zou kunnen maken. | |
16 november 1957De middag en avond was ik bij John van Haagen, Greet en de tweeling. Greet, die véél en véél zuiverder aanvoelde, wat John en mij bond en waarom we in zekere zin in elkaar op gingen, dan de vrouw van Martin, liet ons altijd begaan en met rust. Ik vertelde hem, mijn leven nu te willen richten op New York. ‘Ik ga proberen colleges te volgen in journalistiek, een avondcursus misschien,’ zei ik. ‘Ach, pal,’ zei hij, ‘Martin en ik vullen ergens een leegte in jou aan. Wanneer je drie maanden geen brieven van ons zou ontvangen zouden meteen je cijfers omlaag gaan.’ | |
18 november 1957Ging met Inez Rëell naar Den Haag. Emile van Konijnenburg was in Djakarta. Het was duidelijk. Hij had het ‘Hotel de Wittebrug’-plan persoonlijk naar Sukarno gebracht. Hij had een dienstreis naar Ghana plotseling afgezegd en was volgens Emy de Vries Foltinsky, zijn secretaresse, halsoverkop naar Indonesië vertrokken. Sliep opnieuw een nacht bij John en Greet. Hij verliet om 06:00 uur het huis in uniform op weg naar de Onderzeedienst. Vader Van Haagen was oud en grijs geworden vooral nà zijn gevangenis-periode en woonde weer bij de moeder. | |
[pagina 70]
| |
19 november 1957Henk Hofland probeerde me koortsachtig te bereiken. Het Parool opende vandaag namelijk ter gelegenheid van het hernieuwde Nieuw-Guineadebat in de U.N.O. met een artikel onder een drie-kolomskop: ‘Indonesische chantage-politiek zonder sukses’. Daaronder: ‘Nederlandse economie is tegen eventueel verlies opgewassen.’ Alle Parool-bladen: Het Rotterdamsch Parool, Het Haags Dagblad, Het Dagblad voor Amersfoort en Het Nieuw Utrechts Dagblad publiceerden hetzelfde verhaal. De quintessens ervan was, dat Indonesië ervan uitging, dat wanneer men het Nederlandse bedrijfsleven en de financiële wereld, dus de beruchte kruideniers, maar onder voldoende druk zette en aan hun portemonnaie kwam, zij voldoende druk op de Haagse politiek zouden uitoefenen, zodat een overdracht van Nieuw-Guinea mogelijk zou worden. Het ging er immers om degeen te vinden, die het lef had de kat de bel aan te binden, want die held op sokken zou dan vanzelf wel naar voren treden. Heren, als mijn oom Bronsing, hadden juist met grote vehementie benadrukt - en dat wist Sukarno ook via Emile van Konijnenburg -, dat een belangrijke sectie van industrie en handel, met uitzondering misschien van enkele figuren in de groep-Rijkens, de investeringen in Indonesië hadden afgeschreven en dat een dergelijke chantage-politiek van Indonesië hier juist het tegenovergestelde resultaat zou opleveren. In Het Parool-stuk nu, en dit had Hofland ook razend gemaakt (zei hij mij) werd ik opgevoerd als de journalist, die namens Sukarno en Subandrio in Nederland wekenlang in september en oktober zich zou hebben beijverd ‘op directe en persoonlijke instructies van Subandrio’ Indonesische chantage rond het Binnenhof in werking te stellen. De krant schreef onder meer: ‘Op één of andere wijze is deze Oltmans erin geslaagd Sukarno te doen geloven dat hij in Nederland zou kunnen klaar spelen, wat de beste Indonesische diplomaten niet hebben weten te bereiken.’ Deze passage was voor mij de meest verhelderende uit het gehele stuk. Ik werd van Indonesische zijde in de rug aangevallen. De heren Maramis en Sudjoko, die zich terecht het meest door mijn Haagse activiteiten tegenover Djakarta geblameerd voelden, hadden op smerige wijze teruggeslagen. De Haagse journalist, Dries Ekker, door Henk Hofland later eens omschreven als het achterneefje van Torquemada, bleek de auteur van het gewraakte artikel. Hij was een bijzondere amice van Sudjoko. Ekker schreef | |
[pagina 71]
| |
verder: ‘Al geruime tijd wordt de vrees (voor het nationaliseren van bedrijven in Indonesië) kunstmatig gewekt. Een Nederlands journalist, Willem Oltmans - handelend zoals uit telegrammen en telefoongesprekken is gebleken op directe en persoonlijke instructies van de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken Subandrio - heeft in dat kader enkele weken lang grote activiteit in Nederland ontwikkeld.’ | |
19 november 1957 (dagboek)In de middag bezocht ik opnieuw de heer Delprat, die Het Parool-stuk nog niet onder ogen had gekregen. Ik zweeg er dus over. Hij ontving me vriendelijk. Hij kondigde aan niet meer dan 300 gulden voor me bij elkaar te kunnen krijgen en dat bedrag zou ik dan te zijner tijd via de heer Van Konijnen- | |
[pagina 72]
| |
burg in ontvangst kunnen nemen. Dit betekende omdat Konijn reeds 300 namens Delprat had voorgeschoten, dat de Delprat-club van de Wittebrug Conferentie niet bereid was duizend maar 600 gulden mee te betalen. Ik kwam nadien dr. Anton Constandse tegen. Hij had Het Parool gelezen. ‘Wim, het is natuurlijk duidelijk welke rol de B.V.D. in je Haagse activiteiten heeft gespeeld. Je bent gevolgd en afgeluisterd. Op die manier zal je nog eens vermomd door het land moeten gaan.’ Ook had hij gehoord, dat prof. W.F. Wertheim bij terugkeer uit Indonesië had verteld: ‘Oltmans wordt door Unilever betaald.’ Hij zal de groep-Rijkens (Zeeman, Bronsing) hebben bedoeld (en de K.L.M. niet te vergeten) maar Wertheim kon niet weten, dat de betalingen en afrekeningen maar beperkt waren geweest. De heer Delprat was door de hem bezoekende Indonesiërs gevraagd: ‘Wordt Oltmans door het Nederlandse zakenleven gefinancierd?’ ‘Natuurlijk niet,’ had hij geantwoord. Nà het verschijnen van Het Parool-artikel berichtte hoofdredacteur M. Rooij van de N.R.C. me, dat hij afzag van een geplande ontmoeting en er de voorkeur aan gaf, dat alle kontakten via dr. Roethof bleven lopen. | |
21 november 1957Ik belde advocaat J.C.S. Warendorf om te informeren naar de stand van het Telegraaf-proces. Hij had het artikel in Het Parool gelezen en zei te hebben gehoopt, dat ik zou bellen. Als lid van het bestuur van Het Parool vond hij het een schandelijke voorstelling van zaken. Hij en zijn confrère Lise Gehrels waren beiden van mening, dat ik een uitvoerig stuk aan Het Parool diende te zenden. Zij waren bereid te interveniëren om het via Koets opgenomen te krijgen. Warendorf was immers precies van mijn doen en laten op de hoogte. Ik voelde me door zijn steun gesterkt. Ook Henk Hofland was nog steeds woedend. Ik werkte de hele nacht aan een stuk voor Het Parool. Henk vroeg me te komen, opdat we het samen door konden nemen. Dat gebeurde vanmorgen. Daarna ben ik de heer Koets persoonlijk mijn weerwoord gaan overhandigen. | |
[pagina 73]
| |
22 november 1957Om 13:45 opnieuw een ontmoeting met Koets, die de snuggere Metzemaekers naast zich had neergezet. Ze hadden mijn stuk gelezen en waren overtuigd, dat ik een politieke naïeveling was. ‘U bent bovendien een politieke exibitionist, mijnheer Oltmans,’ zei Koets. ‘Sommige passages in uw verweer zijn inderdaad interessant, maar wat u over Sukarno en Hatta schrijft is overbodig en niet ter zake.’ Ik had dus uitdrukkelijk gewezen op Hatta's steun aan Sukarno's Irian-Barat beleid. Dit paste de heren niet, want daar was het socialistische Parool altijd gemakshalve aan voorbij gegaan. Ook vonden ze het absoluut idioot, dat ik had geschreven, dat de B.V.D. zich met mijn zaak had bemoeid.Ga naar voetnoot26. ‘U maakt zichzelf hiermee volkomen belachelijk,’ aldus de heer Metzemaekers. In principe wilden ze mij ‘droit de réponse’ geven, maar het artikel ging nu eerst naar de Haagse redactie, dat betekende: Dries Ekker. Aanstaande maandag zou er een uiteindelijke beslissing worden genomen. Koets was voortdurend ongeduldig en nerveus. Hij meende, dat ik referenties aan het Nederlandse bedrijfsleven diende te vervangen door een vagere term: ‘U kunt bijvoorbeeld schrijven over “contacten in Nederland”.’ Van Het Parool ging ik onmiddellijk terug naar Hofland, die zich minder over mijn verslag van deze ontmoeting scheen te verbazen dan ik, maar desalniettemin woedend bleef. Zijn steun betekende zéér veel voor me, die dagen. Dr. Alberts van de Groene Amsterdammer bleek nu zéér geïnteresseerd in een artikel van mijn hand. Ik leverde het bij hem in. | |
25 november 1957Henk Hofland werd door Davids naar De Groene geroepen om te spreken over mijn mogelijke medewerking. De hoofdredactie wilde weten, of men wel met mij in zee zou kunnen gaan. Henk moest eerst een lang verhaal afsteken waarom ik op Nijenrode de tompoezen bij de bakker liet opschrijven en niet altijd betaalde. Ze wilden mijn artikel nà de voorspraak van Hofland desnoods wel nemen. ‘Dit is nu jouw Irian-week,’ zei Henk later tegen mij. In Indonesia had minister Sudibjo mede op voorstel van Mohammed Hatta namelijk ook een Irian-week ingeluid. Henk zei het in zoverre met Hiltermann eens te zijn, dat een journalist òf public relations diende | |
[pagina 74]
| |
te bedrijven of journalistiek, maar dat het niet de taak van de journalist was zijn eigen nieuws te maken. ‘En Van Blankenstein dan?’ vroeg ik. ‘Ja, maar die werkt wanneer hij public relations bedrijft achter de schermen.’ ‘Ik zeker niet,’ antwoordde ik, ‘maar ik denk, dat ik gewoon effectiever bezig ben en daarom meer golfslag veroorzaak of tegenactie oproep, zoals van Maramis-Sudjoko-Ekker. De heer Koets van Het Parool zei me vandaag, dat hij Dries Ekker opnieuw in Den Haag had opgebeld, maar dat deze nog meer tijd nodig had om mijn stuk te bestuderen. Wat de heren eigenlijk bedoelden was, dat eerst nog nadere contacten met overheidsinstellingen en dergelijke dienden plaats te hebben. | |
26 november 1957De heer Alberts van de Groene deelde me mee, dat mijn artikel uiteindelijk op 30 november a.s. zou worden gepubliceerd en wel op de voorpagina van het blad. Hij excuseerde zich, dat hij niet meer dan 75 gulden kon betalen. Toon Quarles (Twiss Quarles van Ufford) voegde me toe: ‘Wim, je hebt één ding met Sukarno gemeen, je hebt geen benul van geld.’ | |
28 november 1957Advocaat J.C.S. Warendorf heeft zich nu met de Paroolpublikatie bemoeid. Hij zei me thans zeker te weten, dat mijn rechtzetting zou worden gepubliceerd. Ik vertelde hem, dat Hofland een gesprek had gehad met de heer Heerema, chef exploitatie van het weekblad Vrij Nederland en dat adverteerders van V.N. hadden geprotesteerd tegen mijn medewerking aan dat blad, nadat in De Telegraaf artikelen hadden gestaan, dat ik een ordinaire landverrader was. ‘Hier ziet u dus, mijnheer Warendorf, in welke mate ik schade lijdt door de onzinnige roddelverhalen in “De Telegraaf”,’ zei ik hem. Intussen werd in de twaalfde algemene vergadering van de U.N.O. het Indonesisch-Nederlandse geschil over Irian-Barat besproken. Voor de zoveelste maal stonden Den Haag en Djakarta voor het wereldforum tegenover elkaar. Een volmaakt overbodige zaak indien zelfgenoegzaamheid, verkapte gevoelens | |
[pagina 75]
| |
om Sukarno een lesje te willen leren en de alles overheersende kruideniersmentaliteit van de machthebbers in Den Haag het landsbelang maar niet zulke grove parten waren blijven spelen. Zowel minister Subandrio als dr. Ali Sastroamidjojo, de permanente vertegenwoordiger van Indonesië in de Verenigde Naties, spraken over het nemen van maatregelen tegen Nederland ‘short of war’ indien het getreiter over Nieuw-Guinea niet op zou houden. De Nederlandse afgevaardigde, de heer Schurmann, zegde braaf de door Luns voorgelepelde lesjes op, terwijl ingewijden wisten hoe ook steeds meer Nederlandse diplomaten in hun hart over het door Luns gevoerde Nieuw-Guineabeleid dachten. Het debat werd andermaal een bizarre vertoning. In de Amerikaanse pers werd langzamerhand over de procedures in het U.N.O.-gebouw geschreven als ‘the cheapest show in town’. | |
29 november 1957 (dagboek)Opnieuw een brief van de heer Delprat over de nog steeds ontbrekende 400 gulden. Hij herhaalde andermaal, dat er geen misverstand over het geld was, want dat hij me reeds eerder had te verstaan gegeven, dat hij slechts had toegezegd ‘te zullen proberen’ duizend gulden voor mijn diensten bijeen te brengen, wat immers iets anders was dan ‘een vaste toezegging’. ‘Het is mij echter slechts ten dele gelukt.’ Mijn reactie was me af te vragen of voorzitters van de kamers van koophandel tijdens hun lucratieve loopbanen en passant ieder gevoel van eerlijkheid en fatsoen hadden verloren. Ik besloot de eer aan mezelf te houden en er niet meer op terug te komen. Indonesië heeft - en Emile van Konijnenburg heeft ook dàt niet meer kunnen verhinderen met zijn spoedreis naar Djakarta - de landingsrechten van de K.L.M. in Djakarta ingetrokken. Alle Nederlandse publikaties in Indonesië worden verboden. Ook ‘De Nieuwsgier’ gaat dicht. De hele zaak lijkt op haar kop te zijn gezet. Nu is alles verloren. Op 30 november begon deze laatste escalatie met een nieuwe aanslag op Sukarno. | |
[pagina 76]
| |
(3) De K.L.M. werd verboden over Indonesisch grondgebied te vliegen of in Indonesië te landen. | |
2 december [1957] (dagboek)Zond een telegram naar generaal Suhardjo Hardjowardojo, de chef van de presidentiële huishouding om mijn medeleven met de aanslag in Tjikini te betuigen en adjudant majoor Sudarto herstel toe te wensen. Luns zei vanmorgen bij terugkeer uit New-York op Schiphol, dat de basis voor een gesprek met Indonesië nu wel erg smal was geworden. Daar had hij danook met vereende krachten voor gezorgd. Eindelijk publiceerde ‘Het Parool’ vandaag mijn antwoord. Mijn uiteenzetting werd echter gevolgd door een nieuwe aanvulling van Dries Ekker, die mijn argumenten weer probeerde te ontkrachten door andere onware mededelingen en beschuldigingen. John F. Kennedy trok die dagen op de omslag van Time Maga- | |
[pagina 77]
| |
zine de aandacht. Er werd verwacht, dat hij in 1960 een gooi doen zou naar het Amerikaanse presidentschap. Zijn voorouder Patrick Kennedy emigreerde rond 1850 van Ierland naar de V.S. Dus ongeveer in die dagen, dat mijn voorouder Alexander Oltmans in de Krim-oorlog vocht om zich later in Indië te vestigen. Mao Tse-tung was die dagen in Moskou voor de 40ste herdenking van de Revolutie der Russische Bolsjewisten. Hij sprak tot 3.000 Chinese studenten aan de Moskou Universiteit en zei onder meer: ‘The socialist camp must have a head, and that head is the Soviet-Union. Communist workers must also have a head, and that head is the Communist Party of the U.S.S.R.’ | |
3 december 1957 (dagboek)Gisteravond op Hoflands woonboot las Henk voor uit de laatste dagen der Hollanders op Java uit Multatuli's verzamelde werken, ‘Zult gij nog langer ons vertrappen, Uw hart vereelten door het geld, En, doof voor de eis van recht en rede, De zachtheid tergen tot geweld? Dan zij de buffel ons ten voorbeeld, Die sarrens moe de horens wet, Den wreden drijver in de lucht werpt En met zijn lompen poot verplet.’ Henk zei verder, dat mijn brief aan Het Parool toch niet exact genoeg was geweest, met het gevolg, dat ik nu door het nieuwe onderschrift van Ekker eigenlijk even ver was als voorheen. Je had punt voor punt moeten weerleggen!’ Hij vond dat ik maar twee dingen kon doen: òf tot het bittere einde dóórknokken, òf direct naar New York vertrekken en de zaak achter me laten liggen. Hofland wist ook, dat Ekker smerig te werk was gegaan. Ik had immers geen stap in Nederland ondernomen, hetzij op belofte hetzij in opdracht van Sukarno of wie ook, want toen ik Indonesië in september verliet wist ik bovendien niet, dat ik dit initiatief zou gaan ontwikkelen. 's Avonds ontmoette ik Albert Hilverdink. Zijn relatie met Paul was beëindigd. Die was teveel op seks gebaseerd geweest. Paul had nu een nieuwe vriend. Intussen had Bertie ook een nieuwe ‘lover’, ditmaal uit London. Hij heette Derek Stuart- Bell. Zijn poedel Sebastopol was er in ieder geval nog wèl. | |
[pagina 78]
| |
bezorgd. Ze wilden nagaan wat er alsnog aan kon worden gedaan en dachten in de richting van een gezamenlijk overleg en communiqué. Intussen zond ik hoofdredacteur Koets een woedend telegram, dat ik eiste, dat hij de zogenaamde betrouwbare gegevens over mij, die Het Parool ter beschikking zouden staan, zou publiceren. Subandrio zou via Parijs naar Indonesië terugkeren. Ik besloot in ieder geval naar Bandrio's persconferentie in de Franse hoofdstad te gaan. | |
4 december 1957Arriveerde op Le Bourget met een Vickers Viscount van de K.L.M., een prettig toestel. Ik nam als altijd een kamer in Hotel de France en Choiseul aan de Rue Saint-Honorée. De persattaché van de Indonesische ambassade, monsieur Ilèn, deelde mee, dat Subandrio in een Lufthansa-toestel enige tijd boven Parijs had gevlogen en nu was uitgeweken naar Düsseldorf. | |
5 december 195712, Rue Dumont d'Urville 10:00: Minister Subandrio gaf een persconferentie. Hij zette uiteen, dat de betrekkingen met Nederland niet zouden kunnen blijven zoals deze waren. Er diende duidelijkheid te komen tussen Den Haag en Djakarta. Indonesië gaf nog steeds de voorkeur aan nauwe samenwerking en vriendschap met Nederland, maar wanneer dat niet mogelijk was, zou de Indonesische regering er niet voor terugdeinzen, indien nodig, alle betrekkingen te verbreken. Details voor een dergelijke maatregel waren thans in studie. Het was geen juridische kwestie meer maar een zuiver politieke aangelegenheid. Van Nederlandse zijde zag ik de correspondent van Het Parool, Sal Tas. Verder was Otto Gobius er, die een aardige indruk maakte en tenminste geen idiote vragen stelde zoals Tas, of de journalisten Oppenheim en Dijkstra. Ook Sudjarwo Tjondronegoro was aanwezig. Ik ging meteen op hem af en vroeg of hij een mogelijkheid zag voor een gesprek met Subandrio. ‘Ik draag tegenwoordig de tas van de minister,’ antwoordde hij met een Javaanse glimlach. De heer Ilèn zei, dat de minister uiterst koel had gereageerd op mijn verzoek tot een gesprek, maar dat hij zijn best zou blijven doen. Ik liet voor de minister op de ambassade een briefje achter en schreef een gesprek met Bandrio af. Er waren genoeg andere vrienden in | |
[pagina 79]
| |
Parijs. Maar voor iemand, die volgens Dries Ekker en volgens de bewijsstukken van Het Parool in directe opdracht van Subandrio handelde, was het natuurlijk opvallend dat de minister zijn Nederlandse ‘verklikker’ niet eens wilde ontmoeten. Ik had deze man trouwens vanaf het begin niet vertrouwd. | |
6 december 1957Etoile du Nord Express Omdat het slechte weer vliegen verhinderde reisde ik per trein terug. Ook Margaret van Boetzelaer van Oosterhout was op weg terug naar Nederland. Ze schildert tegenwoordig. Zij had een expositie in Den Haag gehouden. H.M. de Koningin was samen met hofdame freule Röell komen kijken. Omdat Juliana eerst een afdeling Perzische miniaturen had bezocht, had zij gezegd moeite te hebben om over te schakelen op Margarets landschappen. Haar vader, ambassadeur te Parijs, trok zich binnenkort uit de Buitenlandse Dienst terug ‘en hij zal dan waarschijnlijk meer aandacht aan de viool gaan besteden’. Suzy van Boetzelaer was als altijd druk met haar honden en speelde niet veel piano meer. Margaret vroeg om naar Oosterhout te komen. ‘De meeste mensen hebben je vriend Van Maasdijk laten vallen,’ merkte ze nog op. In Den Haag stapte ik uit de trein en belde Emile van Konijnenburg. Hij begon met aan te kondigen, dat hij opnieuw op het punt stond naar Djakarta te vliegen. Hij was bereid brieven van mij voor Sukarno en Ruslan Abdulgani mee te nemen. Hij vond het artikel in De Groene prima. ‘De heer Meijer van het Algemeen Handelsblad heeft me een uitgebreid bezoek gebracht,’ ging hij verder. ‘We hebben gedetailleerd over jou gesproken. Hij heeft me verzekerd, dat de hoofdredactie van die krant er thans diep van overtuigd was, dat je okay bent. Je kunt wanneer je maar wilt bij het Handelsblad terug komen.’ Ik was perplex, want van Henk had ik geen enkel signaal in die richting ontvangen. Ik vroeg Konijn toen: ‘Wanneer u dergelijke wonderen kunt verrichten, zou het me bijzonder goed uitkomen, als u de heer Koets ook eens onder handen nam.’ Hij herbevestigde, dat ook hij op 17 oktober zonder meer van de heer Delprat had begrepen, dat ze mij duizend gulden zouden geven. ‘Je bent nu dus 400 gulden tekort gekomen?’ vroeg hij. ‘Laten we je verlies dan delen, dan krijg je van mij nog 200 gulden.’ Het stuk van Oppenheim in de N.R.C. vandaag over wat Subandrio in Parijs zou hebben gezegd, leek absoluut nergens op. Hij zei me vooraf ook letterlijk: ‘Wat moet ik hem eigenlijk | |
[pagina 80]
| |
vragen? Ik weet niets over Indonesische zaken.’ Zo worden de lezers ‘en masse’ bedot. Alleen Koolhaas in Vrij Nederland schreef een behoorlijk stuk. Waar Hofland en Henk Leffelaar in de Haagse Post mee bezig zijn houdt ook niet over. | |
7 december 1957Henk Hofland is diep verontwaardigd over de Indonesische repressailles in Djakarta. Toen ik probeerde uit te leggen, dat alle keet volkomen overbodig was geweest, indien Nederland had nagelaten een kunstmatig Irian-probleem te scheppen om Sukarno te pesten, antwoordde hij geïrriteerd: ‘Je denkt langzamerhand helemaal Indonesisch.’ Ik antwoordde: ‘Het praktische resultaat van deze botsing is dat er eindelijk een schone lei zal komen tussen Indonesië en Nederland.’ ‘Ja, maar het praktisch denken eindigt natuurlijk wel ergens. Het zou ook praktischer zijn geweest wanneer je Martin, Bertie en Johnny niet had leren kennen, want dan had je nu nog je gouden polshorloge gehad. Bij mij is het praktische denken opgehouden: hier!’ Hij was ook van mening, dat de publieke opinie in Nederland er nu steeds meer naar overhelde de Indonesiërs in hun eigen vet te laten smoren. ‘Ja,’ zei ik, ‘en ons verleden en de geschiedenis en alles wat er tussen Indonesiërs en Nederlanders ook aan positieve dingen is gebeurd met het badwater weggooien?’ John van Haagen las Het Parool-stuk heel aandachtig, toen ik het hem bij een kop koffie liet lezen. ‘Ik vraag me af, pal, wanneer de B.V.D. bij mij terecht zal komen om inlichtingen over jou,’ was zijn enige reactie. Mr. J.C.S. Warendorf zei me vanmiddag het een groot bezwaar te vinden, dat ik eigenlijk niemand achter me had staan in al mijn knokpartijen. Tezelfdertijd meende hij, dat een journalist natuurlijk ‘geheel onafhankelijk’ moest zijn en door niemand mocht worden gesubsidieerd. M. van Blankenstein was waarschijnlijk het voorbeeld van de journalist met een grote integriteit, hetwelk ik diende te volgen. ‘Men kan namelijk geen politiek en journalistiek tegelijk bedrijven,’ zei Warendorf. Ik probeerde hem uit te leggen, dat du moment de journalist het domein van zijn vak wijdser zag dan het doorgeven van persberichten of het bewerken van wat anderen hadden gezegd of gedaan hij nolens volens politiek bedreef. En wie dit ontkende, hield zichzelf voor het lapje of loog zonder meer. Journalistiek is politiek. Bovendien Van Blankenstein gaf zelf toe te zijn gesubsidieerd bij zijn reis naar Indonesië in 1953. | |
[pagina 81]
| |
8 december 1957Ging met Jan Eykelboom van Vrij Nederland naar Hoflands woonboot. Zwaar ondersteund door instemmende geluiden van Mimi veroordeelde Henk in de scherpste bewoordingen de Indonesische acties tegen Nederland en noemde het Sukarno-regime ‘schuimbekkende schoften’. Ik ging er lijnrecht tegen in, waardoor hij op een gegeven moment naar me uitviel: ‘Wanneer je zo bent en zo praat, dan kun je vertrekken.’ Ik was diep geschokt maar bleef kalm. Wat later ging ik weg. Ik constateerde bij me zelf tot mijn verdriet, dat het me eigenlijk weinig meer kon schelen of we ruzie hadden. Ik begaf me naar Johns huis. We aten samen bami. Ook hij vond dat Sukarno eerst maar moest vertrekken. Het maakte me woedend, maar ik hield me in. Hij draaide daarop platen. We spraken er niet meer over. | |
9 december 1957Indro Noto Suroto schreef uit Djakarta, dat hij een gesprek had gehad met prof. mr. dr. Suripto, de secretaris-generaal van Justitie en dat hij iemand was, die vóór de oorlog, dus vóór de onafhankelijkheid, al een positie had verworven in Nederlands-Indië en toen al meetelde. ‘Het spijt me voor jou Wim, maar ik heb het altijd nog meer met dit soort mensen op dan met jouw Grote Vriend.’ Hij doelde dus op Sukarno. Ambassadeur Van Roijen schijnt in de V.S. in een televisieprogramma President Sukarno als ‘een grote opportunist en een doorgewinterde demagoog’ te hebben omschreven. Wanneer ik in het parlement zat, zou ik hier onmiddellijk vragen over hebben gesteld. Van Roijen deed dit naar aanleiding van de jongste Indonesische maatregelen tegen Nederlanders en Nederlands bezit in de voormalige kolonie. Niemand sprak uiteraard over het Hollandse getreiter over de Papoea's, dat thans acht jaren had geduurd. Van Roijen kon ongestoord zijn afbrekende werk doen. Vanmorgen had ik een overmoedig moment. Ik logeerde in Alkmaar bij Martin. We spraken lang over Indonesië. Toen herinnerde ik mij het Adres aan de Staten-Generaal van tien maanden geleden. Ik besloot een aantal mensen hieraan juist nu, tijdens deze kritieke dagen, te herinneren. Ik zond vrijwel gelijkluidende telegrammen aan de Koningin, Drees, Luns, het A.N.P., het Indonesische persbureau Antara en de voorzitter van het parlement: ‘In dit uur van beslissing in Indonesië vragen opnieuw 425 in Nederland geboren en in Indonesië werkzame Nederlanders aandacht voor het in januari aan de | |
[pagina 82]
| |
Staten-Generaal verzonden Adres, opgesteld door professor mr. dr. P.N. Drost, dat dringend vroeg om heropening van de onderhandelingen met Indonesië, Willem Oltmans.’ | |
10 december 1957Mathieu Smedts zegde me toe tijdens een kop koffie in hotel Polen, dat hij me een accreditatiebrief voor Vrij Nederland zou geven om op het hoofdkwartier van de U.N.O. als Nederlands journalist gestationeerd te kunnen zijn. Opnieuw herinnerde ik hem aan de reportage uit Iran van april van dit jaar. Deze zou ‘een keer’ mee gaan. De genoemde accreditatie betekende overigens verder niets, want een salaris of representatiegelden ontving ik uiteraard niet van V.N. | |
11 december 1957London, Regent Palace Hotel Albert Hilverdink wilde dat ik mee ging op zijn eerste reis naar zijn nieuwe vriend in London. Hij gaf me zelfs 175 gulden voor het vliegbiljet en 25 gulden om te wisselen, maar drong er op aan dat we samen zouden reizen. Ik besloot dit te doen. We arriveerden hier gisteren. Hij heeft het duidelijk te pakken van zijn nieuwe vriend, die ik ook ‘charming’ vind. We ontmoetten hem meestal samen. Bertie had gevraagd een moment te vinden om Derek alléén te spreken en er dan bij hem op te wijzen, dat hij aardig en lief voor hem moest zijn. ‘Zeg je me dan later wat hij antwoordde?’ Hij leek me erg onzeker over zijn stap om een vriendschap in Engeland te beginnen. | |
12 december 1957Ik schreef vanuit London brieven naar Indonesië en ook een vertrouwelijke brief naar Sukarno. ‘Het portret, dat u me gaf zal op mijn bureau staan, niet om op te scheppen, maar meer als de portretten van mijn ouders en broers en andere kontjoh's kras.’ Ik beschreef de moeilijkheden, die ik in Holland had ondervonden en dat mij eigenlijk nog maar één weg open stond, naar de V.S. en naar Frieda te gaan. ‘Ik houd van u, van Indonesiërs en van Indonesië. Ik zal dat altijd blijven doen.’ Een hoofdartikel in de Herald Tribune omschreef de jongste gebeurtenissen in Djakarta vandaag als ‘this tantrum of childish revenge’ dat alléén soelaas zou bieden aan de communisten, ‘who have greatly strenghtened their position in Indonesia during the past year. President Sukarno and his collegees are behaving exactly like the hated “colonialists” whom they never tire of denoucing...’ Ik wist dus dat het totaal anders was, | |
[pagina 83]
| |
maar zo was dit commentaar overgenomen en dus reeds verschenen in Amerika's meest invloedrijke krant, de New York Times. Bertie bracht me naar het air-terminal en ik voelde, dat hij er moeite mee had alléén in London achter te blijven. | |
13 december 1957Dr. Alberts van De Groene vertelde dat prof. Den Langen een abonnement had genomen uit sympathie met mijn artikel. Kamerlid Van Rijckevorsel had geschreven het gloeiend met me oneens te zijn. Een professor Le Coultre zocht contact. Dr. P. Floor, arts te Haarlem, schreef me een brief, dat mijn artikel hem uit het hart was gegrepen. Toch heb ik de laatste dagen, ook al weet ik, dat bijna alles wat over Sukarno wordt geschreven niet waar is, herhaaldelijk aan de voorspelling van professor Drost moeten denken, die in de toekomst een Merdeka-paleis zag met een Sukarno er in, die geen beschikking meer zou hebben over een telefoon. Dus dat hij door zijn vijanden volledig zou worden geïsoleerd. Alberts was overigens zéér vriendelijk, maar eindigde ons gesprek met: ‘Als ik u was, zou ik toch naar mijn vrouw in New York gaan.’ Henk Hofland kwam me zoeken in het Americain Hotel. Henk ging zeven dagen naar een N.A.V.O.-conferentie in Parijs. Ik kreeg steeds meer het gevoel, dat nu het conflict met Indonesië op scherp was komen te staan, en ik me tevergeefs had uitgesloofd voor een tijdige verzoening, het beter was om het land helemaal te verlaten. Niet naar Rome, om nog in de buurt te zijn, maar naar New-York. Hoe kon ik toen weten, dat ik er enkele tientallen jaren zou wonen? Als altijd op zulke momenten ging ik naar de Kleine Zaal van het Concertgebouw en woonde een kwartet-avond van het Koeckert-kwartet bij met Haydn, Mozart en Brahms. | |
14 december 1957Dr. W.T. Kroese van N.V. Textiel Fabrieken Ten Cate in Almelo zond me de tekst van een redevoering, die hij als bijlage in het personeelsorgaan voor de 5.500 man die bij Ten Cate werken, juist deze maand had doen uitgaan. De teneur van zijn pleidooi was dezelfde als die van het Adres aan de Staten-Generaal, toen er dus nog wèl tijd was, om het ongunstigste getij te keren. Nu was het voor iedere verzoening onherroepelijk te laat. Het was een voldoening om te constateren, dat Kroese onze mening deelde. Maar Drost, hij en ik | |
[pagina 84]
| |
zaten in de zelfde reddingssloep, die ten onder zou gaan. We waren en zouden roependen in de woestijn blijven. | |
16 december 1957Nam afscheid in Zeist van mijn grootmoeder Poslavsky. We spraken tot nà middernacht. Zij vond, dat Sukarno op Nieuw-Guinea niets had te maken. Toch meende zij ook, dat het ‘Groene’-artikel behoorlijk was geschreven. Frieda meldde, dat zij een klein appartement had betrokken van twee en een halve kamer in Kew-Gardens. Ik telegrafeerde haar meteen: ‘If you know how much I love you and want you to be my wife, Wim.’ Er is in Amerika een boek verschenen, ‘Verlaine: Fool of God’. De kritiek er over begon met de volgende alinea: ‘Poet Paul Verlaine was the youngest of four children - the three others, stillborn, were kept pickled in bottles by their doting mother. This might have dispirited Paul. Instead: he grew to manhood with a sunny nature and an easy-breezy charm...’ | |
20 december 1957De laatste dagen waren volkomen in beslag genomen door afscheid nemen van mijn naaste vrienden. Tussen Henk en mij was een zekere verkoeling ontstaan, die me overigens van voorbijgaande aard leek te zijn. Hij ergerde zich, dat ik door dik en dun achter Sukarno bleef staan. Hij verkeerde in een journalistiek milieu, waar men eigenlijk zonder uitzondering in koor op me af gaf en me naar beneden haalde, zowel als mens, vanwege wat werd genoemd mijn ‘privé-leven met jongens’, als journalist, omdat ik er ideeën en overtuigingen op na hield, die niet strookten met de communis opinio in het vaderland. Minister Subandrio had intussen reeds gedreigd dat, indien de V.S. de regering in Djakarta zouden weigeren wapens te leveren, Indonesië zich tot de oostbloklanden zou wenden. Het gonsde van geruchten en geschrijf vooral, dat Sukarno steeds meer overhelde naar de P.K.I. en de SOBSI en dat D.N. Aidit, de secretaris-generaal van de P.K.I. zijn invloed bleef vergroten. Ik had dit voorzien. Ik had dit beschreven. Nu gebeurde het en men verzuimde de hand in eigen boezem te steken. Het was gemakkelijker Sukarno de schuld te geven. Hij werd nog meer de boeman dan voorheen. Het Amerikaanse weekblad Time gaf de toon aan die dagen over wat er in Amerika werd gedacht en gezegd. Premier Djuanda had | |
[pagina 85]
| |
aangekondigd, dat Sukarno oververmoeid was geraakt en voornemens was enige tijd met vakantie naar het buitenland te gaan, bijvoorbeeld naar India of Egypte. In diens afwezigheid zou de voorzitter van het parlement, Oom Sartono, als plaatsvervangend president op treden. Het dagelijks bestuur zou worden geleid door de tandem Djuanda en generaal-majoor Abdul Haris Nasution, chef-staf van het leger. | |
22 december 1957 (dagboek)Vandaag scheepte ik me in op de ‘Noorddam’ van de Holland-Amerika-lijn. Ik was gepakt en gezakt en nam al mijn Hollandse bezittingen, inbegrepen de dagboeken uit de kluis van de Amsterdamse Bank, mee naar Amerika. Ik was nu 32 jaar en begon een nieuwe fase in mijn leven. Het had geen zin te blijven proberen in het lieve vaderland tegen de stroom op te roeien. De dossiers van Röell-Westerman-Van Haagen openden mijn levenswandel voor iedereen die het weten wilde, want ze lagen in Den Haag te grabbel in het roddelcircuit, vanaf het kantoor van de procureur-generaal, tot en met het ministerie van Buitenlandse Zaken. De minister zelf hanteerde deze ‘informatie’ onbeperkt in een poging niet alléén er op toe | |
[pagina 86]
| |
te zien, dat ik in de journalistiek nergens meer een voet aan de grond zou kunnen krijgen, maar ook om mij als burger van Nederland als verdacht af te schilderen. Dit zou dan tot gevolg moeten hebben, dat niemand mij verder geloofde, dat niets van mij zou worden gepubliceerd en de journalist Oltmans zou op deze manier blijvend ‘kalt-gestellt’ zijn. Ik moet toegeven, Luns en consorten waren hier aardig in geslaagd. Althans tot dusverre. Ik emigreerde naar de V.S. |
|