Memoires 1957-1959
(1987)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
New-YorkNa de landing van de DC-7 zag ik drie stewardessen, maar geen Frieda. Vlak vóór het passeren van de Immigration Service zei het grondpersoneel: ‘Frieda is waiting at customs.’ Daar was zij: ze leek verdrietig en ontweek een omhelzing. Vrijwel meteen dompelden we opnieuw onder in een stroom van negatieve informatie rond onze relatie. Zij voelde niets meer. Zij kon niets meer. Haar moeder had gisteren nog opgebeld en haar gesmeekt zich niet opnieuw door mij ‘te laten betoveren’. De Nederlandse ambassade in Washington D.C., in die dagen onder leiding van dr. J.H. van Roijen, had haar vader nog enkele maanden geleden om gedetailleerde inlichtingen omtrent mij gevraagd. Zij woonde samen met een vriendin, Lulu, in Kew-Gardens, dus we gingen naar Manhattan. Ik nam een kamer in Hotel Paramount. We lagen een tijdje op bed en soms ook in elkaars armen. We probeerden elkaar voorzichtig terug te vinden. | |
30 oktober 1957 (dagboek)Nadat ik Frieda gisteravond naar de E-trein (subway) had gebracht en terugliep naar de ‘Paramount’ werd ik zonder veel omhaal aangesproken door een zwarte jongen, James Thompson, in een militaire broek, zwarte trui, leren handschoenen en een aardig gezicht. Hij was door vijf verschillende vrouwen opgevoed, nadat zijn vader was overleden of weggelopen. Hij danste en schreef gedichten. Hij had in de Luchtmacht gediend, waar een kapitein hem voortdurend seksueel had gebruikt en toen hij niet meer wilde, hem uit de dienst had weggepest nà hem eerst de smerigste en meest onmogelijke baantjes te hebben bezorgd. Hij hield te veel van zichzelf om zelfmoord te plegen, maar snakte naar een vriend. Ik sprak over Martin en John en liet een foto zien uit El Shandura met Sumarto. ‘Misschien slaag ik er in,’ zei hij, ‘om tot je stal met ren-paarden te worden toegevoegd, maar zeg me hoe fix ik het je lievelingspaard te worden?’ Hij bleef slapen en kleedde zich uit. Hij had een prachtig lijf, net als Martin. Hij liet me zijn penis zien en vroeg met lieve ogen: ‘Wil je hem zoenen?’ ‘Nee, dat soort dingen doe ik niet,’ antwoordde ik. We vielen gewoon in slaap. Frieda vroeg vanmorgen hoe ik had geslapen. Ik zei: ‘Dat gaat wel.’ Om 10:30 nam ik de trein naar Washington D.C. Ik sprak één uur met de Indonesische ambassadeur Mukarto Notowidigdo. | |
[pagina 57]
| |
Ik gaf hem een overzicht van de Wittebrug Conferentie en beklaagde me over de houding van de heren Maramis en Sudjoko in Den Haag. Hij betreurde, dat ik dit incident zo hoog had opgenomen, ook omdat ik mijn positie in Djakarta zeer zorgvuldig had opgebouwd. ‘Misschien,’ antwoordde ik, ‘maar er zijn tenslotte grenzen. In plaats van volle medewerking kreeg ik obstructie te verduren van Maramis en Sudjoko. waarschijnlijk omdat ik hun werk eigenlijk had gedaan.’ Stilte. Suppressio verf, expressio falsi.Ga naar voetnoot21. Ook stelde ik voor, dat President Sukarno, wanneer hij zich in de komende tijd in Parijs zou bevinden, een gesprek zou hebben met enkele tientallen Nederlandse journalisten, die daartoe dienden te worden uitgenodigd door KEMLU. Mukarto was enthousiast over dit voorstel. Hij zegde toe een uitvoerig rapport aan minister Subandrio te zullen zenden. Nam de late middagtrein terug naar New-York. De V.S. stonden die dagen in vuur en vlam over de rassenproblemen op scholen in Little Rock, Arkansas. President Eisenhower had gouverneur Orval Faubus de les gelezen en zwaarbewapende troepen naar zijn staat gezonden om zwarte scholieren de bescherming te bieden, waar zij als Amerikaanse staatsburgers recht op hadden. In Cuba had zich een groep rebellen in de Sierra Maestra verschanst onder aanvoering van Fidel Castro. Dictator Fulgencio Batista sloeg terug. B-26 bommenwerpers en F-47 gevechtsvliegtuigen hadden gedurende 25 minuten het dorp Purial de Pilón gebombardeerd waarbij 40 van de 400 inwoners waren omgekomen, onder wie 17 vrouwen en kinderen. Batista loofde 100.000 dollars uit voor het gevangen nemen van Fidel Castro en zond 1.000 soldaten om hem op te sporen. Albert Camus had zojuist op zijn 43ste jaar de Nobelprijs voor literatuur ontvangen vanwege ‘clearsighted earnestness which illuminates the problems of the human conscience of our times.’ | |
[pagina 58]
| |
Dat wilde hij niet, want hij wilde haar geen pijn doen. Toen zijn moeder op haar 95ste stierf, voelde hij zich bevrijd om te sterven wanneer hij wilde, want hij kon haar niet meer kwetsen. Wat me verder opviel en me grenzeloos verwonderde, was dat hij met al zijn naaste vrienden ruzie kreeg. Ook voor hem geen ‘bloodbrothers’ van het begin tot het einde. Carl Gustav Jung, Alfred Adler, Wilhelm Stekel, Otto Rank, Wilhelm Reich en zelfs leerling Sandor Ferenczi, allen keerden zich van hem af en zijn reactie op sommige pogingen tot verzoening bleven ijzig en van steen. ‘Most important,’ said Jones, ‘is the increasing sense people have of being moved by obscure forces within themselves which they are unable to define. Few thinking people nowadays would claim a complete knowledge of themselves, or what they are consciously aware of comprises the whole of their mentality. And this recognition, with all its formidable consequences for the future of social organization, we owe above all to Freud... Man's chief enemy and danger is his own unruly nature and the dark forces pent up within him. If our race is lucky enough to survive of another thousand years the name of Sigmund Freud will be remembered as that of the man who first ascertained the origin and the nature of those forces, and pointed the way to achieving some measure of control over them.Ga naar voetnoot22. (dagboek) Ik kijk uit het raam van de trein naar de herfstkleuren van de bomen in New-Jersey. Prachtig. Jammer, dat ik Rob Douwes Dekker gisteren misliep, toen hij blijkbaar in New-York was. Netty en hij fokken poedels. Gezichten fascineren me. Alle gezichten. Ogen kunnen magie aan een gezicht verlenen. Soms zijn ze in de mist gehuld van verwarring of verdriet. Tot op welke hoogte openbaart een gezicht iets van de constructie van de ‘mind’? Ik stel mijzelf altijd duizend vragen over de mensen die ik zie en let, indien mogelijk op de kleinste détails. Negersoldaten dragen hun uniform beter, zien er gewassener en verzorgder uit dan sommige van die ‘sloppy hillbilly's’ uit het zuiden, die als kanonnenvlees worden gerecruteerd. Sommigen van hen dragen dezelfde decoraties uit Korea, die Martin heeft. Sommige zwarten hebben zich het ‘air’ van een zekere hardheid aangemeten. Ze zijn in werkelijkheid anders. Ik merk het in bed. Ze lijken veel meer op Javanen. | |
[pagina 59]
| |
1 november 1957Frieda kwam om 10.00 uur naar de ‘Paramount’. Haar moeder belde bij nacht en ontij om te informeren hoe het tussen ons verliep en bad en smeekte haar er een einde aan te maken. We wandelden naar de Verenigde Naties en luisterden op de perstribune naar een afgevaardigde uit Uruguay, die fulmineerde tegen het Zuidafrikaanse apartheidssysteem. We lunchten in ‘Longchamps’ in de 42ste Straat en wandelden terug naar het hotel waar we op bed lagen en praatten en voor het eerst weer enig plezier hadden. Later tijdens het avondeten in het Italiaanse restaurant ‘Grotto’ twijfelde ze weer aan alles tussen ons. ‘Zou je het erg vinden, wanneer ik je zou verlaten?’ vroeg ze. ‘Nee, niet meer,’ antwoordde ik. Maar ik vroeg me af, of dat niet het verkeerde antwoord was geweest. Zond minister Subandrio een telegram in Djakarta: ‘Prepared to come to Indonesia to report personally on most important Dutch political and industrial initiative undertaken when in The Hague stop please advise ambassador Mukarto your decision Willem Oltmans.’ Schreef er een brief aan dr. Subandrio overheen, plus een soortgelijke brief aan dr. Ruslan Abdulgani. Ook schreef ik Sukarno. | |
2 november 1957Schreef een eerste artikel over het apartheidsdebat in de U.N.O. naar De Nieuwsgier in Djakarta. Met het schrijven van deze artikelen kon ik enige dollars verdienen. In de avond kwam Frieda naar het hotel. We gingen naar een film en keerden later terug naar mijn kamer. Ik begreep wel, dat zij had besloten, dat haar wel of niet bij me blijven er nu nog voornamelijk vanaf hing of ik eindelijk tot de seksuele daad zou overgaan. Ik moet evenwel vrijwel meteen als een blok in slaap zijn gevallen. Midden in de nacht werd ik wakker en zag Frieda rechtop in een stoel zitten. Ik ging uit bed, nam haar mee terug en we lagen in elkaars armen. ‘Ik was net van plan weg te gaan,’ zei ze. Ik probeerde haar opnieuw uit te leggen, dat ‘total surrender’ aan een ander mens voor mij een langzaam proces was en dat we elkaar tijd moesten gunnen. Wanneer we nu samen seks zouden bedrijven, waar zou dit dan op zijn gebaseerd? De wetten van de biologie? Hebben die een bewijs nodig? Twijfel je daaraan? Of gaat het in werkelijkheid om al die andere facetten en waarden tussen ons, waar we tot dusverre eigenlijk nooit aan zijn toegekomen, niet alleen omdat anderen ons die niet gunden, maar omdat we elkaar zelf in die regionen van ons Zelf nog nooit aangeraakt hebben.’ We | |
[pagina 60]
| |
gingen weer slapen. Ik dacht nog lang aan Martin en hoe heerlijk het altijd was geweest om bij hem te slapen, juist omdat we bij elkaar gebieden hadden afgetast, die werkelijke herkenning en gelijkgestemdheid hadden veroorzaakt tussen hem en mij, ook al werden die niet bekroond met een seksuele explosie, waar Frieda waarschijnlijk met ingehouden adem op lag te wachten. Bij het wakker worden was zij danook duidelijk ontevreden en ongelukkig. Ik begreep dit, maar was er toch diep van overtuigd, dat het oneerlijker tegenover haar - en tegenover mezelf - zou zijn geweest een hospartij te forceren, omdat lichamen hier op gezette tijden om schreeuwen, terwijl er van werkelijke Eros geen sprake was en geen sprake kon zijn. Bij het ontbijt schraapte zij tijdens een lang gesprek over dit onderwerp alle moed bijeen om naar voren te brengen, dat vele getrouwde stellen, die nog geen kinderen wilden of konden hebben ‘rubbers’ (kapotjes) gebruikten, maar dat zij tenminste wèl seks met elkaar hadden. Ik zei: ‘Je bent voor mij geen seks-object. Ik zie je als een mogelijk liefdesobject. Wanneer ik ooit weet, dat ik met jou een werkelijke liefdesrelatie zal hebben bereikt, zal zelfs de gedachte aan een “rubber” pure heiligschennig zijn.’ Wat ze over de familie Westerman vertelde gaf me koude rillingen. ‘Mijn ouders zijn zonder meer blij, dat ik niet meer thuis ben en nu op mezelf sta. Dat is goedkoper voor ze. Mijn broer leende 150 dollars van mijn ouders. Hij is pas getrouwd, maar hij moest het braaf terug betalen. Mijn vader staat het werk bij “Esso” steeds meer tegen en wordt er steeds moeilijker door.’ Ik antwoordde, dat ik nog altijd bereid was naar zijn kantoor in White Plains te gaan en de zaak uit te spreken, maar deze suggestie alléén al gaf haar hartkloppingen. | |
3 november 1957Brandde een kaars in St. Patricks Cathedral. Er is in Amerika diepe beroering ontstaan over wat wordt genoemd ‘een rode maan, die over ons land suist’. De Sovjets hebben dus de Sputnik I in een baan om de aarde geschoten met een snelheid van 18.000 mijl per uur. De raket woog 184,3 lbs. en vloog op een hoogte van 900 kilometer. Het Witte Huis zei, dat Sputnik niemand aldaar werkelijk had verrast, maar iedereen wist dat de waarheid anders was. De rode maan vertegenwoordigde een mijlpaal in de geschiedenis van de wetenschap en betekende een sprong in de richting van het veroveren van de ruimte. Moskou benadrukte, dat ‘the present generation will witness how the freed and conscious labor of the people of | |
[pagina 61]
| |
our new socialist society turns even the most daring of man's dreams into reality’. Sputnik had dus ook ongekende politieke gevolgen, waarvan de weerklank tot in alle uithoeken van de wereld hoorbaar was. | |
4 november 1957Willard Hotel, Washington D.C. Nam de trein van 06:30 naar de Amerikaanse hoofdstad. Sumarjo, assistent van ambassadeur Mukarto, kondigde aan, dat het niet meer mogelijk zou zijn, dat de ambassade ‘Nieuwsgier’-geld in mijn richting zou kanaliseren. Maar hij zou in de avond de zaak nog eens met de ambassadeur opnemen. Ik ging naar het kantoor van advocaat Joe Borkin, Sukarno's Amerikaanse adviseur. Ik legde hem de problemen voor. Hij waarschuwde, dat indien ik via de ambassade ‘Nieuwsgier’-geld zou ontvangen, dit zou kunnen worden uitgelegd als het aannemen van fondsen van een buitenlandse mogendheid. Sinds mijn huwelijk met Frieda was ik ingezetene in de V.S. geworden en om die reden zou ik dan deze fondsen bij de Amerikaanse overheid moeten opgeven. ‘Stel je vóór wanneer je charmante schoonvader hier achter zou komen, dan zou hij je werkelijk in de gevangenis kunnen laten opsluiten,’ waarschuwde Joe. Om 22:00 belde Sumarjo. Ik lag al in bed. ‘Ik heb je probleem met de ambassadeur besproken,’ zei hij. ‘We vinden wel een oplossing. Dit wilde ik dat je wist vóór je ging slapen.’ Droomde over mijn ouders en broers. Ik herinner me er alléén van, dat ik een brief voor mijn Vader op zijn bureau legde, toen dacht, dat ik misschien zijn gevoelens voor mijn Moeder zou kwetsen door de brief alléén aan hem te adresseren. Liet toen de enveloppe zoals deze was, en begon de brief aan hen beiden. Van de inhoud herinnerde ik me niets. | |
5 november 1958Vandaag zette Sumarjo uiteen, dat ambassadeur Mukarto zich onzeker voelde, omdat er in Djakarta tussen Sukarno en Ruslan Abdulgani enerzijds en Subandrio en Suwito anderzijds geen eenstemmigheid jegens mij heerste. Hij benadrukte, dat ten einde de volle steun van Mukarto te hebben, het noodzakelijk zou zijn, dat alle partijen in Djakarta achter me stonden en dat ik ook de ruzie met het team Maramis-Sudjoko snel diende bij te leggen. Dat zou de samenwerking zeer vergemakkelijken. Voorlopig zou uit ‘De Nieuwsgier’-pot het ‘Willard Hotel’ kunnen worden betaald en 250 dollars in contanten worden | |
[pagina 62]
| |
gegeven. Over een ticket naar Djakarta zou worden overlegd. Het bleek, overigens, dat de complicaties over mijn privé-leven uit het verleden, nu ook bij de Indonesische autoriteiten werden uitgespeeld. ‘Had ik al onze overeenkomsten, zoals in Djakarta ook met Mukarto afgesproken maar op papier,’ zei ik. ‘Hatta en anderen beschuldigden ons Nederlanders alles altijd zwart op wit te willen hebben, maar dat is blijkbaar noodzakelijk. Wij zijn als een Rembrandt, waarop je alle details kunt zien. Jullie opereren als een abstract schilderij.’ ‘Rembrandt is danook passé,’ antwoordde Sumarjo. Tijdens de treinreis terug naar New-York las ik in Gide. ‘J'ai quitté Cuverville, comme on meurt...’ Ik wist waar hij over sprak. Op Pennsylvania Station telefoneerde ik 45 minuten met Frieda. Mijn konklusie was, nà alles wat ze weer vertelde over haar bezoek aan Darien, Connecticut, vandaag, dat het de hoogste tijd werd, dat ik haar vader ontmoette. | |
6 november 1957White Plains, Esso-gebouw De trein bleef staan bij Crestwood, waardoor ik pas om 11:00 uur arriveerde. De telefoniste belde naar Frieda's vader. Ze kwam terug en zei: ‘Yes, he is there, but he will not be able to see you today.’ Dat was voor mij absoluut de allerlaatste poging om met die familie een ‘working agreement’ te bereiken. Ik telefoneerde aan Frieda, dat die deur wat mij betreft nu permanent gesloten zou blijven. In de U.N.O. sprak ik uitvoerig met collega Bernard Person. Hij toonde me een gemeenschappelijke Australisch-Nederlandse verklaring, die heden was uitgegeven en Nieuw-Guinea betrof. ‘Luns stuurt het zonder meer op oorlog met Indonesië aan,’ meende hij. ‘Ik denk namelijk niet dat Indonesië zich bij een dergelijke verklaring zonder meer zal neerleggen.’ Ook sprak Person over Nederlandse correspondenten in New York onder elkaar. Vrij Nederland heeft hier nu een andere medewerker rond lopen, ‘die alléén maar naar recepties gaat en niet in de U.N.O. komt,’ zei hij. ‘De Nederlandse Missie en Sjef van den Bogaert vertelden mij indertijd, dat jij naar Djakarta had geseind, dat ik je had geïnterviewed en dat je er over in “De Nieuwsgier” had geschreven.’ Person maakte duidelijk absoluut nooit naar een receptie te gaan wanneer hij wist dat Max Tak was uitgenodigd. ‘Ik ken die man al dertig jaar en dat is dertig jaar te lang.’ Person beschouwde mijnheer Tak als een boef. Ik stond toen al in dit opzicht achter Person. | |
[pagina 63]
| |
7 november 1957Bung Karno heeft op het eiland Sumbawa gezegd, zo meldt de New York Times, dat wanneer er geen oplossing voor de kwestie Irian-Barat via de goede diensten van de Verenigde Naties, kan worden gevonden ‘dan zal Indonesië methoden volgen, die de wereld versteld zullen doen staan.’ Ontmoette samen met Frieda onze vriendin Rochmuljati. Zij legde uit, dat zowel Maramis als Sudjoko protégé's van dr. Ali Sastroamidjojo waren en dat deze, toen hij hoorde van mijn confrontatie in Den Haag, had gezegd: ‘Oltmans can go to hell.’ Hij had er aan toe gevoegd: ‘Oltmans heeft me in Djakarta altijd ontweken.’ Dit was wáár. De man maakte op mij een wantrouwende en onplezierige indruk. Op aandringen van Rochmuljati had hij nu gezegd, er geen bezwaar tegen te hebben mij voor een gesprek te ontvangen. Martin schreef me. ‘Weet je, je gedachten inzake seks en gevoelens moeten gesynchroniseerd zijn. Wanneer dàt is bereikt, kun je, geloof ik, langer van Frieda weg blijven, immers in je huwelijk leer je je vrouw kennen. Doe die grote stap, Wim, maar eerst de verzoening tussen jou en haar ouders en daarna je bezig houden met Indonesia-Nederland. Ik blijf met mijn gedachten bij je dus wees groot in je hatti (ziel).’ | |
8 november 1957Om 02:10 kwam Jim naar mijn kamer in de Paramount. Hij kwam bij me liggen en fluisterde: ‘Ik wil je in me voelen, please.’ Ik zei tegen hem, dat ik een Indische jongen in Amsterdam had gekend, die zich steeds door jongens anaal had laten gebruiken, en tenslotte een darmkronkeling had opgelopen, waaraan hij was overleden. ‘Mijn dokter heeft me uitgelegd, wat ik aan oefeningen moet doen om iets dergelijks te ontlopen,’ antwoordde hij. ‘Ik heb zoiets nog nooit gedaan,’ zei ik. Hij had zijn anus met crême ingesmeerd en nam mijn penis en drukte die langzaam naar binnen. Daarop begon hij een soort wiegende bewegingen, die op mij het effect hadden, tegenbewegingen te willen gaan uitvoeren. Binnen de kortste keren waren we echt bezig en copuleerde ik, zoals hij wilde, in hem. We namen een douche. Hij bleef slapen. Mijn ticket terug naar Amsterdam was geregeld en haalde ik bij de K.L.M. op. Ook kreeg ik op het consulaat-generaal van Indonesië een courtesy-visa voor vier weken. | |
[pagina 64]
| |
9 november 1957Vanavond woonden Frieda en ik het jaarlijkste U.N.O.-bal bij, ditmaal gegeven door de President van de Algemene Vergadering en Lady Monru evenals de Secretaris-Generaal, Dag Hammerskjold. Ik droeg een smoking. Frieda verkleedde zich in het hotel in een half-lange jurk met een bont-cape. Zij vroeg me het platina collier van mijn Moeder bij haar om te doen. Het muzikale programma viel mee. Nadien werd champagne geschonken en een receptie gehouden. We bleven niet te lang. Tot diep in de nacht spraken Frieda en ik over ons leven. We neigden er steeds meer toe samen een appartement te gaan bewonen in Kew-Gardens, halverwege de airport en Manhattan, zodat we ieder de helft zouden afleggen op weg naar onze bezigheden. | |
10 november 1957Diner met Frieda bij Bernard Person en zijn vrouw in de flat, die uitkeek op Central Park. Hij nam me mee naar zijn werkkamer en zei: ‘Wim, wanneer je in deze wereld maar een beetje karakter hebt, bezit je meteen veel vijanden.’ Hij sprak uitvoerig over Luns en diens kwade invloed op het Nederlandse buitenlandse beleid. ‘Luns zei me eens: “Ik ben alléén maar minister geworden, omdat ik van het houtje ben.”’ Person ging later op een stoel staan en gaf Frieda een hand om de belachelijke manieren van Luns te demonstreren. Hij spoog ook weer zijn gal over collega's Robert Kiek (De Telegraaf), Max Tak (Elseviers) en Vas Dias (N.R.C.). Er arriveerde een brief uit Djakarta van prof. dr. P.N. Drost. ‘Je hebt een hele reeks H.H. politici gesproken. Ik hoop van harte dat er iets uit komt. Proficiat! Ik heb groot respect voor je durf en doorzettingsvermogen. Hier zitten we midden in een Irian-Barat week. Niet leuk! Allerlei huizen en kantoren werden met leuzen besmeurd. Ruiten ingegooid. Auto's beklad. Uitlatingen van politieke leiders die uiterst bedenkelijk zijn. Veel sukses in New York. Mijn respecten aan je jonge vrouw, die jou zo lang aan het vaderland moet afstaan. De Westermankliek, die zelf Amerikaan is geworden, zal dit niet goed begrijpen, laat staan waarderen. Tant pis pour eux! Wanneer die ganse generatie vergeten en vergeven (?) is, kom jij pas aan je trekken. Ik hoop dit te beleven. Cheerio!’ Dr. K. Scholtens schreef me eveneens op 29 oktober vanuit Teheran. ‘Dank voor uw brief van 20 oktober, die ik met belangstelling heb gelezen en waaruit ik tot mijn genoegen zie, dat u er in bent geslaagd een aantal vooraanstaande lieden te | |
[pagina 65]
| |
interesseren voor het goede doel, ten einde tot betere betrekkingen te geraken tussen Den Haag en Djakarta. U vermeldt Abadan als vermoedelijke plaats van samenkomst voor nieuw overleg. U realiseert zich misschien niet, dat aldáár geen hotel aanwezig is, zodat denkelijk een plaats als Beirut beter geschikt zal zijn voor zulk een bijeenkomst. U laat mij nog wel horen voor wanneer het een en ander is geregeld, daar het wel mijn interesse heeft.’ | |
11 november 1957Lunch met de voormalige gouverneur-generaal van Nederlands Indië, dr. H.J. van Mook, die thans aan de New York City University doceert. Frieda was meegekomen, wat afleidend werkte en waardoor ik in de verste verte niet voldoende op dit belangrijke gesprek was geconcentreerd. Ik maakte er slechts beperkte aantekeningen over. Van Mook vond Sukarno maar een zwamneus en zeker niet een serieuze òf bekwame leider. Hij had president Sukarno slechts tweemaal ontmoet, waarbij éénmaal de regering in Den Haag achter zijn rug om het persbureau Reuter had ingeschakeld om haar misnoegen over die ontmoeting kenbaar te maken. ‘Het is echter jammer,’ zei Van Mook, ‘dat Indonesië geen leider heeft gekregen van de klasse van Jawaharlal Nehru.’ Hij bleek diep gekwetst te zijn - en daarvoor was hij tenslotte ook een Indischman - door de onbeholpen burgerman Willem Drees, met diens olifantshuid, die op zijn achterste benen had gestaan om Van Mook uit Den Haag weg te krijgen en aan een professoraat in New York te helpen. ‘Dat is immers precies een baan voor u, mijnheer Van Mook,’ zei Drees, toen hij me met mijn benoeming gelukwenste. Hij nam niet eens de moeite enigermate te verbergen hoe blij hij was, dat ze van me af waren. Is het u wel eens opgevallen,’ vervolgde hij, ‘dat internationale socialistische leiders altijd burgermannetjes zijn? Minister E.M.J.A. Sassen schreef me nà het kabinetsbesluit om mij van mijn post te ontheffen een uitermate grof briefje. De laatste zin luidde zelfs: “We zullen u natuurlijk een mooie andere betrekking geven.” Ik heb die brief later tot ergernis van haar leden in de voltallige kabinetsvergadering voorgelezen. Bedenkt u wel, mevrouw Bouman ontving drie ton. Mij werd een derde van dit bedrag aangeboden nà al die jaren van dienst in Nederlands-Oost-Indië. Bovendien werd ik gepensioneerd als gouverneur-generaal van Indië, terwijl ik de titel droeg van luitenant-gouverneur-generaal.’ Ik vertelde | |
[pagina 66]
| |
Van Mook over de woede bij de Nederlandse gemeenschap, toen ik hen in twee reportages in De Nieuwsgier als burgerlijke kruideniers had bestempeld. ‘Ach, mijnheer Oltmans, er is die jaren immers zoveel gebeurd. Toen ik de Indonesische delegatie naar Nederland begeleidde en we op Schiphol arriveerden, waren er auto's voor iedereen, voor alle Indonesische gedelegeerden, voor de Britse bemiddelaar, Sir Archibald Clark Kerr, maar op mij was niet gerekend.’ Over de kwestie Nieuw-Guinea zei hij indertijd te hebben voorgesteld, dat Nederland en Indonesië het gebiedsdeel eerst enige tijd gezamenlijk zouden besturen, als overgangs-periode. ‘Ik zeg u, de Conferentie op de Hoge Veluwe op 14, 21, 22 en 24 april 1946 was onze laatste kans. Maar ze hebben alles verpest. Ze wilden gewoon niet in Den Haag.’ | |
12 november 1957Frieda en ik sliepen samen in het Paramount Hotel omdat ik naar Amsterdam zou terugvliegen. Ambassadeur Mukarto had me via Sumarjo een ticket laten geven en de rekening van het hotel zou worden betaald. Deze regeling had heel wat voeten in de aarde gehad, maar was op het allerlaatste nippertje, ook met behulp van Rochmuljati in orde gekomen. Frieda en ik hadden besloten dat we zouden proberen tegen de jaarwisseling in Kew-Gardens te gaan wonen. Frieda bracht me heel lief in haar uniform van K.L.M. ground-hostess naar mijn plaats in het toestel vanavond. We namen ditmaal vol hoop en verwachting afscheid. |
|