Memoires 1953-1957
(1986)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |||||
De Telegraaf
| |||||
[pagina 110]
| |||||
per dag, dus minder dan twee gulden, geloof ik. Liet mijn bagage voorlopig op het station. Een Amerikaanse neger, Jim Powell, hielp me door deze eerste avond. Hij speelt saxofoon. Hij is hier om te schilderen. Twee jongens met een pistool hebben 350 dollars van hem gestolen. Hij heeft lieve ogen. Ik vond een piano en speelde wat. Jim was piloot in Korea.’ | |||||
29 januari 1956 (dagboek)‘Toen ik laat thuis kwam stevende Jim Powell op me af en zei: ‘I've been thinking about you today.’ Ik vroeg me af, wat dat kon betekenen. Na het diner gingen we met twee Deense meisjes naar het Scandinavian House. Jim is 26. Hij kan heel verlegen glimlachen. Hij vroeg één dollar te leen. Hij gaf me er een hand voor en zei: ‘Thank you, you are very kind!’ | |||||
31 januari 1956‘Werd lange tijd op straat door een jongen gevolgd. Uiteindelijk sprak ik hem aan. Toen hij begon te vertellen te zijn beroofd ben ik doorgelopen. Leonard Freed is gearriveerd.’Ga naar voetnoot39. | |||||
1 februari 1956‘De eerste twee brieven uit New York van mijn schat zijn aangekomen. Ik heb een box bij de American-Express. Zij vraagt haar paspoort terug van haar vader. Ontmoette vandaag Marc van Weede, de broer van mevrouw de Ramaix, gezant bij het Vaticaan. Ik vind hem even aardig als Tante Déliane. Hij bood aan me met alles te helpen. Hij raadde me aan contact met het Dagblad “De Telegraaf” op te nemen, want hij meende, dat men van die zijde een correspondent in de Romeinse hoofdstad zocht. Ik geniet meer dan ik kan zeggen van de doorgaans stralende zon. De Piazza d'Espagna is ideaal om op de treden van de trappen te zitten. Ik viel er vanmorgen zelfs bij in slaap.’ | |||||
2 februari 1956‘Ontving een dermate nare brief van mijn moeder, dat ik haar in een paar regels terug schreef, “stop confusing me all my life”. Ze raadde me aan me minstens tien jaren in Rome te vestigen, omdat ik eerder niet in Nederland zou kunnen terugkeren, gezien de reputatie, die ik langzamerhand had ge- | |||||
[pagina 111]
| |||||
kregen. Ik hoefde nooit meer op één cent te rekenen, ook niet van tante Jetty of grootmama. Ik moest nu definitief mezelf bedruipen (met een streep onder bedruipen). Mevrouw de Ramaix schreef uit Chalet Sodanella in Adelboden, dat indien zij zou kunnen helpen door me behalve bij haar broer elders te introduceren, ik haar dit zou moeten schrijven. Ze had veel vrienden en kennissen in Rome. Machteld Pauw van Wieldrecht, nu getrouwd met mijnheer Van Vloten, was in Rome verbonden aan de ambassade bij het Quirinale. De heer Van Weede had me aangeraden eens te spreken met Monseigneur Giuseppe W.L. Damen, rector van het Pontificio Collegio Olandese, verbonden aan het Vaticaan. Aardige man. Hij schonk thee, maar lanceerde geen nieuwe ideeën.’ | |||||
8 februari 1956‘Gezant Van Weede nodigde me voor de lunch. Aanwezig waren Sir Walter Osborne, de voormalige Britse gezant bij het Vaticaan en lady MacEwen, een Zuid-Afrikaanse dame, een mevrouw Snouckaert van Schouwburg, en monseigneur William Hemmick, een Amerikaan uit de zuidelijke staten en geheim kamerheer van de paus. Ik zat tussen hem en Lady MacEwen in. Hij sprak over rassenproblemen in de V.S. Monseigneur Hemmick: “I donot like negroes. God created them differently. They have another civilization. China and India, yes. They have centuries of civilization. Not Africa. It was Mrs. Delano Roosevelt who started this business of inviting negroes to her table. I myself had a negroe Nanny. We treated negroes nicely, but they have been servants by tradition. Would you have your daughter marry a negroe?” he asked. Ik antwoordde, omdat ik woedend was: “Certainly, especially if I knew my daughter loved him truly.” De heer Van | |||||
[pagina 112]
| |||||
Weede kwam tussen beide en vroeg me tijdens het serveren van likeur of ik wat piano wilde spelen. Ik waagde me aan een Arabesque van Debussy. Monseigneur Hemmick woonde in het Palazzo Doria. We spraken af ons gesprek voort te zetten. Hij zou over een periode van vele jaren een dierbare vriend worden, ook al waren zijn ideeën over rassenverschillen niet meer van deze tijd.’ Monseigneur Damen had me geïntroduceerd bij Padre Frank Rosenbaum, rector van het Collegio San Pietro. Ik bracht er 10 februari een bezoek. Na een rondgang bracht Rosenbaum me in een kamer waar acht priesters me opwachtten. We gingen naar een kapel en er werd gebeden. Ik bad voor Frieda. Later ook voor ieder van mijn vrienden afzonderlijk. Voor de lunch werd ik in een kamer alléén geplaatst, want het was niet toegestaan samen met de priesters te eten. Jammer. (dagboek) ‘Je kunt niet leven van liefde alléén. Ik trouw niet, want ik wil een vrouw méér geven, dan zij had, toen ze mij ontmoette. Ik heb voorbeelden gezien van ouders, die alles aan hun kinderen gaven en hun oude dag in armoede sleten. Waarom zou je Frieda in je moeilijkheden betrekken? Misschien is haar een ander lot beschoren. Ik heb jongens gezien, die behoorlijk gekleed gingen en het goed hadden en na hun huwelijk gin- | |||||
[pagina 113]
| |||||
gen ze in vodden. Op school had ik het minste zakgeld, en de jongens die veel hadden, zijn nu getrouwd en komen bij mij om te lenen.’ Al pratende gaf hij me de helft van zijn sandwich en hij deelde zijn wijn met me, want zijn fiets-partner was jarig. ‘Ja,’ vervolgde hij, ‘ik geloof in God. Eens wilde ik priester worden. Maar weet je, “many are called and onley few are chosen”.’ Daarop kwam Jim Powell binnen en zag ons zitten. Hij liep op me toe, want ik had hem een aantal dagen niet meer gezien. Hij legde zijn hand op mijn hoofd, hield die daar enige tijd en verwijderde zich weer. Stapel brieven van Erwin uit Dakar. Voor het eerst weer een brief van John uit Biak. ‘Wim, ik voel me rot, wanneer ik er aan denk, dat ook ik je enige tijd in de steek heb gelaten. Maar wat er ook gebeurt, ik ben je vriend gebleven en geen mens kan mijn gedachten over jou veranderen.’ Mevrouw Ariane Star Busmann-Röell schreef een lieve brief uit Wenen. Charlotte was ‘fashion model’ geworden bij het bekende modehuis van Aldmüller. Tanja zat op het Max Reinhardt Seminar (toneelschool) in Schönbrun. De familie bleef van de diplomatieke post in Oostenrijk genieten.
Ontmoette 12 februari 1956 de acteur Alphonso Matthis. Hij was bezig een film te maken in Rome. We gingen naar zijn superflat aan de Tiber. Hij woonde met een actrice samen, maar ze hadden ruzie. Zij was tin ergens anders. ‘Ik kan nooit lang met iemand samen zijn,’ zei hij. ‘Je beste vrienden moet je vier maal per jaar ontmoeten.’ We aten wat in een restaurant en gingen terug naar de flat. Niet lang daarna lagen we in bed. Plotseling beseften we allebei, dat we elkaar vijf jaar geleden in Amsterdam hadden ontmoet onder dezelfde omstandigheden. Ook toen lagen we samen in bed, in een hotel in de Marnixstraat. Toen had ik hem verteld van de complicaties met Bertie en Inez: nu had ik hem uiteengezet, welke problemen er waren rond Frieda. Hij zei dikwijls over een huwelijk te hebben gedacht. Hij bedreef even regelmatig seks met meisjes als met jongens. Toch wilde hij ‘vrij’ blijven. Ik viel in zijn armen in slaap en kreeg een nachtmerrie over mijn moeder.’ | |||||
[pagina 114]
| |||||
plaats waar zich de voetstap van Jezus bevond. Het was ter plekke gezegend. Hij droeg zelf een dergelijk kruisje om zijn nek, en haalde het te voorschijn om het te tonen. Vanavond bezocht ik monseigneur Hemmick in zijn magnifieke, zacht verlichte penthouse appartement in het Palazzo Doria. Hij opende zelf de zware deur tot zijn huis, gekleed in een wijnrode corduroy kamerjas, met een geblokte sjaal en een paarlen speld. Hij droeg pantoffels en ging me voor naar zijn werkkamer, waar een knappend vuur was aangelegd en Martini's gereed stonden. Ik voelde me er onmiddellijk thuis en zat niet ver van zijn fauteuil op het tapijt. Binnen een half uur spraken we over homoseksualiteit. Van tijd tot tijd stond hij op, pookte wat in het vuur en maakte van de gelegenheid gebruik zijn hand op mijn gezicht te leggen. Even maar. “You know,” zei hij, “you attract both sexes: you are what we call - seminormal.” Ik dacht: “wel ja, dat kan er ook nog wel bij.” Hij vervolgde, dat toen we elkaar voor het eerst bij de gezant Van Weede ontmoetten, ik hem een boodschap had gezonden. Ik herinnerde me, dat hij me zeer vriendelijk en direct had aangekeken. Ik had die blik op dezelfde wijze beantwoord, maar aan het zenden van een boodschap had ik beslist niet gedacht. Ik vond juist, dat hij eerder degeen was geweest, die een soort initiatief nam, een signaal gaf. Over projectie's gesproken. Vele jonge Italianen en Spanjaarden bezochten hem in de 23 jaar, dat hij hier woonde. Hij was eens verliefd geweest op een inmiddels beroemd geworden Britse acteur. “Wanneer je iemand dermate lief hebt,” zei hij, “dan is het nodig om een offer te brengen. Dus zei ik tegen hem, dat ik hem niet meer wilde zien. Hij is daarna getrouwd. Niet lang geleden kwam zijn zoon me bezoeken. Het gedeelte boven zijn mond was het evenbeeld van de vader. Kan je je voorstellen wat er in me om ging?” Hij was van mening, dat Italiaanse mannen van nature biseksueel waren. “You scratch their skin and they are like old -time Romans who only kept wives to continue the race.” Ik vroeg hem hoe hij dacht over sommige seksuele contacten tussen vrienden. “I never object to sexual contact between two men who feel deep affection for each other. Some time ago, an American priest here met an American boy and they fell in love. The priest was sent by the Vatican to Africa, but the young boy followed him. Now, they live in an apartment | |||||
[pagina 115]
| |||||
together on Park Avenue in New-York. I went to visit them last summer and ran into a party of sixteen young men in their house.” Er werd wat voedsel gebracht: soep en artisjokken met brood en wijn. Hij toonde me zijn appartement en zijn privé-kapel. Ik had hem verteld soms een kaars te branden. “Je zou een goede katholiek kunnen worden. Het is een belangrijk verschil om een kaars te gaan branden wanneer je eenmaal tot de rooms katholieke familie behoort met alle rechten, die je dit geeft.” Toen hij brandy inschonk begon ik over rassenscheiding. Hij wilde de sfeer niet vertroebelen en zei slechts: “Ik ben niet zo zeer tegen de Afrikaanse neger. Ik ben tegen die moderne klasse van halfbloed negers, die denken, dat de wereld van hen is tegenwoordig.” Er waren ook nog anecdoten over zijn vriendschap met de Koning van Denemarken en een ontmoeting met Koning Carol van Roemenië en Madame Lupescu. Het was na middernacht, toen ik naar mijn kamer terug ging.’ | |||||
14 februari 1956 (dagboek)‘Ik herinner me, dat monseigneur Hemmick vertelde, dat er een geest in zijn appartement leefde. Paus Pius IX had eens een priester gewijd in zijn privé kapel. Soms stond de geest onverwachts in de gang. Eens, toen hij bezoek had, ging de deur van zijn werkkamer langzaam open en de geest stond in de opening. Hij werd woedend. Hij stond op en zei: “Basta: I don't want you disturb me when I have guests. If you want me to say prayers for you, I will do so tomorrow, but go now and leave us alone.” Hij heeft voor de geest gebeden en deze is nooit meer teruggekeerd. Eens was een Italiaan verliefd op hem geweest, zelfs in zulk een mate, dat wanneer een Amerikaanse officier hem kwam bezoeken, de Italiaan jaloers was. Zijn vrouw was er van op de hoogte en had hem gezegd: “Het kan me niets schelen of je met mannen naar bed gaat, maar wanneer ik ooit merk dat je liefde bedrijft met een andere vrouw, dan vermoord ik je.” Ik herinnerde me, dat Inez Röell iets dergelijks tegen haar moeder had gezegd in verband met Bertie.’ | |||||
[pagina 116]
| |||||
wat voor andere dieren bij slagerswinkels een vorm van wilde onbeschaafdheid. Het geeft me bovendien een naar gevoel in mijn maag. En ten tweede: de beide carabinieri, die dag en nacht in hun uniformen - deze dagen sneeuwt het zelfs - de wacht houden bij het monument van de onbekende soldaat, dat is toch een onmenselijke absurditeit? Welke gek heeft dat bedacht? Vanavond nam ik Ivan, mijn Ceylonese vriend, mee naar monseigneur Hemmick. We zaten nu samen op de grond bij het vuur.’ | |||||
16 februari 1956 (dagboek)‘Dineerde met de gezant Van Weede alléén. We werden bediend door twee personeelsleden met witte handschoenen. Hij sprak over de Orsini's en Colonna's, de voornaamste families van Rome, die verwachten dat zij in rang voor gaan op ambassadeurs, wanneer men een tafel arrangeert. We bespraken de ontwikkelingen in China en rond de Verenigde Naties. Hij vertelde dat Leopold en Anita Quarles van Ufford inmiddels in Teheran waren geplaatst en dat mevrouw Quarles in een liaison terecht was gekomen met een Iraanse prins. Leopold was dus naar het Ministerie in 's Gravenhage teruggezonden. Net als zijn zuster Déliane de Ramaix vroeg hij me wat te spelen. Later luisterden we naar de Eroïca van Beethoven op de achtergrond. We spraken zeer openhartig. Tussen neus en lippen merkte hij op, dat hij de heer Roelants wel eens in London in de nabijheid van prins Bernhard had gezien en dit een volmaakt onbegrijpelijke zaak had gevonden. Waarmee de heer Van Weede feitelijk opnieuw het belang scheen te bevestigen van mevrouw Röell's indicaties dat er iets niet pluis was in die richting, althans wat de koninklijke familie betreft. Haar wetenschap van deze situatie maakte haar juist mede onschendbaar.’ Ik was 14 dagen in Italië en een eerste brief arriveerde van de hoofdredacteur van ‘De Telegraaf’, J.J.F. Stokvis. Men had met belangstelling kennis genomen van mijn verblijf in Rome en wanneer ik in Amsterdam zou zijn moest ik langs komen om een medewerkerschap te bespreken. Ik antwoordde per ommegaande, of ik niet al vast meteen zou kunnen beginnen. | |||||
[pagina 117]
| |||||
van de Università degli Studi di Roma. Deze geste verraste me werkelijk. (dagboek) Baarn, ‘Lieve Wim, Hartelijk dank voor je uitvoerige brief. Ik zag daarin tot mijn vreugde, dat je zeer actief bent en niet zit te wachten tot het geluk je in de schoot valt. Wat het ook maar in weinig gevallen pleegt te doen. Wanneer het je lukt om in Rome vaste grond onder de voeten te krijgen, zal je daarna zeker bij veel mensen respect en vertrouwen oogsten. Een beetje angstig vind ik het, dat je juist daar terecht bent gekomen, waar je in het nadeel bent, doordat je geen gymnasiale opleiding hebt gehad. Je zult je reportages dus buiten de klassieke oudheid moeten houden, anders kom je op gevaarlijk terrein. Het boekje “Geen Tijd” van je vriend Hofland heb ik uit. Ik moet zeggen, dat ik het een knap stukje werk vind. Er wordt over gesproken en boekhandel Van der Ven hier heeft er zijn hele etalage mee vol liggen... je Aunty.’ Ben in de Amerikaanse Information Service een aantal uren gaan lezen over het katholicisme. ‘Life Magazine’ wijdde er een serie aan. Maakte pagina's aantekeningen in mijn dagboek. Ik herinnerde me Martins vraag: ‘Waarom geloof je, wanneer je in de krant leest, dat er in Japan een wervelstorm is geweest? En waarom niet dat Jezus van Nazareth heeft bestaan en gehandeld, zoals in de Bijbel staat?’ Bezocht het museum van het Vaticaan.’ | |||||
[pagina 118]
| |||||
van een meisje. Hij speelde geen rol, je zag hém. Dean identificeert zich volmaakt met de actie die van hem wordt verlangd. Thanks, pal, I love you for this. Op straat zag ik vanmiddag Lucretia West samen met een vriend. Ik rende op haar af en zei: ‘Madam, I enjoyed your concert so very much yesterday, I just have to tell you. Those Schubert songs!’ Ze gaf me een warme lach en zei: ‘I am surprised having this happen to me, thank you.’ | |||||
22 februari 1956 (dagboek)‘Mejuffrouw Van Alphen van het gezantschap bij het Vaticaan had gezorgd, dat ik een uitnodiging kreeg voor de Anticamera Pontifica ‘per partecipare all'Udienza Pontifica che avrà luogo il giorno 22 febbraio 1956, alle ore 12 precise: Frederico Callori Di Vignale, maestro di camera di sua sant tà.’ 11:50 (dagboek) ‘Schat, Frieda: ik heb Ivans kruis in mijn ene hand, en het kleine boekje met de foto's van mijn liefste vrienden in de andere, en alhoewel ik voor hen allemaal zal bidden - is mijn ‘mind’ op dit moment in gebed voor jou. Ik concentreer me uitsluitend op jou en onze liefde. Dag schat. Ik kan niet schrijven want er zijn hier teveel mensen. 02:00 (in bed) ‘Het was een geweldige show: de Zwitserse garde stond aangetreden in vol ornaat. Leonard en anderen zag ik wel, maar ik bleef alleen. Een groen gordijn werd opzij geschoven en de paus werd in zijn stoel binnen gedragen. Hij wuifde en zegende de mensen en legde zijn hand op hoofdjes van kinderen. Hij nam plaats op zijn troon, met aan iedere kant een microfoon. Twee kardinalen flankeerden hem. Terwijl ik naar zijn rede luisterde zag ik dat naast me een Aziatische priester stond in een zwarte en witte tuniek. Zijn ogen waren lief. Ik maakte kennis met Broeder Allan Nagai, van gemengd Japans-Chinese afkomst uit Hawaï. Vanavond woonde ik een jazz session bij van Gerry Mulligan. J.J.F. Stokvis van “De Telegraaf” schrijft opnieuw, dat zijn redactie welwillend staat tegenover mijn medewerking, en dat indien ik nu reeds kopij zou willen inzenden, zou worden bekeken of zij kon worden gepubliceerd.’ | |||||
[pagina 119]
| |||||
mige kardinaal gebouwd. De kardinaal moet één der grootste antiekverzamelaars van het Vaticaan zijn geweest. Zelden zag ik zoveel kostbaars, zoveel onvergetelijk mooie schilderijen - “Tête d'un vieillard,” van de Spaanse schilder Joseph Ribera - marmer, Chinese lakschilderingen, Delfts blauw en noem maar op. Ik maakte veel foto's. Het paleis werd door een Italiaanse prinselijke familie bewoond. Toen we vertrokken arriveerden een jongen en een meisje in gezelschap van een gouvernante in een Lancia.’ | |||||
24 februari 1956 (dagboek)‘John Morris had me verteld, dat Son Altesse Impériale, le Prince Paul Théodore Paléologue-Crivez iedere vrijdagmiddag in het Grand Hotel een séance belegde onder het motto “Front de l'Esprit, Mouvement littéraire et artistique international de rapprochement entre les peuples”. Hij kende de prins en inderdaad bereikte me een uitnodiging. Ik ging er dus heen. Een dame hield een oratie over de invloed van de liefde op de kunst. Ik besefte andermaal, dat Italiaans een fraaie taal was. “Le tout Rome” was aanwezig. Ik zag overal bontjassen en flikkerende juwelen, mensen die kaartjes uitwisselden, terwijl een orkestje zacht speelde. Obers brachten sherry rond. Tegen de muren van de zaal hingen schilderijen vervaardigd door de prins Paléologue, die ongeveer vijftig jaar moest zijn. Het viel me op, dat hij niet alleen de tableaux signeerde met zijn volledige titulatuur, maar wat me uitzonderlijk doorzichtig leek, was dat hij ieder schilderij voorzag van rode lak, waarop het wapen in zijn zegelring was gedrukt.’ Paul Théodore was in rechte lijn een afstammeling van Constantin XII Paléologue, de laatste regerende vorst van Constantinopel. 15 Augustus 1261 had Michel Paléologue de stad ingenomen. Achter elkaar hadden geregeerd: Michel Paléologue (1261-1282), Andronico II (1282-1328): Andronico III (1328-1341), Giovanni V (1341-1391), Mannuele II (1391-1425), Giovanni VIII (1425-1448) en Constantin XII van 1448 tot 1453, toen de Turken Constantinopel op de Paléologues hadden veroverd. | |||||
[pagina 120]
| |||||
muleerde het aldus in een pamflet: ‘Travailler à l'unité de la foi chrétienne, base même de la civilisation occidentale, par la remise en vigueur des accords du Concile de Florence (1439), - tombé en désuétude mais jamais aboli - et qui mettent fin au schisme entre orthodoxes et catholiques sur les bases suivantes:
Raakte tijdens de receptie in gesprek met Madame Media Francia, eigenaresse van een mode-atelier dat samenwerkte met Jean Patou. Frieda zou hier misschien kunnen werken, wanneer ze zich eenmaal in Rome bij me voegde. | |||||
25 februari 1956 (dagboek)‘Er is een opzienbarend boek geschreven door Mario Viana: ‘La Monarchia e il Fascismo.’ Ik had er een lang gesprek over met Ernesto Frattini van de politieke beweging, die de monarchie blijft steunen. Kloosterbroeder Allan Nagai uit Hawaï sprak met mij: ‘Het geheim is gelukkig te zijn, omdat je de beloften van kuisheid, gehoorzaamheid en eenvoud heb afgelegd,’ zei hij. ‘Geloof is het fundament van alles. Je moet spiritueel geluk kunnen voelen.’ Ik vroeg hem of hij masturbeerde. ‘In Hawaï gaven de trainers van de sportclubs de jongens het advies zichzelf af te trekken, opdat zich zich “schoon” voelden en zich aan sport konden wijden. Dit soort geneugten is voor ons verboden. God schiep man en vrouw slechts voor één doel: de voortplanting. Wat mensen ernaast doen met seks is moreel verkeerd.’ ‘Maar masturbeer je dan nooit?’ vroeg ik. Allan antwoordde: ‘Wanneer het gebeurt hebben we de plicht ter biecht te gaan.’ Ik vroeg maar niet wat de biechtvader dan voor straf oplegde.’ | |||||
[pagina 121]
| |||||
Prins Paul Théodore. Hij ontving me in een corduroy broek met desert-boots, een sweater met foulard. ‘This is the portrait of the King of England, he gave me.’ (gesigneerd) ‘Er waren meer portretten van koninklijke hoogheden. In een belendend vertrek was een groep van 12 jongeren, duidelijk afkomstig uit gefortuneerde kringen, aan het vergaderen. “They are monarchists,” zei de graaf. De prins kwam even later binnen en ging achter zijn bureau zitten. Hij overhandigde me een tekst van zes met de hand geschreven pagina's, voorzien van zijn handtekening en een stempel en zei: “U kunt dit exclusieve interview publiceren, indien u wilt.” “Onze organisatie, de Ordre de Saint Constantin, heeft de apostolische zegen ontvangen zowel van het Grieks-Katholieke patriarchaat in Antiochië, Alexandrië en Jeruzalem, aldus de prins, maar eveneens van het Oecumenisch Orthodoxe patriarchaat in Constantinopel. We werken nu hard aan begrip bij het Vaticaan. Indien u me zoudt willen helpen, met uw relaties, zou ik dit op prijs stellen.” Ik dacht, waarom uitgerekend ik, terwijl er tientallen andere mensen op zijn recepties in het Grand Hotel circuleren, die aanzienlijk meer voor hem zouden kunnen doen. Hij zei, dat zijn fondsen beperkt waren. Hij was nauw geparenteerd aan de koninklijke familie van Roemenië, maar zijn bezittingen in dat land waren voorlopig dus onbereikbaar. Hij overhandigde een lijst van medewerkers van zijn organisatie. Er waren dertien prinsen en graven “Grand Cordons” van de Orde, zeven Commandeurs en elf Ridders. Hij zei te overwegen mij tot ridder te benoemen. Ik was zéér verbaasd.’ | |||||
27 februari 1956 (dagboek)‘Ik bezocht Prins Paléologue in zijn appartement, Via Flavia 104. Zijn werkkamer was drie bij drieëneenhalf. Je struikelde over de schilderijen. Hij overlaadde me met documenten en decreten om te bewijzen, dat hij als ‘chef de la maison impériale d'orient regnante’ - vooral dit laatste ‘regnante’ amuseerde me, wetende dat de familie sedert 1453 niet meer aan de bak was gekomen - het recht had de titel van graaf te verlenen. ‘Als huwelijksgeschenk zou ik je een graaf willen maken. Dat zou een mooi cadeau voor Frieda zijn. Er is voor een dergelijke benoeming veel papierwerk nodig. We zullen de notaris de stukken moeten laten opstellen en er zijn getuigen en contrasignatures nodig. Heb je een voorouder met een fraaie naam?’ Ik vertelde hem, dat Abraham Oltmans gehuwd was geweest | |||||
[pagina 122]
| |||||
met Henriette Calmar. ‘Dan maak ik je Graaf de Calmar,’ aldus de prins. ‘En ik heb besloten je commandeur van de orde te maken, in plaats van ridder.’ Ook wilde hij een portret van me schilderen. ‘Ik doe het schilderen meestal in Venetië, maar jou kan ik hier in Rome maken.’ Hij voegde er in het Frans aan toe: ‘Venetië is trouwens “le plus grand bordel du monde”. Geleidelijk aan begon ik uit zijn verhalen op te merken, dat hij op zijn minst au courant was van de nichterij. Ik vertelde iets over de perikelen rond Frieda, mevrouw Röell en sommige van mijn vrienden en dat ik haar had toegegeven met Bertie seksuele contacten te hebben gehad. “Willem,” zei hij, “Promets-moi, il faut jamais avouer que tu as couché avec quelqu'un. Même quand Frieda vous auriez vue avec ces deux jeux au lit avec ton ami, vous diriez, ce n'était pas vrai.” Hij zette een doek op een ezel, nam een palet en begon met ferme streken aan mijn beeltenis. Hij kreunde er een beetje bij en soms neuriede hij. “Vous êtes plus classique, comme je pensais: vous êtes difficile à faire.” Ik had de marinetrui, die John me had gegeven aan. (Evenals vandaag, dertig jaar later, wanneer ik deze regels neerschrijf.) Terwijl hij schilderde vertelde hij, dat hij het zich als prins nooit kon permitteren zich met jongens uit andere milieus in te laten. Het was moeilijk zich aan die regel te houden. De voormalige koningin van Spanje was er toe overgegaan met haar chauffeur te slapen en werd nu niet meer in Romeinse kringen ontvangen. Hij vertelde op zijn zestiende jaar door een huisknecht in het kasteel van zijn ouders te zijn verkracht. De man had hem gevraagd mee naar de kelder te gaan om wijnflessen te halen. Toen was het gebeurd. Hij gaf van het incident een bijzonder levendige beschrijving. Ik werd er eigenlijk een beetje misselijk van, omdat het puur seksueel geklets was. Eens was zijn vrouw, de prinses onverwachts, thuis gekomen, toen hij met een jongen in bed lag. Ze klopte. Hij zei, dat ze niet binnen kon komen, omdat hij een naakt model aan het schilderen was. “Wanneer ik mijn vrouw zou vertellen, dat ik met jongens sliep, zou ze me niet geloven.” Daarop legde hij zijn penselen neer en begon enkele van zijn Franse gedichten te declameren. Ik wilde weg.’ | |||||
[pagina 123]
| |||||
schap tegelijk met dat van de Deense graaf Holster von Fürstenberg bekrachtigen, wat hem 60.000 lire kostte, maar dat kon de organisatie gemakkelijk overmaken. Hij babbelde weer over zijn leven. Ik vroeg hem waarom hij Venetië als een bordeel beschouwde. “Omdat je daar van heel Italië het gemakkelijkste matrozen kan versieren.” De meeste jongens waren met 500 of 1000 lire tevreden.’ ‘Intussen was ook een Israëlische beeldhouwer, Joseph Salamon, met een buste van mij begonnen. Hij had een Deense vriendin, die zijn vrouw zou worden. Twintig jaar later bezochten ze mij eens in Amsterdam. Een paar jaar nadien kreeg ik het in 1956 in Rome gemaakte beeld gegoten in brons toegezonden.’ | |||||
28 februari 1956 (dagboek)‘Leonard Freed kwam mee naar het appartement van Graaf Reno Renato Petitto, waar ook prins Paul Théodore arriveerde. Ik wees de prins erop, enigszins tot consternatie van de anderen, dat het vrij bespottelijk was om zijn schilderijen met zijn volledige titulatuur te signeren plus nog een gelakt familie wapen. “Dat getuigt immers niet van goede smaak, noch werkelijke distinctie?” zei ik. Paul Théodore raakte wat geïrriteerd en even later zei hij, dat hij, met het oog op andere journalisten, had besloten me in gezelschap niet meer met Wim aan te spreken. Intussen had hij een eerste tekening gemaakt van het komende wapen voor de Graaf de Calmar, waar onder zou komen te staan, “Fide et Patientia”. De pelgrim was overgenomen van het Oltmans-wapen en de halve maan van dat van de Westermans. Het wapen zou de grafelijke kroon niet negen punten krijgen. De psychose betekent natuurlijk niet alléén, dat men contact met de werkelijkheid heeft verloren, maar dat men zich het verlies van dat contact niet langer bewust is. In de avond dineerde ik bij Marc van Weede. Ik vertelde hem over de Prins Paléologue, van wie hij had gehoord. Hij zei, dat er geen bezwaren konden zijn, wanneer ik het commandeurschap zou aannemen, met daaraan verbonden de grafelijke titel de Calmar. De reactie van de gezant verbaasde me ten zeerste, omdat ik had aangenomen, dat hij hartelijk om het geval zou lachen. Hij wist blijkbaar, dat enkele gevallen van in de adelstand verheffen door Paléologue bekend waren geworden en en règle waren met de juridische voorwaarden. “Maar ik geef U slechts vijf percent kans, indien U hiertoe bij H.M. de Koningin een verzoek zou indienen, de titel in Nederland er- | |||||
[pagina 124]
| |||||
kend te krijgen.” Ik moet zeggen, ik had bepaald niet de ambitie als Graaf de Calmar von Habenichts door het leven te gaan. Wel wilde ik de Paléologue ervaring tot het einde beleven.’ | |||||
6 maart 1956‘Wonk Schimmelpenninck sneuvelde vandaag zeven jaar geleden bij Djokja. Schreef zijn ouders. Ontmoette een voormalige Tsaristische diplomaat, Alexandre Messoyedoff. Hij was van mening, dat men journalisten diende te testen en screenen, zoals men dit bij diplomaten deed. De moderne journalistiek zag hij als een losgeslagen op sensatie en commercialiteit beluste bende, waar men woorden als “decency” en “discretie” niet meer kende. Prins Paul Théodore liet me een “avant projet” bezorgen van tien met de hand door hem zelf geschreven pagina's onder de titel: “Diplome concédant à l'honorable Willem Oltmans le titre de comte feudataire de Calmar de la Maison Souveraine Imperiale régnante d'Orient.” Graaf Reno Renato Petitto stuurt me een artikel, dat hij schreef: “Can contemporary problems be solved by the democratic method! No. They must be solved by legitimacy.” Intussen ontmoette ik vele mensen: de Spencer Hoopes uit Washington D.C., Jean Richard Smadja uit Algerije, de Egyptische schilder Bernard de Zógheb. Ik was met Ivan, de Ceylonese padvinder, en Allan, de Hawaïaanse priester bij monseigneur Hemmick. Ook ontmoette ik een 21-jarige jongen, Paolo Bennicelli, met engelenogen.’ (We zouden jaren lang corresponderen en bevriend blijven. Iedere keer probeer ik hem in Rome terug te vinden. Ik zou willen weten hoe het hem is vergaan.)’ | |||||
7 maart 1956‘Woonde een concert bij in het Instituto Austriaco di Cultura van de pianist Walter Panhofer, in Mozart, Beethoven, Schubert en Chopin. Lord Montagu of Beaulieu zat, gedraaid op zijn stoel, mij aan te gapen. Ook de pianist Theo Bruins, die in Rome studeerde, was aanwezig. Ik wilde met Montagu spreken, maar hij ging ná Schubert weg.’ | |||||
[pagina 125]
| |||||
8 maart 1956 (dagboek)‘Paolo brengt me een kort bezoek en brengt een lieveheersbeestje voor me mee. Zijn vader is verbonden aan de filmindustrie. Ze zullen uitzoeken met welke film Alfonso Matthias bezig is. Hij is inderdaad bekend. Om 11:00 uur zat ik op de Via Veneto te lezen, toen een priester van in de dertig naar me toe kwam met de woorden: “Lei molto belle”. Hij herhaalde het zelfs. Hij vertelde al gauw, dat hij mannen aantrekkelijker vond dan vrouwen. Zou ik zin hebben met hem mee te gaan naar zijn “Albergo”. Ik pakte mijn rommeltje op en we sloegen een kleine straat in. Toen ik vroeg of het ver was trok hij me vrijwel meteen bij de arm en ging een donkere trap van een portiek op. Ik kon hem nauwelijks meer zien. Terwijl hij zijn soutane omhoog begon te trekken wilde hij mijn broek open maken. Ik excuseerde me en verliet de plaats des onheils. De verhalen over Romeinse priesters lijken op waarheid te berusten. Ik ging terug naar Via Veneto en vervolgde mijn verblijf op het terras. Prompt arriveerde Lord Montagu met een Deense vriend. Hij glimlachte. We voerden een gesprek. De Deense jongen zei tegen mij: “You look very beautiful and are good propaganda for Holland.” Montagu vertelde deze winter met Charlotte Star Busmann te hebben geskied. Zijn zuster zou morgen naar Wenen vertrekken. Ik schreef op een kaartje een groet aan Charlotte en haar familie, wat hij mee zou geven. Frieda had te kennen gegeven binnen niet te lange tijd naar Nederland te zullen komen. Ik wilde zien met Stokvis van “De Telegraaf” tot een samenwerking te komen. Mijn moeder was nog steeds in Zeist bij grootmama. Dus ik besloot naar Holland te gaan.’ | |||||
9 maart 1956 (dagboek)
| |||||
[pagina 126]
| |||||
moet over mijn zwakke zijde niet in je krant schrijven, want men moet me van mijn sterke kanten zien, als ‘altesse impériale’. (Ik zou überhaupt geen letter over hem schrijven.) Hij herwon zijn kalmte en zei: ‘Rossini heeft eens gezegd, dat hij eigenlijk angst had om in een trein te stappen. Hij kreeg ten antwoord: ‘Vous, qui est si grande pourquoi vous avez peur?’ Rossini: ‘Comment je pourrais créer Il Barbière sans avoir peur.’ | |||||
11 maart 1956 (dagboek)‘Mijn moeder haalde me in Zeist van de bus af. Zij en grootmama waren zeer geïnteresseerd in alle Romeinse belevenissen. Ik sprak tot 01:00 met hen. Mijn moeder zei, dat de Paléologue geschiedenis haar veel te veel aan de ellende met mevrouw Röell deed denken en dat zij er zelfs over had gedroomd. Er werd ook overlegd, wat er gedaan moest worden, wanneer Frieda inderdaad 17 maart aan zou komen. Tante Euske had aangeboden ons huwelijk bij haar aan de Prinsengracht te doen plaats vinden. We dachten aan 14 april 1956. Men vroeg zich alleen af, hoe ik in Rome zou kunnen leven met Frieda, wanneer “De Telegraaf” mij niet in vaste dienst zou nemen. Ik wist dit zelf ook niet. Ik herinnerde me het débâcle in Yale en concludeerde, dat de geschiedenis zich altijd weer herhaalde.’ | |||||
16 maart 1956 (dagboek)‘Uitstekend gesprek met J.J.F. Stokvis. “Uw kans ligt open. U hebt onbeperkte mogelijkheden in Rome,” zei hij. Hij is geïnteresseerd in artikelen over wie is Gronchi, wie is Nenni. Hij zou me een brief meegeven, dat ik zijn blad in Rome vertegenwoordig. In Milaan heeft “De Telegraaf” een andere medewerker.’ | |||||
17 maart 1956‘Frieda arriveerde vandaag per boot uit New-York.’ Ik haalde haar in Rotterdam af. Leonard Freed ging mee om een serie foto's te maken. Het verhaal, hoe zij in het geheim eerst een paspoort had gehaald en daarna op de boot uit New-York was gevlucht, om op het laatste moment nog door haar vader ontdekt en bedreigd te worden, was één van de onsmakelijkste geschiedenissen, die ik me uit mijn omgeving kon herinneren. De ouders hadden meer dan eens tegen haar gezegd: ‘Wanneer je niet Wim trouwt krijg je kinderen, die gek of blind zijn.’ | |||||
[pagina 127]
| |||||
Terwijl ik door de scheiding van zes maanden, ondanks Frieda's stroom van brieven, juist de meest walgelijke kanten van de affaire enigermate was vergeten, werd ik in vrijwel ieder gesprek, dat we die dagen hadden, opnieuw herinnerd aan het feit, dat de hele farce om Frieda mee naar de V.S. te nemen, in wezen een doorzichtige afleidingsmanoeuvre was geweest. De heer en mevrouw Westerman hadden kennelijk nooit de geringste bedoeling gehad de met ons gemaakte afspraak na te komen. Frieda zou rücksichtslos worden onterfd. We zouden het moeilijker krijgen dan ooit. Er waren dan ook voortdurend wrijvingen. | |||||
30 maart 1956 (dagboek)‘We ontmoetten onverwachts Inez Röell in de stad. Haar tweelingbroer Charles was zijn moeder eindelijk ontvlucht en naar Canada geëmigreerd. Zij was overgekomen om hem nog te zien. “Moeder weet dat je gaat trouwen. Ze probeert mij nog steeds aan jou op te dringen. Het is belachelijk maar waar. Moeder maakt bovendien een oplichter van me, want ik heb | |||||
[pagina 128]
| |||||
haar om 4.000 gulden gevraagd om een reis te gaan maken. Dit is tenslotte geld dat tot mijn erfdeel van mijn vader behoort. Ik zou het onmiddellijk krijgen, wanneer ik haar zou zeggen, dat ik van Gonet zou scheiden. Had moeder maar een baantje in liefdadig werk of bij Arbeid Adelt, dan zou ze zich niet meer niet ons kunnen bezig houden. Wat hadden François en ik een rust toen ze met jullie bezig was. We wisten niet hoe we het hadden.” Het was de eerste maal dat Frieda Inez ontmoette en nu begreep zij, dat wat ik haar over de Röell's vertelde, klopte als een bus. Mevrouw Westerman schreef een afschuwelijke brief aan Frieda's vriendin Rita de Wolf, die het epistel meteen aan ons doorgaf. Ik begrijp steeds beter hoe weinig zegen er op ons voornemen rust. Natuurlijk heeft die brief haar dieper gekrenkt, dan zij doet voorkomen of wilt laten merken. Er werd nu gezinspeeld op “Wims Indische inslag” en dat ik Frieda zonder meer hypnotiseerde. Frieda zag erg bleek, toen ze me die brief gaf.’ | |||||
31 maart 1956 (dagboek)‘Alsof er al niet genoeg problemen zijn, waarschuwde Henk me, dat Nettie von Baumhauer van plan was een deurwaarder op me af te zenden, nu ik nog altijd haar lening niet had terugbetaald en op het punt stond te huwen. Bij mejuffrouw Boekhoudt in Baarn gedineerd.’ De dagen voorafgaand aan ons huwelijk waren geladen met spanningen en twijfels. In antwoord op invitatiekaarten kwam een stroom van brieven. De rector van Nijenrode (dr. E.B.J. Postma): ‘Moge de 14de april voor u beiden een jubelende en onvergetelijke dag zijn... in de hoop u beiden nog meermalen op Nijenrode te mogen verwelkomen.’ Het NOIB Internaatshoofd St. John Nixon voegde hier vanuit Londen aan toe, dat hij zich voor ‘de executie’ op het gemeentehuis verontschuldigde, maar zeker op de receptie bij tante Euske zou verschijnen. ‘Je vous souhaite toutes les joies et les properité's, qu'un mariage heureux peut fournir et pour ma part je ferai tout ce qui est dans mon pouvoi pour y contribuer par des soins constants. Votre bonheur et celui de votre coeur, serait pour moi, comme un rayon de soleil au milieu d'une vie de lutte et amertume...’ Hij tekende als Grand Maitre de l'Ordre de Saint Constantin. | |||||
[pagina 129]
| |||||
14 april 1956 (dagboek)‘Gisteravond werden we met een nieuwe door het team Westerman-Heldring gearrangeerde stunt geconfronteerd. Een deurwaarder vervoegde zich aan Prinsengracht 829 met de mededeling, dat Frieda vandaag niet zou kunnen trouwen, omdat haar ouders haar geen toestemming hadden gegeven. De gemene streek was, dat Frieda sedert 1951 Amerikaans staatsburger was en op een U.S. paspoort nummer 86.9603 naar Nederland was gereisd en dus volgends de Amerikaanse wet geen toestemming van haar ouders nodig had. We waren vanmorgen reeds om 09.30 op het Amerikaanse Consulaat, waar Frieda een beëdigde verklaring aflegde voor de Vice Consul Imogene E. Ellis. Het was echter te laat. Heldring liet de Nederlandse wet op een Amerikaanse burgeres toepassen. Het gemeentehuis deelde mede niet over te kunnen gaan tot het sluiten van ons huwelijk. Ik regelde, dat een paar werkstudenten de daar voor ons huwelijk aankomende gasten verzochten zich naar de Prinsengracht te begeven. Tante Euske verstond meer dan voortreffelijk de kunst om ruim champagne en hapjes te doen serveren. De party werd zéér geanimeerd. Het werd zelfs een gigantisch feest. Maar er was natuurlijk geen huwelijk. Mijn moeder, die het schandaal verschrikkelijk vond, sloeg zich er moedig doorheen. Ze had Frieda een platina collier, dat zij van haar vader had gekregen, gegeven. Ik kreeg een zilveren sigarettendoos cadeau met erin gegraveerd het gebouw van Lindetevis te Semarang dat mijn grootvader ir. Willem Oltmans aldaar in 1912 had neergezet. Henk Hofland zei het geniaal te vinden, zoals we het feest hadden laten doorgaan. We ontvingen een stroom van juridische adviezen, waarvan we tenslotte besloten er één te aanvaarden: namelijk naar Zürich te gaan en te proberen aldaar via het Amerikaanse Consulaat alsnog te trouwen. We arriveerden de 15de april in Zwitserland en woonden in hotel “Zieglerhof”. We gingen naar de film, “Love is a many splendored thing”, met Jenifer Jones en William Holden.’
Zürich (dagboek) ‘Frieda lijkt me hard geworden en maakt nu de indruk op me, die ik altijd van haar moeder had. Ik geloof, dat ik eigenlijk niet meer van haar houd. Misschien zullen mijn werk en mijn schrijven voortaan centraal staan. Ze is erg obstinaat over deze situatie en verlangt, dat ik alles wat haar ouders tot nu | |||||
[pagina 130]
| |||||
toe tegen ons deden, van me afzet en doe of ik er niets mee heb te maken. Voor mij is er al veel te veel beschadigd. Ik heb echt geen zin een dochter van een Esso-mijnheer te kidnappen. Wanneer ze er dermate tegen zijn, dat wij trouwen, dan zou het doordrijven van deze onderneming alleen maar niet aflatende ellende veroorzaken. Ze is in de badkamer bezig, maar wat zou ik nu graag alleen willen zijn. Ik geloof trouwens niet, dat ze me in de verste verten begrijpt. Ik heb deze laatste weken voor niets waardevols tijd gehad, geen concerten, geen boeken, en wanneer ik piano speel, gaat ze hardop zitten praten en wanneer we platen spelen, precies hetzelfde. Hoe zouden we ooit gelukkig kunnen worden wanneer ze absoluut niets van me echt opvangt? Het enige waar ze ademloos op schijnt te wachten, is met me naar bed te gaan. Ik geloof graag, dat er mensen zijn, die geen andere intimiteit kennen, dan het bed, maar that's not for me.’ | |||||
17 april 1956 (dagboek)‘Het Amerikaanse Consulaat kan niets doen. Het Nederlandse Consulaat dito. Frieda lijkt wanhopig. Ik heb in de hele onderneming al lang geen zin meer. Eindelijk mijn zin gekregen. Een prachtig concert bijgewoond met Rudolf Serkin in het Tonhalle-Gesellschaft van Zürich met het vierde piano concert van Beethoven onder Erich Schmid. Serkin is zo intens muzikaal. Ik vroeg me af hoeveel mensen in het auditorium zich realiseerden, dat hier één der grootsten speelde. Zeven jaar geleden hoorde ik hem in Carnegie Hall. Het lijkt wel of hij een soort fysiek contact heeft met zijn instrument. “De virtuoos,” schreef Franz Liszt, “is niet een passief werktuig, dat gedachten en gevoelens reproduceert zonder zichzelf er mee te vermengen. Hij zal ze laten spreken, zingen en huilen - juist om ze over te dragen aan eigen bewustzijn.” Serkin is hier een meester in.’ | |||||
18 april 1956‘We keerden bij Tante Euske terug. Ze vroeg me onder vier ogen: “Ben je verliefd op haar, echt verliefd?” Ik antwoordde: “Ik hou van haar. Ik zou best met haar in zee willen. Maar op dit moment staat er nog veel te veel tussen ons.” “Waarom trouw je niet voor de kerk met haar,” zei tante, “je zoudt een goed katholiek zijn en je hebt die geestelijke steun nodig.” Het was lief bedoeld, maar het leek me de allerlaatste oplossing. Ik wilde zo snel mogelijk terug naar Rome. De kardinale vraag was: met of zonder Frieda?’ | |||||
[pagina 131]
| |||||
Intussen verscheen mijn eerste artikeltje in ‘De Telegraaf’. Het ging over Charlotte Star Busmann, die in Wenen werkte bij de couturier Aldmüeller. | |||||
19 april 1956 (dagboek)‘Probeerde Frieda duidelijk te maken, dat het niet realistisch was om samen naar Rome te gaan voor de conflicten met haar familie waren opgelost. ‘Maar wanneer ik hen om geld zou vragen zouden we hun in de kaart spelen,’ meende zij. Ze wilde werken in Italië. Ik wijfel. Ik twijfel naar alle kanten. Bertie zei: ‘Ik vind haar zo zielig onder deze omstandigheden.’ Astrid Klink drong er op aan erg lief voor haar te zijn. Ik weet het. Ik weet het. Maar ik ben constant opstandig over zoveel onrecht en het duurt nu al jaren. Waar ben ik langzamerhand nu al allemaal voor uitgemaakt? Wanneer ze mee komt naar Rome, verplaatst het gedonder zich naar Italië. Juffrouw Boekhoudt vindt, dat ik háár moet laten beslissen of ze mee gaat naar Rome. Juffrouw Sambeek, de hospita in de Carlton zei vandaag: ‘Ach mijnheer Oltmans, zonder deze débâcle zou uw roman niet volledig zijn.’ Henk Hofland: ‘Wil je geen mislukking worden, dan zou ik maar gauw naar Rome terug gaan.’ Mijn moeder reisde begin mei met de ‘Bloemfontein’ naar Zuid-Afrika. Zelf vertrokken Frieda en ik 9 mei met de Italië-express naar Rome. Prins Paléologue wachtte ons op het perron op met één prachtige roos met een lange steel. Hij zei veel over onze problemen te hebben nagedacht. Hij had een uitvoerig concept gemaakt van een brief, zoals hij wilde, dat Frieda die aan haar ouders zou zenden. (concept) ‘C'est à toi, cher Papa, que vont mes premières pensées dans cette ville de Rome, où Willem et moi sont arrivés hier soir. Et pendant que j'assistais avec lui dans Saint Pierre à la messe de ce matin - tellement émouvante - mille souvenirs de mon enfance remontaient à mon esprit quand tu m'aimais encore...’ Ik droomde, dat op het gras van ‘De Horst’ een grote zwerm ganzen liep - zoals vroeger bij grootmama op ‘De Vinkenhof’. Maar deze dieren waren bezig elkaar op te vreten. Wie zegt, dat hij dromen kan verklaren, fantaseert.’ | |||||
[pagina 132]
| |||||
15 mei 1956‘Stuurde een eerste artikel naar “De Telegraaf” over het aanstaande bezoek van Abdel Gamal Nasser aan Italië.’ Het ‘mare nostrum’, het standpunt van Mussolini, dat Rome een overheersende rol behoorde te spelen in het Middellandse zeegebied werd door de Italiaanse regering nieuw leven ingeblazen. Het na-oorlogse Italië was toegelaten als lid tot de Verenigde-Naties. Nasser stond aan het begin van een flitsende politieke carrière. ‘De Telegraaf’ redactie maakte het artikel driekoloms op met een portret van de Egyptische leider en plaatste het op 26 mei 1956. | |||||
17 mei 1956 (dagboek)‘Monseigneur Hemmick zorgde voor een introductie. Frieda zal in het internationale ziekenhuis bij het Vaticaan kunnen werken. Gezien zij geen gespecialiseerde opleiding heeft zal zij in de linnenkamer tewerk worden gesteld
| |||||
[pagina 133]
| |||||
bijzonder populair zijn in Rome. Frieda zegt er iedere dag last van te hebben in de bus naar het Vaticaan. Prins Paléologue kwam me een vierkant steentje brengen. Hij raadde me aan het in een ring te laten zetten. Ik moest mijn huwelijk gedachtig aan het steentje tot een pyramide uitbouwen. Hij beklaagde zich over de prinses, die maar in Stockholm bleef hangen en over financiële problemen zeurde.’ | |||||
18 mei 1956 (dagboek)‘Vandaag met Frieda en Frits PengelGa naar voetnoot40. in Ostia geweest. Heerlijke dag. Hij is de eerste Surinamer die zich op film toelegt. Werkte bij de Britse Drama League en zit nu hier via de Stichting Culturele Samenwerking en studeert bij Fellini, voor wie hij eindeloze bewondering heeft.’ | |||||
19 mei 1956 (dagboek)‘Frieda vertrok vroeg naar het Vaticaan om haar nieuwe baan te beginnen. Frits had bij ons geslapen, in hetzelfde bed zelfs - dat zou de familie Westerman eens hebben moeten weten - en wij gingen naar de Titanus Studios, waar hij me aan een leraar, Luigi Zampa, en andere studenten voorstelde. Hij is beslist wild enthousiast voor alles wat met film heeft te maken. Frits is aantrekkelijk. Hij had een Creoolse moeder en heeft ook Chinees bloed. Zijn vader gaf hem op zijn twaalfde jaar boekjes over seksuele voorlichting. Dat is andere koek dan “De Horst”.’ | |||||
20 mei 1956 (dagboek)‘Vanmorgen was ik in de dienst van de “St. Paul's” episcopale protestantse kerk, samen met oud-president Harry Truman en diens vrouw. Bess zong alle hymnen en psalmen, soms zelfs uit het hoofd mee. Harry bromde wat bij het zingen van het volkslied. Verder bleef hij meestal zitten. Ik keek naar hem bij het lezen van de heilige teksten en dacht, dat is dan de man van Hirosjima en Nagasaki. De Amerikaanse ambassadrice, mevrouw Claire Boothe Luce en de Stanley Woodward's, de voormalige Amerikaanse ambassadeur in Ottawa en diens vrouw, waren er ook. Men had als kosters, die het geld ophaalden, militairen genomen, in rang van sergeant-majoor tot kolonel. Ik tekende in het gastenboek pal onder Harry S. Truman van Independence, Missouri. Berichtte over de gebeurtenis in “De Telegraaf”.’ | |||||
[pagina 134]
| |||||
22 mei 1956 (dagboek)‘Bracht een bezoek aan mevrouw Pierre Dupuy, echtgenote van de Canadese ambassadeur. Ze waren voor Rome in 's Gravenhage. Er stond een portret van de koningin en de prins op een tafeltje, “Aves lex meilleurs souvenirs à nos amis Monsieur et Madame Dupuy - Juliana - Bernhard”. Prins Paléologue schilderde haar. Ik vond het resultaat afgrijselijk. De ambassadeur kwam binnen en zei, dat hij in Nederland een stukje van zijn hart had achtergelaten.Ga naar voetnoot41. Om 19.00 uur bezocht ik een receptie in het Grand Hotel, aangeboden door de Dupuy's. Ik ontmoette voor het eerst de Nederlandse ambassadeur, H.N. Boon. Hij maakte weinig indruk op me. Hij zei ook uit Bosch en Duin, de villa “Conivera”, niet ver van mijn ouderlijk huis, afkomstig te zijn.’ | |||||
23 mei 1956 (dagboek)‘De Franse componist Jacques Ibert was directeur van het beroemde Instituut, Academie de France, welke de Prix de Rome uit geeft. Hij had ons beiden uitgenodigd voor een receptie, die werd bijgewoond door de President van de Republiek, Giovanni Gronchi. Heel Rome was aanwezig. Frieda en ik hadden reeds eerder, samen met Prins Paléologue, een bezoek aan de Villa Medicis gebracht en met mevrouw Ibert, die beeldhouwster is, thee gedronken. Zij toonde ons een meters hoog beeld, waar zij al geruime tijd aan werkte. Het moest de smart van het leven uitbeelden, met de gedachte van gebed. Dertig jaar had zij er over nagedacht en zij werkte er reeds 30 maanden aan.’ | |||||
25 mei 1956‘Beste Wim, ‘We komen omstreeks 30 juni in Rome. Op 15 juni vertrekken we uit Amsterdam via Wenen. Mimi en ik branden van verlangen in Rome een paar vorstelijke personen te ontmoeten. ‘Ik ga weg bij het “Algemeen Handelsblad”, vermoedelijk in October, en dan voorlopig naar “Vrij Nederland”. Vertel je nog wel hoe vervelend Constandse tegenwoordig is. Am- | |||||
[pagina 135]
| |||||
sterdam is een dode stad. Een uitstapje over de grens is broodnodig. Zéér benieuwd je weer te zien.Ga naar voetnoot42. Henk.’ | |||||
31 mei 1956 (dagboek)‘Frits Pengel schijnt te zijn vertrokken. Hij liet verder geen boodschap achter. Sprak in de “Albergo-Nord-Nuova” met de vertegenwoordiger van het Algerijns Bevrijdings Front, monsieur El Abed Bouhafa, die het gesprek opende met de opmerking: “Ik ben Islamiet en wij zijn gewoon naar iemands gezicht te kijken of we hem kunnen vertrouwen.” Ik zond J.J.F. Stokvis van “De Telegraaf” een telegram, dat het gesprek onderweg was. Wat ik nog niet begreep was, dat ik nog steeds op de veel serieuzere “Algemeen Handelsblad” lijn zat en me terdege diende te bedenken, dat “De Telegraaf” een op luchtigheid en sensatie belust boulevardblad was. Gisteren nog was in Algerije het Fort MacMahon door 200 revolutionaire Algerijnse scherpschutters overvallen en een 60-tal Algerijnse verzetstrijders in Franse militaire detentie waren bevrijd.’ | |||||
1 juni 1956 (dagboek)‘De vader van Frieda, J.H. Westerman, refereerde aan mij in een brief aan zijn dochter als volgt: ‘You permitted yourself to be swept of your feet by this criminal the very day of your arrival in Holland.’ Verder: ‘You are living in Rome with him as his mistress... he is abusing you, like a character of his type would, and you are permitting it... He is having a free ride with you and you are too stupid to see trough his evil game...’ Hij eindigde zijn tirade met het advies: ‘Drop that scoundrel: he will kill you. Pappie.’ Ik verbaas me nu bij het herlezen van de tekst, die ik 1 juni 1956 aan de de familie Westerman in antwoord heb gezonden, over de kalmte en rust, die er uit spraken. Ik was ook eigenlijk volkomen zeker van mijn zaak. Ik had Frieda nog steeds niet aangeraakt, dat wil zeggen: we hadden nog niet als man en vrouw geleefd. We woonden slechts samen. Niets anders. En ik was niet van plan me te laten provoceren om hier verandering in te brengen, zoals er zelfs geen begin was gemaakt alle andere problemen die tussen ons stonden uit de weg te ruimen. Van een | |||||
[pagina 136]
| |||||
‘free ride’ was daarom geen sprake, noch van een ‘mistress’ situatie. Ik woonde met Frieda samen, zoals ik met een vriend zou hebben samengewoond. (dagboek vervolg) ‘De prinses Ebba Paléologue schreef mij uit Stocksund in Zweden, dat zij hoopte dat de artikelen, die de prins momenteel over zijn leven schreef, hij werkte er inderdaad dag en nacht aan, een voorschot zouden opleveren om wat verbetering te brengen in zijn benarde financiële positie. Zij hoopte, dat we in de zomer naar het Château de la Tour bij Nice zouden gaan om Paul Théodore gezelschap te houden. Zelf zou ze in Zweden blijven in de villa “Solhäll” omdat het klimaat in de Alpes Maritimes haar gezondheid zou schaden. “Het Vaderland” nam mijn artikel over Madame Ibert en de Prix de Rome in zijn geheel op en betaalde opnieuw slechts 30 gulden. Het was natuurlijk een schandaal om een medewerker in Italië aldus te honoreren.’ Intussen correspondeerde ik intensief met mijn vriend Martin in Alkmaar; John in Biak, Nieuw Guinea; en Erwin in Dakar, Senegal. We wisselden lange brieven uit, soms met foto's. | |||||
[pagina 137]
| |||||
nog altijd, ook door bijna alle journalisten, voorgesteld als een rabiate belanda-hater. Ik geef toe, dat ik, mede onder invloed van mijn koloniale familie, welke unaniem Sukarno als een soort Quisling zag, die met de Jappen zou hebben geheuld, zelf ook van mening was, dat deze Sukarno niet bepaald tot de vrienden van Nederland kon behoren. | |||||
5 juni 1956 (dagboek)‘Vandaag ken ik Frieda op de kop af één jaar. Zij kan zich in haar werk vinden, amuseert zich zelfs. Soms is zij bezig met stijfsel aanbrengen in de kappen van de nonnen. Haar salaris bedraagt 10.000 lire per maand. Overhandigde een memorandum aan de persattaché van de Indonesische ambassade, Frits Latumeten. Ik zette uiteen, waarom ik van mening was, dat President Sukarno mij een interview zou moeten geven voor “De Telegraaf” tijdens zijn bezoek aan Italië. Nederland had vooral psychologisch moeite te verwerken, dat het kolonialisme in Indië definitief voorbij was. In Washington had de president reeds gezegd, de eerste te zullen zijn om Nederland de hand te reiken, mits het Nieuw-Guinea conflict kon worden opgelost. Een ge- | |||||
[pagina 138]
| |||||
sprek met “De Telegraaf” zou meer begrip voor het Indonesische standpunt kunnen verspreiden.’ | |||||
6 juni 1956 (dagboek)‘Mr. Sutan M. Rasjid, de Indonesische ambassadeur, gaf aan de Via Piemonte 129 een persconferentie over het aanstaande bezoek van Sukarno, dat 10 juni zou beginnen. Hij nam mij apart en vroeg me, hoe het kwam, dat ik als enige in Rome gestationeerde Nederlandse journalist zoveel belangstelling had voor een gesprek met de president. Ik vertelde hem iets van mijn Indische achtergrond en familie, en voegde eraan toe: ‘Ik doe dit niet uit sympathieke overwegingen voor Sukarno, want ik heb mijn bedenkingen over wat er in Indië is gebeurd. Maar ik ben op de eerste plaats journalist en moet mijn lezers informeren wat er in Italië gebeurt. Bovendien wil ik deze unieke kans niet voorbij laten gaan Sukarno van nabij gade te slaan. Indien Mao Tse Tung naar Italië zou zijn gekomen, zou ik eveneens hemel en aarde hebben bewogen hem te kunnen interviewen. Dus zeker Sukarno, met wie we nog zoveel te maken hebben en zelfs in een ernstig politiek geschil mee zijn gewikkeld.’ Ambassadeur Rasjid, Sumatraan die hij was, luisterde koel en ongepassioneerd. Ik wist dan ook niet of hij zou meewerken aan een ontmoeting. J.J.F. Stokvis zond een bemoedigende brief. ‘Blijf het zwaartepunt van Uw berichtgeving voor “De Telegraaf” op Italië en het Italiaanse nieuws leggen. Daarvoor zijt gij in de eerste plaats in Rome. Beheerst ge dat volkomen, dan bestaan er nog verdere mogelijkheden...’ Ik kreeg het gevoel, dat ik bezig was een behoorlijke start bij ‘De Telegraaf’ te maken.’ | |||||
7 juni 1956 (dagboek)‘De culturele attaché van de Indonesische ambassade, R. Kusumasmoro, een Javaan, belde me en bevestigde, dat er een kans was op een gesprek met Sukarno. Ik had in die zin Stokvis van “De Telegraaf” dan ook reeds getelegrafeerd. In de late middag ontving ik een antwoordtelegram, Italcable 666: “DONT ASK SUKARNO INTERVIEW FOR TELEGRAAF, STOKVIS.” Ik was met stomheid geslagen. Nu hield ik me bezig, met wat zich in Rome op internationaal politiek terrein afspeelde, en nu werd me verboden mijn normale journalistieke activiteiten te ontplooien. Seinde Stokvis deze onzin, uit commerciële overwegingen rekening houdend met de impopulariteit van Sukarno in Nederland? Wat zijn we nu? Journalisten of kletsmeiers? | |||||
[pagina 139]
| |||||
Ik zon onmiddellijk op een manier het “Telegraaf” bevel elegant te omzeilen.’ | |||||
8 juni 1956 (dagboek)‘Bezocht het persbureau “United-Press”, maar er was geen kans voor U.P. een reportage over Sukarno te maken. Daarna een gesprek met Robert Mengin, de directeur voor Agence France Presse in Italië, die me op de plaats rust een brief gaf: ‘Si certifica colla presente che il Signor Willem Oltmans è nostro incaricato per seguire il viaggio in Italia del Presidente Sukarno. In fede, etcetera.” Hij betaalde meteen een voorschot van 40.000 lire. Dat was tenminste iets. Nu kon ik mijn werk, zoals ik me dit had voorgenomen, onbelemmerd doen.’ |
|