Memoires 1953-1957
(1986)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Sukarno
| |
10 juni 1956 (dagboek)‘Zondag. Vier uur precies. Er ligt een rode loper uit op het vliegveld Ciampino. Met belangstelling volgen president Giovanni Gronchi, leden van het kabinet en het corps diplomatique een langzaam aanrollende DC 7B van de Pan American Airways. Het is stralend zomerweer. De kleurrijke uniformen van de carabinieri steken feestelijk af tegen de donkere plekken van de hoogwaardigheidsbekleders. De deur van het toestel wordt geopend, de landingstrap wordt aangeduwd. Voorafgegaan door de paleisfotograaf Rochman en de presidentiële cameraman Silitonga komt Sukarno naar buiten. Daar is hij dan, de in Nederland alom gehate en geminachte grondlegger van de Republiek Indonesia, gekleed in een grijs uniform, eenvoudig, zonder enige decoraties of linten, onberispelijk verzorgd door valet Toekimin. Hij draagt de traditionele pitjie, zwarte fez, en beschermt de ogen met een zonnebril met zware donkere randen. In de rechterhand de onafscheidelijke stok, ingelegd met sterretjes en een gouden knop. Aldus zette Sukarno voor het eerst voet op Europese bodem. Eindelijk zou hij het continent bezoeken dat immers een onuitwisbaar stempel op de geschiedenis van zijn land had gedrukt. In tegenstelling tot Hatta, Sastroamidjojo, Sjahrir, Sartono, Subandrio, Sudjarwo, Zain en anderen was Bungkarno juist nooit in Nederland geweest.Ga naar voetnoot44. De Nederlander is nu eenmaal geen sportieve verliezer. We | |
[pagina 141]
| |
schreeuwen in de geschiedenisboekjes over het groots, dat in Indië werd verricht, maar wanneer het er op aan komt manifesteert de Nederlander zich als de enge, kleinburgerlijke, gezapige kruidenier uit de Haarlemmerhouttuinen.’Ga naar voetnoot45. Het was ongetwijfeld een diep droevige affaire, dat niet Nederland, maar Italië Sukarno's eerste Europese gastland zou zijn. En ‘De Telegraaf’ wenste er zelfs geen bijzondere aandacht aan te besteden. Stokvis verbood een interview. Toen ik in 1985 de lovende in memoriams las bij de dood van Stokvis herinnerde ik me uiteraard diens kortzichtige telegram van 7 juni 1956, dat bovendien de eerste aanleiding zou zijn tot mijn breuk met die krant hetzelfde jaar, welke zou worden gevolgd door een onzinnige dertig jaar durende lastercampagne van dit boulevardblad tegen mij. Benjamin Disraeli was reeds van mening, dat de geschiedenis was beladen met mystificatie, ‘omdat alle werkelijk betekenisvolle gebeurtenissen zijn vervalst, de belangrijkste oorzaken verborgen worden gehouden, terwijl sommige van de leidende persoonlijkheden nooit ten tonele werden gevoerd, terwijl zij, die wél figureerden verkeerd begrepen en verkeerd geïnterpreteerd werden’. Disraeli voegde er aan toe: ‘Wanneer de geschiedenis van Engeland ooit zou worden herschreven door iemand met kennis van zaken en moed, dan zou de wereld verbaasd zijn.’Ga naar voetnoot46. | |
[pagina 142]
| |
wereld. In 1955 nog had hij internationaal sterk de aandacht op zich gevestigd door in Bandung een aantal Afro-Aziatische leiders bijeen te roepen. De politieke conceptie een derde macht in de wereld te vormen, bestaande uit ontwikkelingslanden - in het algemeen de onderworpenen van het West-Europese kolonialisme - was geniaal. Sukarno, en niemand anders, is de vader van de gedachte om de groep van niet-gebonden landen op de been te brengen, welke een evenwicht zou moeten vormen tussen de twee machtsblokken in Europa, met aan beide zijden de deelname van een supermacht. Jawaharlal Nehru, Chou En-lai en Abdel Gamal Nasser waren in 1955 de prominentsten van zijn gasten. Later, na de historische conferentie van Belgrado in 1961, heeft men maarschalk Tito ook wel tot de oprichters van de derde macht in de wereld gerekend. Zelfs Fidel Castro, die er in de zestiger jaren bij kwam, is men tot de ‘founding fathers’ gaan tellen. Dat is niet waar. Sukarno is de enige initiatiefnemer van deze historische ontwikkeling en niemand kan hem die gedachte afnemen. Baarn, (dagboek) ‘Lieve Wim en Frieda, Ik was erg blij met je brief, want ik heb me al dikwijls afgevraagd hoe jullie het toch wel hebben in je nieuwe omgeving. Ik wil het niet ontkennen, dat ik jullie met grote zorg zag gaan en vooral voor jou, Frieda, vond ik het afschuwelijk om zo'n onzeker avontuur te ondernemen. Ook verheugde ik me - je weet Wim, nu kom ik op een oud chapiter terug - over de bescheiden toon, waarin je sprak over de resultaten, die je tot nu toe hebt behaald. Dat geeft mij altijd meer vertrouwen, dan wanneer je zo “himmelhochjauchzend” bent. Dan ben ik altijd bang, dat je je blij maakt met een dode mus. Als je nu eerst maar kalm en gestadig werkt en degelijke artikeltjes schrijft, dan komen de brilliante daden mettertijd ook wel! Nu lieve Wim en Frieda, houden jullie je maar flink. Ik wens jullie alle goeds toe en groet jullie heel hartelijk, je Aunty.’ ‘De prins Paléologue had voor mijn verjaardag een Serénade Apocryphe geschreven en door Pierre Arezzo op muziek laten zetten. Frits Pengel dook plotseling weer op en bood me zelfs zijn smoking met wit jasje aan om de recepties voor Sukarno te kunnen bijwonen. Ook mocht ik een knoopsgat in de revers laten maken om het commandeurskruis van Saint Constantin te kunnen dragen, dat ik inmiddels, met de officiële bijbe- | |
[pagina 143]
| |
horende bul (zie Appendix I) had ontvangen. Zowel graaf Reno Renato di San Salvatore als Generaal Gaetano Paleologo, Capo del ramo di Lemnos della Casa d'Oriente hadden het document gecontrasigneerd. In de avond was er een luisterrijke receptie voor de Indonesische gasten, aangeboden door Minister van Buitenlandse Zaken en Signora Martino in de “Villa Madama”. Ik zag kolonel Warrouw, de commandant van de zevende legerdivisie met standplaats Celebes, alleen in de tuin wandelen. Ik ging naar hem toe en we voerden een gesprek. Ook leerde ik geleidelijk aan andere Indonesiërs kennen, zoals A.K. Pringgodigdo, directeur van het presidentiële kabinet, Kolonel Mohammed Nazir, de commandant van de Marinebasis in Surabaja, Johannes Leimena, lid van het parlement.’ Op zulke momenten kon ik me in de notities van Stendhal vinden. Rome en de ambiance van haar stijl, inbegrepen de gebouwen, bijvoorbeeld ‘Villa Madama’, deden ook mij terug denken aan de keizers, koningen en kerkvorsten die hier vóór ons hun leven en politieke intriges afdraaiden. Inderdaad was het de gewoonste zaak van de wereld, dat wanneer je ergens in Rome was, met bijvoorbeeld prins Paléologue, dat hij tegen me zei: ‘Willem, in die kamer heeft koning Victor Immanuel dictator Mussolini laten arresteren.’ Rome is de citadel van de geschiedenis der oudheid gebleven. | |
12 juni 1956 (dagboek)‘Ambassadeur Rasjid kwam vanavond zijn belofte na tijdens een garden-party in de tuin van de Indonesische ambassade aan de Via Piemonte. Tegen middernacht keerden President en mevrouw Gronchi naar het Quirinale paleis, waar ook Sukarno logeerde, terug en het protocol verslapte. De president mengde zich onder de gasten. Een orkest speelde opwindende Latijns-Amerikaanse muziek. Kelners in rok met witte handschoenen serveerden champagne. En daar stond hij plotseling voor me. Ambassadeur Rasjid zei: ‘Bapak,Ga naar voetnoot47. hier is een Nederlandse journalist, die U wil ontmoeten, Willem Oltmans.’ Sukarno gaf me een hand; keek me recht aan en vroeg: “Bent U Nederlander?” Overrompeld door het feit dat hij gewoon Nederlands sprak, antwoordde ik verbouwereerd eerst in het | |
[pagina 144]
| |
Engels. Kon ik weten, dat hij, zoals hij in zijn biografie zou stellen, altijd in het Nederlands was blijven bidden en vloeken. “Gaat U morgen mee naar Pompeï?” vroeg hij vervolgens. En zonder een antwoord af te wachten riep hij adjudant Sugandhi. “Hij zal het regelen,” zei de president. Ik bood Sukarno die avond een zilveren asbak met zeilboten en molens aan, die we op onze gemankeerde huwelijksdag van de Wibauts hadden gekregen en welke zich nog in een doos van Begeer bevond.’ | |
13 juli 1956‘Sorrento. Het is hier goddelijk. Ik ruik magnolia's. De zee is kalm en de zon gaat onder. Ik zei tegen mezelf: “Schat, ik wilde dat je hier kon zijn en meegenieten.” Zond vier kaarten naar Frieda. Agence France Presse vroeg me de zesdaagse reis van Sukarno door Italië volledig mee te maken en te verslaan. Ik kreeg 24.000 lire voorschot mee.’ | |
14 juli 1956‘Pompeï. Voor het eerst zou ik Sukarno echt ontmoeten en spreken. Het gebeurde wandelend door de ruïnes van Pompeï aan de voet van de Vesuvius. De president droeg een khaki uniform met een tropenhelm. Het was warm. Hij zag me van een hoogte foto's nemen. Hij wenkte. Samen liepen we op het gezelschap vooruit. “So, you are Dutch?” Hij sprak nu eerst Engels. Ik zei: “Yes, your excellency.” “Hollands. Laten we Hollands spreken. Hoe was u naam ook weer?” “Oltmans.” “Oja ik ontmoette u in Rome. Ik hoor dat uw familie verscheidene generaties op Java is geweest. Ik ben blij u bij ons te hebben. Het is jammer, dat de verhouding tussen ons zo slecht is geworden. Maar u weet het, ik heb het steeds opnieuw gezegd, wanneer de kwestie Irian Barat (Nieuw Guinea) zal zijn opgelost staat de weg naar herstel van vriendschappelijke betrekkingen tussen onze landen open.” De minister van buitenlandse zaken, Ruslan Abdulgani, had ons ingehaald en voegde zich bij ons. Ook Joe Borkin, een advocaat uit Washington en public relations man voor de Indonesiërs in Amerika liep met ons mee. “Ik zou nog verder willen gaan,” aldus Abdulgani. “Wanneer Nederland de souvereiniteit over Irian afstaat, zal de president | |
[pagina 145]
| |
de eerste zijn om zich naar Nederland te begeven om de goede betrekkingen tussen onze landen persoonlijk te helpen herstellen.” “Dat is juist”, bevestigde Sukarno.’ Zes jaar later, toen de souvereiniteit over Nieuw-Guinea eindelijk werd overgedragen en de eerste groep van tien Nederlandse journalisten in mei 1963 met Sukarno op het paleis in Djakarta een ontmoeting had, herhaalde hij: ‘Ik heb het Nederlandse volk beloofd naar Nederland te zullen komen als de kwestie Irian is geregeld. Ik blijf bij die belofte.’ Maar de benepen heren van de Haagse politiek bleven Oostindisch doof. Zij waren niet in staat een gebaar te maken. Men moet de Engelsen nageven, dat zij er dikwijls beter in slagen hun gekwetste trots te verwerken. Yomo Kenyatta, eens de leider van de gevreesde Mau Mau en door Whitehall vogelvrij verklaard met een behoorlijke prijs op zijn hoofd, zou immers vrijwel onmiddellijk na het verkrijgen van de onafhankelijkheid voor zijn land, keurig in een Rolls Royce naar Buckingham Palace worden gereden? Tot een dergelijk gebaar is het quasi christelijke bijbelvaste Binnenhof in geen duizendjaar in staat. | |
[pagina 146]
| |
aan. De eerste de beste dag, dat ik op reportage was vertrokken had zij meteen verzuimd naar haar werk te gaan. | |
15 juni 1956 (dagboek)‘Grand Hotel, Florence Dit is dan de stad, waar mijn ouders vóór en na de oorlog altijd weer naar toe trokken, mijn vader om in de bibliotheken te neuzen in verband met zijn boeken over het Romeinse recht, en mijn moeder om in antiekwinkels te snuffelen. We bezochten de “Galleria degli Uffizi”, het “Palazzo Pitti” en andere vaste nummers voor hoge bezoekers. Schilderijen hadden de ongeveinsde belangstelling van Sukarno. Bij een doek van Tiziano zei hij tegen mij: “Die vrouw verwacht een kind.” Ik vroeg aan professor Salvini de Italiaanse tekst voor me te vertalen en inderdaad, het schilderij droeg de naam “de geboorte en de dood”. Ik was geruisloos in de trein geslopen en reed mee naar Milaan. De markies di San Damiano, de Italiaanse protocol-officier deed een oogje dicht. Ook de Italiaanse ambassadeur in Djakarta, de markies La Terza, scheen gezegd te hebben, dat ik kennelijk een vriend van de president was en mee kon reizen. Zo gebeurde het, dat ik in het restauratierijtuig een maaltijd gebruikte met Guntur Sukarno, met de zoon van premier dr. Ali Sastroamidjojo en andere bekenden. Minister Ruslan Abdulgani wilde de uitslagen van de verkiezingen in Nederland weten, die ik gelukkig in een krant had gezien.’ | |
16 juni 1956 (dagboek)‘Milaan, “Alberghi Principe & Savoia” Per auto reden we naar Turijn voor een bezoek en een lunch bij de Fiat fabrieken. Sukarno werd in een open limousine gezet en de stoet auto's raakte hem prompt gedurende anderhalf uur kwijt, omdat hij onderweg enkele rijstvelden nader had willen inspecteren. Er ontstond bij de veiligheidsmensen paniek. In de middag vertrokken we per trein naar Venetië. Het was tijdens deze reis, dat minister Abdulgani me met openlijke bezorgdheid kwam vragen wat er op Soestdijk aan de hand was. Het Greet Hofmans schandaal was in de wereldpers gekomen. Ik was niet van de details op de hoogte, maar ik vertelde, dat ik er zeker van was, dat de kroonprinses achter prins Bernhard zou staan, omdat ik die conclusie uit gesprekken met mejuffrouw Boekhoudt meende te kunnen trekken. Aan de verkoudheid van prins Bernhard tijdens het bezoek | |
[pagina 147]
| |
van de groothertogin van Luxemburg had ik reeds getwijfeld. Even later vroeg ook President Sukarno wat er in het koningshuis aan de hand was. “We mogen dan een geschil niet jullie hebben over Irian,” zei hij, “maar we respecteren jullie koningin ten zeerste. Ik vind het een pijnlijke zaak en afschuwelijke publiciteit.” Ik seinde later die dag Sukarno's reactie door aan A.F.P. Geen enkele Nederlandse krant nam er een letter van op.’ | |
17 juni 1956 (dagboek)‘Venetië, “Excelsior Palace Hotel” Voor het eerst regelde de markies di San Damiano, dat mij een kamer werd toegewezen, alsof ik tot het officiële gezelschap behoorde, wat ik zeer op prijs stelde, want veel van mijn honorarium zou in reiskosten verloren gaan. Intussen merkte ik op, dat de president regelmatig in gezelschap was van een blonde Duitse stewardess van het gecharterde Pan American toestel. Ik maakte foto's bij het in en uit stappen van de motorboten en later de gondels. Ik realiseerde me, dat een krant als “De Telegraaf” dergelijke plaatjes grif zou plaatsen, om te kunnen wijzen op de rokkenjager Sukarno, die altijd overal en elders op de versiertoer zou zijn. Om te beginnen leek er absoluut geen kwaad in te steken en ik begreep, dat in een delegatie van enkele tientallen ministers en heren, Sukarno het prettig vond een vrouw om zich heen te hebben. Bovendien, ik was gastvrij meegevraagd en als vriend behandeld, dus er kon geen sprake van zijn om de gemaakte foto's te publiceren. Ik geloof, dat men dit inmiddels van me wist, want er werd door niemand over gerept.’ Ik reisde van Italië met de nachttrein naar Amsterdam naar hoofd-redacteur W.G.N. de Keizer van Elseviers Weekblad. Mijn reportage over de Italiaanse reis van Sukarno werd voor 400 gulden gekocht en 23 juni 1956 prominent opgemaakt gebracht. ‘De Telegraaf’ miste de boot door de stompzinnige instructie van J.J.F. Stokvis. Ik had geen enkele zin me door die man de mond te laten snoeren. | |
[pagina 148]
| |
man, gedateerd 18 april, waarin 22 senatoren de president verzochten de Marshall Plan hulp aan Nederland stop te zetten, indien Den Haag niet onmiddellijk de militaire acties in Indonesië beëindigde en zich neer zou leggen bij besluiten van de Verenigde Naties in dit verband. De Engelsman had in 1945 als Brits parachutist bij Surabaja gevochten en was in Indonesië gebleven. Hij heette Tom Atkinson en was verbonden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Djakarta. Soms lunchte ik met beide heren in de presidentiële trein in Italië, waarbij vooral Borkin uitblonk in krachtige uitspraken. Hij vergeleek bijvoorbeeld de Nederlandse positie in de wereld na het verlies van Indië met die van een Russische prins, die noodgedwongen conciërge was geworden in een Parijs hotel. Ik begreep trouwens, dat beide heren zich bezig hielden met het corrigeren van het Engels in de redevoeringen van de president. Het éclatante succes van Sukarno's bezoek aan president Dwight D. Eisenhower in mei 1956 zou voornamelijk te danken zijn geweest aan de p.r. activiteiten van Joe. Ik zou tot zijn dood in 1980 met Borkin bevriend blijven. Atkinson trok zich later in Schotland terug. | |
19 juni 1956 (dagboek)‘Duisburg, West Duitsland Ik wachtte het Indonesische gezelschap hier vanmorgen bij het DEMAG Aktiengesellschaft op. Minister Ruslan Abdulgani uitte kritiek op mijn artikel in ‘Elseviers’. ‘U schreef dat Borkin en Atkinson al in de vroege ochtend bij Bapak kwamen om de speeches door te nemen, maar ik was er toch ook bij?’ Ik begreep intussen dat Borkin reeds onverwachts naar Washington was teruggekeerd. Hij vertelde me zelf later, dat ná het verschijnen van de Elseviers informatie, ambassadeur J.H. van Roijen als een razende roeland de Amerikaanse hoofdstad had afgeroomd om inlichtingen over Joe Borkin in te winnen. Den Haag had namelijk nooit geweten, dat deze slimme Amerikaanse advocaat voor de Indonesiërs werkte. Van het vliegveld Düsseldorf-Lohausen vloog het Indonesische gezelschap naar West-Berlijn. Ik nam een trein naar Hamburg. Minister Abdulgani: ‘Ik ben op 10 november 1953 ook in Berlijn geweest. Ik vergeet die dag nooit, want het was in 1945 de slag bij Surabaja tegen de landingen van de Engelsen. We hebben ook juist die dag als nationale heldendag gehouden, omdat we wilden vermijden de emoties tegen Nederland op te voeren. Nu is men dit allemaal al lang vergeten en wordt er alleen nog maar over West-Irian gesproken. We hebben die confrontatie niet gewild.’ | |
[pagina 149]
| |
21 juni 1956 (dagboek)‘Hamburg, “Hotel Atlantic”. Bij terugkeer uit West Berlijn sprak de voltallige Indonesische delegatie over Greet Hofmans. De Duitse kranten en bladen stonden vol. (Niemand bevroedde op dát moment hoe ernstig de situatie was, Prins Bernhard zou enkele tientallen jaren laten zeggen, dat hij die junimaand van 1956 op het punt had gestaan met de vier prinsessen Soestdijk permanent te verlaten.) Ruslan Abdulgani, de minister van Buitenlandse Zaken, zei me, dat president Sukarno naar premier Sastroamidjojo in Djakarta had laten seinen de Indonesische pers te verzoeken berichten over het schandaal rond het koningshuis liever achterwege te laten. Dit is prompt gebeurd. Multatuli schreef natuurlijk niet voor niets, dat men de regent van Lebak slechts hoefde aan te zien, om te weten, dat het merendeel der Europeanen, die met hem in contact kwamen, beschavingswijs meer van hem dan dezen van hen zou hebben te leren.’ | |
24 juni 1956‘Frankfurt (dagboek) Bij vertrek met de speciale nachttrein van Hamburg naar Frankfurt am Main was ik bij het inspecteren van de erewacht op een zorgvuldig afgezet perron, met fotocamera's om mijn nek, dicht achter Sukarno blijven lopen. Een Indonesische collega had mij er op geattendeerd, dat de Amerikaanse adviseur van Sukarno Joe Borkin naar Washington was afgereisd, zodat zijn couchette dus leeg zou blijven. Ik reisde in Borkins slaapplaats mee. In de vroege ochtend werd op mijn deur geklopt. Willem Latumeten, belast met presidentiële perszaken kwam vragen of ik wilde opstaan omdat iemand mij wilde ontmoeten. Bij Indonesiërs moet men dan nooit vragen, wie, wat en hoe, maar de zaak gewoon overgeven. “Kom maar naar het rijtuig van de president,” was alles wat ik wist. Geschoren en in een plezierige stemming, wandelde ik een half uur later wat nieuwsgierig het restauratierijtuig binnen. Ambassadeur Palar, diplomaat Zairin Zain en Westduitse functionarissen zaten aan een conferentietafel over stukken gebogen. Een deur ging open, een ober verdween met een zilveren blad met koffiekannen, toen ik een glimp opving van een canapé waarop Sukarno zat met naast zich de blonde stewardess van zijn gecharterde Pan American Airways toestel. De president droeg een leesbril en hield een stuk papier | |
[pagina 150]
| |
in zijn hand, dus er werd gewerkt. Al tijdens de reis door Italië had ik de president dikwijls in gezelschap van deze jonge vrouw gezien. Na het diner in Venetië, waar ik een tafel deelde met twee attaché's van de Indonesische ambassade in Rome, Ferdy Salim en Boek Kusumasmoro, wandelde Sukarno tussen het gezelschap rond. Ons kwam hij vertellen: “Weten jullie wie mijn redevoeringen in Duitsland naziet?” Hij was die ochtend opnieuw in zijn rijtuig bezig via deze stewardess zijn Duits te vervolmaken. Latumeten stelde mij voor aan Pak Umargatab. Koffie werd geschonken en er werden broodjes met marmelade geserveerd. Na enkele vriendelijke opmerkingen over het weer begon Umargatab geleidelijk aan pertinente vragen te stellen, maar zo, dat ik absoluut niet het gevoel kreeg dat het een routine politie-onderzoek betrof. Van een incident was ik mij helemaal niet bewust. Umargatab zou ik in Djakarta dikwijls terugzien. Willem Latumeten werd een goede vriend. Geen van beiden brachten dit voorval ooit meer ter sprake. Pas later zou ik van andere zijde horen, wat zich in Surkarno's trein had afgespeeld en hoeveel last ik hen had bezorgd door mee te liften. De Westduitse staatspolitie had dus wel degelijk in de gaten gekregen dat ik in die speciale trein zat en er niet hoorde. Was die Nederlander een saboteur? Via de radiotelefonische verbinding met Bonn had men om instructies gevraagd. Het bevel luidde: op staande voet eruit zetten. De Indonesiërs hadden van de in de maak zijnde rel lucht gekregen. Niemand wist of Sukarno mij ook ditmaal had meegevraagd. Umargatab, hoge functionaris van de Indonesische veiligheidsdienst greep in. Eerst liet hij mij uitslapen. Daarop stuurde hij Latumeten om mij op te halen. En na een genoeglijk ontbijt nam hij de verantwoording om mij te laten meereizen op zich. Indonesiërs lossen soms hun problemen op uitzonderlijke elegante wijze op. De Amerikaanse journalist Wylton Wynn, jarenlang verbonden aan het bureau van Associated Press in Cairo schreef een boek over Abdel Gamal Nasser. “Ik heb meer dan eens gezegd,” merkte hij op, “dat het gevaarlijk is om onder vier ogen met Nasser te spreken. Wie dit doet loopt het gevaar door zijn charme overmeesterd te worden. Ik kan mij dan ook niet herinneren, dat ooit iemand na afloop van een interview hem niet mocht.”Ga naar voetnoot49. | |
[pagina 151]
| |
Dit was ook mijn reactie op deze eerste reisen met Sukarno door Italië en Duitsland. Ik had talloze gesprekken met de president gevoerd. In twee uitgebreide reportages voor ‘Elseviers Weekblad’, van 23 en 30 juni 1956, had ik de lezers over deze ervaringen verslag uitgebracht. Voor mijzelf was Sukarno een ander mens geworden. Zelfs een mens totaal tegengesteld aan het beeld, zoals ik mij dat door de jaren over hem had gevormd. Hij was voor mij geen vijand meer. In die tijd was een dergelijke waardering van de persoon van de Indonesische president niet haalbaar, en taboe. Een lawine van protestbrieven stroomde bij de redactie van ‘Elseviers’ binnen. Mijn eigen familieleden wilden bijvoorbeeld nauwelijks geloven, dat Sukarno zich verwaardigd had Nederlands met mij te spreken. Mij goedgezinde collega's als de toenmalige hoofdredacteur van het ‘Algemeen Handelsblad’, Planten, legden mij op vaderlijke toon uit, dat ik het slachtoffer van onervarenheid was geworden. Zelf oud-Indischgast, meende Planten dat ik mij door de sluwe vos in de luren had laten leggen. ‘Natuurlijk was Sukarno aardig tegen u in Rome of Bonn: hij wenst immers een vergevensgezinde indruk jegens Nederland tegenover zijn gastheren te maken. In Indonesië zelf zou hij u genegeerd hebben.’ | |
27 juni 1956 (dagboek)‘Amsterdam Nauwelijks keerde ik terug in het lieve vaderland of ik werd opnieuw geconfronteerd met de rotzooi, die ik er had achtergelaten. Eerst bleek, dat vader Westerman naar de vader van John van Haagen had geschreven (‘ik schrijf u maar met de hand, omdat mijn secretaresse bij “Esso” hier niets van hoeft te weten’) om hem dringend te verzoeken of hij niet in staat was werkelijke bewijzen te leveren over de homoseksuele relatie tussen zijn zoon en mij. (Die was er toen niet en die is er in 1985 niet, dus de heer Westerman haalde voor de zoveelste maal bakzeil.) Vanmiddag had ik een rustig gesprek met J.J.F. Stokvis, hoofdredacteur van ‘De Telegraaf’. ‘Ik ken u eigenlijk niet, maar eerlijk gezegd geloof ik, dat u een rare snippenschieter bent. Bijvoorbeeld, onze ambassadeur in Rome, de heer Boon, is niet zo gelukkig met uw komst naar Rome. Hij heeft al gezegd: “dat zo'n man nu De Telegraaf moet vertegenwoordigen!” Men heeft geen bewijzen tegen u en beschikt over geen steekhoudende argumenten, maar ik raad u aan | |
[pagina 152]
| |
voorzichtig te zijn. Misschien kunt u eens een gesprek met ambassadeur Boon hebben en uw positie en inzichten ophelderen.’ Blijkbaar was de krant eveneens op de hoogte van de Röell-Heldring-Westerman perikelen, want Stokvis zei het jammer te vinden, ‘dat uw schoonvader zo tegen u ageert’. Hij voegde er aan toe: ‘Toch mogen deze toestanden in de privésfeer de krant niet gaan raken.’ Ik dacht, hoe houd ik dit vol? Ook hoofdredacteur De Keizer van ‘Elseviers’ wilde me niet meer ontvangen, als gevolg van ‘informaties’ over mijn persoon, die van verscheiden kanten waren binnen gekomen, terwijl dus ook de protesten van lezers tegen mijn ooggetuigeverslag over Sukarno mijn positie bij dit weekblad verder had verzwakt. Er waren brieven in de trant van: ‘hoe kan die man vriendelijk over Sukarno schrijven, terwijl zijn eigen familie in Indië geld verdiende als water?’ Iemand anders had geschreven: ‘Je kunt precies zien wat voor een vent dat heeft geschreven. Hij heeft zeker een verhouding met Sukarno.’ Men ging zelfs zo ver, te schrijven: ‘Iemand als Oltmans zou in Indië al lang zijn afgemaakt.’ Ik vroeg me af, hoe ik terug kon knokken zonder over ruime fondsen te beschikken. Dat ging dus ook niet.’ | |
Zutphen,
| |
[pagina 153]
| |
van vijf jaren uit de hand zien lopen. ‘Het werd steeds moeilijker een coherent gesprek met de koningin te hebben,’ zei ze. ‘Bij wijze van spreken, wanneer je over een kopje zou spreken, antwoordde ze over een stoel. Prins Bernhard is aan het eind van zijn latijn geweest. Tenslotte is hij zéér toegewijd aan zijn gezin. Hij houdt ontzettend veel van de kinderen. De geboorte van Marijke heeft alle ellende veroorzaakt. De koningin is door het drama van de ziekte van haar jongste kind een zielige figuur geworden. Beatrix heeft een zeer spontane natuur. Die moet over de moeilijkheden, die zijn ontstaan, niet iemand praten. Irene is totaal gesloten en dat houdt voor haar een gevaar in. De dag nadat het schandaal bekendheid had gekregen, heb ik op school de kranten zoveel mogelijk laten weghalen, maar alle kinderen spraken er over. Het was voor Beatrix en Irene een zware belasting. Beatrix zei me nog onlangs, “óf de mensen kleven aan ons óf ze blijven op een grote afstand.” Je hebt geen idee, Wim, hoe moeilijk die familie het heeft. Ik verwacht trouwens dat dit persoonlijke drama tussen de koningin en de prins blijvende consequenties zal hebben.’ Die dagen werd bekend gemaakt: ‘De wijze waarop men in den vreemde het toelaatbaar heeft geoordeeld in het openbaar ons gezinsleven en de verhoudingen in onze naaste omgeving te belichten, heeft ons beiden teleurgesteld en gegriefd. Wij achten een onderzoek naar de omstandigheden, die hiertoe hebben kunnen leiden, gewenst. Het is ons een voldoening Prof. Dr. L.J.M. Beel, Prof. Mr. P.S. Gerbrandy en Jhr. Mr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer bereid te hebben gevonden dit onderzoek in te stellen en ons van raad te dienen. Juliana Bernhard.’ | |
[pagina 154]
| |
5 juli 1956 (dagboek)‘Rome Na een oponthoud in Parijs terug op mijn standplaats. Henk en Mimi Hofland uitvoerig gesproken voor zij met hun nieuwe Volkswagen maar Amsterdam terugkeerden.’ | |
12 juli 1956 (dagboek)‘Met Frieda bij monseigneur Hemmick op bezoek geweest. Hij vertelde, dat de nieuwe gezant bij de Heilige Stoel, F.R.W.H.M.J. Graaf de Marchant d'Ansembourg een advertentie had geplaatst om een woning te vinden. Hij scheen bereid duizend dollars per maand te betalen. Marc van Weede had niet minder dan twaalf jaar als gezant bij het Vaticaan aan de Via S. Mercadante 16 gewoond aan de rand van het lommerrijke park van de Villa Borghese. Dat was voor deze mijnheer blijkbaar niet aangenaam genoeg. Op 25 juli zette ik er een berichtje over in “De Telegraaf” onder de titel: “Stulpje in Rome”.’ | |
16 juli 1956‘Vandaag is in Den Haag begraven Hermance Aleida Baronesse du Tour van Bellinchave, de moeder van mevrouw de Ramaix en gezant van Weede, die nu in Rio de Janeiro Nederland vertegenwoordigt. De moeder is 93 jaar geworden. Schreef tante Déliane een lieve, lange brief, in antwoord op de overlijdensannonce. Ik dacht aan Camus' opmerking in “l'Etranger”: “moeder is vandaag overleden, of misschien was het ook wel gisteren.” Hoe kreegt hij die zin door zijn keel?’ Intussen was ik na de advocaten Marcus, Talma en Voetelink aan mijn vierde raadsman begonnen, Mr. J.C.S. Warendorf. Met mijn vader, die dus eveneens advocaat en procureur was, had ik nooit veel affiniteit met de denkwereld an dit beroep gehad. De heer Warendorf begon me te verwijten: ‘U hebt maar één jaar bij het “Handelsblad” gezeten, en anderhalf jaar bij de “United Press”. U bent nergens gebleven.’ Ik werd eigenlijk zo boos om dergelijk geklets, dat ik op het punt stond hem te zeggen ‘go to hell’. Maar het was zaak te roeien met de riemen die men had. Warendorf had een procedure ingesteld om de stuiting van ons huwelijk, door vader Westerman ingesteld en die in | |
[pagina 155]
| |
strijd met de wet was geweest, ongedaan te maken. Warendorf zei zelfs: ‘Ik kan immers niet aannemen, dat mevrouw Röell, de heer Van Haagen, de heer Westerman en confrère Heldring allemaal gek zijn, zoals u stelt.’ Ik vroef of het überhaupt mogelijk was om een advocaat in één uur uit te leggen, wat er de afgelopen vijf jaar was gebeurd, en met zorg dacht ik: ‘die man moet mij nu verdedigen.’ Maar goed, Warendorf vroeg de rechter dus het verzet van Westerman tegen ons huwelijk op te heffen.’ | |
19 juli 1956 (dagboek)‘Lieve Frieda en Wim, Bedankt voor je uitvoerige brief. Ik vind het naar, dat jullie steeds zo in geldzorgen zitten, al lijken de vooruitzichten dan wel wat beter dan in het begin. Ik zal jullie daarom nog één keer helpen, maar dat zal dan wel de laatste maal zijn. Het gaat echter niet zo eenvoudig, als je je voorstelde. Een rekening openen op de Banca di Roma mag ik niet. Het enige wat ik mag doen is je als schenking 200 gulden per maand overmaken.’ Mejuffrouw Boekhoudt zond 600 gulden, wat ons voorlopig weer veilig stelde.’ | |
24 juli 1956‘De Telegraaf Hooggeachte heer Oltmans, ‘Ik heb een aantal artikelen van U gelezen en ik moet U zeggen, dat ze me niet hebben gegrepen. De artikelen van een correspondent, die geen nieuws kan verschaffen, omdat de persbureaux hem daarin altijd voor zijn, moeten zich kenmerken door een volledige beheersing van het onderwerp of zij moeten een goed verhaal verschaffen. Bij dit laatste denk ik dus meer aan lichte stof... U hebt zich meer op serieuze onderwerpen geworpen, waar ge het Uzelf nogal moeilijk hebt gemaakt door geen onderwerpen te kiezen, die volop in de belangstelling staan. Dan worden de journalistieke eisen die wij stellen uiteraard groter en dan komen de gebreken bij Uw beschouwingen tot wel aan het licht. Deze brief zal waarschijnlijk voor U een teleurstelling zijn, maar daardoor tnoogt ge U toch niet laten ontmoedigen, althans niet wat Uw persoon betreft. Het is haast ondoenlijk voor een los medewerker, de sfeer van een blad juist aan te voelen...
| |
[pagina 156]
| |
28 juli 1956 (dagboek)‘De kranten staan vol over Egypte. Het hele Midden-Oosten staat achter Nasser. Ik kan me voorstellen wat Sukarno en Abdulgani tegen elkaar zeggen. Die kaffers in het westen. Ík wordt meer anti-Westen, dan ik ooit ben geweest. Stuiptrekkingen van het kolonialisme en imperialisme, dat niet tegen verliezen kan. Toen Nasser het geld voor de Assuan-dam niet kreeg, dat hem vele jaren door het Westen was toegezegd (mits hij natuurlijk naar de pijpen van Washington, Londen en Parijs zou dansen) wendde hij zich tot Moskou en Peking. De Amerikaanse pers loofde John Foster Dulles om diens deles-lezen van Nasser, dat het Westen niet in diens chantage methoden zou trappen. Nu heeft diezelfde Nasser het Suez-kanaal genationaliseerd. De Fransen vergelijken hem met Hitler. Ook Israël schreeuwt moord en brand. Londen en Parijs spreken over een blokkade en wie weet een invasie. Dan zou de oliekraan helemaal dicht gaan. Je vraagt je af, waarom Egypte niet veel eerder dat kanaal heeft onteigend.’ | |
31 juli 1956‘Tivoli, “Villa d'Este” Ontmoette Alain Vidal-Naquet, een jonge diplomaat van de Franse Ambassade. We kwamen hier in zijn sportauto. Hij zit wat te schilderen en ik schrijf. Later reden we naar Travestere en dineerden in een restaurantje. Alain is een typische Franse jongen in zijn vijfentwintigste jaar. Ik bracht hem bij monseigneur Hemmick, wat meteen klikte. Mijn bejaarde Vaticaanse vriend zei “Jeunes Proies” van Roger Peyrefitte te willen lezen.’Ga naar voetnoot50. | |
3 augustus 1956 (dagboek)‘Sprak één uur met de Nederlandse zaakgelastigde in Rome, A.R. Tammenoms Bakker. Hij vertelde aan het ministerie in Den Haag te hebben doorgegeven, dat ik president Sukarno in Rome een zilveren asbak had aangeboden. Verder werd mijn paspoort verlengd à raison van 8.000 lire. Ik had het geld niet. De ambassade zou het voorschieten tegen 5 percent rente. Ook sprak ik op de Sovjet ambassade met de eerste secretaris, Nikolai Skobelev. Ik oriënteerde me over de mogelijkheid | |
[pagina 157]
| |
naar Moskou te gaan voor het staatsbezoek, dat Sukarno in September aan de Sovjet-Unie zou brengen. Ik wilde opnieuw mee.
‘Beste Wim, Allang had ik je willen schrijven over Nasser. Het probleem voor mij is tenslotte: de kwaliteit van onze staatslieden, hoe ze gekomen zijn, waar de nu zitten, hoe ze hun prestige krijgen, hoe ze bok na bok kunnen schieten zonder dat iemand hun dat kwalijk neemt of het zelfs maar merkt en of er misschien een bijzondere eigenschap is waardoor iemand minister wordt of die eigenschap misschien in de verte nog iets met staatsmanschap heeft te maken (vermoedelijk helemaal niets). Zulke infaan stomme en zelfingenomen regeringen, als het westen nu heeft, heeft het namelijk nog nooit gehad. Maar eerst Nasser. Na de nationalisatie van Suez heb ik veel aan introspectie gedaan, om te zien hoever ik niet mijn instinct bij het westen hoor. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat het heel ver is. Om de Suezkwestie ben ik niet woedend geworden, of verontwaardigd, zoals bijvoorbeeld bij ons de hele hoofd-redactie, van “De Telegraaf”, of de “Volkskrant”, noem maar op, maar ik heb het wel gevoeld als een enorme nederlaag, die ik zelf zou willen helpen goedmaken. Het westen gaat op de fles op deze manier, dat is zeker, en hoe zorgvuldig wordt het door onszelf voorbereid! In dit geval eerst het gezanik met de Assuandam. Besef hoe ontzagwekkend dom en kinderachtig het was, juist op dat ogenblik het geld te weigeren en hoe onnozel dat werd gemotiveerd! Om twee uur zeggen de Egyptenaren, dat ze dollars willen hebben. Om drie uur zegt Dulles, “na rijp beraad”, nee. Eden en Dulles denken nu, dat ze Nasser op zijn broek hebben gegeven, de jongen verdiende het, hij moet niet denken, dat hij al volwassen is.Ga naar voetnoot51. Denk je niet, dat de advocaat van mevrouw Röell, Heldring, dezelfde bedoelingen had? Als ik niet geniet van de daden van Nasser komt het misschien wel omdat ik geen Heldring of vader Westerman heb, wie weet. Na besloten te hebben geen dollars te geven, heeft Dulles volstrekt niet meer gedacht. Hij is naar Peru gegaan, klaar. Ook Anthony Eden heeft zijn hersens stilgezet. In Frankrijk is allang niets meer aanwezig, dus daar is van stilzetten niet eens meer sprake. Is iemand er op gekomen, dat het Suez-kanaal | |
[pagina 158]
| |
door Egypte loopt? Nee. Zou iemand zich hier ooit in de psychologie van Nasser hebben verdiept?’ Hofland vervolgde: ‘Een andere merkwaardigheid in de Suez-kwestie is het gebruik van het woord “recht”. Nasser heeft het recht geschonden, het internationale recht is door hem vertrapt, enzovoorts. Dit staat op hetzelfde niveau als de communistische eis tot “het verbod van de atoombom”. Evenmin als er iets te verbieden valt, evenmin is er recht. Het is onzin, het bestaat niet. Het is een formule voor iets anders. Recht is een redenering, die altijd maar naar één kant werkt. Totnutoe waren wij daarbij in het voordeel, maar nu is het precies andersom. Hier zit het principe, geloof ik, van alles wat met de Suez-kwestie heeft te maken. Dat zou je kunnen noemen, de psychologie van het imperialisme, of het blanke superioriteitsbesef, of misschien nog iets anders... Als Nasser zich gaat gedragen als een Europeaan, of liever, als iemand die aan de Europeaan superieur is, en als niemand daar iets aan blijkt te kunnen doen, dan valt dat niet dadelijk te verwerken. Precies als in de Franse revolutie, of in de Russische, toen de proleten opeens heren werden. Daarvan worden de hersens ondersteboven gegooid, zover gaat het begrip en voorstellingsvermogen niet, alsof twee plus twee opeens vijf was. Het is alsof je vriend Martin Portier tegen oma Westerman op kasteel Oud-Wassenaar zou zeggen: dweil die stoep eens even aan. Dat is wat ik van Nasser denk. Ik hoop, dat ik het enigszins begrijpelijk heb opgeschreven. Ik heb gedacht op papier... Ik ben heel blij, dat we weer wat aan elkaar schrijven. Henk.’ | |
4 augustus 1956 (dagboek)‘Aunty schrijft opnieuw ontdaan te zijn over mijn brieven, die haar iets van alle problemen vertellen. “Ik denk vaak, dat de enige uitweg voor je toch zal zijn om je vader te vragen de overtocht voor jou en Frieda naar Zuid-Afrika te betalen en te proberen daar een toekomst op te bouwen.’ (Ik dacht er niet aan om te vluchten. Ik wilde in Nederlands verband blijven opereren.) | |
[pagina 159]
| |
16 augustus 1956 (dagboek)‘Ik was opnieuw per trein naar Holland gegaan om te zien of ik opdrachten kon verzamelen om met Sukarno mee naar de Sovjet-Unie te gaan. Verscheidene media waren geïnteresseerd, zelfs Stokvis van “De Telegraaf”. Ik verzamelde in enkele dagen duizend gulden, o.a. van “Elseviers”, “ABC Press”, “de Wereldkroniek” en “Het Vizier”. Dat was een fortuin. Bezocht de hoge commissaris van Indonesië in Wassenaar, de heer Kwee Djee Hoo, die me alle mogelijke steun toezegde bij mijn plan. In Indonesië was een conflict ontstaan tussen regering en leger, omdat er beschuldigingen waren geuit tegen de minister van Buitenlandse Zaken, Ruslan Abdulgani, die corruptie zou hebben gepleegd via het meenemen van een verdachte brief naar Amerika. Kolonel Warrouw, die ik kende van de reis in Italië en West-Duitsland was benoemd tot militair attaché in Peking. Hij weigerde echter zijn commando over Oost-Indonesië over te dragen aan zijn opvolger Ventje Samuel tot de chefstaf van het leger, generaal Abdul Haris Nasution de zaak Abdulgani in het reine zou hebben gebracht. Warrouw was aardig, maar had weinig ontwikkelde hersens.’ | |
18 augustus 1956 (dagboek)‘Gotthard pas De journalist Theo Droogh publiceerde een brochure over de verhouding met Indonesië: “Met de deurknop in de hand.” Hij schreef onder meer: “Welke duistere krachten stellen in successie vanaf 1945 alles in het werk om elk contact tussen Indonesië en Nederland te verzuren, elke band te verbreken, elke wederzijdse voordelige transactie onmogelijk te maken? En welke onbegrijpelijke factoren houden niettegenstaande alle politiek geknoei, nog steeds nu al meer dan tien jaar lang - tussen het merendeel der Indonesiërs en het merendeel der Nederlanders gevoelens in stand, die menselijker zijn dan de gevoelens tussen welk oosters en welk westers volk ook?”Ga naar voetnoot52. Ook Droogh citeerde Kwee Djee Hoo dat 'de sleutel tot het oplossen van alle geschillen lag in de kwestie Nieuw-Guinea’. | |
[pagina 160]
| |
zaten later op het terras van Dohney's toevallig naast Arthur Rubinstein en zijn vrouw.’ | |
20 augustus 1956‘Eerste secretaris Skobelev van de Sovjet ambassade nam me mee naar boven en bereidde me voor op een gesprek waarin hij duidelijk moest maken, waarom de USSR niet bereid was een Nederlander een visum te geven om de reis van Sukarno te verslaan. Op de Indonesische ambassade vroeg de ambasseur mij, waarom “mijn krant” “De Telegraaf” had geschreven, dat minister Joseph Luns zijn Indonesische collega bij de komende conferentie in London van Suez-kanaal gebruikers, maar geen hand moest geven. Ik was van dit hoofdartikel niet op de hoogte en zei tegen Sutan M. Rasjid, dat ik me er voor geneerde. Besloot onmiddellijk ter trein naar Amsterdam terug te gaan om met Ruslan Abdulgani in Londen te gaan spreken.’ | |
22 augustus 1956 (dagboek)‘Na de nacht op de woonboot van Henk en Mimi te hebben doorgebracht, vloog ik vanmorgen per KLM naar London. Het retourbiljet kostte 157 gulden. Ik ben in een knok-stemming om mijn plannen te doen slagen. De voorpagina van ‘De Telegraaf’ is getooid met een foto van mevrouw Luns op de stoep van Downing Street number ten, terwijl minister Abdulgani achter haar langs naar buiten probeert te komen. Het onderschrift van de redactie beridiculiseert de Indonesische minister, die geen manieren of égards zou hebben jegens mevrouw Luns. En ik werk voor die krant! Wachtte in Hotel ‘Dorchester’ op de Indonesische minister. Eindelijk reed tegen 19.45 een Cadillac voor met een roodwitte vlag. Ruslan Abdulgani had een diner afspraak met minister Krishna Menon van India. We spraken kort met elkaar. Hij raadde aan naar INFODIRKABRESS in Djakarta een telegram te zenden met mijn verzoek mee te mogen naar de Sovjet-Unie. Sprek met de Indonesische diplomaat dr. Zairin Zain, die bevestigde, dat Luns in ‘Lancaster House’ ostentatief Ruslan Abdulgani had overgeslagen bij het schudden van handen. ‘Jullie Hollanders zijn toch wel kleinburgerlijk en bekrompen,’ aldus deze in Leiden afgestudeerde Indonesiër. ‘Hier in |
|