Memoires 1953-1957
(1986)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
1 augustus 1954 (dagboek)‘John van Haagen heb ik mee genomen naar Lex Poslavsky, waar we hebben gelunched en waar hij alleen met de psychiater een lang gesprek voerde. Het leek me nuttig hen samen te brengen, zodat mijn vriend over de problemen, die door flirtations met andere meisjes rond Greet waren ontstaan, kon bespreken.’ | |
‘Toen ik in mijn flat in de Carlton terugkeerde had de hospita de vader van John in mijn appartement gelaten en betrapte ik hem er op, dat hij mijn dagboeken zat te lezen. Ik kon me er deze keer niet teveel over opwinden, wetende wat een zielige man het eigenlijk was. Bovendien was er uiteindelijk niets te verbergen. Huisarts Cees Bellaar Spruyt bezocht me. “Stuur nu iedereen maar eens weg, zodat we behoorlijk kunnen praten”. Ik vertelde hem over Martin, John, Erwin, Roel, Alwin en andere ontmoetingen en belevenissen. Hij concludeerde: “Je verzamelt slechts edelstenen...” Erwin stond onverwachts voor de deur en Bellaar vertrok. Hij had om 17.30 vanuit de kazerne in Haarlem bij verrassing gebeld. Hij vroeg: “Wat dacht je toen ik belde? Nee niet treuzelen, nu meteen zeggen.” Ik liet hem mijn dagboek zien. Daarin stond: “17.30. Erwin belt maar niet op... daar gaat de telefoon. Hij kon niet komen. Hij zou het nog proberen. Ik zei tegen hem, dat het me verdrietig maakte, dat hij niet kwam, wat kennelijk een opmerking was, die niet gunstig werd ontvangen, want hij bleef even stil. Maar goed, hij hield zijn belofte te zullen bellen.” Zelden was ik zo tevreden, dat ik dagboekaantekeningen | |
[pagina 54]
| |
maakte, want nu bestond er bij hem geen enkele twijfel meer over wat ik echt had gedacht.’ | |
18 augustus 1954Vreehorst, Wassenaar ‘Beste Wim, We zijn hier weer meer dan één jaar en ik geloof, dat de langste tijd er op zit. Sinds ruim één jaar doe ik aan handelspolitiek, wat een ruim en onbekend terrein voor me was. Misschien ga ik in september naar New-York, althans wanneer Van Kleffens tot voorzitter van de Assemblée wordt gekozen. Het zal je amuseren, dat ik drie maanden in Buenos Aires ben geweest en daar je Yale vriend Freddy Heath en zijn hele familie heb gezien. Zij zijn bijzonder aardig en charmant. Met veel groeten en tot ziens, ‘Leopold Quarles van Ufford.’Ga naar voetnoot29. | |
23 augustus (dagboek)‘Erwin bleek sedert jaren allerlei moeilijkheden thuis te hebben. Hij kwam mijn flat binnen, sloeg zijn armen om me heen en huilde. Hij was drie jaar geleden van huis weggelopen en in Brussel tegen zijn vriend, een Franse industrieel, aangelopen. Het was zijn eerste ervaring met een man en het zou zijn leven voor altijd ingrijpend veranderen. Toen we om 23.30 in de Carlton een milk-shake gingen halen, zat daar een travestiet te koketteren. Ik ging naar haar toe. Ze zei, dat ze met mij best wilde praten, maar met Erwin niets te maken wilde hebben. “Ik zal je een keer opbellen.” “Nanny” was de naam.’ | |
24 augustus 1954 (dagboek)‘Na de nachtdienst bij U.P. wekte ik om 07.00 uur Martin, die in mijn bed sliep. Kroop bij hem en we masseerden elkaar om beurten. Hij had een nachtmerrie gehad, waarschijnlijk omdat de betrekkingen tussen zijn moeder en zijn vrouw nog wat gespannen waren. ‘Mama had mij in een “goedang”Ga naar voetnoot30. opgesloten. Ik wilde om hulp roepen, maar ik had mijn stem verloren. Met een hamer sloeg ik de deur kapot en toen riep ik heel luid Mama en schrok wakker.’ | |
[pagina 55]
| |
25 augustus 1954‘Erwin heeft in Haarlem last van een officier, die verliefd op hem is en jaloers is bovendien. Hij speelt het spelletjes enigermate mee om gemakkelijker zijn zin in andere sectoren door te kunnen drijven. Wat hem vooral had aangetrokken in zijn vriend in Parijs, was, dat deze was ingesprongen om hem werkelijk te helpen, en niet zijn eigen pleziertjes uit te leven. ‘Een vriendschap tussen jongens als wij,’ zei hij, ‘is zoveel gemakkelijker en gaat meteen veel dieper. Maar jij hecht je op veel te sterke wijze aan een vriend. Zo zullen je vrienden in een zwak moment meegeven, maar toch zullen ze zich op den duur terugtrekken en dan voel jij je gekwetst. Het aan elkaar vastklampen kan soms een tijd lang goed gaan, zelfs wederzijds zijn, maar degeen, die het begint te merken en bij wie de relatie begint te knellen, zal zich verwijderen. Dan is alles voorbij.’ | |
26 augustus 1954‘Bezoek van travestiet “Nanny”. John had me verteld hem te hebben gekend uit de tijd, dat ze nog samen eenden met katapulten beschoten in het Vondelpark. Nu was hij een vrouw, met hoge hakken en een tasje. Hij vertelde: “Ik wil me laten opereren als Christine Jörgensen, omdat je dan gemakkelijker een man vindt, die een vaste verkering wil aan gaan. Wanneer ik nu een vriend had, die bij me zou blijven, liet ik me niet eens opereren.” Ik waarschuwde, dat rectaal seks bedrijven gevaren met zich meebracht zoals kanker aan de anus of wat een Indische jongen, die ik had gekend is overkomen, een darmkronkeling, gevolgd door de dood. “Nanny” antwoordde: “Je moet bij een man ook nooit op je buik gaan liggen. Je moet je benen over zijn schouders leggen en dan voel je niets, dan gaat alles vanzelf. Mijn anus is in ieder geval erg wijd geworden door al die stampers van negers...” Het liefste ging hij naar bed met zeelieden. Hij vertelde eens met een zeeman mee naar diens schip te zijn gegaan. Toen de neger in kwestie eenmaal in bed liggend de penis van “Nanny” ontdekte was hij dermate kwaad geworden, dat hij de travestiet door het kajuitraam in het IJ had gekieperd.’ Mevrouw Röell was in die dagen op de achtergrond geraakt. Noch van haar, noch van Inez hoorde ik iets. Het zou stilte voor de storm zijn. Mijn moeder had zich opgewonden over het feit, dat de douarière mijn hospita's tegen mij bleef opstoken. Zij | |
[pagina 56]
| |
schreef me: ‘Ik kan er met mijn verstand niet bij, hoe ze tot die daden komt. Het is natuurlijk een soort wraak, omdat haar plannen grandioos zijn mislukt. Wat ik haar nooit zal vergeven is, dat zij jou, mijn zoon, bij haar onverkwikkelijke affaires heeft betrokken. En dit, al zal je het nu misschien zijn vergeten, nadat je vader meteen al in 1950, toen ze jou en ons benaderde, haar persoonlijk zeer nadrukkelijk heeft meegedeeld, dat hij dit niet wenste. Dat zij het toen toch heeft gedaan is immers het duidelijkste bewijs, van haar onscrupuleuze persoonlijkheid. Het blijft erg jammer, dat je toen althans volkomen blind was voor het frequenteren van personages als mevrouw Röell cum suis. Je bleef ontoegankelijk voor waarschuwingen zowel van ons, als van je tijdgenoten, zoals Wicher van Swinderen. Dat je destijds geld van haar accepteerde was natuurlijk desastreus, al besteedde je het merendeel aan reizen naar Inez of beschouwde je het misschien als een stoort betaling van je goede diensten inzake haar. Ik voel wel, dat mijn morele steun niet erg groot kan zijn, omdat het hier gaat om zaken, waar ik het in geen enkel opzicht mee eens was en van te voren van wist, dat je de miserabelste gevolgen kon verwachten.’ Wel, de gevolgen zouden spoedig totaal de spuigaten gaan uitlopen. Op 30 augustus 1954 ontving ik een schrijven van de vader van John van Haagen, dat hij mij met ingang van die dag de toegang tot zijn huis ontzegde. Indien ik me ooit nog met hem, zijn vrouw of zijn zoon zou bemoeien, ‘dan zal je een verdomde zware pijp roken, dat verzeker ik je’, met vele strepen onder deze woorden plus uitroeptekens. Ik had al enige gereserveerdheid en schuchterheid van die zijde bemerkt, maar ik kon in de verste verten niet bevroeden, dat mevrouw Röell andermaal op het oorlogspad was. Greet kwam me vertellen, dat de vader de commandant van zijn zoon bij de Marine had geschreven, dat er geen brieven van mij meer mochten worden uitgereikt of telefoons doorgegeven. Greet: ‘De man is jaloers op jouw verhouding met zijn zoon.’ | |
[pagina 57]
| |
Op 7 oktober 1954 werd om 18.00 aangebeld. Een rechercheur verzocht me om me de volgende dag om 09.00 te vervoegen op het hoofdbureau van politie aan de Marnixstraat, omdat er een aanklacht tegen me was ingediend. ‘John, zou jij ooit intiem met een nicht om gaan?’ ‘Nee.’ ‘Heb jij me ooit een klap gegeven?’ ‘Nee.’ ‘Wat is er dan eigenlijk aan de hand?’ Toen volgde een droevig verhaal. ‘Mijn vader heeft dit allemaal in elkaar gezet. Ik ben twee avonden geleden drie uren bij mevrouw Röell geweest op de Apollolaan. Zij heeft me bewerkt, met huilen en drama er bij. Ze heeft mij gevraagd de brieven die Inez aan jou heeft geschreven weg te halen en dat dit haar tienduizend gulden waard zou zijn. Mevrouw Röell beloofde me, dat wanneer ik met Greet zou trouwen ik alles van haar zou krijgen wat ik maar wilde. Maar dan moest ik wel zoveel mogelijk bezwarende verklaringen tegenover de politie over jou afleggen. Greet vroeg me dringend dit niet te doen. De bedoeling van Röe11 was om jou de gevangenis in te werken. Ze verbond mij zelfs telefonisch met Mr. Heldring die tegen me zei: “Denk er om Van Haagen, je krijgt je commandant in de Marine tegen je wanneer je geen verklaring over Oltmans aflegt, want de zaak is nu toch al aan het rollen.” Na dat bezoek aan | |
[pagina 58]
| |
mevrouw Röell hebben ze me twee dagen aan mijn kop gezeurd om een bezwarende verklaring over jou bij de politie af te leggen. Maar dit is dus wat er werkelijk is gebeurd.’ ‘We gingen na afloop van die walgelijke vertoning bij een Chinees eten. John vertelde, dat mijn andere intieme vriend, Martin Portier, twee dagen - zonder dat ik er ooit iets van had geweten - bij de familie Van Haagen had gelogeerd en ook lang met mevrouw Röell had gesproken en sedertdien ook helemaal op de hand van zijn vader en mevrouw Röell was geweest. ‘Toen hij die laatste keer bij jou sliep en jij die nacht bij de U.P. werkte, was hij daar alléén maar om namens mevrouw Röell en mijn vader jou te bespioneren en in je dagboeken te snuffelen.’ Hij voegde er aan toe: ‘Vandaar dat ik Martin slap vind. Ik let niet op woorden maar op daden.’ Het waren die dagen zéér onthutsende gebeurtenissen voor me. De rechercheurs meenden, dat ik nu verplicht was een klacht tegen mevrouw Röell in te dienen, ook omdat zij onder meer had aangezet tot het afleggen van valse verklaring en omkoperij, terwijl ook de vader van John met zijn officiële klacht tegen mij (die onmiddellijk op de plaats rust ongedaan werd gemaakt) een strafbaar feit had gepleegd. Ik peinsde er niet over. | |
11 oktober 1954 (dagboek)‘Lang gesprek met Mr. Voetelink. Hij scheen niet overtuigd, dat ik geen homoseksuele verhouding met John van Haagen had en dus geen seks met hem zou hebben gehad. Dat maakt het meteen al onmogelijk om hem verder te raadplegen. Waarom zijn mensen toch zo? “U moet uw leven rigoreus veranderen en gewoon niet meer met minderjarige jongens om gaan. U kunt niets tegen Röell of Van Haagen senior ondernemen, het zou allemaal op uw eigen hoofd neer komen,” aldus de zwart-wit denkende de raadsman. Ik vluchtte vanavond naar een piano recital gewijd aan Chopin door Jan Smeterlin.’ | |
[pagina 59]
| |
Mr. G.B. Marcus op de Leidsekade moest voorleggen. Mijn ouders zegden toe de kosten van zijn diensten op zich te zullen nemen.’ | |
4 november 1954 (dagboek)‘Bezoek aan mejuffrouw Boekhoudt in Baarn. Dat gesprek had ik na alle ellende nodig. Ze was allerliefst. Ik heb mijn hart over alle betrekkingen met iedereen gelucht. Het verwondert me steeds hoeveel ze blijkbaar weet over hoeveel rottigheid er is. Ik begrijp, dat Beatrix ook al zeer op haar is gesteld geraakt. Toen het A.N.P. onlangs een foto wilde werd de prinses boos en driftig. Het was Aunty's taak om haar over te halen het toch te laten doen. Juffrouw Boekhoudt schijnt haar zeer te beïnvloeden en te leiden, zoals ze mij dat ook over de jaren in zovele richtingen heeft gedaan.’ | |
12 november 1954 (dagboek)‘Ik vraag me steeds meer af, of ik Voetelinks advies zou moeten opvolgen en proberen zo snel mogelijk alles te vergeten en achter me te laten liggen. En dus ook mijn vrienden, Bertie, Martin, John zou moeten laten vallen. Hoe doe je zoiets, wanneer je al zo'n stuk van jezelf en je gevoelsleven in anderen hebt laten verzinken? Ben vanavond om de misère om me heen te vergeten naar een liederenavond van Desi Halban gegaan, met Felix de Nobel - een subtiele pianist - aan de vleugel. Schubert, Brahms, Wolf en de prachtige muziek van Mahler.’ | |
[pagina 60]
| |
zochten “Nijenrode”. Adela zei me: “Freddy heeft eigenlijk geen vrienden. Tegen mij heeft hij sinds we elkaar kennen eigenlijk alleen uitgewijd over jou.” Ze vroeg ook: “Vertel me over Inez.” Ik deed een poging uit te leggen, wat er sinds Yale in 1950 met me was gebeurd. Freddy schreef onmiddellijk een paar cheques uit voor plezierige bedragen en beiden zeiden ze: “Sta ons toe jou te helpen.” Ik schreef onmiddellijk twaalf postwissels uit om dringende uitstaande rekeningen te betalen.’ | |
22 november 1954 (dagboek)‘Was om 07.45 in het “Begijnenhof”, als zo dikwijls. Raakte geroerd door mijn emoties, het koor en de muziek. Ik bad voor mijn vrienden, voor liefde en tederheid om me heen. Ook voor Bertie, want bij hem begon tenslotte deze gewoonte om regelmatig te bidden en een kaars te branden. Daarom alleen al zal ik hem nooit kunnen afzweren, zoals mijn omgeving zou willen dat ik deed.’ | |
23 november 1954 (onderzeedienst)‘Pal, Je hoeft nooit te denken, dat ik me door iemand, zelfs Greet, zou kunnen laten beïnvloeden tégen jou. Ik denk ook, dat dit precies is wat mijn vader zo razend op mij maakt. Met al zijn macht, en terwijl iedereen bang voor hem is, krijgt hij me toch niet waar hij me hebben wil. Dan ga ik nog liever naar Nieuw-Guinea. Nu probeert hij Greet en haar familie tegen me op te stoken. Ik zal dit mijn leven lang onthouden en niets zal dit ooit meer kunnen goed maken. Tegen mij zelf mag hij doen wat hij wil, maar mijn Greet, die bovendien nu in verwachting is van mijn kind... John.’ | |
26 november 1954 (dagboek)Paris ‘Hotel de France et Choiseul’ ‘Reisde met Toon Quarles en Erwin Aschmoneit naar Parijs, maar hoofdzakelijk om Freddie en zijn vrouw hier te ontmoeten. We dineerden bij onze oude vrienden uit Norwalk, Connecticut, de Archawski's. Ook Margaret van Boetzelaer ging mee.’ | |
[pagina 61]
| |
28 november 1954 (dagboek)‘We lunchten op de Eifeltoren en bezochten een Salvador Dali tentoonstelling.’ | |
3 december 1954 (dagboek)‘Ontmoette John in “Erasmus” in Rotterdam. Zijn ouders waren samen naar mevrouw Röell geweest om geleend geld terug te betalen, zei hij. “U hebt natuurlijk medelijden met Wim,” had mevrouw Röell tegen de moeder van John gezegd, “maar gelooft u me maar, hij is erg gemeen.” “Voor ons en de kleintjes is hij altijd erg lief geweest,” had de moeder geantwoord. De moeder had haar zoon gezegd: “Wim heeft een fout gemaakt vroeger, hij heeft je vader veel teveel vertrouwd en hem altijd teveel verteld.” Zijn vader had overigens wel begrepen, dat John en ik elkaar gewoon zagen en vrienden bleven, en dat bleef een bron van irritatie voor hem. Ook zou Inez in Amsterdam zijn geweest, ditmaal met een markies, aldus haar moeder. Nanny, de travestiet telefoneerde. Ik ging er verder niet op in. “Ach,” zei ze, “jij bent ook precies een Griek, enerzijds homoseksueel en anderzijds niet. Het mannelijk deel van de rol in bed spelen en verder niets!” Hij zat er falikant naast.’ | |
6 december 1954 (dagboek)‘Onverwacht ontmoette ik Inez Röell in lijn 16 op weg naar de Apollolaan, nadat ze me niet thuis had getroffen. Ik aarzelde één moment op te staan, maar ze kwam regelrecht bij me zitten en zei: “Engeltje, strekt de familiehaat zich ook over mij uit?” We gingen terug naar de stad en naar mijn Carlton flat. Inez: “Wim, ik heb nooit tegen iemand gezegd, dat ik dacht dat je homoseksueel was. Zet dat voorgoed uit je hoofd.” Toen ik me er over beklaagde, dat haar moeder John van Haagen had willen inhuren om voor tienduizend gulden haar brieven terug te stelen, opdat ik de familie Röell er niet mee zou kunnen chanteren, antwoordde zij: “Engeltje, als ik dat dacht, zou ik nu niet hier bij je zijn,” en ze gaf me een zoen.’ | |
[pagina 62]
| |
7 december 1954 (dagboek)‘Met Inez gaan dineren in “Le Chat qui pelote”. Freddy telegrafeerde nog eens 500 dollars vanuit Parijs. Ik betaalde letterlijk alles en iederéén - behalve Netty von Baumhauer, dat bedrag was nog te groot - en het was een heerlijk gevoel om bij bijna niemand meer in het krijt te staan. Ik kan zelfs nog wat voor mezelf kopen, wat in geen jaren mogelijk was.’ | |
9 december 1954 (dagboek)‘Inez telefoneerde vanuit Keulen, waar zij met Gonet was aangekomen. Hij zou morgen doorreizen naar Zwitserland en zij zou terug komen. Ik zei: “Je bent stapel gek, dat je mee naar Keulen bent gegaan.” “Engeltje, ik zweer je, ik kom morgen weer terug.” Ze vroeg me verder niet aan haar moeder te zeggen, dat ze in Keulen was geweest en of het goed was, dat zij morgen zou zeggen twee dagen bij mij te hebben doorgebracht.’ | |
12 december 1954 (dagboek)‘Woonde een lunch bij gegeven door de Begum Liaquat Ali Khan, de ambassadrice van Pakistan, in ‘Hotel de Wittebrug’ in Den Haag. Later ontmoette ik John in Rotterdam. Hij zei zeker in een rechtszaak tegen Röell voor mij te zullen getuigen. ‘En dan doe ik het uit gevoel van rechtvaardigheid, omdat ze met vereende krachten iemand als jij een loer proberen te draaien,’ aldus John. ‘Ik zie liever mijn kind straks in geen kleertjes, dan dat ik geld van mevrouw Röell zou hebben aangenomen. Ik zou mezelf nooit hebben vergeven een vriend als jij te hebben verraden. Maar denk er om, mevrouw Röell zegt, dat ze een brief van je heeft, waarin je zou hebben gezegd, dat je 500 gulden van haar nodig had en anders wist ze wel wat je zou doen. Ze schijnt ook over een rapport te beschikken, dat jij je ouders voor rekeningen van “Nieuw Engeland”, “Blikman & Sartorius” en de “Holland-Afrikalijn” liet opdraaien. Ze heeft ook een rapport over de ruzie, die jij in 1951 met Bertie in Cannes hebt gehad. Ze heeft dus uitge- | |
[pagina 63]
| |
breide dossiers van je handel en wandel aangelegd. Het lijkt me dus, dat je haar beter van roddelpartijen kan beschuldigen, dan dat ze mijn vader zou hebben opgestookt een aanklacht tegen jou in te dienen. Mijn vader zal zeggen, dat hij mij slechts heeft willen verdedigen, nadat hij dat van mevrouw Röell allemaal had gehoord. Hij heeft nooit gedacht, dat jij en ik een homoseksuele verhouding hadden. Wat hem razend maakte was, dat ik altijd naar jou luisterde.’ | |
19 december 1954 (dagboek)‘Ik bracht een bezoek aan mejuffrouw Boekhoudt. Ik vertelde alle wedervaardigheden met vrienden en vriendinnen en zei, dat mijn moeder had geschreven zo bezorgd voor me te zijn, omdat ik veel te snel bij de pakken ging neerzitten. “Ik zou zo graag hebben gezien,” schreef mijn moeder, “dat je een beetje meer poker-face was geworden en niet direct bij ieder wissewasje zoveel tranen vergiet.” Mejuffrouw Buringh Boekhoudt was het daar allerminst mee eens.’ (Maar ik noteerde helaas niet, wat ze wel vond in reactie hierop.) Wie en wat precies de oorzaak van haar recalcitrantie is geweest, zou hier te ver voeren, maar Greet wilde einde 1954 en begin 1955 absoluut niets meer van John weten. Ik sprak met haar en tegen mij was ze aardig als altijd, maar wanneer John haar kwam opzoeken, sprak ze niet meer direct tegen hem, maar alleen via de moeder. Het breekpunt was, dat Greet hem niet meer vertrouwde. John schreef me die dagen verscheidene brieven vanuit de onderzeedienst in Rotterdam. Hij wilde raad hebben en zocht steun. De vader was naar zijn commandant gegaan en had ook met de arts van de onderzeedienst gesproken met de mededeling, dat Greet, alhoewel ze van hem in verwachting was, niet wilde trouwen, omdat John meer van mij zou houden dan van haar. Greet en haar moeder lachten om die veronderstelling en waren, wat vader Van Haagen betreft, aan het einde van hun geduld. | |
[pagina 64]
| |
geschreven, de heer Van Haagen mee naar huis had gegeven om ze rustig te kunnen lezen. De quintessens van zijn betoog was, dat ik jarenlang geprobeerd zou hebben op slinkse manieren geld uit Röell's zak te kloppen. Ook werd gezinspeeld op ruzie tussen mijn ouders en mij, terwijl Bertie Hilverdink ten tonele werd gevoerd als een andere bron van ongunstige informatie over mij. Ik kon me indenken dat mensen, die mij niet kenden en de naam Röell hoorden gemakkelijk geneigd zouden zijn de oudere dame te geloven en mij als een soort gigolo te zien. De rechter vroeg terecht hoe de heer Van Haagen aan Mr. E. Heldring als advocaat was gekomen en wie de nota's van Heldring betaalde. Daar kwam geen afdoende antwoord op, maar die aap zou later toch nog op de meest schokkende wijze uit de mouw komen, toen de heer Van Haagen zelf de gevangenis in zou gaan. | |
14 januari 1955 (dagboek)‘Charmante lunch met mejuffrouw Boekhoudt in het Bakhuisje. Ze staat in al mijn perikelen volkomen achter me - evenals mijn ouders trouwens. Mijn vader heeft voortdurend contact met Mr. Marcus om op de hoogte te blijven van het verloop van de zaak. Was hij maar hier. Hij heeft tenslotte het meest “poids”. Juffrouw Boekhoudt zei verder, dat ze vond dat ik minder buitenlandse woorden moest gebruiken, “want dat levert nog teveel façade”, zei ze.’ | |
[pagina 65]
| |
we gaan ook wel eens uit. Hij is verliefd op Mary, maar zij aarzelt, want een Indisch meisje en een neger schijnt niet een elkaar aanvullende combinatie te zijn. Soms blijft Fred slapen en dan trekt de hospita haar wenkbrauwen op. In de rechtszaal werd trouwens ook speciaal vermeld, dat wanneer John van Haagen bij me sliep we geen van beiden iets aan hadden. Dat moest dan de homoseksualiteit tussen ons bewijzen. John kwam met alarmerende verhalen. Vader Van Haagen was doorlopend door het dolle heen en de moeder vluchtte bij nacht en ontij naar de buren beneden. John had zijn vader een lafaard genoemd en hem uitgedaagd aldus tegen de moeder op te durven treden wanneer hij thuis was. ‘Ik denk er niet aan, niet meer naar Wim te gaan, want ik ga nu naar de telefoon op de hoek om hem op te bellen.’ De vader had geschreeuwd: ‘Dan laat ik je schaduwen en ga ik naar je eerste officier.’ ‘Die lacht je nu uit,’ had John gezegd, ‘want de Marine weet langzamerhand ook wat er hier aan de hand is.’ John vertelde me van zijn moeder te hebben gehoord, dat mevrouw Röell soms één week lang iedere dag de hoge trappen van hun huis in de Wilhelminastraat had beklommen om de ouders tegen mij op te stoken, met het gevolg overigens, dat vader en moeder Van Haagen zelf met elkaar op het mes gingen. Mijn vriend benadrukte, dat zijn vader met dit gedrag het laatste restje gezag over het gezin had verspeeld. Intussen bleef Johns eerste zorg de vraag, hoe hij zijn meisje zou kunnen terugwinnen, dat in verwachting was. Hij wilde haar zo snel mogelijk trouwen. Ik vertelde, dat ik verscheidene malen bij Greet en haar ouders in de Transvaalstraat was geweest en dat ze eindelijk iets begonnen te begrijpen van zijn achtergronden en zijn jeugd. John liet de opleiding tot kikvorsman nu schieten en wilde 12 maart 1954 naar Nieuw-Guinea vertrekken. Ik raadde hem dit sterk af en vroeg hem geduld te hebben. Mijn Oom Poslavsky had me ingeseind, dat het niet ongebruikelijk is, dat jonge vrouwen bij een vroegtijdige zwangerschap eerst aversie tegen de man opbouwen. | |
25 januari 1955 (dagboek)‘Moeder van Haagen belde in paniek, dat de vader de militaire politie achter haar zoon had aangestuurd en dat hij steeds gekker werd. ‘Wim, het komt allemaal door mevrouw Röell. Ze heeft eens met een mand druiven één uur bij ons op de trap zitten wachten, omdat we niet thuis waren. En dan zei ze tegen mijn man, ‘doet U nog niets’, ‘waarop hij ant- | |
[pagina 66]
| |
woordde, ‘kalm aan mevrouw, ik heb ook nog andere dingen te doen’. Mijn man heeft alle brieven die jij aan mevrouw Röell hebt gezonden met de hand overgeschreven. Wat ze vooral probeerde was ons te overtuigen, dat jij alleenstaande vrouwen als de moeder van Bertie en de moeder van Inez probeerde op te lichten. ‘Helpt U mij toch, mijnheer Van Haagen, Inez is van me weggelopen.’ Eenmaal was Greet ook bij ons thuis toen Röell kwam en ze beloofde haar gouden bergen. Ik heb alles al aan je advocaat, Mr. Marcus verteld.’ Mijn sociale leven ging naar de Röell-Van Haagen waanzin gewoon door. Ik organiseerde avondjes met Erwins zuster, Mart; met Iris Lulofs en luitenant Frederick Wallace of Otto Dabroek, ook een Indische jongen, die in militaire dienst was. Ik ging zoveel mogelijk naar concerten, luisterde in mijn flat ook veel naar muziek. Bij de ‘United Press’ verliep alles volgens plan, al begon ik geleidelijk aan door te krijgen, dat er enkele hopeloze nullen op die redactie zaten. Joep van Büttinghausen was eigenlijk de enige met werkelijk journalistiek gevoel en beschaving. Dan was er bijvoorbeeld een geaffecteerde ‘Streber’, met blazers en veel te ver uithangende lefzakdoekjes, die het ver zou brengen in het Haagse public relations circuit. Het werken op een persbureau gaf me wel een inzicht in wat kranten en redactie's als nieuws beschouwden, dus voorrang verleenden en prominente plaatsen in de media toekenden. Maar ik wist ook, dat de U.P. voor mij een zéér tijdelijk tussen-station zou zijn. | |
31 januari 1955 (dagboek)‘Droomde van John. Hij stond boven op een boot met zijn vrienden. Ik kwam te laat om afscheid te nemen. Hij was bezig een appel te eten. Hij gooide die nog naar beneden, precies in mijn hand. Ik at hem verder op. De rest ben ik vergeten. Hij zei trouwens gisteren iets, wat me aan de toon van Henk Hoflands uitlatingen betreffende mij deed denken: ‘Ze begrijpen niet, dat je bijzonder bent, pal, en dat je iemand kunt vergeven...’ Freddy Heath kwam nog eenmaal naar Amsterdam terug, ditmaal alléén. Ik besloot in ‘Astoria’ in de Vijzelstraat een zaaltje op de eerste etage te huren en een cocktail te organiseren, zodat hij nu in één klap al mijn vrienden en familie kon ontmoeten. De party had plaats op zondag 13 februari 1954 in de late middag. Het werd een ‘smashing’ succes. | |
[pagina 67]
| |
form van de Koninklijke Marine), Mejuffrouw G. Buringh Boekhoudt (zij was gebracht door een auto van Soestdijk), mijn oom en tante Alexander Poslavsky, Toon Quarles, Enk en Nettie Feldhaus van Ham, Cees en mevrouw Bellaar Spruyt, oom en tante Dirk Klink, Lydia Loudon, Quirine Hattink en Cor Hille Ris Lambers, Oom Jo en tante Annie Wibaut, F. van Benthem van den Bergh, Cees Molenkamp, Otto Dabroek, Frederick Wallace (in uniform van de Amerikaanse Luchtmacht), Mary Aschmoneit, Iris Lulofs, Willem en Pauline Quarles, Roel Bijkerk, mijn nicht Hetty Sterry, Astrid Klink en Alexander Sillem, Harold Bicker Caarten, Roland Wagter, de acteur, Joep en Helen Büttinghausen (van U.P.), Emile en Corrie Römer (Baarns Lyceum), Hans Hoefnagels, A.F.K. Parée (Handelsblad), Lex Entrop, Netty von Baumhauer en Ab Klein, advocaat G.B. Marcus en een groot aantal mensen, die vergaten het gastenboek te tekenen. ‘Ik ben blij, dat ik ben gegaan, want nu heb ik dan toch een - zij het vluchtige - indruk van de personen, die op jouw levenstoneel een rol vervullen. Ik kan dus alleen wat algemene dingen zeggen. Het trof me, dat de oudere mensen, die ik sprak, allemaal zeer welwillend tegenover jou waren ingesteld. Dat verheugde me. Martin en John hadden allebei aandoenlijke kinderogen (ik had ze samen bij de arm genomen en tegelijk bij haar gebracht) wat me erg voor ze innam. Hofland had ik me heel anders voorgesteld uit je verhalen. Freddy maakte een buitengewoon prettige indruk. Ik vond onder de jongeren de vrienden bepaald veel aardiger dan de vriendinnen, maar daar praten we nog wel eens over. Wanneer ik in Amsterdam kom gaan we samen eten. Hartelijke groeten,
Mijn huisarts, Cees Bellaar zei: ‘Het was de merkwaardigste partij, die ik me kan herinneren, door de verscheidenheid van mensen. Maar ze hadden allemaal een karakteristiek met elkaar gemeen: ‘Warmte.’ Freddy Heath zei iets dergelijks: ‘Here I was meeting with a girl, teaching refugee children from Indonesia, a journalist, a sailor, a governess of royal princesses, a medical student, a colonel from the Army, a university professor, a psychiatrist, a lawyer, a volunteer from the Korean war, a psychologist, a medical doctor, a captain of the U.S. Air Force, an actor, a few counts and countesses, really Wim, you are incredible.’ | |
[pagina 68]
| |
Advocaat Mr. Marcus observeerde: ‘We hadden de kantonrechter uit de zaak Röell moeten inviteren, want wanneer hij deze gelegenheid zou hebben gehad U onder uw vrienden te zien, zou hij pas werkelijk recht kunnen spreken.’ | |
15 februari 1955 (dagboek)‘Vandaag bezochten Freddy en ik de gigantische “Rochling'sche Eisen- und Stahlwerke” in Völklingen (Saar). Tijdens de rondgang vertelde een ingenieur, dat in bepaalde gedeelten van de fabrieken een arbeider 90.000 franken per maand verdiende, “want hun ogen en hun lichaam zijn na vijf jaren vernield”. De arbeiders leken me trouwens aanzienlijk minder “châpeaux bas” dan bij Cockerill. We gebruikten de lunch met de directie. Vanuit het Saargebied reden we over soms spiegelgladde wegen naar Parijs. We praatten uren samen. Freddy drong er op aan, dat ik “a nice girl” zou zoeken en gelukkig worden. Het klonk alsof je een baantje moest zoeken.’ | |
17 februari 1955 (dagboek)‘Bracht een bezoek aan de ouders van mijn vroegere verloofde Micheline Vernier. Ze ontvingen me buitengewoon hartelijk en gunden me alle tijd om uitvoerig uiteen te zetten, wat er mijns inziens was gebeurd en waarom 1950 voor mij te vroeg was geweest om een zo belangrijk besluit als een huwelijk te nemen. Later bracht ik in Freddy's auto haar vader naar zijn kantoor. Hij vertrouwde me toe juist 15 miljoen francs te hebben verloren door een verkeerde transactie. Vlak voor hij de auto verliet zei hij: ‘Niet véél vrouwen zijn de | |
[pagina 69]
| |
liefde van een man waard, maar Micheline is een uitzondering. Nu wil zij nog steeds met niemand trouwen, want haar hart was gebroken en is dat nog steeds.’ Ik dacht terug aan de druk, die de vader al in 1949 op zijn dochter en mij uitoefende om niet te dralen en meteen te trouwen. Daar schrok ik helemaal van terug. Nu, zes jaar later, was zijn dochter nog altijd niet gehuwd. Ik dacht één moment: ‘Ik ga haar halen en neem haar mee naar Amsterdam.’ | |
19 februari 1955 (dagboek)Baulers, Château Bouillon ‘Bezoek aan de familie de Ramaix. Hartelijke ontvangst als altijd. Tante Déliane leeft in sommige opzichten in de 18de eeuw. Ze wilde geen taxi nemen naar de doopplechtigheid van Pauline's dochter ‘à cause des microbes’. Monsieur de Ramaix was weggestemd als burgemeester en zijn gezondheid ging achteruit. Thuis lag er een brief van Charlotte Star Busmann. Ze was in Italië geweest en had gelogeerd in een villa in Rome bij Audrey Hepburn en Mel Ferrer. ‘They are absolute darlings.’ Edward Montagu of Beaulieu verbleef momenteel bij de Star Busmann's in Wenen om op zijn verhaal te komen na in de gevangenis te hebben gezeten op beschuldiging van ‘homoseksuele ontucht.’ ‘Het is heerlijk om hem terug te zien en hier te hebben en in staat te zijn hem te kunnen helpen. Denk maar niet, dat ik deze tijd van het jaar naar Holland kom. Mama is er ziek van om in Schevingen te zitten en te wachten tot het ophoudt met te vriezen. My love to you, Charlotte.’ | |
20 februari 1955 (dagboek)‘Mevrouw Van Haagen overwoog te gaan scheiden, met als gevolg, dat de vader van John voortdurend zielig deed, boudeerde en in alle standen bijdraaide, op het gevoel van de moeder inspelende. Mij schreef zij een brief, dat mevrouw Röell teruggekomen uit Zwitserland direct haar man had proberen op te sporen. ‘Zij is degeen, die vader steeds op stookt. Ik weet, dat de vriendschap tussen jou en mijn jongen ware vriendschap is. Daarom keur ik die vriendschap als zijn moeder ook goed en zal dit voor je verklaren waar je maar wilt. Maar je moet hem niet teveel verwennen. Ik blijf je anderzijds zéér dankbaar voor wat je allemaal voor hem doet. Ik hoop dat je mijn lieve jongen, als hij in Nieuw-Guinea zal zijn in juni, niet zal vergeten en steeds zal schrijven.’ | |
[pagina 70]
| |
24 februari 1955 (dagboek)‘Prachtig concert met Eduard van Beinum en Robert Casadesus in het tweede piano concert van Brahms. Mijn moeder schreef lange brieven van zes kantjes. Deze keer had zij een ‘lucky stone’ ingesloten, ‘van Egyptische Jasper’, zei ze. | |
10 maart 1955 (dagboek)‘Freddy zond me onverwachts een cheque van 250 dollars. Ik kocht het eerste van alles een gehoorapparaat voor Sima Sastro Pawiro, want zij kon mijn grootvader absoluut niet meer verstaan. De 85 jarige-man schreeuwde zich schor. Ze was er verschrikkelijk blij mee. Ik zond acht familieleden, inbegrepen haar eigen kinderen, een nota en verdeelde zo het bedrag, opdat iedereen er aan meebetaalde. Concert met Van Beinum: Phia Berghout in de ‘Danses’ van Debussy. Daarna de ‘Trois Nocturnes’ van Debussy, het cello concert in D grote terts van Haydn met Antonio Janigro en tot slot, ‘Homenajes’, van de Falla. Van muziek leef ik iedere keer weer helemaal op, alsof ik dan weer dagen lang tegen het gelazer met advocaten over Röell ben opgewassen. | |
13 maart 1955 (dagboek)‘Vannacht heb ik staan turen naar de zogenaamde stille omgang. Er werd door duizenden mannen, boerenlullen en kerels met domme smoelen aan deelgenomen. Gide spreekt van ‘la foule hideuse’. Mijn hemeltje, het is zo wáár. Zelfs kleine jongens, begeleid door vaderlijke paters, sjokten als in trance mee. Zouden ze werkelijk hebben geweten waar ze mee bezig waren? Met autobussen waren ze van heinde en verre aangevoerd. Je moet er niet aan denken welke fysieke potentie zo'n kudde vertegenwoordigt. Henk's moeder antwoordde op mijn brief, die ik haar op de verjaardag had gezonden. Zij schreef: ‘Jullie zien elkaar niet zoveel: maar toch, de vriendschap blijft, dat verandert naar mijn mening toch nooit. Ik begrijp niet, dat jij daar wel eens aan twijfelt. Hoe staat het met je plannen weer naar Amerika te gaan? Ik hoop maar, dat het niet door gaat (puur egoïsme) want dan mist Henk zijn beste vriend weer. Goede vrienden zijn zeldzaam, Wim. Wij missen Henk heel erg. Hij is altijd opgewekt en belangstellend en het is jeugd. Als je ouder wordt, heb je vaak behoefte om die om je heen te hebben. Maar het kan niet anders. Je kinderen gaan weg en leven hun eigen leven en zo moet het ook. Wij | |
[pagina 71]
| |
moeten daar aan wennen. Niet gemakkelijk hoor!’ De nieuwste wending in de Röell affaire was, dat de advocaten van het team Röell-vader Van Haagen nu hadden bedacht, dat het mijn schuld was geweest, dat Greet een baby verwachtte, want ik had deze minderjarigen gelegenheid geboden om in mijn apartement seks te hebben. | |
29 maart 1955 (dagboek)‘John sliep bij me en begon te praten. “Ik weet niet hoe ik zou zijn geworden,” zei hij, “als ik jou niet had ontmoet. Vroeger was het zo, dat wanneer ik een vrouw wilde versieren ik letterlijk alles deed om aan geld te komen. Misschien zou ik wel een business boy zijn geworden. Toen ik jou dus leerde kennen was mijn eerste reactie, vooral geen seks met hem hebben, dan laat die me vanzelf schieten. Maar jij bleef. Je zocht steeds weer contact. Dat was me niet eerder overkomen.” Hij sprak ook weer veel over Greet en bleef vast besloten met haar te trouwen, desnoods nadat de baby zou zijn geboren.’ | |
2 april 1955 (dagboek)‘Er wordt thans gesteld door de advocaat van mevrouw Röell dat ik haar voor vele duizenden guldens zou hebben opgelicht met reizen naar Zwitserland enzovoorts. Het wordt steeds bonter gemaakt, al naar gelang de tijd verstrijkt. Het is een gerustellend gevoel, dat ik precies in mijn dagboek schreef hoe het wél is gegaan. De rechter Wichers Hoeth is duidelijk op de hand van Heldring en Röell, want de arme man kon gewoon mijn levenswijze en opvattingen niet in een vakje onderbrengen. Ik kreeg bovendien steeds meer adviezen mevrouw Röell in haar vet gaar te laten koken om te vermijden, dat er een volledig schandaal van zou komen en de pers er de lucht van zou krijgen.’ De maand april was druk vanwege mijn werkzaamheden bij de ‘United Press’. Eerst was er opnieuw een bezoek van een groep NAVO-journalisten, waarbij ik was betrokken. Daarna kwamen de Zweedse koning Gustaaf en zijn vrouw op staatsbezoek, wat ik gedeeltelijk meemaakte. Ik was daarvoor in het paleis op de Dam aanwezig. Ik ontmoette er de moeder van Aat Repelaer van Driel, met wie ik in Baarn musiceerde. Zij is nu naast freule E.B. Röell hofdame van de koningin. Ik vond, dat Juliana er erg moe uit zag. In dit opzicht was Prins Bernhard dikwijls haar redding. Het gemak waarmee hij zich bewoog en de zaken op rolletjes liet lopen, was opvallend. Koningin Louise trok steeds | |
[pagina 72]
| |
een afschuwelijke grijns, omdat zij aan een eindeloze rij bakkers werd voorgesteld, die een taart van vele etages waren komen aanbieden. Vice-admiraal Rost van Tonningen probeerde een groep kwebbelende dames het zwijgen op te leggen, wat slecht gelukte. Stom vervelende toestanden speelden zich in dat paleis af. Ik moest er via de telex desalniettemin verscheidene bulletins over naar Stockholm verzenden. ‘Congratulations, je hebt een blanke en een donkere zoon. Beiden in couveuses. Alle drie, ook Greet, maken het prima. Maak je geen zorgen. Het heeft geen zin om te komen, pas donderdag weer bezoekuur. Blijf bij de telefoon, ik bel je direct na 17:00 uur, je ‘kontjo’.Ga naar voetnoot31. Maar de commandant van Harer Majesteits ‘Tromp’ in Den Helder had hem direct verlof verleend. Hij zat toen ik thuis kwam uit U.P. op de trap van mijn flat te wachten. ‘Eerst was ik zo gelukkig,’ zei hij,’ maar nu besef ik dat ik ze niet kan zien. Dat kan ik haast niet verwerken.’ Ook vroeg hij zich af, of hij vóór juni nog met Greet kon trouwen. | |
[pagina 73]
| |
diepe rouw. ‘I miss his intelligent judgement on everything so much,’ schreef ze. ‘I was greatful to receive your dear visit. It did me good to feel your friendship and to hear you play the piano so wonderfully. It is delightful to have real sincere and true friends, like you. At my age, one appreciates the young the more...’ | |
21 mei 1955 (dagboek)‘Paul Baumgartner in de Beethoven cyclus met het vierde piano concert. Mevrouw Röell belde uit hotel Bilderberg, of ik ‘please’ Inez in Lausanne wilde opbellen. Zij zou me een postwissel van 10 gulden voor het telefoongesprek toezenden. Lof der zotheid. Terwijl we een gevecht in de rechtszaal leverden, waarbij ik van de meest gemene oplichterij en ondermaatse homoseksuele praktijken werd beschuldigd door haar advocaat, vroeg ze me doodgemoedereerd toch vooral contact op te nemen met haar dochter, ‘die mij het liefste is op de hele wereld’. Gods wegen zijn zeker ondoorgrondelijk. ‘Ik belde Inez. Ze was erg lief en erg dankbaar een gesprek met me te kunnen voeren.’ | |
23 mei 1955 (dagboek)‘Sima vroeg of ik onmiddellijk wilde komen. Mijn bejaarde grootvader, Ir. Willem Oltmans was ernstig ziek geworden. Ik spoedde me naar de Hendrik Jacobszstraat en ontdekte dat het er om ging, dat haar gehoorapparaat niet meer functioneerde. Een tweede gesprek met Inez. Nu begreep ik pas, dat zij hooglopende ruzie met haar moeder had en dat ik eigenlijk was ingeschakeld om hen weer te verzoenen. Inez is aan het einde van haar krachten ten aanzien van het geïntrigeer en gekonkel van mevrouw Röell. Zelf heb ik van Moll's recherchebureau de heer Van Kessel toegewezen gekregen, omdat ik me deze keer absoluut veilig wil stellen voor nieuwe intrigues van deze dame. Intussen was ik een uitgebreide lobby begonnen, ook via de ouders van Greet, om hen met John te verzoenen, zodat alsnog voor diens vertrek naar Nieuw Guinea een huwelijk zou kunnen worden gesloten. Ik kreeg steeds meer het gevoel, dat Greet gekalmeerd was ten aanzien van de vader van haar tweeling. Er begonnen zich openingen voor te doen.’ | |
[pagina 74]
| |
we toch weer contact hebben gehad. Als dit nu werkelijk uit komt, dan ga ik ook tot het uiterste. Dan zal ik je brieven gebruiken, die ik nog heb. Ik denk, dat we via je vriend John en diens vader zijn verraden.’ Ik moest lachen en dacht: ‘De komedie ontrolt zich steeds verder. Ik heb met absolute gekken te maken, maar ik ben zelf even schuldig, want ik heb er nooit echt een streep onder gezet. Maar dit staat dan ook in nauw verband met Inez en mijn band met haar.’ | |
26 mei 1955 (dagboek)‘De heer Marks, mijn hospik van de Leidsekade legde de volgende verklaring af ten behoeve van de rechtszaak: ‘Gedurende de eerste maanden van het vorig jaar, woonde Willem Oltmans bij mij in een flat. Ik werd opgebeld door een dame, die zich bekend maakte als mevrouw Röell uit Laren. Zij wilde inlichtingen over Oltmans hebben, zulks in verband met het feit, dat hij relaties onderhield met haar dochter. Dit laatste zei zij heel erg te vinden, omdat de heer Oltmans wegens zijn levenswijze niet gunstig bekend stond. Vervolgens vroeg zij mij of het waar was, dat Oltmans vreemde omgang onderhield, en soortgelijke vragen, die ongunstig insinuerend waren. Ik heb haar gezegd, dat ik Oltmans een nette jongeman vond, die wel eens wat al te veel vrienden en vriendinnen in huis haalde, en dat ik hem had verzocht zulk bezoek te matigen, waar hij prompt gevolg aan heeft gegeven. Afgaande op de wijze waarop ik meemaakte, dat Oltmans studentikoos, leuk en vlot met zijn jonge kennissen placht om te gaan, meestal met meerderen in zijn flat vertoefde, enzovoorts, moet ik hem als een heel normale, gezonde kerel beschouwen. C. Marks.’ Dat was andere koek. Intussen legde ook het recherchebureau Mol een door rechercheur Van Kessel ondertekende verklaring over, dat hij het telefoongesprek met mevrouw Röell uit Hotel de Bilderberg had meegeluisterd en de douarière had horen verklaren (tegen mij dus): ‘Heb je Inez nog geld gestuurd? Ik werk helemaal niet tegen, dat jullie samen zijn. Ik zou het prachtig vinden, wanneer jullie van elkaar houden en het uiteindelijk toch nog goed komt. We hebben het vroeger samen zo goed gehad. Ik heb nooit gezegd, dat jij van de verkeerde kant bent. Zodra ik bericht krijg van Inez kom ik naar je toe. Ik weet, Wim, dat het tussen jou en Inez goed kan komen. Ik beloof je, dat ik nooit zal tegenwerken, wanneer je met Inez zou gaan. Je weet heel goed, dat ik van je heb gehouden om je ziel, om je geest en niet om je mooie | |
[pagina 75]
| |
rechte neus of je blauwe ogen. Ik houd nog van je...’ | |
30 mei 1955, 2de paasdag (dagboek)‘Gisteravond, ik sliep al lang, kwam John. Hij had de hele middag tot middernacht met Greet gesproken. Ze zouden op korte termijn in het huwelijk treden. Hij was door het dolle heen van vreugde. Hij had haar weer gezoend en alles was als vroeger. Vandaag zullen ze samen naar de twee jongens gaan kijken, die nog in het ziekenhuis liggen. Wat zal dát een emotionele gebeurtenis voor hem zijn. Ik dankte de hemel, dat het nu toch in orde was gekomen. Juffrouw Boekhoudt kwam voor de lunch. Ik vertelde haar, hoe ik er op had moeten toezien een beëdigde verklaring van een rechercheur te hebben, die aangaf hoe mevrouw Röell constant dubbelspel speelde. Ze bezwoer me “die goedkope stuivers-roman” dicht te slaan en nooit meer open te maken.’ Op 6 juni gebeurde er iets, waarvan ik op dat moment absoluut niet besefte, dat het de komende vijf jaren van mijn leven sterk zou beïnvloeden. Ik was even op het ‘Lido’ terras en zag Lydia Loudon met twee meisjes. Ik ging bij ze zitten. Het ene meisje heette Geerke en het andere Frieda. Het was Frieda, die me zei, mij al eens eerder in de stad te hebben gezien. Ze was samen geweest met Yvonne Kessler, die ik zelf uit Bilthoven kende. Yvonne zou van mij hebben gezegd: ‘Wim is een jongen met wie ik over veel dingen hetzelfde denk.’ Yvonne Kessler was inmiddels getrouwd met Gu KraijenhoffGa naar voetnoot33. en Frieda's moeder was in haar eerste huwelijk met diens vader getrouwd geweest. Frieda Westerman, Lydia en Geerke gingen met me mee naar de haven, omdat ik naar de HMS. ‘Van Brakel’ wilde. John lag met dit schip aangemeerd. Hij kwam aan de reling met een gitaar en we maakten foto's. Frieda ging mee naar mijn Carlton flat. We dansten later die avond op mijn balkon. | |
[pagina 76]
| |
het wat anders.’ | |
10 juni 1955 (dagboek)‘Mijn ouders, mijn moeder, zond een allerliefste verjaarsbrief uit Port-Elisabeth. Ik was nu dertig jaar geworden. Ik beleefde heerlijke, onbezorgde, romantische dagen met Frieda. ‘Het is als een droom,’ schreef ik. Ook lieve brieven van grootmama, Theo, juffrouw Boekhoudt en mijn vroegere pleegouders, de familie Van Dijk uit Baarn. | |
15 juni 1955 (dagboek)‘Het huwelijk tussen John en Greet is vanmorgen voltrokken. Hij zegt de gelukkigste mens op de wereld te zijn. Ik mocht er niet bij zijn van vader Van Haagen, die bovendien nog eerst had geprobeerd het huwelijk tegen te houden, maar Martin ging namens mij. Na afloop bezochten Martin en ik samen mijn grootvader, die snel achteruit gaat. Hij heeft geen zin meer om te leven. Het is vreselijk om te zien. Sima is radeloos, want wanneer hij er niet meer zou zijn, weet ze niet of ze in de flat kan blijven wonen. Frieda heeft Martin en Erwin ontmoet. Het ‘tjotjokt’Ga naar voetnoot34. uitstekend. Mijn ouders schreven blij te zijn, dat ik zo enthousiast over Frieda had geschreven. Juffrouw Boekhoudt antwoordde: ‘Ik zou het zo bijzonder belangrijk voor je vinden, als je een vrouw vond, die echt veel van je hield en je tot steun kon zijn in je leven. Een vast punt met gezellige huiselijkheid, waar je begrip zult vinden voor de “ups and downs” waaruit het leven nu eenmaal altijd bestaat en die jou met jouw gevoelige aard zo licht uit je evenwicht kunnen brengen. Een vrouw ook, aan wie je zelf je hart kunt geven, voor wie je werkt, die je dierbaar is, niet alleen om het uiterlijk vertoon, maar vooral om haar wezen.’ | |
[pagina 77]
| |
zonden mij hartelijke groeten. Ze woonden in Darien, Connecticut, in de V.S., waar haar vader een hoge positie bij Esso Standard Oil in White Plains bekleedde. Frieda ziet er steeds aantrekkelijk uit. Ze draagt bijvoorbeeld een eigengemaakte korenaren jurk met gele loafers en een geel wollen vestje. Ze ruikt altijd heerlijk en fris. Ik vind alles wat zij aan heeft smaakvol. Ze zit ook op de mode academie. Ze maakt bijna alles zelf. Lieve brief van vader Schimmelpenninck. Ze waren weer in Frankrijk. Ik ontmoet mijn oude vrienden weinig, maar het contact blijft levendig en warm. ‘Nu beste Wilhelmus, de hartelijke groeten van ons klein geworden huishoudinkje. E. Schimmelpenninck sr.’ Mevrouw Westerman-van Breda Kolff, Frieda's moeder, schreef uit Darien: ‘Iedereen bericht ons uit Holland hoe stralend je er uit ziet. Ik ben zo benieuwd naar jullie foto en hoe je haar zit. Heel veel liefs voor jullie beiden en een dikke zoen voor jou. In November, als we naar Holland komen, krijgt Wim er eentje. Mammie.’ | |
29 juni 1955 (dagboek)‘Ik ging gisteren naar Den Helder voor een laatste gesprek met John van Haagen. Vanmorgen om 11:15 vertrok zijn oorlogsschip naar Nieuw-Guinea. Hij was nu volmaakt gelukkig met Greet en de tweeling en beschreef hoe ze de baby's samen verschoonden. “Ze zijn zo snoezig, pal: wanneer ze met hun hoofdjes tegen je aan liggen, dan voel je de warmte van hun lichaampjes”. We reisden samen voor zijn laatste avond naar Amsterdam terug. Frieda haalde ons af. Toen hij wegreed in de tram had ik tranen in mijn ogen. Frieda deed haar armen om me heen en zei: “Toen John tegen je zei, dat jij hem weer in mensen had doen geloven schat, dacht ik, dat is precies wat Wim met mij heeft gedaan.” Ze wilde, dat ik in deze stemming niet naar de nachtdienst bij U.P. zou gaan, maar ik wilde werken. De commandant van de “Van Brakel” is luitenant ter zee A. van Noortwijk, een oud-adjudant van de prins. Bernhard was ook nog even aan boord geweest. Henk belde me op. Toen wist ik, dat ik had gedroomd vannacht, dat hij door het ijs was gezakt.’ | |
[pagina 78]
| |
weest en huwde grootvader Westerman, de ‘big wheel’ van de Rotterdamse Bank. Zij droeg een diamanten ring, die me veel te omvangrijk en opvallend leek. Maar ik probeerde me in haar te verdiepen, door haar over de grootvader te laten vertellen. Op 15 juni 1.1. was hij twintig jaar geleden overleden. ‘Hij was bankier, maar soms zijn de grootste mannen uit de journalistiek voortgekomen,’ zei ze. We gebruikten de lunch met een Rijnwijntje. Frieda liep even naar het huis van de Smalts, waar ze eigenlijk woonde, en kwam terug in een charmante blauwe jurk. Haar vader had nu een brief geschreven: ‘Ik geef mijn dochter niet zo maar weg. Als Wim de ware McCoy is, breng hem dan naar Amerika en dan zetten we hem hier (bij “Esso”) aan het werk.’ Ik had het gevoel, dat de brief van haar vader Frieda nerveus had gemaakt. Ik had nu een inzicht in de familie, en wat ze allemaal zijn en hebben, maar het interesseert me te weinig om het op te schrijven.’ | |
4 juli 1955 (dagboek)‘Schreef een brief van acht kantjes aan de ouders van Frieda. Ze was het met de inhoud volkomen eens. Ik benadrukte, dat alhoewel we verplicht waren rekening te houden met wensen van ouders of familie, het hier in de eerste plaats ging om een gevoelsrelatie tussen Frieda en mij, waar ook ouders buitenstaanders bij zouden blijven. Ik had inmiddels begrepen, dat Frieda de speciale lieveling van haar vader was. Hij noemde haar ‘Petoe’. Mijn voorgevoel zei me, dat dit moeilijkheden zou gaan opleveren. Het deed me denken aan John's afscheidswoorden: ‘Bedenk goed, dat mijn vader nimmer iets bij mij heeft bereikt. Hij zal nooit kunnen verdragen te hebben moeten toezien, wat jij hebt bereikt.’ Het leek wel, of ik bij voorkeur vrienden en vriendinnen ontmoette, die op een of andere manier ‘de lieveling’ waren van vader of moeder, waardoor er steeds naijver en jaloezie ontstond, wanneer ze naar mij toe trokken. | |
5 juli 1955 (dagboek)‘Soms wordt het duister voor mijn ogen vanwege altijd weer de financiële kwestie. Ik moet schulden betalen, bijvoorbeeld aan Netty von Baumhauer. Ik heb niet genoeg kleren en soms vraag ik me af, me in een dergelijke gammele geldsituatie bevindende, of het juist is, dat ik me bij Frieda zo helemaal laat gaan. Ik houd van haar. Ik droomde van haar, maar kan ik verder gaan?’ | |
[pagina 79]
| |
6 juli 1955 (dagboek)‘Frieda droomde, dat mevrouw Röell haar met een wit geweertje (en groen) in haar been schoot, terwijl zij mij in een kast had verborgen. We bespreken samen om ons in september te verloven en om in november te gaan trouwen. Maar de financiële kant van dit alles, met mijn miezerige U.P. salarisje, enerveerde me in hoge mate.’ | |
6 juli 1955 (dagboek)‘Ik vind de semi-nachtdienst bij de United Press’ prettig, van 19:00 uur tot 03:00 uur. We geven de kranten alleen véél meer kopij, dan ze kunnen verstouwen. Het schijnt, dat Charles Röell, van wie ik absoluut nooit meer iets heb gehoord of gezien, een vriendin van Frieda, Caroline van Roijen, mee uit heeft gevraagd. Ik weet niet meer waar Charles staat in de affaire en het zou me niet verwonderen, indien hij door zijn moeder op het oorlogspad is gezonden om, zoals dit dan heet, Frieda voor mij te waarschuwen.’ | |
7 juli 1955 (dagboek)‘De roddel heeft Frieda bereikt. Geerke van Andringe zei dat ze volkomen overstuur naar Wassenaar was vertrokken. Het oude liedje. Ik had haar niets uit mijn leven onthouden, inbegrepen Bertie. Ze wist alles, had hem ontmoet, kende Martin, John, Erwin (die ze Teddy Beer had gedoopt) en al mijn andere vrienden en kennissen. Ik had haar volledig bij mijn leven betrokken, maar nu begon de achterklap op haar in te werken. In Indonesië schijnt een putsch van legerofficieren aan de gang te zijn tegen Sukarno en de centrale regering in Djakarta. De kolonels Kawilarang, Warrouw, Sadikin, Simbolon, Sudirman, Bachrun zijn er onder meer bij betrokken. Indonesië blijft een land dat me intrigeert.’ | |
9 juli 1955 (dagboek)‘Frieda droomde, vertelde ze me vanuit Wassenaar per telefoon, dat ik in een krantenkiosk was en door de vader van John van Haagen met een geweer werd doodgeschoten. Ook mevrouw Röell was er bij. Voor ik stierf had ik mijn dagboeken, voor Frieda bestemd, op een boomtak gezet. Zelf droomde ik, dat ik in Amerika was en op een fiets zat. Er waren overal miereneieren en één monsterachtige reuzenmier. Ik was bang voor Frieda, dat hij haar wat zou doen.’ | |
[pagina 80]
| |
17 juli 1955 (dagboek)‘Oma Westerman schreef me vanuit Wassenaar, dat ze het heerlijk had gevonden Frie en mij bij zich te hebben. “Frieda is zo'n lief schepsel. Haar vader en zijzelve zijn de twee wezens, die ik het liefste heb. Ik heb met haar vader veel doorgemaakt in zijn jeugd. Hij was van de drie jongens de zwakste. Ik hoop nu maar in de grond van mijn hart, dat je mijn lieve kind gelukkig maakt. Zij verdient het zoo. Tot ziens en kom gauw met Frie, van Oma Westerman.” Mijn grootvader was erg zwak en ziek geworden. Hij wilde nu niet meer leven. Soms ging ik naar zijn huis en van mij nam hij nog wel een glas sinasappelsap en soms zelfs wat wijn. Maar hij wilde duidelijk sterven. Dat is dan vandaag gebeurd. Sima was ontroostbaar. Hij is 85 jaar geworden. Hij zal op “Zorgvlied” worden begraven.’ | |
19 juli 1955 (dagboek)‘Diner met Frieda bij Oom Joris en Tante Ina Smalt in Wassenaar. Ook Oma Westerman was thans gealarmeerd en in het geweer gekomen, dat Frieda in handen was gevallen van een homoseksueel. Zij had Frieda's half-broer Gu Kraijenhoff opgebeld, die manhaftig en ter verdediging van haar op het terras bij de Smalts verscheen om mij te ondervragen. Ik vond dit bespottelijk en bovendien kwam hij bij mijn eerste oogopslag op mij over als een opgeblazen kwal. Ik zei me op het standpunt te stellen, dat ik zaken Frieda en mij betreffende, uitsluitend met haar ouders en zeker niet met hem wenste te bespreken. Hij antwoordde naar mij te hebben geïnformeerd, ook bij oud-studenten van “Nijenrode”, die nu bij AKZO werkten, en dat die inlichtingen niet gunstig waren geweest. Dat bekoelde me nog meer voor deze opdringerige, bekakte mijnheer, die het misschien belangstellend bedoelde, maar die ik op een ijzige afstand hield. Hij droop tenslotte onverrichter zake af. De Smalts waren best aardig. We dineerden op het terras met uitzicht op de prachtige tuin. “Beschouw ons huis jouw huis, zeker nu je ouders in Zuid-Afrika zijn,” zo verzekerden ze mij. We bezochten ook oma op het kasteel en alles leek uiterlijk vooralsnog pais en vree. Cila Schimmelpenninck bericht me, dat zij een zoon heeft gekregen, Jan Jacob Willem Dólleman.’ Op 20 en op 30 juli 1955 schreef ik de ouders van Frieda op de telex-machine van de U.P. zeer openhartige en uitgebreide brie- | |
[pagina 81]
| |
ven over mijn situatie, mijn inkomen, mijn toekomstplannen. Ik schreef zelfs over Micheline Vernier, hoe de vader mij goude bergen had beloofd, indien ik toen, in 1950 met haar zou zijn getrouwd, maar hoe ik er van had afgezien en al die faciliteiten en op een zilveren presenteerblad aangeboden kansen van mijn schoonvader naast me neer had gelegd. Ook gaf ik meer dan duidelijk aan, dat ik, indien we naar de V.S. zouden gaan, zeker in de journalistiek wilde blijven werken. | |
[pagina 82]
| |
ven, dat ze achter ons huwelijk stonden. Mijn eigen ouders zouden namelijk in november uit Zuid-Afrika in Nederland komen, dus die maand werd onze streefdatum. In die zin lichtte ik ook mijn ouders in, die insgelijks een telegram zonden alles prima te vinden. We lieten bij Van Mantgem kaartjes drukken. Al spoedig bleek, dat via via zelfs bij Aletrino en Henk Hofland was nagevraagd of ik niet een buitengewoon onevenwichtige jongen was. Henk vertelde me, dat hij had geantwoord: ‘Degeen, die het treft, dat Oltmans van hem houdt, ontmoet een ongekende evenwichtigheid, die juist volkomen opmerkelijk is.’ De navraag was gekomen van de vader van Caroline van Roijen, met wie Charles Röell uit was geweest. Het gaf me ‘unheimische’ gevoelens, dat er kennelijk op uitgebreide schaal gekonkeld werd. Het meest onaangename was, dat ik er geen vat op had. | |
8 augustus 1955 (dagboek)‘Vanmorgen wilde Sima absoluut naar het graf van Opa op Zorgvlied. Ik nam een taxi en bracht haar. ‘Waarom hebt u mij verlaten,’ prevelde ze maar steeds in een stortvloed van tranen. Ik hoorde haar over Allah spreken en ik dacht, wat moet deze Javaanse vrouw nu alléén in Holland? ‘Opa, komt u mij halen,’ zei ze maar steeds. Ik was er helemaal ellendig van. Haar dochter, gehuwd met een kolonel, had mij al een reprimande gegeven, dat Martin - in uniform van het Korea bataljon van het van Heutsz regiment - de begrafenis had bijgewoond. Zij belde me zelfs op, dat ‘gezien de rang van haar echtgenoot’ het beter zou zijn, wanneer Martin en ik Sima maar niet meer samen kwamen opzoeken. Ik herinnerde me hoe ridicuul mijn moeder dit soort interventies van juist die zijde van de familie had gevonden, en deelde haar mening dan ook meer dan ooit. | |
9 augustus 1966 (dagboek)Oma Westerman schrijft me en stort haar hart uit over bepaalde familietoestanden, die haar zeer verdrieten. De familie Smalt behandelde haar buitengewoon onheus, ‘terwijl ik voor de kleine Furnée nog babykleertjes heb gebreid’. Wat haar vooral pijn deed, was dat Frieda, die naar haar was genoemd, hoe langer hoe meer door die familietoestanden van haar af dreef. ‘Nu, Wimlief, weet je alles,’ eindigde zij, ‘en ik | |
[pagina 83]
| |
heb er bitter, bitter verdriet over, dat vreemden en familie zo'n oude grootmoeder willen vervreemden. Met veel liefs en hartelijks, Oma.’ Ik drukte Frieda op het hart steeds en zo veel mogelijk bij haar grootmoeder op het kasteel binnen te wippen. Oma had haar reeds toegevoegd: ‘Wim is een tweede Opa Westerman.’ ‘Vandaag kwam een nieuwe brief van de vader van Frieda, geschreven uit het toenmalige ‘Esso’ hoofdkwartier op 26 Broadway. Voor het eerst wees hij op ‘knelpunten’, die toch eerst besproken en onder ogen gezien dienden te worden. ‘Lieve kinder, het is niet om roet in het eten te gooien of olie op de golven te gooien...’ Eén knelpunt preciseerde hij, mijn salaris van 450 gulden per maand bij United Press. We moesten toch maar niet te overhaast te werk gaan en indicaties van die orde. Wat het geld aanging, had de vader gelijk. Mijn schulden waren op dat moment: 100 gulden aan Lex Poslavsky; 100 gulden aan Cees Bellaar Spruyt; 500 gulden aan de vader van Henk Hofland en 2.500 gulden aan Netty von Baumhauer. | |
[pagina 84]
| |
Westermans had geleden. Ik was Martin eigenlijk erg dankbaar. Want moest ik ooit kiezen, wanneer het om de waarde van de meng ging, zou ik met mijn ogen dicht aan zijn zijde staan. | |
15 augustus 1955 (dagboek)Bergen op Zoom, (kazerne) ‘Beste, lieve Wim, Het spijt me, dat ik militair en geen zakenman ben, want was ik dat geweest, had de oma van Frieda misschien een kleine opening in haar hart voor mij gemaakt. Begrijp je, waarom ik de deur op een bepaalde manier achter me dicht trok? Leve Kasteel “Oud Wassenaar”.’ | |
19 augustus 1955 (dagboek)‘Oom Joris Smalt en de broer van Frieda's vader, Hans Westerman, directeur van een Coca-Cola fabriek, waren reeds bij Mr. E. Heldring, de advocaat van mevrouw Röell op bezoek geweest. Alle “activiteiten” tussen Frieda en mij moesten ogenblikkelijk worden stopgezet. Zij hadden van Heldring te horen gekregen, dat ik gebrouilleerd was met mijn ouders, omdat ik hen geld had afgezet, dat ik mevrouw Röell geld had afgeperst, dat ik een homoseksuele verhouding met John van Haagen had gehad, en dat Greet niet met hem had willen trouwen om mij. Gu Kraijenhoff had bovendien van oude “Nijenrode” vrienden gehoord, dat ik waarschijnlijk’ homoseksueel was, al konden ze het niet bewijzen. De heer Smalt deelde me telefonisch mede, dat gezien ik processen voerde tegen oude dames, de familie Westerman niet langer wilde, dat ik met Frieda in zee ging. Men aarzelde nog om mij openlijk homoseksueel te noemen, maar verschool zich achter de Röell-affaire. Henk Hofland was dermate verontwaardigd, dat hij van bijvoorbeeld oud ‘Nijenrode’ student, W.J. Prinsen, informant van Kraijenhoff, een schriftelijke verklaring en ontkenning eiste die over mijn vermeende homoseksualiteit, die 19 augustus 1955 werd afgegeven.’ Op het Ministerie van Buitenlandse-Zaken had ik een vriendelijk gesprek met de heer De Man, directeur van de Voorlichting over een overstap van de journalistiek naar de buitenlandse dienst. Hij noemde als lichtend voorbeeld voor een dergelijke wisseling de heer D. von Balluseck, die nu als ambassadeur naar Moskou zal vertrekken. Ik bleef zeer aarzelend staan tegenover dienstneming bij de overheid met alle open en versluierde censuur aan een dergelijke functie verbonden. Het terwille van een | |
[pagina 85]
| |
baan met de wolven in het bos meehuilen was voor mij onmogelijk. | |
21 augustus 1955 (dagboek)Kasteel Oud Wassenaar (telegram) ‘Wens maandag alléén mijn kleindochter te ontvangen.’ (getekend: mevrouw Westerman) Ik seinde haar terug: ‘Betreur inhoud van Uw telegram, liefs.’ (getekend Wim.) Frieda belde. ‘Hell broke loose,’ zei ze. De familie wenst, dat ze onmiddellijk naar de V.S. terugkeert. Het feit, dat ze van een ordinaire jongen bij de Marine, John van Haagen, had gezegd, ‘dat is een aardig joch,’ had tante Ina Smalt en tante Cor Westerman, van de Nederlandse Coca-Cola fabriek in de gordijnen gejaagd. Frieda was in gevaar, niet alléén vanwege mijn vermoede homoseksualiteit, maar nog meer vanwege gezelschap ‘van het laagste allooi à la Martin Portier’, waar ik haar mee in aanraking bracht. Frieda en ik lunchten bij mejuffrouw Buringh Boekhoudt in Baarn vandaag. Gedurende de maaltijd gaf ze ons een lief speechje en zei tegen Frieda: ‘Wim is nu een soort zoontje van me geworden. Ik wens jullie met de meeste oprechtheid alle mogelijke geluk toe.’ We vertelden haar over de penibele ontwikkelingen, die ze diep bezorgd aanhoorde. Zij stemde helemaal in met ons plan, Frieda voorlopig bij mijn huisarts Cees Bellaar Spruyt onder te brengen, zodat zij gevrijwaard zou zijn voor het gif spuiten van de Westerman-familie. Ellen Smalt had Frieda met klem op het hart gedrukt: ‘Ga dan in godsnaam met hem naar bed, dan weet je meteen of hij een homo is.’ We dronken thee bij mijn grootmoeder in Zeist en dineerden met mijn oom en tante Poslavsky in Utrecht. Mijn oom, psychiater Poslavsky, die uitvoerig met John van Haagen had gesproken, sprak bepaald anders over hem, dan de familie Westerman, die hem als ver beneden hun stand beschouwde.’ | |
22 augustus 1955 (dagboek)‘Aangezien de aanval de beste verdediging is, besloten Frieda en ik vandaag naar de Smalts in Wassenaar te gaan om een laatste maal te proberen hen tot rede te brengen. Het werd een “shouting match” zonder weerga waarin mevrouw Smalt Frieda “een kind zonder hersens” noemde, wat ons snel deed besluiten weer te vertrekken. Oma Westerman had inmiddels een soort attaque gehald als gevolg van ons bezoek. Haar arts | |
[pagina 86]
| |
wist niet wat met haar te beginnen vanwege haar verdriet over Frieda.’ | |
24 augustus 1955 (dagboek)‘Kasteel Oud Wassenaar’ ‘Frielief, Je brief ligt naast mij, die ik gisteren had willen beantwoorden. Ik kon niet. Mijn verdriet is te groot, het derde grote verdriet na de dood van je brave grootvader: toen Willy's ongelukkige dood en nu het derde ongeluk, dat ik mijn kleinkind met open ogen haar ongeluk tegemoet zie gaan... Men is mij alles komen mededelen. Wel heb ik argwaan gekregen, toen daar opeens een inlander (Martin Portier) voor mijn stond, die over jou en de heer O. sprak als Wim en Frie, een familiariteit, die mij heel vreemd voorkwam. Is dat gezelschap voor mijn kleindochter? Neen, Frieda! Je vergeet, dat je een Westerman bent. Ik ben zo naar, dat ik op mijn 83ste jaar niet langer kan schrijven. Ik doe niets dan huilen en de dokter weet niet wat met mij te beginnen. Kind, heb niet mijn dood op je geweten. Dat zal je zeker geen zegen brengen. Ik kan niet meer, je grootmoeder.’ Ook gaf ze te kennen, dat een verbintenis met mij consequentie's zou hebben voor haar erfenis.’ De ‘fall-out’ van al deze gebeurtenissen op mij was: in wat voor familie ben ik in godsnaam terecht gekomen? Mijn eigen grootmoeder Poslavsky was eveneens in de tachtig, maar noch zij, noch iemand in mijn omgeving zou zich ooit in een dergelijke zin over een Indische Nederlander met een smetteloze staat van dienst in de strijdkrachten, zij het niet boven de rang van sergeant eerste klasse, hebben uitgelaten. Dat was ondenkbaar. Juist omdat wij Oltmansen waren zou men nooit het woord ‘inlander’ in de mond nemen, laat staan wanneer het zou gaan om een persoonlijke vriend van één onzer. | |
[pagina 87]
| |
De Westerman's arriveerden op 31 augustus 1955 uit New-York en logeerden bij Kraijenhoff in Nijmegen. Frieda vond ook dat de familie Smalt een dubbele rol speelde. Men had haar reeds doen weten, dat ze 16 september mee terug moest naar de V.S. op de ‘Nieuw Amsterdam’. | |
1 september 1955 (dagboek)‘Om 16.00 uur werden Frieda en ik door de heer en mevrouw Westerman ontvangen in de “prinsen-suite” van het Kasteel Oud Wassenaar. Er werd lang gesproken, waarbij de ouders bijna doorlopend zich van verschillende borrels bleven bedienen. De vader vroeg me of ik het ouderlijk gezag over een nog niet 21 jarig meisje erkende. Toen ik bevestigend had geantwoord werd bekend gemaakt, dat zij naar New-York zou terugkeren. We besloten het samenzijn met een maaltijd in “Warong Djawa” in Schevingen.’ | |
3 september 1955 (dagboek)‘Frieda sprak lang met haar ouders. Ze hebben haar nu meegedeeld “alles” van mij te weten aan de hand van een dossier, samengesteld door Gu Kraijenhoff, waarvan het pièce de resistance was, dat ik met drie jongens in bed had gelegen, Bertie, Martin en John. “En we hebben getuigen,” aldus de vader, “dat hij homo-verhoudingen met die jongens heeft. Ik wil O. helemaal niet meer zien. Je komt onmiddellijk naar ons, zonder hem verder te groeten. Het is óf hem óf ons en wanneer je bij hem blijft besta je niet meer ons,” aldus Esso-heer Westerman.’ | |
4 september 1955 (dagboek)‘Baarn, Lieve Wim, Het spijt me ontzettend voor jullie, dat er zoveel moeilijkheden gerezen zijn. Om eerlijk te zijn heb ik dit al een beetje voorzien, je me bij jullie bezoek vertelde van de reactie van Frieda's familie en kennissen in Wassenaar op allerlei geruchten. Geen wonder, dat Frieda's ouders bij het horen van deze alarmerende berichten in een zekere paniekstemming raakten en direct overkwamen... Wanneer ze nu ook inlichtingen ingewonnen hebben bij instanties, die jouw standpunt verdedigen, hoop ik, dat ze althans gaan twijfelen aan de juistheid van hun eerste indrukken. De enige raad, die ik je kan geven is geduld te hebben en een waardige, rustige houden in te nemen tegenover je meisje en haar ouders. Aunty.’ | |
[pagina 88]
| |
Ging alleen naar een concert met werken van Milhaud, Roussel, Ravel en het piano-concert van Schumann, gespeeld door John Pennink. Iedereen wilde helpen. Marguerite van Erven Dorens had me geïntroduceerd bij Mr. A.J.M. van Dal in 's Gravenhage, die bereid was mijn belangen te behartigen. Mijn vader telegrafeerde vanuit Port Elisabeth om naast Mr. Marcus opnieuw zijn confrère, Mr. J. Talma te raadplegen. Mijn Oom professor Poslavsky bood aan de heer Westerman te ontvangen. Het gesprek vond plaats, maar mijn oom waarschuwde me: ‘Je bokst tegen een man uit het internationale oliebedrijf op.’ Hij voegde er aan toe: ‘Tijdens het gesprek met Frieda's vader ging bij mij wél een rood lampje branden.’ Op 5 september 1955 had ik om 10.00 uur een zaaltje in het ‘Americain’ gehuurd en enige van mijn vrienden gevraagd de ouders van Frieda te ontmoeten. Henk Hofland, nog steeds zeer verontwaardigd over hoe men mij zwart trachtte te maken, arriveerde als eerste. De heer Westerman refereerde aan een rapport-Leffelaar, dat hij vernietigend noemde, en waar in stond, dat Albert Hilverdink, Martin Portier en John van Haagen homoseksuelen waren. Hij gaf openlijk toe uitvoerig te hebben gesproken met mevrouw Röell en haar advocaat Heldring. Bovendien was mijn salaris bij UPI slechts 450 per maand. Indien ik 750 minimaal verdiende kon ik aan trouwen denken. Mijn vaders vriend, Mr. Talma, voerde aan dat de heer Westerman blijkbaar verlangde, dat ik de roddel uit de hoek van een langzamerhand bekende mevrouw Röell zou ontzenuwen. Hoe dacht hij dat dit zou kunnen worden gerealiseerd? Mijn vriend Roel Bijkerk, psycholoog en een Indische jongen (‘inlander’ zou mevrouw Westerman hebben gezegd) verklaarde, dat hij Martin Portier en John van Haagen zeer goed kende. ‘Wanneer zij homoseksuelen zijn dan hang ik mijn psychologiediploma aan de kapstok en word ik stukadoor. Lichamelijk is Wim zeker geen homoseksueel en geestelijk? Wat wilt U dat ik zeg, mijnheer Westerman, dat hij dit zou zijn omdat hij van zijn vrienden houdt?’ Henk Hofland bepaalde zich voornamelijk tot de mededeling, dat hij mijn vriendschap niet zou willen missen en zeer op mij was gesteld, terwijl er nooit van een homoseksuele benadering van onze relatie sprake was geweest. Henk zei later tegen mij, dat ik met mijn eigen exposé ‘the show’ had gestolen. | |
[pagina 89]
| |
morgen om 09:45 af en eisen, dat je ons vergezelt naar Mr. Witteman waar je in kennis zult worden gesteld met voor jou onbekende feiten omtrent Oltmans stop dit is in overeenstemming met je eigen wens deze gehele zaak grondig uit te zoeken.
Frieda, Albert Hilverdink (Bertie) en ik dineerden samen. Bertie legde haar uit op welke schandalige wijze mevrouw Röell ook hem had geprobeerd tegen mij op te zetten en hoe het hem ook geruime tijd had gekost te ontdekken welke diabolische krachten in deze vrouw aan het werk waren. Martin was die dagen veel bij ons, evenals Erwin Aschmoneit. John schreef uitvoerige brieven vanaf zijn oorlogsschip, uit Colombo, uit Singapore. Het was gebleken, dat vader Van Haagen een maat aan boord had gewerkt, een zekere Frans, om mijn brieven aan zijn zoon te onderscheppen. Ik zond dus voortaan mijn brieven aan John aangetekend. Mijn ouders hadden een brief van Frieda gekregen, waarin zij de belofte van haar ouders nader omschreef, dat zij zes maanden mee naar de V.S. zou gaan, en indien we dan alsnog wilden trouwen, zouden de ouders toestemming geven en meewerken. Maar omdat Frieda Amerikaans staatsburger was, behoefde zij dan eigenlijk geen toestemming meer van haar ouders te krijgen, nadat zij aanstaande november 21 jaar zou zijn geworden. Juffrouw Buringh Boekhoudt schreef me, dat ze er zeker van was, dat Frieda haar wil zou doorzetten en na zes maanden terugkomen en dat ik me schrap moest zetten en spoedig na Frieda's vertrek naar Baarn moest komen. Martin probeerde me gerust te stellen door te zeggen: ‘Wanhoop niet, God slaapt niet.’ Mijn broer Theo schreef uit Stellenbosch, Zuid Afrika: ‘Indien zij voet bij stuk houdt, dan heb je een prima keuze gedaan. Legt zij het af, dan is het maar goed, dat jullie niet zijn getrouwd.’ Peter van Leeuwen Boomkamp kwam veel naar mijn flat. Ik probeerde, naast mijn werk bij UPI, mijn leven niet teveel te laten verstoren. | |
[pagina 90]
| |
altijd dolgraag willen, maar op dit moment voel ik niets. Ik ben murw. Hoe zou een ander voelen wanneer men met alle lieve gevoelens en gedachten op zulk een ordinaire manier door de mangel zijn gehaald? Ze was lief tegen Bertie. Ze begrijpt alles precies. Of neemt zij met haar begrijpende houding wraak op haar familie? Ik haat het, dat we in deze fase terecht zijn gekomen, welke alles heeft veranderd en omlaag gehaald. Bertie gaf Frieda een foto van zijn poedel, Sebastopol. Vader Westerman, de oliemagnaat, die zijn hele leven tussen “crooks” heeft doorgebracht, denkt natuurlijk, dat ik uit ben op zijn geld of wat Frieda zou krijgen. Hij is allang vergeten, dat hij me bij “Esso” aan het werk wilde zetten, om zodoende helemaal controle over mij te hebben, en daarmee over zijn dochter, met wie hij een vreemde, alles overheersende binding schijnt te hebben, een aanbod, dat ik zelfs wanneer ik er wat in zag, nooit zou aannemen. Ik heb mijn vrijheid veel te lief. Ik wil niet afhankelijk zijn van die man, die bovendien altijd drinkt. Voor mij is, wat we ook besluiten, hoe het ook zal aflopen, altijd ten nauwste en strikste verbonden met de vraag: de kinderen. We beslissen niet alleen over ons beiden. We nemen een besluit over nieuwe levens. Dat heeft als onderliggende overweging mijn allereerste prioriteit. Wanneer ik Baudelaire parafraseer, het huwelijk is meer dan een hospitaal, waarin iedere patiënt wordt aangevreten door het verlangen van bed te verwisselen.’ De dienstbode van de Smalts, Dora, uit Wassenaar belde op. Ze wilde waarschuwen, dat juffrouw Frieda nooit meer naar mevrouw Ellen Furnée-Smalt moest gaan. ‘Ze doet lief in Frieda's gezicht, maar als U eens wist wat er achter de rug allemaal wordt gezegd,’ aldus de trouwe Dora. Ik wist dat Ellen al het mogelijke deed Frieda in Wassenaar te krijgen. Zij paste ervoor verder de konkelaars als doelwit te dienen. | |
[pagina 91]
| |
kennen en weten van Martins ziel, die voor mij een ander, waardevol mens, vertegenwoordigde. Hij drong er voortdurend op aan zo lief mogelijk voor Frieda te zijn. ‘Voor het optreden en de lage en gemene streken van deze mevrouw Röell zijn geen woorden te vinden. Wij kunnen ons niet voorstellen, dat niet iedereen haar verafschuwt. Het is niet te begrijpen, dat men nog wil luisteren naar zo iemand. Zij moet op een of andere manier onkwetsbaar zijn, want anders zou zij toch immers niet steeds ongestraft hiermee door kunnen gaan? Dat heb ik aldoor vreemd gevonden.’ Grootmoeder Westerman, de ‘grande dame’ van Kasteel Oud Wassenaar heeft laten aankondigen, dat zij besloten heeft haar lievelingskleinkind Frie te laten onterven. ‘Arme Frieda,’ schreef ik in mijn dagboek. ‘Wat kan ik nu nog voor je doen? Ik heb zo intens van je gehouden en zou dit nog wel willen doen, maar hoe kan dit nog met zoveel ellende om ons heen en onzuiverheid. Als ik naar je kijk, schat, dan houd ik soms helemaal niet meer van je. Dan vind ik je gezicht lelijk en dan gaat er zo weinig van je uit. Alleen wanneer je me dan weer recht aan kijkt zie ik dat je erge lieve ogen hebt en van me houdt. Arme schat, van mij: probeer in godsnaam één ding te begrijpen: ik ben langzamerhand verstijfd om nog aan je te komen. Je bent helemaal niet meer van mij, zoals eerst. Je bent het kind van je ouders en je gaat met hen mee. Wat voor rechten heb ik nog op je?’ Frieda's hut op de ‘Nieuw Amsterdam’ was nummer 181. We kwamen 16 september aan de late kant bij de boot. De hele fami- | |
[pagina 92]
| |
lie was aanwezig. We groetten alleen de ouders en verdwenen. Ik ontmoette de moeder van Margaret en Suzy van Boetzelaar van Oosterhout, die met haar bejaarde Amerikaanse moeder naar de V.S. vertrok. We zonderden ons verder af. Vader Westerman kwam ons in de hut opzoeken. Hij drukte me krachtig de hand, nogmaals de belofte bezegelend, dat we over zes maanden mochten doen wat we wilden. Frieda had ook aan mijn ouders geschreven sterk de indruk te hebben gekregen, dat haar ouders geleidelijk aan toch hadden ingezien veel te veel waarde te hebben gehecht aan de mededelingen van het Röell-Heldring team, maar dat ze na alle heisa, die ze tot dusverre hadden gemaakt, mede uit overwegingen van trots, lastig meer een volte face konden maken. Het afscheid was zéér zéér pijnlijk. | |
[pagina 93]
| |
18 september 1955 (dagboek)‘Frieda telefoneerde me bij de United-Press per radio-telefonie vanaf de “Nieuw Amsterdam”. Zij schreef me iedere dag en zou alle brieven in New York verzenden. Ze had reeds een reservering gemaakt om op 3 december weer in Amsterdam terug te kunnen zijn. Ik adviseerde haar liever de termijn van zes maanden in acht te nemen, omdat dit onze werkelijke vrijheid zou inluiden.’ | |
20 september 1955 (dagboek)‘Diende bij de heer Seesink een uitvoerig en gedetailleerd rapport in over de affaire Röell. Ik maakte een lange wandeling langs de zee in Zandvoort, zoals de laatste keer met Frieda. Ik had André Gide steeds bij me. Zijn dagboeknotities begonnen een soort bijbeltje voor me te worden (Pleiade editie). Schreef aan het strand een lange brief aan Frieda en sloot foto's in, door Martin genomen. De laatste. Besloot de dag met een gebed in de Begijnenhof-kapel.’ | |
22 september 1955 (dagboek)‘De heer Seesink belde, dat de affaire thans in handen was gegeven van de recherche van Soestdijk. Ik zou bezoek krijgen van een door hem gezonden rechercheur voor nadere informatie. Henk Hofland schreef vanuit Calvi op Corsica:
‘Beste Wim, Wij logeren in Maison Viola, vlak aan het strand. Het hotel heeft twee bazen, Floor Middag, de jongste, ongeveer 45 jaar, kookt uitstekend, en precies zoals Ludzer Ezinga, ongeveer 60 jaar, ons schreef. Ze zijn werkelijk keurige, kalme homo's, vroeger toneelspelers geweest in Amsterdam, maar nu dus in het hotelbedrijf. Het is een slechte overgang geweest, geloof ik. Natuurlijk trekken zij geen gewone mensen. Toen wij hier kwamen, een dag of twee geleden, waren er nog twee homo's, een soort bediende, wiens seksualiteit we niet dadelijk konden thuisbrengen, maar die waarschijnlijk van twee walletjes at, een oude en een minder oude dame, wier zielen jij dadelijk zou hebben gewonnen - dachten wij - en de familie D. een professor uit Groningen en een oude vriend van mijn vader, vrouw beeldhouwend en schilderend en dochter, 18, op de balletschool in Amsterdam. Wel een gezelschap dus, | |
[pagina 94]
| |
waarbij je je niet hoeft te vervelen. We zijn heel nieuwsgierig, hoe het vertrek van Frieda is afgelopen. Eerlijk gezegd, heb ik de relatie nooit zo goed kunnen begrijpen. Je zei zelf: “Ergens is ze natuurlijk verschrikkelijk onintelligent.” Ik heb haar ook nooit zo bijzonder aardig gevonden. Ze lijkt heel veel op haar vader. Mimi en ik hebben haar geïdentificeerd als figurante nummer zoveel. Ik geloof dan ook niet, dat ze nog zal terugkomen, maar on peut se tromper. Zeker één maal per dag denken we aan je, bij wijze van geestelijke steun, ten eerste, maar ook omdat je het hier heel plezierig zou vinden. Dit om de mensen, die een mooi werkterrein vormen, en omdat het hier zulk heerlijk weer is.’ Op 27 september 1955 bracht ik een bezoek aan mejuffrouw Buringh Boekhoudt. Ik noteerde: ‘Ik houd van haar rustige, vertrouwde en liefhebbende ogen wanneer ze naar me kijkt. Ik houd van haar als een moeder.’ Dertig jaar later zou ik buiten Zürich een gesprek hebben met de psycho-analytica Alice Miller, die immers in alle toonaarden in haar werken de rol heeft benadrukt, die de moeder van ieder kind in de prille jaren van een mensenleven vervult. Zij sprak er dus over, zoals ik in deel I van deze memoires uiteenzette, dat het kind, dat als baby het intieme vertrouwde spiegelbeeld met de moeder heeft gemankeerd, daar het verdere leven de gevolgen van ondervindt en naar de replika van die ‘pas de deux’ zal blijven zoeken. | |
29 september 1955 (dagboek)‘Ik heb de rede van de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken voor de Algemene Vergadering van de Verenigde-Naties in New-York uitgebreid aan de kranten doorgegeven. Deze prins Anak Agung Gde Agung maakt indruk met zijn prima onderbouwde stelling ten aanzien van het stompzinnige Nederlandse beleid ten aanzien van Nieuw-Guinea. Wat moeten we toch in 's Gravenhage met de Papoea's? Op weg naar huis kwam een Chinese jongen op me afgestapt, die me zonder omhaal vroeg of hij eventjes mijn penis zou mogen zien en betasten. Ik glimlachte en dacht: “Hoe komt hij er bij.” Ik nam hem mee naar mijn Carlton flat. Nauwelijks waren we in mijn kamer of hij dook, terwijl ik nog stond, in mijn broek. Het leek er aanvankelijk op of hij inderdaad alléén wilde kijken. Maar toen ik een erectie kreeg was het hek van de dam. Hij duwde me op bed en ging heel professioneel te werk, want het duurde lang. Iedere keer wanneer ik het sperma voelde komen, liet hij mijn penis weer | |
[pagina 95]
| |
rusten, tot hij eindelijk de lava-stroom tot zich nam. Ik dacht toen hij weg was: zou hij door de Röells, de Westerman's, de Heldrings zijn gezonden om de dossiers verder te completeren? Eigenlijk kon het me verder niets schelen. Ik begon meer en meer er over te denken Nederland voor goed te verlaten. Even later werd er gebeld. Het was een rechercheur. Maar ditmaal een man, door de heer Seesink van Soestdijk gezonden. Hij heette Mathijsen. Hij had alle details van de Röell affaire ijverig bestudeerd en stelde een reeks voortreffelijke vragen.’ | |
1 oktober 1955 (dagboek)‘Vier lange, lieve brieven van Frieda. Reinier Bressner in een celloconcert van Luigi Boccherini met Eduard van Beinum in het Concertgebouw. Ik ben nog niet vertrouwd met Béla Bartók's muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta uit 1936. Gide maakte hier een prima opmerking over: ‘La vraie culture commence au point où l'on essaye d'approcher ce qui vous déplaît. Je veux dire, de lire le livre qui ne vous intéresse pas au premier d'abbord: d'écouter la musique qui ne vous touche pas. Là commence simplement l'enrichissement.’ | |
3 oktober 1955 (dagboek)‘Frieda schreef over eindeloze complicatie's, thuis, in Darien, Connecticut. Haar moeder wilde, dat zij naar de Vogue Mode School in New-York zou gaan. Maar zijwil werken en geld verdienen om op eigen kracht naar Nederland terug te komen. Het temperament van de vader speelde een doorslaggevende rol in huis en haar jongere broer Jan drinkt nu al veel te veel. Hij is zestien. Maar ik begrijp, dat iedereen in die familie teveel drinkt. Er zijn voortdurend scènes met ooms en tantes, geroddel en keet aan de beide zijden van de Atlantische Oceaan. Ging naar een concert van het Orchestra della Scala uit Milaan met Guido Cantelli als dirigent. Behalve La Mer van Debussy en Beethovens vijfde symphonie genoot ik zeer van G.F. Ghedini's concertstuk voor twee violen, alt en orkest.’ | |
[pagina 96]
| |
overtuigen niet meer terug te gaan. Enerzijds wond dit bericht me grenzeloos op van woede, anderzijds moest ik lachen en dacht: ‘Dan was die Chinese jongen dus toch gezonden.’ Frieda schreef verder: ‘Doe alsjeblieft niets tot ik 21 jaar ben anders laten ze me hier nooit vertrekken. My parents think I am mentally ill. They think I have been hypnotized by you. What can I do? If that is what they believe I don't get anywhere with Pappie. What my family has done to you and is doing right now is so terrible, that you have every right in the world to say good-bye to me...’ | |
10 oktober 1955 (dagboek)‘Omdat de “Nijenrode” studenten Prinsen en Harold Bicker Caarten verklaringen zouden hebben afgelegd, dat zij mij als homoseksueel beschouwden, had ik rector E.B.J. Postma om informatie gevraagd, of van die zijde ook dergelijke verhalen werden gecirculeerd. De heer Postma antwoordde: “De inhoud van Uw brief heeft mij ten zeerste verbaasd. Indien inderdaad geruchten over U de ronde doen, dat U homoseksueel zou zijn en indien men Nijenrode als bron zou vermelden, dan kan ik mij levendig voorstellen, dat U wilt uitzoeken hoe de vork in de steel zit. Ik kan U echter zeer beslist verklaren, dat nooit enige mededeling of toespeling in deze zin hetzij schriftelijk hetzij mondeling door mij of door mijn secretariaat is gedaan. Voor alle zekerheid heb ik ook nog overleg gepleegd met twee van mijn collega's, die U persoonlijk hebben gekend, namelijk met de conrector, de heer Klop, en met het internaatshoofd, de heer Nixon. Beiden ontkennen zeer pertinent ook maar ooit een inlichting van deze aard verstrekt te hebben. Dit zou volgens hun eigen zeggen ook onmogelijk zijn geweest, daar tijdens Uw tweejarig verblijf hier op Nijenrode nimmer zich enige gebeurtenis heeft voorgedaan, die ook maar in de richting van homoseksualiteit zou wijzen.” | |
[pagina 97]
| |
Frieda schrijft van mening te zijn, dat haar vader haar ook na zes maanden nooit zal laten gaan. “You are right about pappie. At times he is o.k. and then again he is not o.k. My eyes and ears are constantly open when I am home. I have found out a lot. I am sorry, but trusting anyone around here is impossible for me. I overheard them saying that I should be prevented of having money. Mammie said already, I should save money to buy a wintercoat. But that will cost 80 dollars. I will not do it. I am making now eight dollars a day and perhaps I will work an extra day a week and not take off, so I have more money. I will wear my ski jacket with your black sweater under it. I wasn't born yesterday. Actually, the latest news is, they want me to go to Bogota, in Columbia. They have friends there and they always are asking me to come. Jan said, they really want me to go to Buenos-Aires, where mammie's sister lives. She is coming for Christmas and then I am supposed to go back with her. My parents really are desperate, but it won't work. I really must laugh about it at times. That is because I am so dead sure of myself. I will wait first till November 17, when I'll be 21 and according to U.S. Law they will not be able to do a thing anymore.” Een levensgrote foto van Ellen Furnée-Smalt verscheen in de kranten met als bijschrift: “Society dames toonden hoeden in Den Haag, dit ten bate van Juliana Kinderdagverblijven.” Lydia Dickman had de vertoning georganiseerd. De dames von Weiler, Furnée, Landwehr en Harinxma thoe Slooten hadden de leiding.’ | |
12 oktober 1955 (dagboek)‘Peter van Leeuwen Boomkamp kwam. We gingen uit. Hij bleef slapen. Ik kon me niet voorstellen, dat ook hij in het Röell-Heldring-Westerman spionageteam zat. Het was daarom in alle opzichten een veilige herademing. Ik raak zeer op hem gesteld. Erwin zit met zijn vriend in Tanger en schrijft opgewekt. Niels van der Heyde, later de man van Marguerite van Erven Dorens, en een hartspecialist, heeft als Marine officier in Nieuw-Guinea John van Haagen ontmoet. Niels dacht, dat het bedienen van de machines van een oorlogsschip in de tropen mijn vriend geen goed deed, want hij zag er bleek en slecht uit. Concert voor twee piano's van Martineau.’ | |
[pagina 98]
| |
15 oktober 1955 (dagboek)‘Lang gesprek met een andere Soestdijk rechercheur, Kamphuis, die de gangen van mevrouw Röell nader onderzoekt. Ik heb nu ook een verklaring van Enkie en Nettie Feldhaus van Ham, dat mevrouw Röell tegenover hen had verklaard over documenten te beschikken, die hoogst compromitterend voor de familie van prins Bernhard zouden zijn. Ze hadden mevrouw Röell zelfs een bezoek gebracht in de hoop ze te zien te krijgen, opdat Enk onmiddellijk Prins Bernhard nader zou hebben kunnen informeren. Ik bleef hopen, dat de recherche van het paleis op den duur voldoende materiaal in handen zou krijgen om van die zijde de douarière bij haar kraag gepakt te krijgen. Intussen schreef Frieda, dat haar vader van alle brieven, die hij via Röell-Heldring in zijn bezit had gekregen, brieven van mij en Bertie en mijn andere vrienden, kopieën had laten maken. Hij had Frieda opgedragen ze niet éénmaal, maar driemaal te lezen. Zij schreef: ‘I found out, that at the time, when we tried to reach them and were told, they were absent from New York, this was not true at all. The gossip had started. Now the space between me and my parents has grown hundred million miles farther then ever before. Mammie still tries, but Pappie and I are through for ever. I know that as sure as I am sitting here writing to you. Never, never will it be the same again. All he has said tonite, I shall never forgive him for. He said, he would do evertyhing in his power to keep me in America. ‘How can you love a man, who himself has said he had physical contact with a homo, Bertie?’ I know now how John must have felt, when he was questioned about these matters. Then, he ordered me to go to my room. I made coffee and went. I put on Swan Lake and cried. Later when I went down and asked for a few records to play, Pappie said ‘No, you cannot have any.’ I can't wait to be back in Holland and meet your parents and be with mijn lieverd Martin again, and Bertie en Sebastopol. I miss everyone so very much. I miss Teddy Bear and his laughing. You know what pappie said to me tonite? ‘When you tell me that you believe Wim is a homo-sexual and you love him anyway, than I might have respect for you. But if you donot believe he is a homo and love him anyway, than you can leave this house and I will give you money and then I never want to see you again. Then you are nothing but an ordinary slut.’ I replied, ‘I donot believe Wim is a homo. I know he is | |
[pagina 99]
| |
not and I love him now and for the rest of my life.’ In de volgende brief schreef Frieda, dat ze alle documentatie, via Röell-Heldring had gelezen. Het liet haar onberoerd. Ze vervolgde: ‘If I was an outsider to these letters and did not know you, my conclusion would have been 1. that you should have asked her for much more money, the way she used you and cheated you and 2. that if my parents had really and carefully read your letters they would have seen and concluded, that you were not a homo-sexual, including the way you discussed Bertie. All in all, I don't see a single thing wrong in any of those letters. I feel sorry for my parents that they have interpreted them the way they did. Actually, I did not want to read them at all, but if I had not, my parents would have said, that I was running away from them.’ In Wassenaar maakte ik kamermuziek met Tante jetty en Oom Gerrit. We speelden piano trio's van Mozart en Haydn en daarna trio-sonates voor twee celli en viool van Haydn en Tartini. Ik herademde ná al het Westerman gedoe.’ | |
18 oktober 1955 (dagboek)‘Franks moeder, Mevrouw van Lennep, nodigt me voor 12 november a.s. uit voor een cocktail-souper ter ere van Frank en zijn aanstaande vrouw, Bryony Throughton, bij baronesse van Wassenaer aan de Bloemkamplaan. Dat zal veel recente Wassenaarse herinneringen terugbrengen. Gode zij dank had ik ook nog mijn eigen vrienden. Frank en Bryony zouden 4 november trouwen.’ | |
19 oktober 1955 (dagboek)‘Telefoon van een mij onbekende man op de U.P. redactie. Hij bood aan op een geheime plaats ergens in Europa een ontmoeting te arrangeren met de ex-kapitein Turco Westerling, de man van de massamoorden en militaire insubordinatie in Indonesië. De heer Pfaff van U.P. was niet geïnteres- | |
[pagina 100]
| |
seerd. Ik bezocht hoofdredacteur H.M. Planten van het “Algemeen Handelsblad”. Hij riep de heren Meyer, Besnard en Van Galen erbij en besloten werd, aan de hand van een brief, die ik meekreeg, dat ik met een auto, ter beschikking gesteld door de krant, een ontmoeting met de heer Westerling zou hebben.’ (Maar ik hoorde nooit meer iets van de mysterieuze tussenpersoon.) | |
21 oktober 1955 (dagboek)‘Gerben Sonderman, de piloot, en vriend van prins Bernhard is omgekomen. Frieda schreef, dat behalve de brieven van mijn vrienden, haar ouders ook in het bezit waren van brieven, die ik aan haar bij de familie Smalt had gezonden. Ze begreep niet hoe die waren ontvreemd. Ze bewaarde al mijn post nu niet thuis in Darien, maar in haar “locker” bij Bloomingdale's. Ik begrijp, dat ze werkzaam is in het knopen department in het souterrain. Ook schreef ze, dat haar ouders zoals vroeger de heer Van Haagen, nog steeds in contact stonden met de advocaat van mevrouw Röell, de heer Heldring. Dit mede in verband met de opgezette spionagedienst om mijn gangen na te gaan. Frieda overwoog het ouderlijk huis te verlaten en in Manhatten te gaan wonen.’ Intussen begon ik opnieuw steeds meer er van overtuigd te raken, dat ik weg wilde uit Amsterdam. Ik was moe van deze omgeving. Op 2 november schreef mejuffrouw Boekhoudt: ‘Het is heus geen wonder, dat je na alles, wat je deze laatste maanden hebt beleefd, nu wat afgedraaid bent. Ik denk echt, dat je eens even moet ontspannen, want het vele nachtwerk bij U.P., dat je hebt, zal je ook wel oververmoeid maken. Heb je je dokter ook geraadpleegd en kan hij je een poosje ziekteverlof voorschrijven? En zou je maar niet eens een paar dagen bij mij komen logeren om er eens uit te zijn? Vanaf a.s. maandag is mijn logeerkamer vrij. Ik heb ontzettend met je te doen, want je bevindt je inderdaad in een ellendig moeilijke situatie. Laat maar gauw iets van je horen. Hartelijke groeten, je Aunty.’ Eindelijk is Mr. A.J.M. van Dal uit Den Haag overgegaan tot het indienen van een strafklacht wegens smaad jegens mevrouw Etty Bettina Wijchgel, douarière jonkheer Ch.H.M. Röell, bij | |
[pagina 101]
| |
de Officier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, baron van Dedem. Enerzijds zou ik haar dus voor enkele duizenden guldens hebben opgelicht, terwijl ik anderzijds homoseksuele contacten zou onderhouden met minderjarige lieden. | |
8 november 1955 (dagboek)‘Bezoek van de heer Roelants op “t Hoogt”, te Blaricum. Ik bleef drie kwartier. Hij droeg een opvallende groene broek. Op een tafel in zijn zitkamer stonden getekende portretten van koningin Juliana en prins Bernhard. Hij was duidelijk bevriend met de koninklijke familie. Hij vertelde me heel veel, doch volkomen vertrouwelijk. Ik maakte er geen enkele aantekening over. Van Roelants ging ik naar Baarn. Juffrouw Buringh Boekhoudt haalde me met de auto van het station af. Ik lichtte haar volledig in. We bespraken alles voor Erwin me kwam halen. Zij drukte me op het hart niets van wat ik had gehoord ooit verder te vertellen, want ook al was er maar zelfs een kleine grond van waarheid in de verhalen die mevrouw Röell me had toevertrouwd, zou men zowel van de zijde van het koningshuis als de justitie deze zaken onder de tafel willen houden en dan zou ik het kind van de rekening kunnen worden. Aunty reed Erwin en mij naar mijn grootmoeder in Zeist, waar zij een glas port bleef drinken.’ | |
12 november 1955 (dagboek)De ‘Totentanz’ van Liszt met Alexander Brailowsky onder Willem van Otterloo met het Residentie-Orkest. Prachtig concert. Mijn ouders zijn in Kaapstad ingescheept op de ‘Warwick Castle’ van de Union-Castle Line en zullen tegen het einde van de maand in Nederland aankomen. Eindelijk. Ben toch in Wassenaar naar het feest voor Frank van Lennep gegaan. Bryony lijkt evenveel ‘in love’ als Frieda. Ik ben zéér gesteld op Franks moeder.’ | |
[pagina 102]
| |
17 november 1955 (dagboek)‘Darling Frieda, I pray for you. I will give you all my love and my life. I will do everything possible in the world to make you happy. Ik doe verder niets aan je verjaardag vandaag, want we zijn niet samen. Misschien brand ik een kaars voor je.’ Bertie is geslaagd voor het eindexamen van het Institute for Beauty Culture van Gerda Siemer. Hij haalde het A-diploma met een 8 voor massage, anatomie, make-up en epilatie. Een zeven voor diagnose en salontheorie en een 6 voor hygiëne en houding. Voor de Stichting Vakexamen Schoonheidsverzorging haalde hij een 9, twee maal 8 en drie zevens. Dit soort werk ligt helemaal in zijn lijn. Naast zijn ballet en Spaanse dansen zou hij zich een basis van inkomsten kunnen verwerven, waarbij hij in de zeventiger en tachtiger jaren in het vak van ‘visagist’ in New-York naar de top zou klimmen. Was met Erwin Aschmoneit een paar dagen naar Brussel en Parijs. Vandaag woonden we in de Salle Pleyel een buitengewoon concert bij van het Residentie-Orkest met Willem van Otterloo, onder meer in het concert voor twee violen van Henk Badings, gespeeld door Krebbers en Olof. De prachtige symfonie van César Franck besloot het optreden. Het concert was door de bemiddeling van de Boetzelaers tot stand gekomen.’ Omdat ik per 1 december mijn werkzaamheden bij de U.P. zou beëindigen, oriënteerde ik me over mogelijkheden in Parijs. Bij de UNESCO had ik een lang gesprek met de Amerikaan John Edwards. Ook sprak ik met een bevriende relatie van Erwin over de mogelijkheid om in Dakar, Senegal, te gaan wonen en werken. | |
[pagina 103]
| |
de laatste drie maanden. Wat daarvóór was gebeurd, telde helaas niet meer mee. Het leek me dus, dat het gedurende september opzetten van de ganse familie Westerman tegen mij via advocaat Heldring en anderen een passend en lichtend voorbeeld moest zijn. Edoch, Mr. van Dal schreef: ‘De geschiedenis met de familie Westerman is voor laster geen gelukkig voorbeeld, omdat men zich er zonder twijfel op zal beroepen, dat een opzet tot belediging hier niet aanwezig was.’ | |
7 december 1955 (dagboek)‘Besprak mijn toekomst en situatie enkele uren met mejuffrouw Boekhoudt in Baarn. “Ik ben zo bezorgd over je, ik sliep er vannacht zelfs niet van.” Ze had geen prettige indruk van Erwin gekregen. Een dag later ontving ik een postwissel van 100 gulden van haar, ter ondersteuning en als extraatje | |
[pagina 104]
| |
voor Sint Nicolaas. De financiële gesprekken met mijn vader vooral, waren pijnlijk. Hij legde uit, dat het geld van de familie nu in Zuid-Afrika was en er niet uit zou kunnen worden gehaald. Hij zou me met nog 500 gulden kunnen helpen. “Gesteld dat Frieda zou komen deze maand, dan zou ik niet eens met haar kunnen trouwen, want ik heb zelfs geen geld om het gemeentehuis te betalen.” “Ach, Wim,” antwoordde mijn vader, “toen je moeder en ik trouwden kreeg ik duizend gulden van je grootvader en daarvan hebben we de huwelijksreis naar St. Fillans in Schotland van gemaakt.” Maar, dat was 1921.’ Mijn ouders trouwden 24 mei 1921 in Amsterdam. Zij begonnen hun huwelijk inderdaad bescheiden met een klein huis in Delft en later in Naarden, maar de vader van mijn moeder was als medeoprichter van de Maarssense kinine-fabriek, het tegenwoordige ACF-concern, dus meerdere malen miljonair. En toen Ir.H. van der Woude in 1924 aan een hartaanval overleed kwamen er dermate ruimschoots fondsen vrij, dat mijn ouders eerst op ‘Meerwijk’ in Maarssen woonden en daarna ‘De Horst’ betrokken in Bosch en Duin, waar ik dus in een zéér ‘well to do’ situatie opgroeide. | |
[pagina 105]
| |
brug komen bij ons huwelijk. (dagboek) ‘Henk's voornaamste probleem is, dat hij nooit werkelijk en tot over zijn oren van iemand heeft gehouden. Verliefdheden genoeg. Maar echt houden van in die totaliteit van gevoelens en laten gaan? Misschien zou hij toch meer tijd hebben moeten besteden met sommige van zijn vrienden. Hij zou perfect contact kunnen hebben gehad, ook met een man. Wie weet had hij zich gewoon eens met een andere man moeten laten gaan, maar ik heb hem dit niet gezegd. Een dergelijke relatie kan alleen tot bloei en wasdom komen, wanneer zij aan beide zijden waarachtig en oprecht wordt gevoeld. Ik heb nog eens nagelezen, wat ik de eerste perioden, dat ik Henk ontmoette, in mijn dagboek schreef. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat Henk steeds meer een lieve herinnering wordt, niet meer en niet minder.’ | |
11 december 1955 (dagboek)‘In de Stadsschouwburg zag ik “The Matchmaker” van Thornton Wilder met Johan de Meester, Guus Oster en Han Bentz van den Berg. Bleef naar concerten gaan, zoveel mogelijk. Had lange gesprekken met mijn tante Euske Klinkvan Ketwich Verschuur. Naast het buitengoed “De Waterhof” in Kaapstad had de familie Klink nu ook een grachtenhuisje aan de Prinsengracht gekocht en perfect ingericht. Met haar artistieke temperament was zij altijd een verademing voor me. Ze was eveneens zeer begaan met het lot van Frieda. Ik had haar tenslotte ontmoet via Lydia London, die met haar familie tot de intieme kennissen van tante Euske behoorde. Geniet van Julien Greens dagboek. Hij beschouwt het teruglezen van zijn dagboek als een wonderlijke bezigheid, omdat men zichzelf “nieuws” verschaft over zichzelf’. Dertig jaar later, in 1985, zou ik de waarheid van die observatie pas echt begrijpen’.’ | |
[pagina 106]
| |
15 december 1955 (dagboek)‘Juffrouw Boekhoudt had voor het eerst sinds 1942 een gesprek met mijn ouders samen. Zij telefoneerde me, dat mijn moeder begrip zou hebben voor mijn situatie, terwijl mijn vader van mening zou zijn, dat ik nu verder op eigen kracht mijn weg moet vinden. Julien Green: ‘- Il y a une lettre curieuse de Voltaire à propos de l'instinct. La phrase suivante jette sur un grand problème une lumière admirable: “Il faut avouer que, dans les arts de génie, tout est l'ouvrage de l'instinct. Corneille fit la scène d'Horace et de Curiace comme un oiseau fait son nid...” De vraag is: een vogel maakt zijn nest via een genetisch overgedragen instinct. Zou artistieke inspiratie dezelfde bron kunnen hebben?’ | |
17 december 1955 (dagboek)‘De heer Roelants schreef mij: ‘Ieder verstandig mens weet, mijns inziens, wat mevrouw Röell, geboren Wijchgel, waard is. Indien zij echter in het openbaar het Koninklijk huis beledigt of beledigd heeft is het vanzelfsprekend onze plicht hieraan een einde te maken en de bevoegde instanties hierop te wijzen. Overbodig te zeggen, dat U dienaangaande honderd percent op mijn medewerking kunt rekenen.’ Ook al waren er langzamerhand een dozijn getuigenverklaringen in handen van de Justitie, ook bij de recherche van Soestdijk, zolang deze dame blijkbaar haar informatie en roddel binnenskamers debiteerde, was er voor haar geen vuiltje aan de lucht. ‘There are two kinds of friendship. The first is the friendship of animal attraction: you like your friend not for any particular qualities or gifts, but simply because you are drawn to him. C'est mon ami, parce que je l'aime: je l'aime parce que c'est mon ami... The second kind of friendship is intellectual. You are attracted by the gifts of your new acquaintence. His ideas are unfamiliar: he has seen sides of life of which you are ignorant: his experience is impressive... It is conceivable that these two friendships should find their object in one and the same person: that would be the perfect friend. But to ask for that is to ask for the moon...’ | |
[pagina 107]
| |
Zelf op een leeftijd van een nootboek schrijven aangekomen, moet ik bekennen, dat de combinatie van Maugham's twee definities voor vriendschap in één relatie, mij nu inderdaad een zeldzaamheid, zoniet een onmogelijkheid toeschijnt. Mijn eigen toetsing naar buiten toe, en bij vrienden in het bijzonder, is steeds en zal altijd gebaseerd zijn op de dwingende vraag: ‘Geloof ik hem.’ Er zijn een paar mensen geweest, die ik werkelijk heb geloofd, maar met het verstrijken van de jaren en de tijd zijn ze nagenoeg allemaal één voor één afgevallen. Wat ik in 1985 misschien wel als het meest trieste aspect van leven beschouw is juist, dat er naast mijn broers, en mijn twee naaste vrienden Peter en Eduard, eigenlijk nauwelijks meer iemand is, die ik werkelijk geloof. Er zijn wel een paar mensen, die ik aardig vind en in belangrijke mate ook vertrouw, maar dat zijn toch relaties van een andere orde. | |
Kerstdag 1955 (dagboek)‘Ik luisterde samen met mijn moeder naar de ‘Variations Symphoniques’ van César Franck. Bij het laatste deel, allegro non troppo, zei ze: ‘Ik zit altijd te wachten, tot zijn stemming weer wat vrolijker wordt.’ Lang gesprek met haar. Ze vertelde over de ontmoeting met mejuffrouw Buringh Boekhoudt. Mijn Baarnse beschermvrouwe zou, haar zorgen over mij uitsprekend, tranen in de ogen hebben gekregen. Ik wist dit wel, maar mijn moeder vervolgde: ‘Ik niet, daar ben ik langzamerhand te hard voor geworden.’ Later, toen we tot de conclusie kwamen, dat er toch veel in onze verhouding was veranderd sinds ‘De Horst’ kregen we allebei tranen in onze ogen. Mijn moeder steunt de gedachte, dat ik naar het buitenland moet gaan. ‘Wanneer je toch geen einde aan het gestook van die mevrouw kan maken, is het inderdaad het beste.’ | |
[pagina 108]
| |
felrede, waarop mijn grootmoeder op een gegeven moment zei: “Je hebt Frieda vergeten.” Mijn vader antwoordde: “Zij is immers nog geen familie.” Mijn vader was altijd primair jurist in zijn gedachten. Ik haatte die benadering. Ik verliet onmiddellijk na afloop van de maaltijd het gezelschap om naar mijn flat terug te keren. Ik was diep teleurgesteld. Gelukkig sliep Martin die nacht bij me. Hij had een brief van Frieda gekregen maar liet me die niet lezen. Midden in de nacht, we lagen als altijd, dicht tegen elkaar aan, schreeuwde hij onverwachts. Ik vroeg hem of hij droomde. Hij had hoofdpijn. Henk Hofland heeft een opzienbarend boekje geschreven, dat “Geen Tijd” heet. Het is een studie over de oorzaken en gevolgen van het modern tijdgebrek. Het werd ingeleid door Professor dr. P.J. Bouman. Juffrouw Boekhoudt vertelde, dat prinses Irene haar had gezegd: “Mammie leest dat boekje ook. Ze heeft me de plaatjes laten zien.” Ik vertelde hem dit. Zijn eerste boek. Dat kan hem nooit meer worden afgenomen.’ |
|