Memoires 1925-1953
(1985)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |||||||||||||||||
Yale
| |||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||
Henk niet vergeten.’ | |||||||||||||||||
1 november 1948, ‘Manhattan’‘Vannacht de gedenkwaardige ervaring gehad van een man gelijktijdig in mijn bed. De pret duurde niet lang, want ik maakte er een vroegtijdig einde aan. Het volgende gebeurde: In een melancholieke bui was ik in de Y.M.C.A. vanavond naar de eerste étage gegaan, waar een vleugel stond. Al gauw stonden er jongens om me heen. Eén er van, een blonde Canadees, ging zelfs naast mij op de pianobank zitten. Toen ik later naar mijn kamer wilde gaan vroeg hij of hij mee mocht. Ik vond dat een prima gedachte, want ik voelde me alléén en had zelfs nogal heimwee. Na een tijdje op bed te hebben zitten praten, begon ik me uit te kleden en dook in bed. Hij zat op de rand er van en wat nooit eerder was gebeurd, hij legde zijn hand op de deken op de plaats waar mijn geslachtsdeel zich bevond. Ik kreeg dan ook prompt een erectie.’ ‘Na een poosje stelde hij voor bij mij te blijven slapen. Ik zei: “Het bed is veel te klein,” maar het wond me allemaal zéér op en ik protesteerde niet echt.’ ‘Hij kroop zonder veel omhaal naast me en zo lagen we op onze rug met elkaar te praten. Toen hij echter langzaam zijn hand in mijn pyamabroek stak, vond ik het genoeg geweest, stond op en zei, dat het beter was, dat hij in zijn eigen kamer ging slapen.’ ‘Het is voor mij totaal onbegrijpelijk waar iemand het idee vandaan haalt om op die manier uit te voeren wat hij denkt of misschien wel voelt en verlangt en nog onbegrijpelijker om die handelingen dan nog eens te herhalen ook.’ | |||||||||||||||||
3 november 1948, ‘Yale University, New Haven, Connecticut’‘Arriveerde hier met de New-Haven Railroad vanuit New York City. Ontmoette vrijwel onmiddellijk de heren Edward S. Noyes, met wie ik had gecorrespondeerd, en Richard C. Carroll, Dean of Students. Er werd overeen gekomen, dat ik tot Kerstmis vier colleges zou volgen: politieke wetenschappen, waarvoor ik was gekomen, geschiedenis van de V.S., en Engels en Frans. Bovendien kreeg ik een job aangeboden in de Yale Music School, het conservatorium. Ik zou in de muziekbibliotheek werken voor 294 dollars in de maand cash om in mijn onderhoud te helpen voorzien. Het was wel een baantje wat 16 uren van mijn tijd in de week vergde.’ ‘Wat is begonnen als een kennismaking en een verkennend | |||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||
gesprek op ‘Nijenrode’ met William Fletcher zou werkelijkheid worden. Ik zat op Yale. Er was nog geen kamer beschikbaar in Pierson College, waarvan professor Arnold Wolfers, het hoofd van het Political Science Department, de Master was. Ik ging dus voorlopig naar kamer 377 in Wright Hall. | |||||||||||||||||
11 november 1948‘Heb twee studenten leren kennen, precies zoals ik het eerste uur op “Nijenrode” in Vierhouten tegen Henk Hofland aanliep.’ De één was Frederick Ashley Heath, een Argentijn van Amerikaanse afkomst. Zijn vader leidde de ‘Esso’ in Argentinië. Freddy was in Buenos-Aires geboren. Hij was een intense muziekliefhebber, die de ganse dag langspeelplaten - toen voor mij een nieuwtje - draaide. Al de eerste week op Yale gingen we in zijn beige Dodge via de Connecticut Parkway naar New-York om een uitvoering van het vioolconcert van Mendelssohn in Carnegie Hall bij te wonen. Hij studeerde, als ik, Political Science. We zouden één jaar lang onafscheidelijk blijven. | |||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||
tie. Zijn voorvaderen behartigden de juridische belangen van Franse koningen. | |||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||
doelwit vormen. Hij gaf tezelfdertijd toe, dat zijn directe chef François Mitterand een enthousiast kijker naar de televisie-serie ‘Dallas’ was.Ga naar voetnoot56. | |||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||
Henk. Niet dat mijn studie of de onderwerpen van de colleges me niet interesseerden, maar mijn prioriteit lag, en ligt ook vandaag nog, bij zéér bepaalde en geselecteerde mensen en niet bij einddiploma's en titels, laat staan bij dollars. Was ik niet immers nog altijd op zoek naar een acceptabele vervanging van wat ik als kind had gemist? | |||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||
het ‘reality principle’ op een gigantische wijze te verlakken, en dat mijn ontwikkeling op pathologische wijze in het rijk van de verbeelding was blijven steken. Ik had misschien inderdaad mezelf een verhaal op de mouw gespeld, dat de bevrediging van seksuele instincten moest vervangen. De werkelijkheid, zoals ik die om me heen zag, beviel me echter niet en was voor mij onaanvaardbaar, zodat ik me in een eigen wereldje terugtrok en vluchtte in een nep-redenering gemengd met fantasie. ‘My dear wife,
| |||||||||||||||||
25 november 1948 ‘Norwalk, Connecticut’ (dagboek)‘De van Acker's hebben mij geïntroduceerd bij Franse vrienden, Wladimir Archawski, president van de Dutch-American Mercantile Corporation in Wall Street. Madame Archawski is een telg uit het geslacht Lazard, van het Franse bank conglomeraat. Ze hebben twee zoons en twee dochters. Ze wonen hier op een heerlijk buiten. Ik zat voor het traditionele Thanksgiving diner bij hen aan. Het was een ouderwets | |||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||
gezellige dag, die me enigermate aan de Schimmelpennincks deed denken.’ | |||||||||||||||||
27 november 1948‘Een lange brief van Henk. Hij zit nu bij de Huzaren in Amersfoort en zendt me de groeten van Charles Röell en Dick Timmer, die daar ook zijn ingedeeld. Henk schreef: ‘Na “rijp beraad” ben ik lid geworden van de communistenbond Spartacus. Ik ben zelfs van plan werkend lid te worden. Deze communisten hebben niets van de Waarheid-domheid en zijn even anti-Russisch als anti-Amerikaans. Ze geven een blaadje uit, dat goed wordt geredigeerd, veel te ingewikkeld is voor de gewone arbeiders en dus voortdurend in financiële moeilijkheden zit. De hele zaak is volstrekt nietGa naar voetnoot57. populair, uiterst links, en op het anarchistische af, zodat ik voorlopig tamelijk geestdriftig ben. Het enige waar ik nog aan moet wennen is de terminologie, die op mij een kinderachtige indruk maakt. Men spreekt elkaar aan met kameraad en makkers, de wereld is verdeeld in proletariërs en uitbuiters of kapitalisten, kortom het doet op het eerste gezicht een beetje aan Jan van Hoeve denken, maar alléén op het eerste gezicht, want zoals ik al heb gezegd, de beweging is verre van dom. Voor een soldaat in dienst van Hare Majesteit is het communist zijn een ontzettende misdaad en in het bijzonder een communistische huzaar is onmogelijk. Alleen dat te bedenken geeft mij al een prettig gevoel.’ Het liep tegen Kerstmis en het einde van het eerste semester. Per 1 februari 1949 zou ik in overleg met professor Wolfers in de tweede helft van het Junior jaar worden geplaatst, zodat ik het Senior en laatste jaar voor de Bachelor of Arts Degree in Political Science tussen september 1949 en juni 1950 zou kunnen halen. Dit betekende wél, dat ik vanaf het komende semester geen tijd meer zou hebben om 16 uren per week in het Conservatorium te werken of om mee te spelen in het New Haven Symphony Orchestra en dus mijn sociale activiteiten tot een minimum zou moeten gaan beperken. Maar hoe zou ik dan in mijn onderhoud kunnen voorzien? Ik zong ook nog in een kerkkoor voor drie dollars per uitvoering, maar de financiering van mijn verblijf in Yale bleef lapwerk. | |||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||
vertrek er ‘een stroom’ van onbetaalde rekeningen was gekomen. Toen ik om een specificatie vroeeg, kreeg ik bedragen opgegeven als 13 dollars aan een vriendin van William Fletcher en via ‘Nijenrode’ had hen een nota van 130 gulden onbetaalde tompoezen bij bakker Roskam in Breukelen bereikt. Inderdaad bracht ik vroeger fietsladingen vol gebak mee naar mijn vrienden op school. En het was waar, dat ik hoogst nonchalant was met afrekenen, een slechte eigenschap, die vanzelf verdween toen ik later beter in de slappe was kwam te zitten. Maar dat was pas na 1960 en in de V.S. ‘Allereerst onze zéér grote dank voor je genereuze aanbod om ons zo gauw mogelijk naar de V.S. over te hevelen. We appreciëren dit allebei buitengewoon en zullen er misschien in uiterste nood ook wel gebruik van maken, met dien verstande, dat we natuurlijk nooit als twee blokken - en nog een klein blokje, Tillot - zouden willen fungeren. Stel je voor. Jij moet in ieder geval in Yale blijven en daarvan maken wat er van te maken is voor je toekomst.’ Tussen Kerstmis en de eerste dagen van januari 1949 maakte ik met Freddy een autotocht naar Lake Placid, Lake Champlain, Sarratoga en Albany. We logeerden in skiclubs en bridgden met meisjes. Prachtige bossen en bergen. Soms vond Freddy een dame van zijn gading en liet mij dan ogenblikkelijk als een baksteen vallen, waardoor ik meer dan eens langere tijd alléén kwam te zitten. Ik begreep zulk gedrag niet en had zelf dus andere prioriteiten. We luisterden na thuiskomst naar Mams lievelingsmuziek, ‘Nights in the gardens of Spain’, voor piano en orkest van Manuel de Falla, Van muziek genoten we in ieder geval beiden even intens. | |||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||
Mijn tweede concert, in januari 1949, met de New Haven Symphonie Orchestra onder leiding van Hugo Kortschak, met medewerking van de Russische violist Tossy Spivakovsky, zou tevens het laatste worden. De hele familie Archawski was er voor naar New Haven gekomen. Ook Tony en Erling waren aanwezig. Freddy liet verstek gaan. Hij had een afspraakje. | |||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||
zij in het koloniale leger in Indonesië dienden. ‘Het boek van André Gide is beslist het beste werk, wat ik de laatste tijd heb gelezen. Er komen onder anderen twee jongetjes in voor, die hele goede vrienden zijn maar elkaar voortdurend verkeerd begrijpen. Daardoor krijg je de bekende situaties - zoals ik heb proberen te beschrijven in het Joost-Floris verhaal. Gide heeft ze echter zo nauwkeurig uitgepluisd en zo goed aangevoeld, dat je je tijdens het lezen betrapt op het zogenaamde instemmende geknik. Ik moest steeds aan ons denken. Ook afgezien van deze verhouding is het een meesterlijk boek. Nadat ik het voor de tweede keer had uitgelezen, heb ik mijn eigen verhaal nog eens bekeken. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat er nog heel wat aan ontbreekt. Het plan is nu om de hele zaak om te werken, te beginnen bij de voorrede, die toch eigenlijk maar ontzettend gepruts is. Verder wordt het hoofdstuk Floris uitgebreid, al zijn lulligheid wordt zorgvuldig geëlimineerd en dit gedeelte krijgt ook een ander einde. Dat nieuwe einde is evenmin in overeenstemming met de werkelijkheid, maar de erotische touch verdwijnt... de kunst is nu om Gide en zijn imponerende voorbeeld te vergeten.’ Hij schreef ook, van zijn moeder te hebben gehoord, dat ik haar ‘een buitengewoon lieve brief’ had geschreven. ‘Ze wilde tenminste niet vertellen, wat er in stond.’ | |||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||
januari 1949 om 19:30 sprak dr. Herman Friedericy, Hoofd van de Afdeling Politieke Zaken van het Ministerie van Koloniën in Den Haag voor Yale studenten. Hij bracht ter ondersteuning van zijn betoog een voormalige Indonesische rechter, Wiadjono Kusomo mee en een zogenaamde radio-specialist, Rudi Gontha. Deze laatste zei een vriend van Hans Beynon te zijn. Eveneens was meegekomen Leopold Quarles van Ufford, secretaris van de permanente Nederlandse delegatie bij de UNO. Hij was de broer van Willem Quarles, die laatstelijk met Pauline de Ramaix uit Baulers huwde. | |||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||
foort, zoals op 23 en 31 januari en 6 februari 1949. Op 31 januari 1949 arriveerde een hartekreet per expresse, omdat hij nu verwachtte mogelijk in maart al naar Indië te worden gezonden. Hij wilde weten of mijn onderduikadres in Cap Antibes waterdicht zou zijn. Op 20 februari schreef hij: ‘Ik weet niet of de Amerikaanse kranten de Indische kwestie goed behandelen, want als ze dat doen kan je constateren dat het een heerlijk preu is. Ik lijd aan het zuiverste ressentiment, dat je je kunt indenken, want bij elke nieuwe regeringsstap, waarvan je vooruit weet, dat hij de rotzooi alléén maar verergert, geniet ik. Het zijn ook wel verbazend zielige prutsers, Beel, Romme c.s. Dat kan je zonder ressentiment zelfs zien. Het zijn lullen.’ Zag de film ‘Red Shoes’ met Moira Shearer en was er van onder de indruk. Ik schreef in mijn dagboek: ‘Vanavond ben ik verdrietig en gegrepen door twee rode schoentjes. Soms zie ik zoveel mooie gedachten voor me en tegelijkertijd allerlei treurigs. Wat voel ik mezelf toch slecht voorbereid op het leven. Ik mis iedere drang naar het volbrengen van een bepaalde carrière in wat maar ook. Waar wringt de schoen hem toch precies? Ik dank God voor zowel mijn geluksgevoelens als mijn intense eenzaamheid.’ | |||||||||||||||||
26 februari 1949 (dagboek)‘Micheline is momenteel in Noorwegen. Ze heeft echter kans gezien om door de “Air France” op de lijn naar New-York te worden geplaatst. Het zal niet lang meer duren voor ze hier komt. Ze is met haar familie naar de Boulevard Suchet verhuisd. Ik krijg veel brieven en schrijf haar bijzonder regelmatig. Ik verheug me zéér op haar komst.’ | |||||||||||||||||
2 maart 1949‘Ik speel thans in het strijkkwartet van het conservatorium de cello. Ik probeer ze er toe te krijgen mijn lievelings piano-quartet van Gabriel Fauré op het repertoire te nemen. Freddy kwam naar ons luisteren.’ ‘Ik heb Wicher laten beloven, dat nu ik hem aan een “affidavit” voor de V.S. heb geholpen hij in Bilthoven in de tuin geen eekhoorns meer mag schieten. Hij antwoordde mijn verzoek te zullen inwilligen.’ | |||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||
14 maart 1949‘Wonk Schimmelpenninck, luitenant van de Huzaren is in Midden-Java gewond geraakt en in een hospitaal in Solo overleden. Zijn zoon is geboren en zal nu zijn vader nooit hebben gekend. Het verlies voor de Schimmelpennincks is niet onder woorden te brengen. Ik ben in een kerk een kaars gaan branden. Hij zou in de toren van een tank hebben gestaan, toen een Indonesische scherpschutter hem in zijn nek raakte.’ ‘Vandaag schrijft Henk, dat de dreiging om naar Indië te worden gezonden wat is afgenomen: In het begin van de vorige week ben ik twee dagen in Oldenbroek geweest om mij te bekwamen in het schieten met mortieren, maar aangezien de Nederlandse staat nog steeds noodlijdend is en blijkbaar op de oorlogsbegroting alleen uitgaven voorkomen voor alle soorten kool en broodbelegging, was er maar één granaat voorradig om af te schieten. De rest van de tijd heb ik mij kunnen voorstellen hoe het er in Siberie uit zal zien, want het was ijskoud en het sneeuwstormde.’
De zinloze dood van Wonk Schimmelpenninck hernieuwt mijn belangstelling voor wat er in Indië in werkelijkheid speelt, maar voorlopig ben ik te diep in het Yale wereldje gedompeld om er de Nederland versus Sukarno affaire nog bij te gaan doen. Als ik over Wonk nadenk kan ik me nauwelijks voorstellen dat hij er gewoon niet meer is. Ik zou hierover willen schrijven en, zoals er met zijn leven door alle betrokken partijen is omgesprongen, vooral dieper willen analyseren. Zij, die dergelijke rampen met hun ‘geloof’ opvangen, denken dat ze er mee opschieten, maar ze houden zichzelf grandioos voor het lapje. Jung heeft gelijk; dat werkt slechts als doekje voor het bloeden. Hetzelfde geldt eigenlijk voor een kaars te gaan branden, waar ik een handje van heb. | |||||||||||||||||
20 maart 1949 (dagboek)‘Micheline schrijft volgend op het bezoek van mijn ouders aan de familie Vernier in Parijs. Micheline had zitten trekken, dat ik de zomer in hun appartement aan de haven van Cannes zou komen doorbrengen om mee te gaan zeilen op hun driemaster op de Middellandse Zee. Mijn ouders hadden de wens uitgesproken, dat ik in de V.S. zou blijven en werk zou zoeken voor de zomermaanden om in mijn onderhoud te voorzien. Ook waren mijn ouders bereid 10.000 gulden over te maken op een rekening van de heer W. Archawski in Am- | |||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||
sterdam, om zodoende mijn verblijf op Yale verder mogelijk te helpen maken. Er was dus een soort krijgsraad geweest tussen beide families en men scheen een uitermate plezierig contact te hebben opgebouwd. Foto's van één en ander begeleidden het overzicht van de gebeurtenissen.’ ‘Micheline betekent voor mij, wat nog nooit iemand voor me heeft betekend. Ik zou haar nu in mijn armen willen sluiten en haar lippen willen voelen en haar danken voor haar toewijding en loyaliteit, die zo helemaal uit haar lieve brief spreekt. Ik zal dus hier blijven en werken. Maar wat? Iedereen zal weg zijn met vacantie: Freddy gaat naar Buenos Aires, Erling naar Oslo en Tony naar Parijs.’ Die dagen in Yale speelden mijn vrienden nog steeds een belangrijke rol in mijn dagelijkse leven, maar ik hield me ook diepgaand bezig met liefdesgevoelens voor Micheline Vernier. Ik miskende allerminst het bestaan van de zogenaamde ‘body chemistry’, waar de heren in mijn omgeving zo kwistig mee omsprongen. Ik interpreteerde dit gedrag echter toen nog als ten grondslag liggend aan ongecontroleerde, driftmatige, primitieve, biologische processen, samen te vatten als uitingen van de ‘body machine’. Manhaftig hield ik vast aan mijn prioriteit: het contact van mens tot mens komt vóór het contact van dier tot dier. | |||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||
Het is een feit, dat wanneer een warm gevoel wordt opgewekt, dit dikwijls ook seksuele prikkels met zich meebrengt. Het is eenvoudig níet zo, dat praten één aspect van een relatie zou zijn en seks of ‘sensual arousal’ een ander. De nietbotteriken of mannen die niet à priori een Berlijnse muur trekken tussen zichzelf en een andere man, zullen er weinig moeite mee hebben een kameraad te omhelzen of in elkaars armen te slapen. Dit is, voor mij althans, een volkomen normale voortzetting van een intiem verbaal contact. Zo kan ik me voorstellen, dat een man een vrouw lief vindt en nader wil leren kennen en dus ook met haar slaapt zonder binnen de kortste keren een liefdesdaad zelf te volvoeren en zeker niet, wanneer hij die vrouw in ernst benadert. Vrijen, ook in bed, met een man of een vrouw is, in Freudiaanse termen, eveneens een vorm van intiem zijn met elkaar, van met elkaar ‘spreken’. | |||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||
waarbij de ogen waren afgedekt om de blindheid van de liefde te symboliseren. Hij droeg een zilveren boog en zilveren pijlen bij zich, waarmee hij angels van verlangen in de boezems van mannen en goden schoot. In de Griekse mythologie dankte het leven haar bestaan aan waarachtige Eros. | |||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||
de waarheid.’Ga naar voetnoot59. | |||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||
primaire ongeschondenheid van de relatie, waar ik juist bij vrienden zo van kon genieten. | |||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||
Ik denk, dat deze geslachtsdifferentiatie voor een deel werd bevorderd om vroegtijdig heteroseksuele experimenten te helpen voorkomen. Eigenlijk ben ik opgevoed alsof mannen en vrouwen in verschillende werelden leefden. Misschien ging dit op ‘De Horst’ zelfs onbewust zo ver, dat we naar gescheiden sociale werelden toe worden geprogrammeerd, waarbij slechts begrensde contacten met het tegenovergestelde geslacht waren ingecalculeerd. Daarenboven ging het om drie jongens. We hadden immers geen zusje. | |||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||
realiseerbaar zou zijn, ooit, maar dat was toen mijn diepste streven. Eigenlijk dacht ik helemaal niet aan tekst-boeken, colleges of examencijfers. Die beleefde ik als pure bezigheden van eenzelfde rangorde als ontbijt, lunch en diner. | |||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||
opgaan beide keren slechts benaderen. Maar wat niet is kan komen. Ook al ben ik steeds sceptischer geworden ten aanzien van het verwezenlijken van de uiteindelijke wensdroom, optimisme ligt tenslotte als houding, als stemming, als methode om het leven te ondergaan, ten grondslag aan de evolutie. Ik denk aan Lionel Tiger's creative studie gewijd aan ‘de biologie van de hoop.’ Wie weet. ‘Ik vind het merkwaardig, dat we vrijwel op hetzelfde ogenblik en onafhankelijk van elkaar, tot de conclusie komen, dat het hoog tijd wordt, elkaar weer eens te spreken en dat we die conclusie zelf in ongeveer dezelfde woorden formuleren. Het verbaast me ook dat we (jij iets eerder dan ik) plaatsvervangers voor ons gevonden hebben, wat bewijst, dat je het zonder een zekere “Verwaltung” toch niet klaarspeelt, en zeker niet van tweedimensionale correspondentie alléén kan leven. Wat dat vriendje van mij betreft, hij is lang niet zo indrukwekkend als de jouwe. Er zijn massa's dingen, waarvan hij niets begrijpt. Het zogenaamde aanvoelen bijvoorbeeld laat veel te wensen over en dat is toch één van de belangrijkste dingen. Er ontstaan soms misverstanden, die ik onmogelijk kan ophelderen, omdat hij de dingen op het eerste gezicht moet snappen. Dat geeft mij een verlegen gevoel: pijnlijk. Eigenlijk maak je in de kazerne dezelfde dingen mee als op “Nijenrode”. Ik heb hier zelfs een H.K. ontdekt, die wel niet zo plukkerig is als de echte, maar die toch ook niet van mij af kan blijven. En ook heb je hier het bepaalde soort, dat het nodig vindt, mijn das recht te trekken. Ik schijn zo af en toe beslist en hulpbehoevende indruk te maken... Alléén de zogenaamde cavaleristen team spirit is veel beter. Ik moet eer- | |||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||
lijk zeggen, dat het soms verleidelijk kan zijn daaraan mee te doen, ook al realiseer ik me, dat de menigte hoofdzakelijk bestaat uit boeren en prollen, met wie ik niets anders gemeen heb dan het uniform. Maar ja, cavalerie: een oud wapen, een zwarte pet, een standaard, het is natuurlijk wel allemaal vreselijk stoer.’ Ook beschreef hij het vertrek van een eskadron huzaren vanuit Amersfoort naar het schip, dat hen naar Indië, dus Indonesië, zou brengen. ‘Intussen is het roemruchte eskadron nu ook vertrokken. Ik ben op het station geweest. Ik had moeite niet te gaan huilen. Het was een miserabel gezicht, al die hufters met zware pakken op hun nek in een oud rottig treintje te zien stappen, zwaar bewaakt door militaire politie. Er waren geen opschriften op de trein van “Wij gaan Sukarno de nek omdraaien”. Er was geen gezang en er was niemand die lachte. Ik zal hierbij een stuk van een artikel uit “Het Parool” doen, dat een verslag geeft van dit vertrek van de huzaren. Het is voor 90 per cent gelogen. Het misselijkst van alles was de veldprediker, die “een laatste praatje met de jongens maakte”. Om van te kotsen, Wim. Het was smerig. In ieder geval is dit weer een aanleiding om te deserteren voor het geval dat ze van mij ook nog eens mochten verwachten op een dergelijke manier in de kudde te participeren.’ Omdat Henks eskadrons-commandant bij de Huzaren in Amersfoort mijn commandant in de ondergrondse strijdkrachten was geweest, had ik hem geschreven indien mogelijk voorzieningen te treffen om Henk Hofland een bij hem passende taak in de strijdkrachten toe te bedelen. Henk werd spoedig bij Majoor van Pallandt geroepen met de mededeling, dat hij mogelijk als huzaar belast zou worden met het vertonen van films aan boord van troepentransportschepen op weg en retour uit Indonesië. ‘Dat wil zeggen,’ verduidelijkte hij, ‘één maand heen, ongeveer twee weken in Batavia, één maand terug, twee weken verlof enzovoorts.’ | |||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||
ben beleefd. Het ongeremde avonturisme zit toch wel in ons bloed, en moet genetisch zijn overgedragen.’ | |||||||||||||||||
14 april 1949 (Manhattan)‘Om 18:00 uur ontmoette ik Micheline in het ‘Paramount Hotel’ waar de ‘Air France’ crews verbleven. Ik beefde en beefde. En daar was zij. Wat een zeldzame gewaarwording. We praatten en praatten, maar ze was min of meer ziek van moeheid van de oversteek en het werk aan boord. We gingen iets eten om de hoek op Broadway en om 22:00 uur bracht ik haar naar bed. Ze was erg lief. Ik was ‘crazy’. Het weekeinde van 15-18 april 1949 verbleef Micheline op Yale. Ik had een kamer voor haar genomen in het ‘Taft Hotel’. Ik liet haar de universiteit zien en we zaten uren en uren op mijn kamer in Wright Hall te praten. Ze ontmoette mijn vrienden. We maakten een autotocht naar Bridgeport, waar we in een kerk kaarsen brandden. Het roerde me zéér tot tranen toe. Micheline was diep in gebed verzonken. Ik dacht wat doet ze nu allemaal precies. Maar ik keek naar haar en ze vertederde me totaal. Later brachten we haar met de auto naar het ‘Air France’ toestel op Idlewild. ‘A Cannes, après une magnifique journée de soleil, vivant encore les souvenirs de ces derniers jours que l'ai passé avec toi, et avec la pensée de bientôt te retrouver, je suis à l'instant précis avant de tomber dans un lourd sommeil parfaitement heureuse. Je n'ai plus l'impression que tu te trouves à l'autre bout du monde géografiquement mais surtout sentimentalement parlant et surtout cela me fait du bien à penser. Qu'importe que nous ayons encore plus d'un an à attendre si tous les jours plus tard nous éprouvons autant de joie de nous retrouver, si chaque fois nous trouvons autant de gentillesse pour nous entourer.’ Tijdens het familieberaad in Parijs had Monsieur Vernier er herhaaldelijk op gewezen, dat zijn dochter ‘al’ 23 jaar oud was en dat het de hoogste tijd werd voor haar om te huwen, want dat in Frankrijk meisjes niet te lang wachtten met het stichten van een gezin. Mijn ouders hadden er, zoals mijn moeder schreef, met | |||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||
veel tact op geïnsisteerd, dat ik minimaal Yale eerst zou afmaken, waar overigens Micheline zelf en haar moeder het mee eens waren. 't Is buiten stil, de aarde draait
Het helle licht langzaam naar donkergrijs
Vanachter 't zichtbaar veld de koelte waait
Mijn associaties in melancholieke wijs
‘De naald zuist op het eboniet
‘Dan- onverwacht verrijst 'sgeluids gewelf
Massaal gebouw van rust in het gebied
Rondom oneindig. 't Centrum is mijzelf
Geluid groeit uit tot combinatie
Van hoge lijnen in een duiz'lend persspectief
En wat bewust was wordt amorphe lustsensatie,
En mijn bestaan omvat het wijd motief
Van koele klanken. In mijn chaotisch hoofd
keert t'rug de rust en het begrip wordt uitgedoofd.’
Henk voegde er nog een paar dichtregels aan toe geinspireerd op zijn vriendin Mimi en tijdens de vakantie opgetekend: ‘Je schoonheid kan ik zien en voelen
Maar waarom kan ik je begrip niet peilen
En met mijn hoofd alléén vermoeden
Dat wij hetzelfde tot verschil herleiden.’
Henk schreef eveneens, in commentaar op deze regels, dat ik mijn drang naar uiteindelijk niet te realiseren eenheid niet al te serieus moest nemen, want dat er toch wel degelijk, zonder totaal in elkaar opgaan, contact mogelijk was. | |||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||
Hans van Lookeren Campagne. Uitroepteken. Ik zou met alle plezier Lord Henry willen zijn, al was het maar voor het aristocratische plezier van de ‘art of doing nothing’. | |||||||||||||||||
30 april 1949 (dagboek)‘Leopold Quarles regelde voor Freddy en mij om een debat in de algemene Vergadering van de UNO bij te wonen over de stand van zaken rond mensenrechten in Bulgarije en Hongarije. Later reden we in twee auto's naar Long-Island om bij Leopold en zijn toenmalige Chileense vrouw, Anita, te dineren.’ De volgende dag kwam Micheline aan. We sliepen met zijn drieën in haar kamer van het ‘Paramount Hotel’. Freddy vond, dat ik de stomste dingen tegen Micheline zei, wat me razend maakte. Ik trok me, als gevolg hiervan, in mijn privé fortificatie verder terug door bijvoorbeeld in mijn dagboek te schrijven. | |||||||||||||||||
2 mei 1949‘Micheline is weer vertrokken. Ik liep vanavond in het park, de New Haven Green, en had een vers zacht jong blaadje in mijn hand. Voor mij belichaamde het mijn liefde voor Micheline, die ik voel als even puur en mooi als de natuur zelf. Ik voel als een verre, eenzame bloem in een oneindig wijds veld, zoals een wit of geel madeliefje, dat bij het slapen gaan de bloemblaadjes sluit. Ik verberg jou met twee armen aan de binnenzijde ervan om je te beschermen tegen de eenzaamheid en rampspoeden van de wereld.’ ‘Toch waren het afgelopen weekeinde in New York topda- | |||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||
gen. Micheline en Freddy samen. Ik was desondanks constant teneergeslagen, maar word er steeds beter in dit te verbergen. Ik mis Henk ook en heb van hem gedroomd. Freddy zei trouwens, toen we terugreden naar New-Haven, dat ik de enige in zijn leven was, die hij 100 per cent vertrouwde, en dat hij dit gevoel nooit zou vergeten.’ De moeder van Freddy schrijft me uit Buenos Aires: | |||||||||||||||||
9 mei 1949‘Let me begin by telling you, as Freddy's mother, I will never thank you enough for your lovely gesture of writing such an open, friendly and sincere letter to us. I think Freddy is a very very fortunate boy, having a friend, such as you and I know he values and appreciates your friendship - though he may seem at times indifferent or agressive. The reason, dear Wim, that we don't write much is that we are so “derouté” by the incomprehensible silence of Freddy...’ De reden, dat ik zijn familie schreef, was, dat ik me realiseerde, dat Freddy een eigen keten van negatieve psychologische ervaringen in zijn jeugd had opgedaan, die ook hem voor het leven zouden tekenen. Henk was enige zoon. Freddy had een oudere en een jongere zuster, maar was in dit opzicht, vooral in de ogen van zijn vader, die zelf een buitengewoon succesvolle en prominente zakenman was, dus zijn enige zoon en stamhouder. Freddy was voornamelijk door een Schotse ‘Nanny’ opgevoed en grootgebracht. Hij sprak meer over haar dan over zijn moeder. Omdat hij me had verteld, dat zijn ouders verdrietig waren omdat hij nooit schreef - en ik me dat verdriet inleefde - had ik eindelijk maar eens de stoute schoenen aangetrokken en zijn ouders geschreven, met het accent op zijn moeder. Eigenlijk kon Freddy niet echt een diepgevoeld woord tegen zijn ouders door zijn keel krijgen. Zover was het bij mij nooit gekomen, want ik schreef, ondanks alles ‘up or down’, wat ik dacht aan mijn ouders. ‘My dear Wim, I have received your long letter and I am very happy to see how much you appreciate my Miche, who has always been my preferd child. I don't know you well, but I think I know you and the qualities you have. I follow day by day the life you enjoy at Yale. In your letter I observe that you speak a | |||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||
little too much of money. I don't seek for my daughter someone who is wealthy. I never looked for that. The value of a man lays in his intelligence, his will and his heart. It does not mean that money is not necessary and that it does not need very often sacrifice and organisation. In fact, the situation is made by each of us. The years you live now, while being young are so important for the future, you can hardly imagine. Now you are making the future. I am sure you are a very very good boy and you are already a great friend of mine, chiefly if you make my Miche happy, and if you are both happy. It would be the best gift for us... your Daddy.’ | |||||||||||||||||
9 mei 1949 (dagboek)Micheline was weer een paar dagen in New-Haven. Ik had haar met Freddy per auto van Idlewild gehaald. Zij logeerde opnieuw in het Taft Hotel. Na het avondeten reed ik met haar naar de rots, die over de vallei van Connecticut uitziet. We waren intens gelukkig. Na haar naar bed te hebben gebracht ging ik naar Freddy's kamer, waar we tot vroeg in de morgen naar platen van Debussy luisterden, de ‘Nocturnes’, met het prachtige laatste deel met koor, ‘Sirènes’, en ‘La demoiselle élue’, dat me altijd ten diepste roert. Micheline was een engel. Het weer was prachtig. De laatste avond bleef ik bij haar in het hotel slapen, maar ik wilde absoluut geen seks bedrijven. Ik vond dus dat ik daar in dit stadium geen recht op had. Tijdens dit tweede bezoek van Micheline aan Yale scheen het of ik mij plotseling realiseerde, dat ik in mijn relatie met haar gevoelens had geëntameerd, die ik in werkelijkheid niet aankon. Mijn financiële positie in Yale was nog steeds een absolute puinhoop, wat me van tijd tot tijd grenzeloos deprimeerde. En nu kwam hier een vrouw bij, die echt van me hield, - en ik van haar - maar voor welke gevoelens ik nog niet werkelijk verantwoording op me kon nemen. Ik was niet in een positie om Micheline echt helemaal te omhelzen en tot me te nemen, noch in psychologische, noch in materiële zin. | |||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||
en in de war van. Die avond schreef ze me vanuit ‘Hotel Paramount’: ‘My poor little darling, It is terribly hard for me to leave you in such a depressed mood. l'Atmosphère de ces trois jours passés ensemble a été quelquefois si lourde, que je me sentais moi même désesperée. Mais je ne veux me souvernir de rien que le fait que tu es malheureux en ce moment...’ Mr. W.V. Archawski bezocht inmiddels mijn ouders in Amsterdam en liet me weten buitengewoon prettige regelingen voor de financiële problemen te hebben getroffen en hij kondigde aan mij zéér belangrijke voorstellen te zullen brengen. | |||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||
de schoonmakerij in 109 Grove Street vond ik bovendien een baantje als tuinman - grasmaaien, spuiten, schoffelen en wat dies meer zij - wat nog eens enkele dollars per uur opleverde. Freddy had me zijn auto achter gelaten, dus al met al waren de maanden juli tot september niet onplezierig. Ik maakte bovendien een autoreis van tien dagen door de noordelijke staten en bezocht ook het vaste nummer Niagara Falls. ‘Ik heb op mijn verjaardag onder anderen een boekje gekregen met de correspondentie tussen Ter Braak en Du Perron, waarin ik me de afgelopen dagen heb gebaad. Als je daarbij het tegenwoordige gepruts in Libertinage of Podium vergelijkt, is het niet te geloven, hoe genuanceerd die mensen waren. En ook met ‘Les Temps Modernes’ (blad van Sartre c.s.) vergeleken, vind ik ze tien maal zo goed. Ik begrijp niet hoe het komt, dat tB en dP je zo weinig zeggen, aangezien ze mijns inziens veel meer met je gemeen hebben, dan welke muziekmeneer ook. Door de muziek van Rachmaninoff bijvoorbeeld voelt de eerste de beste pianospelende hufter uit de manschapscantine, zich al in zijn ziel gegrepen op het plan der keukenmeiden. Terwijl tB en dP dan dingen doen, waarbij Rachmaninoff al lang niet meer bestaat. Clair de Lune zal wel niet representatief zijn voor de complete Debussy, maar ik zeg je, dat ik alléén door de bekende associaties (met jou) dat stuk nog kan aanhoren. Ik heb nog nooit componisten met elkaar afgewogen en misschien zou ik met Debussy veel beter hebben kunnen praten dan met Bach, maar het delirium van rust dat deze laatste opwekt vind ik een aangenamer associatie dan de nostalgie van de eerste. Ik heb een hele tijd over de correspondentie tussen tB en dP nagedacht en vooral jou en mij met hen vergeleken. Wat betreft de eerlijkheid sta jij veel dichter bij hen, dan ik. Bijvoorbeeld vind ik, dat ik nog altijd te beleefd ben tegen allerlei officieren en onderofficieren. Maar aan de andere kant herinner ik me, dat ik jou ook wel eens tegen Habbema heb horen zeggen ‘goed meneer H.’, ‘Ja, meneer H.’, ‘uitstekend meneer H’. Rector Habbema was in veel opzichten ook een onderofficier, van wie wij vroeger veel afhingen, zoals ik nu van een of andere wachtmeester af hang met wie ik ruzie heb. Met dit verschil, dat de titel ‘rector’ meer geciviliseerd optreden noodzakelijk maakte, dan ‘wachtmeester’, maar minder | |||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||
gevaar met zich meebracht in verband met opsluiting met vermindering van kost, zoals dat heet. Na het her-constateren van de verschillende zijden van tB en dP ben ik er toe overgegaan onze eigen zijden in rangorde op te stellen:
Micheline had geschreven dat ze enige tijd niet naar de V.S. zou komen en over onze relatie wilde nadenken. Ik ontmoette haar voor het eerst weer in New York City op 4 augustus en ik wist meteen dat alles tussen ons voorgoed was veranderd en voorbij zou zijn. Eigenlijk kon het me op dat moment ook niet meer zoveel schelen. Ik kon me niet echt aan haar geven. Ik was niet in een positie haar met mijn hele hart te omhelzen. Afgezien van het feit, dat ik het me materieel niet kon veroorloven. Mij hadden boodschappen bereikt, dat de ouders een belastingvrij appartement in Monte Carlo te onzer beschikking zouden stellen, dat ik in naam commissaris zou kunnen worden van Vernier-Leurent & Frères, naar verluidt textielfabrieken nabij Roubaix en de boot met bemanning zou ter beschikking staan om de huwelijksreis vanuit Cannes naar Marokko te gaan maken. Dit soort suggesties komt bij mij nu eenmaal over, hoe lief ook bedoeld, als een onontkoombare ‘guetapens’ oftewel hinderlaag en valstrik. ‘Bijzonder bedankt voor je meesterlijke brieven.’ Nu het volgende zéér belangrijke punt, namelijk wat je schreef over het jongelingschap en naaien. Wat je ook doet, ga in godsnaam nooit met een hoer naar bed. In no time heb je een druiper of syphilis. Dat is het ergste wat bestaat. Negen van de tien meisjes die snollen of hoeren zijn hebben iets, | |||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
tenminste in Nederland en hier in Indië. Bij mijn films heb ik een film over geslachtsziekten. Je ziet niets anders dan zwerende piemeltjes, en dan twintig maal de ware grootte. Het is zo vies, dat massa's mensen, die het ding voor het eerst zien flauw vallen.’ | |||||||||||||||||
12 september 1949‘Verhuisd naar Pierson College. Eindelijk. Hier voelde ik me thuis. Hier hoorde ik tenslotte. Ik had kamer 1505, tegenover het huis van de Master ofthe College, professor Arnold Wolfers. Erling Christophersen was getrouwd met Lorna Blount en naar Noorwegen vertrokken. Tony de Almeida Santos was in Europa. Van de oorspronkelijke groep was alleen Gilles Durant des Aulnois over. Hij woonde eveneens in Pierson. | |||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||
stipuleerde echter, dat de kwestie Nieuw-Guinea nog diende te worden opgelost. | |||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||
moette, maar op een gegeven moment was prinses Sonia Rosetti-Rosnovana van Moldavië op de Balkan mijn gaste. Haar vader was nog koning van Moldavië geweest, tegenwoordig deel uitmakende van de socialistische republiek Roemenië. Zij was verbonden aan het Comité voor de bevrijding van Oost-Europa. Zij noemde de Sovjet-Unie de gevaarlijkste tegenstander in de wereld. | |||||||||||||||||
15 december 1949 (dagboek)‘De familie Archawski is per boot naar Frankrijk vertrokken en komt niet meer in Norwalk terug. Het buitengoed is verkocht. Ik bracht ze naar de “Queen Mary”. Veel tranen.’ Henk schreef het eerste deel van de verzamelde werken van Menno ter Braak te hebben gekocht. ‘Wim, het is zo heerlijk nieuwe dingen van hem te lezen, terwijl de toon mij nu zo bekend voorkomt. Ik heb zonder de minste overdrijving bijna steeds het gevoel met een hele goede vriend te zitten praten. Het plezierige is, dat in dit eerste deel alleen dingen staan, die hij schreef, toen hij nog betrekkelijk jong was. Er staan veel dingen in, die precies in onze kraam te pas komen. Wat denk je bijvoorbeeld hiervan? “Vriendschap, heeft mijn hond me aan mijn verstand gebracht, is in veel opzichten ongelooflijk vulgair, en meer afhankelijk van de vraag, of men elkaars bestaan met plezier verdraagt, dan van geestelijke verwantschap. Nog duidelijker: geestelijke verwantschap is van secundair belang, dat men er alleen iets aan heeft, als de lichamen ja zeggen tegen elkander.” Dit is kortweg gezegd, de kwestie van het smoel: aardig of niet. Hoofdzaak is, dat je je eigen genre smoel bij anderen herkent, dat wil zeggen, dat je daarvoor een neus hebt en dat je de aanwijzingen van die neus ook volgt. Het doet mij in het geheim toch een beetje plezier, dat ter Braak dertig jaar nodig had, om te ontdekken, wat wij op het eerste instinct al door hadden.’ | |||||||||||||||||
20 december 1949 (dagboek)Erling, die op IJsland studeerde, was in New York. Ik logeerde bij de familie Blount op 11 1/2 East 76 Street. In het straat nummer 13 geloven ze niet in de V.S. Dus nà 11 1/2 komt 15. We deden van alles samen. We zagen ‘Miss Liberty’ van Irving Berlin. Ik ging alléén naar een concert van de | |||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||
New-York Philharmonic in Carnegie Hall met Dimitri Mitropoulos en Joseph Szigeti in een vioolconcert van Mozart. Ook de 4de symfonie van Vaughan Williams. We hadden een diner bij de Franse ambassadeur Jean Chauvel. Het kerstfeest vierde ik bij de Blounts, allemaal buitengewoon plezierig. Op 26 december belde Erling me in Yale op. Hij had een zoon gekregen. | |||||||||||||||||
29 december 1949 (dagboek)‘Ik huilde niet, maar in vond het toch maar lullig vanmorgen in het ochtendblad te lezen, dat onze vlag in Indonesië is gestreken. Het kon ook niet anders, maar arme Wonk Schim-melpenninck gaf zijn leven voor die waanzin.’ ‘Stephen White schreef in de “New York Herald Tribune” vanuit Amsterdam, dat Koningin Juliana de souvereiniteitsoverdracht met haar handtekening in het Paleis op de Dam had bekrachtigd. Mohammed Hatta tekende voor Indonesië. President Harry Truman liet bekend maken, dat de V.S. Indonesië binnen 24 uur zouden erkennen.’ | |||||||||||||||||
31 december 1949‘Ik belde vanavond naar Amsterdam. Ik kreeg mijn beide ouders aan de telefoon. “Hallo Wim,” zei mijn vader heel aardig voor het eerst sinds ik me kon herinneren, “we zijn erg trots op je. Ik zal voor de zomer een boottocht naar Rotterdam voor je reserveren!’ ‘Han André de la Porte en Wim de Groot van Embden zijn eveneens in New York. Han zou een paar dagen mijn gast zijn in ‘Yale’. ‘Henk meldt dat hij is gedemobiliseerd. Hij heeft een grootverlofpas gekregen. Hij heeft veel geschreven de laatste tijd en voegde er aan toe: ‘Deze jonge literator zal het nog ver brengen.’ | |||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||
ning Peter en Koningin Alexandra van Joegoslavië. Een beetje een trieste affaire, een koning zonder koninkrijk. Vergane glorie. Tito zou ze zien aankomen.’ ‘In Yale zie ik enkele andere vrienden steeds meer, waaronder William Mann, Perry True en William Burney. Ook heb ik een aardig meisje leren kennen, Anne Flint, de dochter van een professor Engels en Literatuur.’ | |||||||||||||||||
29 januari 1950 (dagboek)‘Woonde in het Metropolitan Museum of Art een concert bij, waarbij Desi Halban liederen van Richard Strauss zong. Zij is thans gehuwd met de advocaat von Saher. Ik bracht hen samen een bezoek in hun flat op Park Avenue.’ ‘Mijn vader was inmiddels naar Zuid-Afrika vertrokken om te zien of hij samen met mijn moeder daar zou gaan wonen, dit om bij mijn broers te zijn, terwijl de overtuiging, dat de Sovjets vroeg of laat West-Europa onder de voet zullen lopen, een ondergrondse drijfveer blijft om te emigreren. Vóór vertrek schreef hij me nog, dat terwijl de koers van de dollar op 3.80 stond, hij in de arrangementen met de heer Archawski minimaal 8 gulden per dollar moest betalen, en dat hij niet boven het toegezegde bedrag wilde gaan, mede vanwege de te verwachten kosten van een verhuizing naar Kaapstad.’ ‘Intussen waarschuwde Dean Richard Carroll per brief, dat mijn financiële positie versus de universiteit precair was geworden en dat hij hoopte, dat ik op een of andere wijze naast de beurs van 300 dollars voldoende middelen zou kunnen blijven mobiliseren om het studiejaar af te maken. Deze jarenlange geldperikelen begonnen mij nu werkelijk te enerveren.’ Intussen ontwikkelde zich een gigantisch incident rond mijn positie van President van de ‘Yale International Club’. Het uitvoerende bestuur had onder mijn voorzitterschap besloten in de periode februari-juni 1950 drie vooraanstaande diplomaten uit te nodigen, dit in navolging van het geslaagde bezoek van Baron van Pallandt. Onze keus viel op de Franse ambassadeur bij de UNO, Jean Chauvel, de voormalige Amerikaanse ambassadeur in Den Haag, dr. Herman Baruch en tenslotte de Sovjet-onderminister van Buitenlandse-Zaken, Jacov Malik. Ik had krachtig bepleit, dat we een zeker evenwicht zouden betrachten door ook een prominente Sovjet-deskundige uit te nodigen. Het besluit werd unaniem genomen. Tenslotte, ook al had Alexander Olt- | |||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||
mans op de Krim tégen de Russen gevochten, Cornelis Verloop en diens zoon hadden niet alléén uitstekende zaken met de Tsaren gedaan, Willem had diens paleis in Elisabethgrad gebouwd! Wat betreft de invitatie aan de Sovjet diplomaat had ik uit voorzorg getelefoneerd met het bureau van de President van Yale Universiteit, Charles Seymour. Na overleg aldaar was mij meegedeeld, dat indien ik tijdig de betreffende data zou doorgeven de president van Yale voor alle drie heren een ontvangst zou geven in Woodbridge Hall. | |||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||
sadeur in te lichten, begon deze dame een telefonische campagne voornamelijk omdat de cocktailparty voor de heer Chauvel bij professor Flint zou worden gegeven en niet bij professor Peyre thuis. | |||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||
Ik had bij Dick en Peggy Flint, de ouders van Anne, de schrijver Thorton Wilder ontmoet. Hij zou naar Parijs reizen om de Franse produktie van zijn in 1942 geschreven toneelstuk ‘The Skin of our Teeth’ op zich te nemen. We waren vrienden geworden en hadden vele gesprekken gevoerd. Hij zou ook enkele dagen in Amsterdam blijven, dus vroeg ik hem mijn ouders te bezoeken. Dit heeft hij ook gedaan. ‘Dear Wim, I did not really say enough to you last night about how much we will miss you. But this morning it came over me with quite a wave of sorrow that when you leave New-Haven, something very bright and comforting will have gone out of our lives: or at least out of our daily lives. We shall miss you.’ Op 15 april 1949 zou ik met de ‘Noordam’ van de ‘Holland-Amerika-Lijn’ naar Rotterdam vertrekken. Jean de Béarn en Richard Kaufman zouden in maart nog enkele weken in Miami en Bay Harbor, Florida doorbrengen en vroegen me te komen logeren. Ik schraapte mijn laatste centjes bijeen, beleende zelfs mijn cello bij de heer Wrozina, een instrumentbouwer in New-Haven, en nam vanuit Newark, New-Jersey een vliegtuig naar Miami. De heer Wrozina leek me toen reeds een oude man. Toen ik 15 jaar later op goed geluk naar hetzelfde oude huis reed in New-Haven, stond mijn cello nog altijd braaf op me te wachten. Ik kon hem terugkopen en heb nog wel eens geprobeerd het instrument weer te bespelen, maar teveel tijd was verlopen. Ik heb later de cello van de hand gedaan. | |||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||
maal getypt briefje, dat Madame van Acker hen had verwittigd mijn ‘affidavit’ in te trekken, dat zij om die reden mij een Holland-Amerika-Lijn-ticket hadden gezonden, maar dat ik vanaf dit moment iedere cent, die ze mij gaven als voorschot zou moeten beschouwen, aangezien zij zelf op het punt stonden naar Zuid-Afrika te vertrekken en ik voor mezelf diende te. zorgen. Wanneer ik terugdenk aan die achttien maanden op Yale - mijn naam en portret verschenen in het zogenaamde Yale Class Book van 1950, alsof ik voor mijn B.A. was geslaagd - begrijp ik acheraf dat het plan gedoemd was te mislukken. William Fletcher had een studiebeurs in het vooruitzicht gesteld van alle kosten de universiteit betreffende. Dat wilde zeggen, dat ik met bijbaantjes of wat geld in de marge van mijn ouders, in eigen onderhoud zou kunnen voorzien. Toen ik eenmaal op ‘Nijenrode’ van Habbema geen diploma had gekregen en voor Yale was geslaagd, wist ik inderdaad pas vlak vóór vertrek, dat mijn studiebeurs slechts 600 dollars zou bedragen, terwijl ik minimaal 2.500 dollars nodig had. Maar geheel vertrouwende op de bekende ‘sleutel die alle deuren zou openen’ waagde ik het erop. Ik zou met praten en een gelukkig gesternte de rest van het geld ook wel bij elkaar scharrelen. En, terwijl ik van huis uit tot en met de Van Ackers en Archawski's, tussen families met fortuinen was opgegroeid, bleef ik er op vertrouwen, dat tijd raad zou brengen. Tenslotte zou mijn schuld in Yale nooit te enigertijd de duizend dollars overschrijden, terwijl ik met allerlei karweitjes de eindjes aan elkaar had trachten te knopen, waar overigens veel te veel kostbare tijd in was gaan zitten. Uiteindelijk zou ik dus in Yale stranden, omdat ik zonder gezonde financiële basis vooraf, het experiment met teveel optimisme was begonnen. Nu ik dit, in 1985, nog eens allemaal overdenk en die gebeurtenissen de revu laat passeren, zie ik in, dat ik in de grond van de zaak van de Yale ervaring niet al te veel heb geleerd. In geldzaken ben ik een ongeneeslijke optimist gebleven, met een soort onverklaarbaar onderliggend gevoel, dat wanneer de nood het hoogst is er op een of andere manier een oplossing zal komen. Ik ben nu nagenoeg zestig jaar oud, ben dertig jaar als ‘free lance’ journalist op pad geweest en realiseer me nu, in 1985, dat ik geen pensioen zal krijgen, geen oudedagsvoorzieningen heb getrof-fen en eigenlijk ‘op weg naar het einde’ ben gegaan, op dezelfde wijze zoals ik op een dag in 1948 in een vliegtuig naar de V.S. stapte om in Yale te gaan studeren. |
|