Memoires 1925-1953
(1985)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
30 februari 1948‘We lunchten in een Ratskeller. Ik speelde op de cello van één van de orkestleden. Later waren we ergens, waar ik wat piano speelde. Henk zat als enige hardop te praten, wat me dermate stoorde, dat toen ik hem later in de lobby van het Bremer Hotel toewierp: ‘Je bent een proleet en je zult er altijd één blijven,’ het een haar scheelde of hij was me naar de strot gevlogen.’ | |
2 maart 1948‘Ik vind dat deze mensen als gekken leven. Ik dronk zelf voor het eerst een Manhattan, maar het smaakt als bocht, als gif. Het geallieerde personeel hier serveert drinks vanaf elf uur in de morgen en het gaat de hele dag verder te pas en te onpas dóór tot 's avonds laat de bars sluiten.’ ‘Ze hebben verder getracht mij in bed te krijgen met een meisje dat Valery heet. Zij was wel aardig en prettig om mee te praten. Maar ik hield niet van haar gezicht en ze heeft een rare neus. Ik vind de Amerikaanse Vice-Consul, Elliot Miller, en zijn vrouw aardig. Fletcher schijnt wat verliefd te zijn op een verpleegster, Catherine J., die morgen naar Parijs vertrekt. Henk kwam overigens vertellen, dat Fletcher zou hebben geprobeerd met hem naar bed te gaan. Henk had, evenals Fletcher, een glaasje teveel op.’ | |
3 maart 1948‘Fletcher (Bill) gaf me nog wat dollars om wat kleren te kopen in de militaire winkels in Bremerhafen. Ik ben blij dat we morgen vertrekken, want iedereen is hier dagelijks zat. Ik heb er met Henk bijna doorlopend ruzie over.’ Intussen had ik via Hans van Santen een alleraardigst meisje leren kennen, Iny baronesse van Randwijck. | |
[pagina 130]
| |
Zelf ging Iny naar Wildhaus im Taggenburg, kanton Sankt Gallen in Zwitserland. Ze nodigde me uit er ook heen te reizen. Mevrouw Hofland schreef me onder meer: ‘Ik zal je precies vertellen, wat ik voelde onder het lezen van je brief. Ik kreeg tranen in mijn ogen, want ik kan me voorstellen, dat het plagen van Henk je pijn doet. Ik dacht, kon ik ze nu alle twee maar even spreken. De één, dat ben jij Wim, moet zich leren harden tegen teleurstellingen en de ander, dat is Henk, moet zich geen koude onverschilligheid aanmeten, die hij niet bezit... Jij hebt gelijk, als je zegt, dat hij zich anders voordoet dan hij werkelijk is. Hij is helemaal niet zo hard en cynisch als hij nu lijkt. Ik weet zeker, dat hij wel op jouw vriendschap is gesteld. Kort geleden had ik nog een gesprek met hem, waaruit ik dat duidelijk kon opmaken... Dikwijls als hij pas thuis is van “Nijenrode” en dan in die grote stoel gaat zitten lezen en een beetje “prettig denken” zoals hij dat noemt, zegt hij: “Mam, je weet niet hoe heerlijk ik hier die stilte vind.” Dan begrijp ik hoe hij dat nodig heeft. Dan is het alleen maar een kind, dat blij is dat hij thuis is... Ik voor mij ben overtuigd, dat die vriendschap tussen jullie veel en veel langer zal duren, dan die twee jaren NOIB.’ | |
17 maart 1948‘Iny van Randwijck stelde voor, dat ik een weekeinde naar Den Haag zou komen en dat zij een kamer voor me zou nemen in Hotel de Wittebrug, waar ze momenteel met haar moeder verblijft.Ga naar voetnoot51. Eveneens 17 maart een briefje van de pianist George van Renesse: ‘Het is mij niet mogelijk u in de juiste woorden te zeggen, hoe bijzonder verrast ik was met uw charmante attentie. De film over het boekGa naar voetnoot52. heb ik twee maal genoten. Ik ben overtuigd, dat het lezen me nog verfijnder genot belooft... Daarbij stel ik uw brief en niet het minst uw inschrift hogelijk op prijs, daar ik nu nooit behoefte vergeten: de herkomst van dit boekske en daarmede - de kostelijke, zéér aparte avond met Desi Halban op “Nijenrode”.’ Pauline de Ramaix zou in het huwelijk treden met Willem Quarles van Ufford. Er waren allerlei moeilijkheden met de | |
[pagina 131]
| |
kerk vanwege verschillende belijdenissen der geliefden. Omdat het huwelijk in Den Haag zou worden gesloten, moesten er ook logistieke voorzieningen worden getroffen, omdat de beide families uit verschillende landen kwamen. Ik had Tante Déliane geschreven, dat ik in de kerk het Requiem van Popper voor vier cello's met een aantal van mijn vrienden zou kunnen spelen. Ik kreeg het volgende antwoord: ‘Tu me proposais de jouer un ‘Requiem’ ce qui est une partie de la messe d'enterrement. Le mot latin signifie repos et vient dans la prière: ‘Requiem eternam dona ei Domine! Tu comprends sans doute que j'ai un peu ri et que j'ai mis to lettre de côté sans y répondre. J'ai beaucoup apprecié to gentille intention, et je t'en remercie encore. Il ne faut surtout pas croire que je te garde même un ombre de rancune pour cette petite difficulté d'argent...’ Zo'n blunder was voor mij jarenlang klassiek, en eigenlijk nog wel. Ik wilde een bijdrage leveren, vond de muziek mooi en dacht verder niet ná. | |
17 maart 1948, ‘Nijenrode’‘Mijn lieve kind,
Vriendschap is iets ongelooflijks, maar ik geloof niet, dat het werkelijk bestaat. Het is alléén een hulpmiddel om je zelf beter te begrijpen, of jezelf er bovenop te helpen... Toch apprecieer ik jou erg, ook zonder schil. Hoop dat je voelt, dat dit waar is. Laten we gewoon doen en gaan slapen. Han André de la Porte.’ Behalve Han waren er natuurlijk dit tweede jaar verscheidene medestudenten waar ik regelmatig contact mee had. Bijvoorbeeld mijn neef G. Denninghof Stelling, Jan Piet Karssiens, Kees van Langeraad, John Lioni, die eens een aardig portret van me maakte, dat ik zorgvuldig heb bewaard, Bart Nijman (ook reeds overleden), S. Schaap, en van de nieuwe lichting, die in 1947 arriveerde Hans Beynon, die Indonesië-specialist van ‘De Volkskrant’ zou worden, M. van Boeschoten en de dierbare Alex Labouchère. | |
[pagina 132]
| |
‘Dieu créait l'homme et lui donnait une compagne pour lui faire mieux sentir la solitude. Paul Valéry.’ | |
28 maart 1948‘De paasmis in de Nótre Dame bijgewoond. De koren waren prachtig. De sfeer was zéér bijzonder. Veel grijze, oude geestelijken namen deel aan de plechtigheid. De kardinaal zegende speciaal de kinderen door ze even aan te raken... De rest van de dag heb ik alléén door de stad gezworven. In de middag ontmoette ik monsieur Sévère Marcoux, pianiste, compositeur, die me de Tuileries en het Palais Royal liet zien. Hij was vriendelijk, maar wat plakkerig... Tot heel laat heb ik bij de Sacré Coeur op de trappen gezeten en naar de lichten van de stad gekeken. Hoe eenzaam is het leven en waarom vechten Henk en ik nog altijd om een lieve, simpele zaak; vriendschap?’ ‘Soms zie je wel eens een aardig meisje, vooral als ze blond zijn en bruine ogen hebben. Maar meestal zijn ze dermate opgefrunnikt, dat er niets aan is. Een stoer verlangen naar een bed met een vrouw heb ik niet, zelfs niet toen we gisterenavond in de club in Monmartre naakte vrouwen zagen.’ | |
30 maart 1948‘Gisteren met de trein naar Versailles. Lange tijd in het park in de zon gezeten. Daarna het paleis zelf bezocht. Duizenden mensen, zalen vol schilderijen, zo kan je eigenlijk niets “zien”.’ ‘Parijs is luisterrijk. Ik ben er van overtuigd, dat ook hier - als overal - de ellende niet is te overzien. “I am sure of that.” Ik zou graag met allerlei mensen willen praten, horen hoe hun leven was. Ik zou notities maken en er aan werken.’ ‘Het is zalig om alléén te zijn... Met wie je ook spreekt, iedereen begint op een gegeven moment toe te geven dat men bezig is zich te realiseren, dat ware vriendschap en liefde zeldzaam zijn of niet bestaan. Ouderen kunnen jongeren troosten. Zij bezitten vaak een betere tactiek of techniek. Maar uiteindelijk komt alle ellende op hetzelfde neer. Men stelt | |
[pagina 133]
| |
geen omlijnde grenzen aan de sexualiteit, die ook in het spel is. Precies zoals men zich realiseert hoe de houding tegenover de medemens moet zijn, precies zó moet men zich een grens stellen, wat te doen met de sexuele ‘power’. ‘Fletcher vroeg me gisteren wat ik van het leven verwachtte, wat ik me ten doel stelde. Ik denk dat de beste oplossing is om te werken, te zorgen, te leven voor één en dezelfde persoon...’ ‘Het meeste van alles verlang ik ernaar nu thuis op de Pleyel mijn vingers te strekken over Chopins étude, nummer één, tweede band.’ | |
1 april 1948‘Bij vertrek niet de “Air France” naar Amsterdam was dezelfde charmante stewardess er als toen ik aankwam. Zij begeleidde de passagiers te voet naar de vliegtuigtrap op “Le Bourget”. Ik besloot haar een kaartje te geven en vroeg haar, wanneer ze op Amsterdam vloog mij dit te laten weten, dan kon ik haar dáár ontmoeten. Ze had lieve, bruine, echte ogen.’ Professor Arnold Wolfers, Master van Pierson College aan de Yale Universiteit, had me geschreven, dat ik hoogstens een zogenaamd ‘tuition-scholarship’ zou kunnen krijgen van 600 dollars, en dat ik zelf de ontbrekende 1.200 dollars zou moeten kunnen fourneren. De deviezenbepalingen, vooral ten aanzien van Amerikaanse dollars, waren in 1948 stringent. Hoe dit op te lossen? van Michel van der Plas (B.G.F. Brinkel) voor Wim Oltmans
sonnet XXVIII
Ik heb het leed vervloekt, en het is niet geweken;
ik heb de dood gesmeekt, maar hij is niet gekomen;
| |
[pagina 134]
| |
en toen mijn laatste schreeuw in tranen moest uitbreken,
had ik nog niets terug van wat mij was ontnomen.
En nu, mijn hart, en nu? Seizoenen zijn verstreken:
ben ik dezelfde dan die zingt onder de bomen,
die zachte lippen kust en bloemen langs de beken,
en die weer slapen gaat zonder voor vuur te schromen?
Kinderen langs de weg, die vlindertjes gaan vangen,
ach, als de zomer sterft, schreit niet achter de ruiten,
aanziet de dwaas niet die zich aan een boom gaat hangen,
maar gaat u aan uw dromen driftiger te buiten
en roep de zon terug op horens van verlangen.
Achter het slot zucht slechts wie zichzelf op wou sluiten.
Ik sprak Ben Brinkel, het latere lid van de hoofdredactie van ‘Elseviers Magazine’ een enkele keer gedurende 1947-1948 op ‘Nijenrode’. Een typisch produkt van een rooms-katholieke programmering. Over hem schrijven deed ik nooit. Voor zover ik weet verwaardigde hij zich slechts eenmaal, in 1981, een boekje van mij de grond in te schrijven. | |
[pagina 135]
| |
13 mei 1948 (dagboek)‘Ernstig incident. Gisteravond werden Hofland, de Groot van Embden, Nijman, Schaap en ik in kamer 12 zogenaamd betrapt door de heren Scratton en Kuyper voor luid praten en lachen. Hofland rookte zelfs. We werden gesommeerd om voor straf vanmorgen om 07:15 aan te treden voor ochtend gymnastiek, wat we vertikten.’ Het internaatshoofd, St. John Nixon, doorgaans een strikt redelijke man, vond hierin aanleiding onmiddellijk een uitvoerig rapport aan dr. D.E.M. Habbema te zenden. Deze zag nu zijn kans schoon en verwijderde ons voor veertien dagen van het NOIB. (einde dagboek) Nu hadden verscheidene ouders reeds herhaalde malen minder enthousiaste verhalen van studenten over deze mijnheer Habbema te horen gekregen. Mijn vader trad in ieder geval direct in contact met de vader van De Groot van Embden (of omgekeerd). Op 17 mei 1948 zond mijn vader dan ook een vrij uitvoerig en grondig gedocumenteerd - en juridisch onderbouwd - epistel naar Ir. A. Plate, voorzitter van de Raad van Bestuur van het NOIB. Ná zich beroepen te hebben op het reglement en andere steekhoudende argumenten schreef hij: ‘Tot mijn spijt moet ik constateren, dat de rector zich thans bevoegdheden heeft aangematigd, waarvan hij weet, dat deze hem uitdrukkelijk zijn ontzegd. Bij deze overijlde strafoplegging heeft de rector de bijzondere plicht tot het horen van de docentenvergadering verzuimd en verkeerd gebruik gemaakt van de gelegenheid en middelen hem in zijn functie geschonken door zelf deze zware straf te willen opleggen.’ (etc.) Mr. Ir. A.C. Oltmans Intussen vond ik het bij het mooie lenteweer allerminst onaangenaam naar ‘De Horst’ te kunnen terugkeren, naar hartelust piano te kunnen studeren en oude vrienden te zien. Henks ouders logeerden enige weken in Noordwijk aan Zee, zoals zij zo dikwijls deden, en ook daar ben ik een aantal dagen naar toegegaan. | |
[pagina 136]
| |
school te zijn gestuurd gehandhaafd bleef. Habbema kreeg gelijk, althans zo leek het toen. Wat wij niet wisten was, dat het Bestuur van het NOIB de affaire beschouwde als de druppel, die de emmer deed overlopen en men Habbema steeds minder geschikt achtte om als rector aan te blijven. Hij zou per 1 januari 1950 definitief verdwijnen om dus na het bekleden van die post na vier jaren te worden opgevolgd door dr. E.B.J. Postma, die dertig jaren rector van ‘Nijenrode’ zou zijn en deze taak niet verve en succes tot 1980 heeft volvoerd. ‘... de dichter die de waarheid liegt. Bertus Aafjes.’ | |
29 mei 1948 (dagboek)‘Terug op “Nijenrode”. Vele vrienden haalden ons in met een speciale handdruk. Henk schreef tijdens ons extra verlof een boek, “Volgende week actiever”, waar hij mij in beschrijft als Floris. Het zijn gesprekken tussen Joost (Henk) en Floris. Ik vind, dat hij zich niet heeft kunnen losmaken van zijn afkeer voor mijn opvattingen. Hij doet een krampachtige poging mijn standpunten weer te geven. En toch was de sfeer waarin hij onze dialogen beschrijft ook dikwijls treffend juist. Hij lijkt me dikwijls banaal en er zouden heel wat tussenzinnen kunnen worden weggeschrapt. Ik houd er nog meer twijfel aan de persoon van Hofland aan over.’ ‘Ik vraag me af, wat mijn commentaar zou moeten zijn. Misschien is het beter niets te zeggen. Ik griezel, wanneer ik er aan denk dat hij dit aan zijn ouders of zijn vriend Albert Heijmans van den Bergh zou laten lezen. Ik zou hem wel aanwijzingen willen geven, maar dat zou hem zijn schrijvers waardigheid te na liggen. Hij zou mijn suggesties toch niet aanvaarden, ook al zei hij laatst weer, wat in mijn dagboek gelezen hebbende: ‘Wim, jij bent uniek.’ ‘Wat besef ik weer duidelijk hoe dikwijls ik belachelijk voor hem moet zijn geweest, terwijl ik zelfjuist dacht de grootste en naar nu blijkt niet begrepen en niet gewaardeerde vertrouwelijkheid aan de dag te hebben gelegd. Ik heb me zwaar vergist. En besef dit steeds meer. Ik ben vervuld van twijfel. Ik zal er verder over moeten nadenken.’ ‘Vanmorgen las ik zijn schriftuur geheel in de zon aan de vijver. Zowel vóór als ná de lunch hebben we er uren samen over gesproken. Henk is toch buitengewoon. Hij heeft voor mij zéér kostbare momenten. Dat is allemaal een feit en waar. Maar toch, wat uit dit verhaal spreekt heeft met de Hofland | |
[pagina 137]
| |
warwinkel te maken, waar ik verder geen hoogte van kan krijgen.’ | |
1 juni 1948‘De nutteloosheid van homoseksualiteit weer eens ingezien, wat het dus ook is. Een zéér bijzondere dag, maar weer eens veel te veel geld uitgegeven. Micheline is een schat. Om 16:15 draaide een Buick met de kap neer het terrein van “Nijenrode” op. Uit de auto stapten Miche en haar zwager, die voor zaken in Amsterdam had moeten zijn. We hebben vele uren in “Esplanade” in Utrecht gezeten en er gedineerd.’ ‘Er zijn natuurlijk duizenden lieve meisjes in de wereld. Het is allemaal niet noodzakelijk nu juist precies een Frans meisje te kiezen. Jammer dat ik nu moet bedenken, dat het zonde is geweest van het geld.’ ‘Ik zou haar alsvolgt willen schrijven. “Ik houd van je gezicht en je ogen. Je haar is prachtig. Je ogen zijn vol begrip. In één woord, ik houd van je op één of andere manier. In dit opzicht zou ik je weer zo vlug mogelijk willen terugzien.’ ‘Maar toch, ik kan niet echt met een vol hart van je houden. Ik weet zo weinig van je. Ben je rooms-katholiek of protestant? Welke opvoeding heb je gehad? Wat doet je vader? We moeten er immers in slagen nog zestig jaar met elkaar te kunnen converseren, alhoewel ik op dit moment niet hoop te oud te worden...’ | |
4 juni 1948‘Ik zit op bed in Wassenaar bij Tante Jetty. Morgen moet ik toelatingsexamen doen voor Yale University. Maar ik moet nog iets schrijven. We liepen gisteren na de thee samen nog lang door de tuin van “Nijenrode”. “Wim,” zei Henk, “ik kan me niet voorstellen voor mijn dood herrie met je te krijgen. | |
[pagina 138]
| |
We blijven altijd vrienden.’ ‘Voor het eerst sinds we elkaar kennen heb ik hem geantwoord, dat ik veel van hem hield. Hij bracht me weg naar de bus, omdat ik naar huis moest.’ | |
10 juni 1948 (verjaardag)‘Aunty zond me een biografie van Claude Debussy. Er was een kaart van Theo. Wicher zond mij “Het Ken-Getal 3.5.39” van Mr. Dr. I.G. van Maasdijk, met als onder-titel De code van de derde wereldcrisis. Ik liftte met Henk naar Amsterdam, en we zagen de film “Gilda” met Rita Hayworth. We aten bij een Chinees en gingen nog naar “La Cubana”. Met de laatste bus terug naarBreukelen. Dat was dan mijn 23ste verjaardag.’ | |
12 juni 1948‘Ik gaf op “De Horst” een feestje voor mijn verjaardag. Behalve Henk en Wicher waren aanwezig: Hetty en Quirijn van Swinderen, Margaret en Suzy van Boetzelaer van Oosterhout, Constant van Boetzelaer en Etty van Heyst, Jan Hein en Saskia Kessler, Guus Kalff, Lydia van Reede, Alex Labouchère, Han André de la Porte, Wim van Genderen Stort, Bas de Graaf, Wim de Groot van Embden, Jan Brander, Boy de Jong, Ingeborg Prins van Wijngaarden en Dick Timmer.’ ‘Hetty gaf me een doos briefpapier met een fraai gedicht. Het was prettig haar terug te zien. Henk bleef logeren op ‘De Horst.’ | |
[pagina 139]
| |
‘Vandaag kwam een telegram uit Yale University, met het grote nieuws dat ik voor mijn toelatingsexamen ben geslaagd. “You are admitted first year Yale to matriculate september fifteenth letter follows Edward Noyes”.’ ‘Ik ben ongelooflijk blij en voel me après tout wel zéér bevoorrecht.’ ‘Henk zit in Gorinchem in een militaire kazerne. Hij wordt daar gekeurd en ingedeeld, maar komt nog terug voor eind-examen uitreiking.’ | |
8 juli 1984‘Vanavond werd ik om 19:00 uur bij de heer Habbema in de rectorskamer op het kasteel geroepen. Eveneens aanwezig was het internaatshoofd, St. John Nixon. Het was kennelijk D-Day voor de man. Met een zekere triomfantelijkheid kondigde hij aan, dat hij en de lerarenvergadering tot de droevige slotsom waren gekomen, dat ik, als enige van de studiejaren 1946-1948 geen eind-diploma zou krijgen. Mijn prestatie's waren beneden peil gebleven,’ zei hij.’ ‘Ik antwoordde hem, dat me dit speet, doch dat ik zojuist een telegram uit de V.S. had gekregen, dat ik was geslaagd om toegelaten te worden voor de Yale Universiteit en dat ik me er bijzonder op verheugde dáár naar toe te gaan. En omdat ik de audiëntie als beëindigd beschouwde, stond ik op.’ ‘Habbema: “Je gaat nu zeker je boeltje pakken en naar huis?” Ik: ‘Helemaal niet, mijnheer Habbema, mijn ouders hebben niet voor deze cursus betaald minus een week. Ik verheug me zéér voor de anderen en wil alle feesten meemaken.’ (St. John Nixon heeft nog jarenlang nadien over die confrontatie tussen de rector en mij nagepraat, waarvan hij zei intens te hebben genoten. Ik wijdde aan het incident in mijn dagboek verder nauwelijks aandacht.) Ik eindigde de korte passage met ‘de man is gek’.’ | |
[pagina 140]
| |
Boer, de secretaresse van Habbema, kwam me vertellen, dat ze haar pet voor me af nam, dat ik zo sportief was te blijven. Ik begreep deze opmerking niet, want ik bleef voor mezelf, omdat ik alles wilde meemaken en ook die laatste dagen bij Henk wilde blijven. Het eind-diploma halen was voor mij irrelevant. Bovendien had ik een volmaakt rein geweten over mijn “Nijenrode” parcours. Ik wist dat ik beslist niet mindere prestaties had geleverd dan een aantal anderen. Ik ontmoette mevrouw Habbema nog ergens en vroeg haar vooral aan de rector te zeggen, dat mij geen gevoel van haat of gramschap bezielde vanwege de vuile streek van haar man mij te laten zakken.’ ‘Deze laatste dagen waren zelfs zeer prettig. Er was een uitvoering van “De Koopman van Venetië”. Ik had Hetty van Swinderen uitgenodigd, die mee wilde. Ik haalde haar bij de van Dedem's in 's Graveland af. Zéér plezierige avond.’ ‘Vanmorgen was de uitreiking van de diploma's in de aula in aanwezigheid van het Bestuur van Nijenrode. Ik was er natuurlijk bij, ook om mijn vrienden geluk te wensen. Na afloop werd mijn naam twee maal via de luidspreker omgeroepen: ‘Wil Oltmans even bij de heer Plesman komen.’ ‘Ik had met de grondlegger van de K.L.M. een gesprek onder vier ogen van een minuut of tien. Hij ging nader in op mijn rapport aan hem, en de activiteiten via professor Weyer van het voorjaar. Hij scheen zich voortreffelijk te realiseren, dat er nog veel op het NOIB zou moeten veranderen en dat het instituut als zodanig in de kinderschoenen stond. Daarop zei hij: ‘Oltmans, je gaat nu naar de V.S. om te studeren en dat is goed. Doe je best. Vraag aan de heer Kuneman het adres van mijn directeur in Amerika. Wanneer je me nodig hebt, neem contact met hem op. Je weet het, wanneer je bij de K.L.M. wilt komen, laat het me weten. Sukses met alles.’ ‘Ik ging naar Kuneman en kreeg de aangeboden informatie.’ Albert Plesman was dan ook een man van formaat. De manier waarop hij je aankeek, zijn optreden, wat ik noem, die ouderwetse Hollandse rondborstigheid was natuurlijk ook werkelijk ‘goud’ waard. Na terugkeer uit Yale zou ik hem opnieuw aan de Raamweg in Den Haag spreken. Hij herhaalde zijn aanbod. Maar ik zag mijzelf toen niet als 39.999ste werknemer de K.L.M. in duiken en dat heb ik hem ronduit gezegd. Plesman had hier overigens volledig begrip voor. Later zou ik toch proberen bij de KLM in dienst te komen, maar toen lukte het niet meer. | |
[pagina 141]
| |
‘De laatste dagen op “Nijenrode” waren prettig. Ik had dikwijls eraan gedacht hoe het afscheid van de collega studenten na twee jaar zou zijn. Iedereen is alle conflictmaterie vergeten. “Nijenrode” was een periode van affectie voor Henk Hofland, zoals ik dat in mindere mate, en ook anders, op het Baarns Lyceum voor Wicher van Swinderen had gevoeld. Ik ben van Henk gaan houden, ook al worden mannen niet verwacht zulke taal te gebruiken. Maar vandaag is het of dit nu alles op één of andere manier voorbij is. We zullen in het komende leven elkaar, wat, één of twee dagen per keer zien. Dat is iets anders dan twee jaar een kamer delen en 's avonds een appel op zijn bed klaar leggen. Die verwijdering zal betekenen, dat we elkaar minder goed kennen. We groeien verder onze eigen richtingen uit. Moet je hier somber over zijn? Ik geloof van wel. Het heeft zoiets tragisch, dat niets blijft. We komen allen in de hemel om het eeuwige leven te genieten, zo luidt het verhaal althans. Dat zou dus betekenen altijd alsnog samenzijn met de geen die men liefheeft. Ik betwijfel deze gang van zaken ten zeerste.’ ‘Hoe zal het verder gaan. Zal ik van Henk blijven houden? Blijf ik hem trouw? Ik geloof nu van wel. Ik vraag me dit af, steeds opnieuw. Zullen alle hierop “Nijenrode” opgebouwde banden nu voor de toekomst verloren gaan? Voor mij is dit afscheid als een begrafenis.’ In deze geest stelde ik ook een afscheidstukje voor het Logboek van de ‘Nieuwe Compagnie van Verre’ samen, maar Peter van Schaardenburg en J. Fuhri Snethlage van de redactie lazen het en vonden het onzin. | |
[pagina 142]
| |
hadden meer dan uitstekend contact. We dineerden met zijn ouders in “Erasmus”. Later ging hij even bij Mimi langs om voor haar bloemen te bedanken.’ ‘Iederéén en alles verlies je en tenslotte blijf je over met je eigen cadaver. Het is niet de kunst om te vergeten in het leven. Het is de kunst om je aan niemand en niets te hechten. Ik vraag me trouwens af, soms, of Henk überhaupt in staat is om voor iemand ooit in vervoering te raken. Je zou met een viool heel dicht bij zijn oor moeten spelen, om hem tot ongecontroleerde, gevoelige emoties te brengen, laat staan ze te uiten.’ | |
26 juli 1948‘Mr. J.J. Klaasesz, hoofd directeur van de PTT en lid van de Raad van Bestuur van het NOIB antwoordt, dat er van de zijde van het Bestuur en de Raad van Toezicht belangstelling bestaat een nader gesprek met oud-studenten te hebben, mits een verzoek tot een onderhoud door een aantal hunner wordt gedaan.’ | |
27 juli 1948, ‘De Horst’‘Het is avond. De maan komt op en het is heerlijk buiten. De tuin is fris bespoten. De rozen staan prachtig. Dit zijn de laatste dagen vóór Yale in mijn ouderlijk huis. Tillot,Ga naar voetnoot53. de blauwe chow-chow van mijn moeder, zit zoet op de strap achter het huis. Jammer dat zo'n lief beest zo kort leeft en Hitler zo lang. | |
4 augustus 1948‘Micheline vloog vandaag terug naar Parijs. We hebben meer dan heerlijke dagen gehad. Op Loosdrecht met z'n allen gezeild, Micheline, Wicher, Han André de la Porte, Inez en Charles Röell, Dick Timmer, Aurelia Groeninx van Zoelen, Agneta van Son en vele anderen. Logeerden in Hamdorf. Dansten in “Meerrust” in Warmond en waren twee dagen in Aerdenhout, voornamelijk met Han.’ ‘Mijn ouders schijnen zéér op Micheline gesteld te raken. Iedereen was enthousiast over haar. Ik denk veel na over deze unieke ontmoeting. Toch zal er lange tijd overheen gaan voor ik werkelijk van haar zal kunnen gaan houden.’ | |
[pagina 143]
| |
Henk Hofland meldt, dat het hem niet erg voor de wind, gaat. Hij is gezakt voor de officierstest en is nu ingedeeld bij het derde regiment infanterie te Bergen op Zoom. Verder had hij ‘het grote verhaal’ nu af, bestaande uit een oplage van twee exemplaren. ‘Het was een heidens werk, maar ik ben er toch mee klaar gekomen ondanks een groot aantal inzinkingen. Op het resultaat ben ik natuurlijk nogal trots.’ Hij schreef verder: ‘Ik ga de zaak nu laten inbinden, compleet met colophon en dan komt er bovendien een fotokopie in van het zelfportret dat boven mijn bed hangt. Ik denk, dat het voor jou wel een beetje belachelijk zal klinken, maar je moet maar net doen of je het erg leuk vindt... Ik weet niet in wat voor stemming je nu bent, maar het zou me niet verwonderen, wanneer je op dit punt gekomen, de brief verscheurde. Tijdens het schrijven heb ik het gevoel of ik in het donker met iemand sta te praten, die geen antwoord geeft. Een onzeker gevoel dus.’ | |
16 augustus 1948, Parijs (dagboek)‘Met Wicher en Han André de la Porte in diens omgebouwde stationcar jeep, via een plezierige lunch bij de familie de Ramaix in Baulers, hier gearriveerd op weg naar Zuid-Frankrijk. Nu logeren we met ons drieën bij Micheline aan de Avenue de la Bourdonnais, wat mogelijk is omdat haar ouders niet thuis zijn.’ ‘Wicher en Han hebben aan Micheline gezegd mijn grote liefde niet al te ernstig te nemen, want dat er wel meer dames in mijn leven waren gekomen en weer verdwenen. Mam heeft me eveneens op mijn hart gedrukt, Micheline niet te laten geloven, dat ik van haar hield, wanneer dit niet zo was. Ik geloof, dat ik eerlijk tegen haar ben. Ik heb duidelijk gezegd, dat ik er heel lang over zou doen voor ik iemand geloofde en dus lief kon hebben. Toch vind ik dat Han en Wicher zich hier niet mee dienen te bemoeien. Voor ik zoiets zou doen. Geen haar op mijn hoofd zou er aan denken. Wat wel waar is, is dat ik nauwelijks nadenk wanneer ik brieven schrijf en nog minder met voorbedachte rade te werk ga in mijn dagboek.’ ‘Parijs is heerlijk. Ik ben gisteravond opnieuw en alléén naar de Sacré Coeur geweest. Ik denk ook veel aan Henk en vraag me af wat hij nu en of hij nu nog over mij nadenkt. Waar zou hij zitten? In welke stemming zou hij zijn? Jammer dat mensen nooit evenveel van elkaar houden.’ | |
[pagina 144]
| |
‘Liefste Aunty, Het is maar kort, maar ik moet u even schrijven. U kunt zich voorstellen hoe heerlijk het was via Turnhout, Brussel en Compiègne naar Parijs te rijden. We zijn overal vorstelijk ontvangen. We hebben het ongelooflijk, maar wat is het moeilijk om er werkelijk van te genieten. Ik geloof zelfs dat het niet echt mogelijk is. Als ik grote woorden zou gebruiken zou ik zeggen: De wereld is prachtig, met alles wat er in is, maar wat hebben we er in godsnaam van gemaakt? Wat is het intermenselijk verkeer eigenlijk primitief, bekrompen en behelpen. Misschien is dit voor iemand van 23 jaar een achterlijke en verlate constatering. Maar wanneer je weer eens, op andere plaatsen dan waar je aan bent gewend, ziet hoe het allemaal tussen mensen verloopt, is het een koude douche. Ik zou graag uren met u praten. Is ook die wens een afwijking, die in verband staat met het beruchte Oedipus-complex? We vertrekken zo naar Chantilly op weg naar Cannes. Veel liefs, Wim.’ | |
23 augustus 1948‘Heerlijke dagen aan de “Rivièra”. Veel herinneringen opgehaald aan de reis uit 1936 met mijn ouders en broers. Naar het Cap Martin Hotel gereden. We zijn veel met de Labouchère's in Eden-Roc bij Antibes geweest. We logeren bij Mevrouw J.A. van Dobben-Vuerhard in Golfe Juan, vrienden van Han. Micheline kwam naar Nice en logeerde in de “Negresco”. Ontmoette kort haar vader, die teleurgesteld was op het vliegveld, omdat zij niet bij hem maar bij ons in de auto stapte. Wicher vloog terug naar Amsterdam. Wij volgden met de auto.’ | |
12 september 1948‘Vandaag een bedevaart ondernomen naar Bergen op Zoom. Om 06:30 opgestaan en ik was pas om 12:30 ter plekke. Henk bleek in de Korte Heyligers Kazerne te liggen. Ik liet een pakje met sigaretten, chocola en andere dingen, die hij graag heeft, voor hem achter. Ik wandelde weg en keek om naar de gebouwen tegen het bos. Hier en daar kwam wat rook uit een | |
[pagina 145]
| |
pijp en sommige militairen liepen met etensblikjes. Ik zou hem graag even gezien of gesproken hebben.’ Al gauw ontving ik een brief van Henk. | |
14 september 1948, Bergen op Zoom‘Mijn algemene stemming is één van walging over alle zakken, die hier rondlopen en over de sfeer van uiterste domheid. De confraters laten zich overigens uitstekend exploiteren. Ze zijn volmaakt humorloos en ongevoelig voor alle soorten van moppen, behalve de hele vieze. Dan is er nog een kleine groep “intellectuelen”, padvinderachtig en anti-vloeken. De enige vent, die ik tot nu toe geschikt vindt, is een korporaal, die ook uit Rotterdam komt en even weinig militair is als ik.’ En verderop: ‘Na alle bezwaren te hebben overwogen, heb ik besloten om maar te deserteren, voor ik hier aan de rotzooi ben gewend. Wat ik nu nodig heb is een basis in het buitenland, voor ongeveer één maand, waar ik kan logeren om verder een plan de campagne op te stellen. Ik realiseer me zeer goed, dat de publieke opinie dan bijzonder anti-Hofland zal zijn, en dat ik kans heb om in de gevangenis te komen en nog veel meer, maar hier blijven en drie jaar in militaire dienst zitten is nog veel minder aardig. Wat ik nu van je vraag is medeplichtigheid voor één maand, dat wil zeggen, het uitzoeken van een pied-à terre, waar men geen morele bezwaren heeft. Denk er goed aan, dat je kans hebt op uitkotsing, de bak, enzovoorts. In ieder geval is de zaak diep geheim, en er mag met niemand over worden gesproken. Bedenk wel, dat ik weinig geld heb (maximum ongeveer duizend gulden) en dat de vraag “geheel vrijblijvend” is.’ ‘Ik heb Henk per expresse geantwoord en wijd me geheel aan zijn zaak.’ | |
15 september 1948‘Een zéér onaangename botsing met mijn moeder. Ik vind dat zij er veel ongezonde gedachten op na houdt. Ze kafferde me uit, dat ik nooit iets deed, tot mislukking was gedoemd en absoluut niets in mijn leven zou bereiken. Ik werd ook erg boos en slingerde alle denkbare verwijten naar haar hoofd, inbegrepen de slaag, die ik als kind had moeten verduren om muziek te leren.’ ‘Zoals altijd na dergelijke dieptepunten wilde ik wat later aan de vleugel me gaan afreageren, toen ik niet alléén eerst de | |
[pagina 146]
| |
muziekkamer afgesloten vond, maar later ook de vleugel zelf. Belachelijk. Zal er ooit een einde aan die narigheid en elkaar kwetsen komen?’ ‘Intussen blijft Micheline één van mijn grootste zorgen momenteel.’ | |
29 september 1948 (dagboek)‘Op vrijdag 24 september ben ik met de ‘Air France’, en Micheline als stewardess, naar Parijs gevlogen. Haar moeder was alleen thuis en ik kon het onmiddellijk prima met haar vinden. Bovendien had Micheline haar mijn problemen verteld hoe Yale gefinancierd te krijgen, ook waar de deviezen bepalingen niet het overmaken van geld naar de V.S. toelieten. Haar moeder stelde voor dat er een oplossing zou kunnen worden gevonden via vrienden van de familie in New York.Ga naar voetnoot54. ‘Micheline bezorgt me slapeloze nachten. We wandelden in het Bois de Boulogne. Ik voel me sterk tot haar aangetrokken. Zeker, maar ik hou nog altijd veel meer van Henk. Micheline en alles wat er bij komt is zo verleidelijk, maar Yale hoeft desnoods niet. Hoe los ik eerst het desertatie probleem van Henk op.’ | |
[pagina 147]
| |
gekomen, dat de familie van Acker bereid is zich voor mij garant te stellen, ook wat betreft mijn studie aan Yale. De moeder schrijft me een buitengewoon hartelijke brief, die zodanig is gesteld, om me het gevoel te geven, dat ik haar bemiddeling rustig kan accepteren.’ ‘Intussen is Micheline zelf hier één week. Heb haar met Wicher en Han van Schiphol gehaald. Yale University liet weten, dat ik uiterlijk 30 oktober in New Haven, Connecticut moet arriveren, wil ik alsnog de colleges kunnen inhalen van dit semester.’ ‘Theo en Hendrik hebben besloten naar Zuid-Afrika te vertrekken. Ze hebben voor dit doel een Lincoln Zephyr met open dak gekocht en stellen zich voor van Bosch en Duin naar Kaapstad te rijden. Verder weg van de Sovjets, die dus verondersteld worden vroeg of laat West-Europa onder de voet te zullen lopen, kan haast niet. Het komt er op neer, dat we uitgerekend alle drie in dezelfde maand, october 1948, uitvliegen en het oudernest “De Horst” voor goed verlaten.’ ‘Ik zie aan mijn ouders, dat ze er zéér van onder de indruk zijn. Ik vind het ook eigenlijk vreselijk verdrietig voor ze. Nu zullen we allemaal voor vele jaren uit elkaar liggen. Het deprimeert me zéér. We hebben allemaal dezelfde separatieangst problemen.’ | |
13 oktober 1948‘Met Hendrik een afscheidsbezoek bij onze charmante grootvader, Ir. Willem Oltmans in Amsterdam gebracht. De Lincoln rijdt prima, maar ik benijd ze niet om die tocht zonder eind. Ze willen dwars door de Sahara trekken.’ ‘Bij thuiskomst één van de naarste gesprekken van mijn leven met mijn ouders gehad. Mijn vader zegt nu geen cent voor Yale te willen bijdragen. Hoogstens kan ik een vliegbiljet naar New-York krijgen, wat eigenlijk klinkt als: “dan zijn we tenminste eindelijk van je af.” Had geld in onze context een economische functie, en werd het gebruikt om te binden?’ | |
[pagina 148]
| |
18 oktober 1948, ‘Bergen op Zoom’‘Beste Wim, Ik zal je een uitleg geven van het voorlopig uitstellen van ons plan. 1. Op het ogenblik zou je in het hele West Europese blok worden gepakt wegens desertie uit het leger van een van de landen die bij het blok behoren... Dit betekent dus, dat je in Europa praktisch nooit veilig bent... 2. Gevoels argumenten. Hoewel ik mij dat in het begin anders had voorgesteld blijk ik toch gehecht te zijn aan oude dingen, Mimi, boeken, het veilige bestaan thuis enzovoorts. Bovendien als ik binnen niet al te lange tijd zou weglopen, dan zou dat voor mijn vader en moeder op zijn minst een beroerte betekenen... Op het ogenblik valt het leger nogal mee.’ Die storm was dus gaan liggen.’ | |
19 oktober 1948KLM passage geregeld.’ ‘Met Micheline voel ik me dikwijls heel gelukkig. Ik wil alléén nog absoluut niet het gevoel hebben gebonden te zijn. Ik overzie de toekomst nog niet met haar. Toch is ze zo ongelooflijk lief voor me. Zaterdagavond heeft George van Renesse hier nog op “De Horst” een afscheids-recital gegeven voor sommige van mijn vrienden. Dat leek me het mooiste vaarwel, met elkaar verenigd zijn in muziek, en dan zijn wijze van muziek presenteren.’ ‘Wicher en Hetty waren er, Lex en Lucie Poslavsky, Guus Kalff, Alex Labouchère, Netty Feldhaus van Ham en haar moeder, en de Müllers, waar ik in Bilthoven muziek mee maakte. Mijn ouders schitterden door afwezigheid. Bij zijn voordracht van Clair de lune - wat ik dus zelf altijd probeer te spelen - biggelden de tranen over mijn wangen, denkend aan het komende afscheid van alles, mijn jeugd, “De Horst”, mijn vrienden.’ | |
20 oktober 1948‘Micheline is langer gebleven. We zijn volkomen zeker van elkaar. We zijn ringen gaan kopen. Ik heb haar uitgelegd, hoe werkelijke liefde door samen zijn groeit en door het beleven van het leven met elkaar. Zij is lief, spontaan, alles. Ze wilde samen in een kerk gaan en we hebben hand in hand gebeden. Daarop vertrok ze naar Parijs. Mijn ouders delen wel duidelijk in de blijdschap van deze verbintenis. Er is nu, ook voor Micheline, een soort verbond gesloten vóór mijn vertrek.’ | |
[pagina 149]
| |
24 oktober 1948‘Het is me een behoefte je nog even te laten weten, hoezeer ik je hartelijkheid en enthousiasme op prijs stel... Ik zal Yehudi Menuhin met tact trachten te bewerken.Ga naar voetnoot55. George van Renesse.’ | |
|