| |
| |
| |
Groei
(1936-1942)
Uit deze jaren dateren mijn eerste regelmatige dagboeknotities. De periode 1934-1936 verliep zonder noemenswaardige drama's en kalm. Met de meester uit de vijfde klas van de Zeister School Vereniging, de heer Lingeman, had ik een bijzondere relatie. Hij keek nooit naar uit zijn ogen. Er ging iets vertrouwenwekkende van hem uit. Het was de eerste oudere man, die ik respecteerde zonder continu in de rikketik te zitten.
In 1936 begonnen ook onze langere buitenlandse reizen. Met Pasen reden we, voor het eerst gebruik makend van slaapwagens, met de Etoile du Nord naar Zuid-Frankrijk. We logeerden in het Cap Martin Hotel bij Menton. We maakten trips naar Monte Carlo, Nice en Cannes. Mijn ouders genoten dermate van het klimaat en de omgeving, dat zij naar een huis begonnen uit te zien.
We zagen in Menton de film ‘Sans Famille’, naar het boek van Hector Malot. Ik begreep nog geen Frans, maar de hartverscheurende scène, wanneer het jongetje Rémy door de zigeuner Vitales wordt meegenomen, werd onuitwisbaar in de neuronen van mijn brein gekerfd. Een paar dagen later bezochten we vrienden in Juan les Pins. Langs de laan naar het hotel zat een vrouw met een harp onder een palmboom. Zij speelde de muziek uit de film. Ik huilde.
Op de meest wonderlijke momenten zou deze emotionele ervaring als een duveltje uit een doosje in mijn bewustzijn terug springen. In 1975, tijdens een bezoek aan de Hermitage in Leningrad, bleef ik gekluisterd aan Rembrandts onvergetelijke schilderij naar de parabel van de verloren zoon. Het beeld van de armoedig geklede jongen, die ook nog één slof heeft verloren en daardoor met één blote voet voor de vader knielt en om vergiffenis smeekt, sloeg bij mij in als een bliksemstraal. Als door een stille kracht gedreven, kwam daarop de emotie naar boven borrelen zoals ik die in 1936 aan de Rivièra rond het jongetje Rémy had beleefd. Wat ligt er nog meer als een palimpsest verborgen onder die andere 280.000.000.000.000.000.000 stukjes informatie in mijn hoofd?
Het jaar 1936 stond verder in het teken van Oranje.
| |
| |
Het begon in de zomervakantie. We waren op weg naar Zwitserland en reden door de Vogezen. Mijn ouders besloten een paar dagen in het charmante plaatsje Le Howald te blijven. We betrokken appartementen in het Grand Hotel.
Reeds de volgende ochtend meldde zich een geagiteerde directeur bij mijn vader. Koningin Wilhelmina en prinses Juliana zouden onverwachts per auto arriveren. Men had onze kamers nodig. We verhuisden dus naar de dépendence.
Inderdaad stapten de Nederlandse vorstin en haar dochter die middag uit een Packard met een open schuifdak achterin. Voor mij was dit een opwindende gebeurtenis, vooral omdat ik me sedert de indrukwekkende witte begrafenis van prins Hendrik intensief met het koningshuis had beziggehouden.
Als het aan mij had gelegen, zou ik een praatje met de dames zijn gaan maken. Maar aangezien mijn ouders me langzamerhand tot alles in staat achtten, kreeg ik de uitdrukkelijke opdracht op geen enkele manier notitie van de koninklijke familie te nemen, steeds door te lopen en een andere kant uit te kijken. Ik hield me hier stipt aan, maar vond het jammer. Niet alléén waren we de enige landgenoten in het hotel, de Oranjes woonden in onze kamers.
Wilhelmina zat die dagen achter een ezel in een rustiek straatje van het dorp te schilderen. Juliana was soms bij haar en stond op gepaste afstand achter haar moeder te kijken. Wat ik me met enige verbazing realiseerde was, dat de schijnbaar onbereikbare majesteit uit de kranten in meer dan één opzicht een overeenkomst vertoonde met mijn grootmoeder Poslavsky uit Sprimont. Beiden waren typisch ouderwetse dames, die eenzelfde soort kapsel droegen met een chignon, die uitgesproken eenvoud betrachtten in hun levensstijl en gewoonten en ze waren beiden voor hun echtgenoten niet te genieten geweest. Bovendien deed prinses Juliana me sterk denken aan juffrouw Nortier van de Zeister School Vereniging.
Het vorstelijke gezelschap vertrok even onverwacht als men was gekomen. Wilhelmina zat reeds ingepakt achter een gummi-windvanger van een geheel open Cadillac te wachten, toen haar dochter, die nog even in het dorp een permanentje was gaan halen, uit een zijstraat kwam aanhollen. Niemand wist, dat ook het koninklijke reisdoel Zwitserland zou zijn, waar de moeder in het diepste geheim een ontmoeting had gearrangeerd met een huwelijkskandidaat voor haar dochter, de toekomstige koningin van Nederland. De prinses was reeds 27 jaar en het werd tijd, dat de verlovings-impasse werd doorbroken. De geplande coup van Grindelwald zou perfect slagen.
| |
| |
| |
8 september 1936 (dagboek)
‘De lange zomer vacantie is weer ten einde. Een eerste ochtend weer op school is toch eigenaardig. Alles glimt zo. Geen inktvlekje op tafel of stoel. Het is nog wat onwennig. Iedereen was trouwens blij toen om 12 uur de bel ging. Nauwelijks waren we buiten of wachtende moeders riepen: ‘De prinses is verloofd!’
‘'s Avonds zaten we om acht uur allemaal bij de radio. De omroeper sprak er een half uur over en met een enthousiasme, dat iedereen aanstak. Vooral het verslag over de eenvoudige intocht in 's Gravenhage sloeg in. Om vier uur was het prinselijk paar van “Sperwerhof”, waar ze bij de Róell's hadden gelogeerd, vertrokken. De prins zat zelf aan het stuur van zijn Ford cabriolet. Er zal weinig worden geslapen vannacht en veel gedroomd. Dromen waarin een grijze auto zal voor komen, een lachende prins en een stralende prinses. Een modern sprookje.’
Mijn moeder was die 8ste september naar de moestuin gegaan om bloemen te knippen voor de werktafel van mijn vader. De tuinman zorgde altijd voor perken snijbloemen, dahlia's, irissen, viooltjes, een heg met lathirus, alles was er. Zo konden de bloemperken met rozen rond het huis worden gespaard.
Toevallig had mijn moeder van een radioreportage onthouden, dat de kleuren van Lippe geel en rood waren. Haar oog viel op een cynia, die dwars door het hart van de bloem, de meeldraden en stampers incluis, half geel en half rood was. Zij plaatste de bloem, samen met een oranje cynia, op mijn vaders bureau.
Toen deze voor het diner uit Amsterdam kwam, reageerde hij op de voor hem typerende wijze. Hij telefoneerde onmiddellijk met paleis Noordeinde en sprak met baron Baud, de particulier secretaris van prinses Juliana. De volgende dag overhandigden we de beide bloemen in een zilveren vaasje op het paleis, waar tafels werden ingericht voor de binnenstromende geschenken. Later ontvingen mijn ouders een briefvan het prinselijk paar om te bedanken voor de attentie.
In de zomer van 1937 werd ik toegelaten als leerling op het Baarns Lyceum. Van 1 tot 10 augustus vond in Vogelenzang de Wereld Jamboree plaats. Hendrik en ik maakten deze als padvinders mee. Ons kamp lag naast het contingent uit Nederlands-Indië. Er werd een prachtige ‘pendopo’, een gebouw van bamboe, neergezet. Hier maakte ik mijn eerste Javaanse vriendje, Ali. Hij droeg altijd een rode fez.Ga naar voetnoot19.
| |
| |
Mijn eerste semester in Baarn mislukte. De notitie bij mijn rapport luidde,
‘Als hij zijn best doet kan hij geloof ik wel. Maar in de les is hij altijd met andere dingen bezig. Of met andere boeken, of met zijn agenda, of met een potlood of een vulpen zonder inkt. Hij beseft eenvoudig niet, dat alles wat wordt besproken voor hem van belang is.’
De man, die dit had geschreven was de wiskundeleraar, de heer Bazendijk. Nu schreef Henri Bergson al eens, dat hij slechts twee soorten orde kende, een geometrische orde en een levensorde. Het was Bazendijks taak algebra en meetkunde te doceren. Ik daarentegen was geconcentreerd op het op orde brengen van mijn mentale geografie. Ik bewoog me thuis nog altijd in dezelfde psychologische ruimte als mijn ouders en broers. We woonden onder hetzelfde rieten dak. Toch was ik er nog steeds niet in geslaagd hen, die mij het dierbaarst waren, werkelijk te bereiken. Ik voelde me op mijn twaalfde jaar alsof ik in een emotionele Sahel opgroeide.
Als gevolg van specifieke omstandigheden had ik me steeds meer in een eigen wereldje teruggetrokken. Ik kon inderdaad geen belangstelling fingeren voor irrelevante wiskundige formules, terwijl ik bezig was mijn levenssituatie uit te knobbelen. Dit gezegd hebbende, ben ik er nooit precies achter gekomen hoe de vlucht in een dagboek groeide en in zijn werk is gegaan. Het moet de contactloosheid uit het begin zijn geweest, die me heeft gedreven tot wat Stendhal noemde ‘la manie écrivante’.
Zou de kiem tot schrijven genetisch zijn overgedragen door Jan Frederik Oltmans, die enkele duizenden pagina's heeft bijgedragen tot de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur? Sedert mijn vijftiende jaar heb ik bij wijze van spreken zonder ooit één dag over te slaan, aantekeningen gemaakt. Dat maakte me tot schrijver in de betekenis die Chekov er eens aan gaf, namelijk die van rapporteur. Een dagboekschrijver is beslist geen romancier die waarheid en feiten vrijelijk mixt met fantasie en illusies. De romanschrijver zal, zoals Freud eens zei, zijn luchtkastelen zodanig uitbreiden en verfraaien, dat het verhaal juist een persoonlijk stempel verliest. Zo herinner ik me Somerset Maughams amusante uitspraak, dat volgens hem het samenstellen van een roman aan drie voorwaarden diende te voldoen. Hij voegde hier aan toe: ‘Helaas weet niemand, welke die drie grondregels zouden moeten zijn.’
Een dagboek is juist een persoonlijk getuigenis bij uitstek. Het
| |
| |
lukt niet altijd, maar de lezer zou middels dagelijkse notities de schrijver ervan van haver tot gort moeten leren kennen.
Regel nummer één is observeren en luisteren, en niet projecteren of zich door persoonlijke emoties laten leiden. Het is een bijna onmogelijke, Herculische taak, die voor de geoefende journalist zelfs een conditio sine qua non behoort te zijn. Grondregel nummer twee is het betrachten van de waarheid ook indien feiten en meningen van anderen niet stroken met persoonlijke vooropgezette concepties of emoties. Als journalist zou me deze principiële voorwaarde voor objectieve reportage in bijvoorbeeld Indonesië, de Sovjet-Unie en Suriname brengen. En grondregel nummer drie zal voor een succesvol dagboekschrijver toewijding en vooral ijver moeten zijn. Hij, die nonchalant is, lui, slordig en niet gedisciplineerd, kan zich beter niet aan een dergelijke taak wijden, want hij zal er niets van terecht brengen. Een dagboekschrijver is een ‘chroniqueur’. Creativiteit en talent zullen onontbeerlijk zijn. Michelangelo werd eens gecomplimenteerd voor de uitbeelding van een uit steen gehouwen engel. Hij antwoordde, dat het kunstwerk hem weinig moeite had gekost, omdat de engel zich eigenlijk al in de steen verborgen had gehouden. Zou dit niet een voortreffelijke formulering voor waarachtig talent zijn? Inspiratie heeft te maken met de engel in ieder van ons, die via authenticiteit de ruimte moet krijgen zich te uiten.
Dagboeknotities vertegenwoordigen een verzameling psychische bouwstenen. Biografische aantekeningen moeten aan twee voorwaarden voldoen: de persoon in kwestie moet deel hebben gehad aan algemeen erkende belangrijke en interessante gebeurtenissen, en ten tweede dient de (auto)biografie het karakter van een psychologische studie te hebben.Ga naar voetnoot20.
Het lag voor de hand, dat mémoires zich ná de ontwikkeling van de psycho-analyse meer zouden toespitsen op de genese van de mens in zijn totaliteit. Ik heb over de jaren 250.000 dagboekpagina's geschreven. Nu gaat het er om de engel, die verborgen zou moeten zitten onder deze piramide van papier, aan het woord te laten en deze autobiografie mede te laten samen stellen.
Grootmama Poslavsky had in deze haar eigen gezichtspunt. Wanneer we werden gereprimandeerd hield ze ons voor, dat we juist engelengezichtjes hadden, verborgen achter duivelse zieltjes. Zij was, evenals haar beide dochters, grootmeesteres in het
| |
| |
uitzaaien van schuldgevoel of twijfel aan je zelf. De nonnen op Java konden haar eind vorige eeuw ook niet bijbrengen, dat het laten uitschrijven van honderd strafregels ‘ik ben een leugenaar’ een vorm van psychologische verkrachting was. In die dagen werd onder pedagogie nog verstaan het breken van de wil van het kind, het rigoreus bestrijden van verzet en er juist op toezien, dat het kind zich schuldig zou voelen en zich zou schamen. Vooral ging men er vanuit, dat diende te worden voorkomen, dat het kind in de gaten zou krijgen, dat een ouder een fout had gemaakt of eigen twijfels had. Laat staan, dat werd ingezien, ‘dat een niet bewust trauma een wond is, die nooit geneest en ieder ogenblik opnieuw kan gaan bloeden’.Ga naar voetnoot21.
Mijn reputatie in de familie daalde tot nieuwe dieptepunten toen ik in 1938 in de eerste klas van het Baarns Lyceum bleef zitten. Mijn cijfers waren beneden peil. Ik zakte als een baksteen.
Intussen was 31 januari 1938 prinses Beatrix geboren. Grootmoeder Poslavsky had een babyuitzet voor het koningskind vervaardigd, afgezet met Brusselse kant. Samen met mijn twee broers, alle drie in padvindersuniformen gekleed, hebben we het geschenk, gepakt in een mand, versierd met witte seringen, op Soestdijk mogen aanbieden.
Broer Hendrik was inmiddels naar het ‘Prinses Beatrix Lyceum’ in Flims, bij Chur verhuisd en ging dus voortaan in Zwitserland op school.
Het schooljaar 1937-1938 doubleerde ik dus. De meester uit de laatste klas van de Zeister School Vereniging, de heer J. van Dijk, was hoofd geworden van de Nieuwe Baarnse School. Ik maakte mijn huiswerk voortaan op verzoek van mijn ouders onder zijn leiding en kwam in de zomer van 1938 zonder verdere brokken in de tweede klas.
1 September 1939 marcheerde Hitler Polen binnen. We bevonden ons met de hele familie in Zwitserland. Mijn vader telefoneerde koortsachtig met Nederland. Hij wilde advies inwinnen of we in het buitenland dienden te blijven of naar huis konden komen. De communis opinio was, dat het koninkrijk, evenals tijdens de Eerste Wereldoorlog, neutraal zou blijven. Maar Kaiser Wilhelm zou blijken meer égards te hebben gehad voor Wilhelmina, dan de voormalige Oostenrijkse korporaal.
We reden dus terug naar ‘De Horst’ en broer Hendrik kwam mee. Mijn ouders chauffeerden om beurten tijdens een angstige nachtelijke rit, met verduisterde koplampen, dwars door de
| |
| |
Vogezen en de kronkelige weg over de Col de Busang. De Maginot-linie werd door de Fransen in gereedheid gebracht. Overal zagen we in het donker colonnes soldaten, kanonnen, pantservoertuigen en ander oorlogsmaterieel. We herademden toen we in de vroege ochtenduren het vaderland bereikten en aan het ontbijt zaten in Hotel de l'Empereur in Maastricht.
Ook Nederland mobiliseerde.
Eind september 1939 kwam ik bij de familie Van Dijk in Baarn in huis. Mijn kamertje was uit de zolder getimmerd. Er was geen verwarming, wat in de winter ijs op de dekens betekende bij het opstaan. Ik zou vijf jaar bij hen in huis blijven, wat in tegenstelling tot thuis geen problemen opleverde.
Het was de enige oplossing. Er was geen uitzicht op verbetering in de verhouding met mijn ouders. Alle weekends ging ik vol verwachting terug naar Bosch en Duin, maar volgens de familie Van Dijk kwam ik strijk en zet verdrietig en gedesillusioneerd naar Baarn terug. Wat mijn pleegouders vooral heeft verbaasd, was dat ik vijf jaar lang altijd weer vrolijk en vol verwachting de Genestetlaan verliet om volkomen gedeprimeerd naar mijn zolderkamer terug te keren.
Ook de ouders van Hermann Hesse wisten geen raad met hun kind. Hij werd op zijn vijftiende jaar naar een instituut voor epileptici, notabene, gezonden om voor eens en voor al een einde te maken aan zijn opstandige gedrag, zoals dit heette. In werkelijkheid wisten de ouders niet wat met de intensiteit en de diepte van de gevoelens van hun kind aan te vangen. Zowel uit de briefwisseling tussen de beide ouders als het dagboek van de moeder is bekend geworden hoe pijnlijk eenzaam Hermann als kind moet zijn geweest.
Later is Hesse zijn jeugd en de relatie met zijn ouders, vooral met zijn moeder, volkomen in strijd met de werkelijkheid gaan idealiseren. Hij maakte zichzelf alle mogelijke verwijten. Hij wijdde gedichten aan het onderwerp. Deed hij dit, omdat een mens er nu eenmaal een dringende behoefte aan heeft door zijn moeder te worden vertroeteld? Hesse werd als schrijver wereldberoemd, ontving de Nobel-prijs voor literatuur, maar hij eindigde zijn leven in een diepe depressie. Het gedrag van zijn ouders had zijn jeugd in een nachtmerrie veranderd. Toch gaf hij er de voorkeur aan de realiteit te verdoezelen en vervormen. Hij slaagde er niet in met zijn verstand zijn werkelijke levenssituatie met zijn eigenlijke Zelf te verbinden. Hij camoufleerde de misère uit zijn jeugd liever. Hij vervalste wat was gebeurd en nam een houding van boetedoening aan, met het trieste gevolg, dat hij nauwelijks meer tegen het leven op kon.
| |
| |
In mijn vroegste adolescentie heb ook ik de neiging gehad me schuldig te voelen jegens mijn ouders. Dagboekaantekeningen zullen dit aantonen. Maar daar is het niet bij gebleven. Eigenlijk groeiden beide partijen gestadig verder. Mijn ouders naar de ouderdom. Ik naar de volwassenheid. Tenzij men vast blijft zitten aan drama's van toen, zal het normale verloop van het levensproces een belangrijk deel van de ontstane verwondingen genezen en gladstrijken. Desondanks zal er zich altijd een residu van pijn uit de kinderjaren blijven roeren. Dikwijls ook zal zich deze zielepijn op essentiële momenten manifesteren, zoals bijvoorbeeld bij de man, die als kind door de moeder werd gemaltraiteerd. Hij zal zich in relatie tot andere vrouwen op de moeder kunnen gaan wreken.
In de tweede klas van het Baarns Lyceum (1939-1940) was mevrouw Beun mijn lerares Nederlands. Zij was een Indische dame. Zij gaf mij eens een tien voor een opstel. Op mijn vraag, waarom ik zo'n hoog cijfer had gekregen, antwoordde ze: ‘Omdat je zo wonderlijk de spot met jezelf kunt drijven.’ We raakten bevriend. Ik vroeg mijn ouders of ik een gedeelte van mijn huiswerk voortaan bij haar mocht maken. Aldus geschiedde. In dit opzicht was altijd alles goed. In werkelijkheid zocht ik de dialoog, die ik thuis miste.
Ik was nog steeds verkenner II bij de ‘Bisons’. Ik speelde cello in het lyceum-orkest. Ik woonde bij de familie Van Dijk waar ik, op instructie van mijn moeder, één uur cello per dag moest studeren. Ik speelde hockey in mijn klasseteam, met Roepie Kruize, de vader van de latere hockeykampioenen; met de Boeginese prins, Abdul Azis, die mijn tweede Indonesische vriend zou worden; met Freddie Graadt van Roggen, Mank Dudok van Heel en anderen.
Die dagen raakte ik bovendien in twee nogal hevige liefdesaffaires verwikkeld. het werden volledige minidrama's. Ze duurden bovendien niet al te lang. Op een dag was ik met Toetie Touw naar de top van de uitkijktoren gegaan om te vrijen. Mijnheer Van Dijk kon vanuit het leslokaal van de zesde klas van de Nieuwe Baarnse School precies zien wat daar aan zondigs gebeurde. Ik had hem op de mouw gespeld naar hockeytraining te gaan. Ik werd dus gesnapt en heb voor straf een dom boekje uit de Franse les in zijn geheel moeten overschrijven. Ook van mevrouw Van Dijk kreeg ik wel eens straf, maar zij bepaalde zich tot het onthouden van beleg op mijn boterhammen en acties van dat genre. Toch deden zich in die vijf jaren nooit werkelijke problemen voor met mijn Baarnse pleegouders, aan wie ik lieve herinneringen bewaar. Eigenlijk was het een verademing voor
| |
| |
me in een normaal, met elkaar in communicatie staand, Hollands gezin te verkeren.
10 Mei 1940 zouden alle leerlingen van het Baarns Lyceum een boottocht langs de Rijn gaan maken. We zouden per extra dieseltrein naar Wolfheze gaan om ons aldaar in te schepen. Maar Herr Hitler had andere plannen dan rector dr. J.A. Vor der Hake.
In de vroege ochtenduren werden we opgeschrikt door tientallen overvliegende militaire vliegtuigen. De lucht was helder en blauw. Het zou een prachtige lentedag worden, ideaal voor een schoolreisje. Ons huis stond op een heuvel. Vanaf het balkon van de speelkamer waren de omliggende bossen en het Utrechtse landschap tot in de verte te zien. Het militaire vliegveld van Soesterberg lag op enkele kilometers afstand. Luchtafweergeschut kwam fel in actie. Een paar ouderwetse tweedekkers van de vaderlandse luchtmacht stegen heldhaftig op. De radio meldde dat we, ondanks onze neutraliteit in het Europese conflict, waren aangevallen.
Oorlog.
Het leek onwerkelijk. Mijn ouders trokken zich terug in mijn vaders bibliotheek. Zij beraadden zich wat er moest worden ondernomen. Vooral mijn moeder, die de Eerste Wereldoorlog in Luik had meegemaakt en een gruwelijke hekel had aan Duits geweld, zal op vertrek hebben aangedrongen. Toch geloof ik niet, dat de Engeland-optie serieus is overwogen.
Als andere dagen kwamen dezelfde mensen langs op weg naar hun werk. Er was in de verte geschut te horen. Deuren en ramen begonnen te rammelen. Overal in het land daalden parachutisten neer. Om half acht werkte de telefoon al niet meer. De waterlinie was in werking gesteld om de oprukkende Duitsers te vertragen. Een twintigtal zwaarbewapende cavaleristen sjokte over de Baarnseweg langs ons huis en route naar een confrontatie met Duitse pantservoertuigen. Vier Focke-Wulff verkenningstoestellen vlogen over. Soesterberg opende een waar spervuur. Twee vliegtuigen werden neergeschoten. Dikke rookwolken stegen op. Een brandweerauto raasde voorbij, even later gevolgd door onze huisdokter.
| |
11 mei 1940 (dagboek)
‘Er zouden al honderd Duitse oorlogsvliegtuigen zijn neergehaald. Er zijn vandaag ook wat wolken, wat de vijandelijke toestellen soms aan het zicht onttrekt. Ik noteer alle oorlogshandelingen, typen vliegtuigen, welke richting ze vliegen, alles. Ik houd precies bij waar elders in het land werd
| |
| |
gebombardeerd en wat de radio zegt dat het aantal slachtoffers zijn.’
| |
12 mei 1940
‘Om 17:45 naderden plotseling vanuit het westen vijf eigen tweedekker jagers het vliegveld Soesterberg. Het waren vier C-5's en één C-10. Een paar honderd meter hoger zagen we nog twee C-5's komen aanvliegen. Het was de derde maal in deze oorlog, dat we eigen militaire toestellen in de lucht zagen. Vijf minuten later hoorden we krachtig motorengeronk. Zéér laag over de bomen vliegend naderden pijlsnel drie G-1 gevechtsvliegtuigen met dubbele staart. Twee van de G-1's landden op Soesterberg een derde bleef cirkelen. Twee maal draaide het toestel rond en kwam precies over ‘De Horst’. We waren dermate uitgelaten, dat het bewijs was geleverd, dat op de derde dag van de oorlog Soesterberg nog steeds in onze handen was, dat ik achter de piano ging zitten om het Wilhelmus te spelen.
‘Koningin Wilhelmina zei vanavond op de radio, dat zij zeker was van de overwinning.’
‘Omdat van overheidswege werd gevraagd extra zuinig te zijn met gas en licht, vroeg mijn vader mij dicht bij huis een keuken te bouwen naar model van de padvinderij. Hij wees me aan tot “opperkok” van “De Horst”. Ik zou voornamelijk aardappelen, rijst en groenten moeten koken. Vlees, vis en andere gerechten zouden door het keukenpersoneel worden klaargemaakt.’
‘Ik nam de opdracht natuurlijk aan. Ik heb al een plek uitgezocht. (zie tekening) We zijn meteen begonnen met hout te sprokkelen in het bos.’
| |
13 mei 1940
‘Mijn vader besloot vandaag naar Baarn te rijden en mijn besognes in de Nicolaas Beetslaan 12 op te halen, waar ik tijdelijk woonde bij een lerares van het lyceum, mejuffrouw Francine Frijlink. Iedereen bleek echter geëvacueerd. Het huis was gesloten. Mijn vader tikte de tuindeur los, maar we kwamen niet verder dan de woonkamer. Alle binnendeuren waren op slot.’
We reden vervolgens naar het gemeentehuis waar we er in slaagden de zak met huissleutels van de Nicolaas Beetslaan te localiseren. Nummer 12 was er niet bij. Omdat er één sleutel ongemerkt was, wilde mijn vader die gaan proberen. De ambtenaar vroeg welke verzekering hij had dat hij zou terug
| |
| |
komen. ‘Dan houdt u mijn zoon eerst maar als gijzelaar,’ antwoordde hij.’
‘Hij keerde onverrichterzake terug. Daarop werd een militair met ons meegestuurd en we slaagden er in mijn spullen en cello uit het huis te halen. Mijn vader wilde de soldaat een rijksdaalder geven. Dat vond de man teveel en hij zei met anderhalve gulden dik tevreden te zijn.’
‘Op de terugweg werden we opnieuw op tal van plaatsen gecontroleerd. Ook bij Lage Vuursche. Een soldaat met een bril kwam naar de auto. Hij had strepen en mijn vader zei: goedendag sergeant, ach ik bedoel korporaal.’ De soldaat lachte. Maar zijn kameraad, die had toegekeken werd boos en zei, dat hij daar niet voor zijn lol stond en dat een oorlogssituatie niet om te lachen was. Hij verdween en even later kwam er een derde militair naar ons toe, niet takken op zijn helm. Hij hield een wapen omklemd. Hij legde uit, dat de jongens nerveus waren omdat er zojuist een incident niet een NSB'er was geweest. Er was een schermutseling ontstaan en een cavalerist, die op enige afstand wijdbeens had staan kijken had op ‘een zéér ongelukkige plaats’, zei de man, een schot gekregen.’
‘Er is vandaag ook een witte terriër op “De Horst” komen aanlopen. Ik heb me over het dier ontfermd en hem “Jimmy” gedoopt.’
| |
14 mei 1940
‘Het was opnieuw prachtig zonnig weer. De tuinman kwam vertellen, dat de koninklijke familie naar Engeland was vertrokken. Dat was slecht nieuws. Nu lijkt de oorlog verloren. De eerste Duitsers reden vandaag op motorfietsen voorbij en we zagen de eerste hakenkruisen op Nederlandse bodem.’
‘Ik ben met mijn hond in het bos gaan wandelen en heb lelietjes van dalen geplukt. Ze roken heerlijk. Toch had ik tranen in mijn ogen over het verliezen van de oorlog. David tegen Goliath. Ik was verdrietig, net als gisteren op de terugweg uit Baarn met mijn vader. Ik keek naar de blonde militair, die op een kruispunt onze papieren controleerde. Ook toen werd ik opeens overmand door gevoelens, dat hij misschien morgen verminkt of gesneuveld zou kunnen zijn.’
‘Mijn veldkeuken is gereed gekomen. Om 16:00 uur begon ik voor de familie aardappels te koken, toen we aan de horizon dikke rookwolken zagen. Het was zo erg, dat een regen van stofdeeltjes, as en zelfs stukjes verbrand papier op “De Horst” neerdaalde. Het zou tot zeker 20:00 uur duren. De zon
| |
| |
leek een rode bal en was zelfs gedeeltelijk verduisterd. Later hoorden we dat Rotterdam werd gebombardeerd en dat nu Utrecht door de moffen werd bedreigd wanneer Nederland niet onmiddellijk kapituleerde. We kunnen het niet geloven. Vrede sluiten met de vijand?’
| |
15 mei 1940
‘Voor het eerst trokken lange Duitse colonnes over de Baarnseweg. Ze waren zwaar bewapend. Sommige fietsten, anderen waren te paard en weer anderen zaten op motorfietsen. De voormalige oogarts aan de overkant, nu gepensioneerd, stond met zijn familie de Hitlergroet te brengen. Dit maakte vooral mijn moeder erg boos. Ik had waarachtig de man zijn hersenpan kunnen inslaan. Ik deed maar of we het niet hadden gezien of gehoord. Later passeerden ook colonnes rupsvoertuigen en andere gemotoriseerde eenheden.’
‘In Hotel Figi in Zeist betalen Duitse officieren reeds met Duits geld. Ook op Den Dolder wemelt het van Duitsers. De oorlog is dus na vijf dagen echt voorbij.’
Eén maand later zou ik voor de tweede en laatste maal blijven zitten en niet naar de derde klas over gaan. Voor tekenen had ik een negen; voor geschiedenis een acht; voor Nederlands en aardrijkskunde een zeven. Maar voor algebra en meetkunde beide een drie. Ook Duits was zwaar onvoldoende. Dom misschien, maar ik had onder de omstandigheden geen zin in die taal.
De heer Bazendijk kon op zijn kop gaan staan, wiskunde interesseerde me niet. Bovendien had hij me betrapt in een omhelzing met een meisje in een school-toilet, waarvoor ik nog één week naar huis werd gezonden. Het incident zou bovendien ten overstaan van de hele school door Sint Nicolaas worden onderstreept, die mij een ‘ladykiller’ noemde en vervolgens een pop (baby) overhandigde.
Eén van de meisje met wie ik in een vrij langdurige liefdesaffaire was betrokken, was Lydia van Reede. Ik noemde haar ‘Kruimel’, de Heer mag weten waarom. Wanneer je onze correspondentie van toen een halve eeuw later overleest, verbaas je je over de pendulums van blij naar triest en visa versa.
‘Lieve Wim,
Ik kan het je nu wel zeggen, maar je gelooft het toch niet. Je denkt nu toch, dat ik je bedonder, als ik zeg, dat ik het ontzettend jammer vind, dat je telkens hebt gedacht, dat het alléén
| |
| |
van jouw kant kwam. Dat is helemaal niet waar. Ik kan je dit nu wel zeggen, maar je schenkt er toch geen aandacht meer aan. Ik vind het ontzettend belabberd en zit er reuze mee in.’
‘Lieve Kruimel,
Dit is de allerlaatste brief die je van me krijgt. Wat doet dit pijn. Ik zit als een schaap op mijn kamer te huilen. Ik zal me nu met alle kracht tegen mijn liefde voor jou verzetten. Ik zal slagen! Jij houdt niet echt van mij. Ik houd niet meer van jou. Ik troost me maar, dat ik later een gelukkige kerel zal zijn. Ik zal de hele dag, dat ik aan je denk, me voor ogen houden, dat je toch niet van me houd. Vergeten zal ik je nooit, nooit.’
Van de zijde van het Lyceum werd mijn ouders geadviseerd om mij van school te nemen. Maar vooral de heer Van Dijk en mevrouw Beun verdedigden me als Cerberussen. Zij wilden, dat ik de tweede klas over zou doen in het vertrouwen, dat ik op den duur toch mijn draai zou vinden. Aldus geschiedde.
Mijn ouders waren rechts-conservatief. Zij stemden steevast op dr. Hendrik Colijn, Anti-Revolutionair, en niet vanwege de kerkelijke invalshoek, maar meer omdat zij meenden, dat Colijn het vertrouwen genoot van H.M. de Koningin, de Shell, de Amsterdamse Bank, waar mijn familie geldzaken deed, en de kinine-fabriek natuurlijk. We waren weliswaar alle drie op 1 oktober 1933 in het Nederlands Hervormd kerkje in Huis ter Heide door ds. B. Tuinstra gedoopt, maar dat was meer een sociale verplichting geweest dan een heilig moeten. Hetzelfde gold trouwens voor het uitbrengen van een politieke stem.
Toen in augustus 1940 J. Linthorst Homan, L. Einthoven en Jan de Quay de Nederlandse Unie oprichtten, liet dit mijn ouders koud, maar ik was enthousiast en liep met een Unie-speldje. Voor mij was het een vorm van protest tegen de bezetter. Maar de pret duurde niet lang. Ook op het Baarns Lyceum werd voor dit soort stille demonstraties een stokje gestoken. De rector vaardigde de volgende instructie uit,
‘De bezettende overheid heeft tot plicht bepalingen te maken, die de rust en orde verzekeren. Wij moeten ons aan die bepalingen onderwerpen, want dan alleen kan onze school blijven bestaan. En dat is toch jullie aller begeerte. Jullie zult willen bedenken, dat je je vaderland in de eerste plaats moet dienen door hard te werken, om je geschikt te maken een waardige plaats in te nemen als de ouderen daartoe niet meer in staat zijn. Daarvoor is niet alléén kennis nodig, maar ook
| |
| |
karakter.’ Hij vervolgde,
‘Nog eens wordt er op gewezen, dat het is verboden, bepaalde voorwerpen, die niet nader behoeven te worden omschreven, bij je te hebben of op de een of andere wijze in de school te brengen. Tot deze voorwerpen behoren onder anderen alle insignes, speldjes enzovoorts. Wij kunnen hier niet volledig opnoemen wat niet mag. En wij beginnen geen eindeloze debatten over wat wel en wat niet mag. Maar het is een kleine moeite alles weg te laten en schade heb je daar niet van.’
Ik beschouwde het rectorale verbod als een laffe daad, zelfs een vorm van collaboratie. We droegen vervolgens de Unie-speldjes aan de achterzijde der revers van onze jasjes. Ik geloof, dat ouders überhaupt veertig jaar geleden van de romantische veronderstelling uitgingen, dat zolang zij er plichtsgetrouw op toezagen, dat het juiste voedsel werd gegeven, wellevende manieren werden bijgebracht, behoorlijke rapporten werden ingeleverd, sport werd gedaan, paard gereden, jongens brave padvinders zouden zijn, buitenlandse reizen werden georganiseerd en er geen Unie speldjes werden gedragen, het kind te zijner tijd van zelf een prestigieus parcours in de samenleving af zou gaan leggen.
Onze ouders, vooral diegenen, die het gymnasium hadden gevolgd, kenden waarschijnlijk de mythe van Psyche, die verliefd werd op Cupido, om later door Jupiter onsterfelijk te worden gemaakt. Maar tastte men niet rond de werking en groei van het centrale zenuwstelsel van een mens volmaakt in het duister? Men handelde alsof de psyche niet bestond. Nu beschikt men over waarschuwingen en studies als van de psycho-analyticus Erik Erikson, die zich intensief bezig hield met de ontwikkeling van de identiteit.
Ook Erikson omschreef de periode tussen twee en vijf jaar als cruciaal voor het vestigen van gevoelens van eigenwaarde en zelftespect. Hij waarschuwde, dat een abnormaal verloop van dit noodzakelijke groeiproces blijvende gevoelens van onzekerheid, twijfel, schuld en schaamte bij het kind zullen achterlaten.Ga naar voetnoot22.
Dergelijke diep psychologische problemen zullen zich door het hele verdere leven als virussen openbaren. Misschien lijken zij aanvankelijk op te verwaarlozen symptomen, wanneer zij zich
| |
| |
in psyche vastzetten, maar als bij een biologisch virus zullen zij misschien pas twintig jaar later een psychische multiple sclerosis veroorzaken, dus het brein werkelijk in verwarring brengen. Deze beeldspraak is van Marie Winn,Ga naar voetnoot23. die heeft beschreven, waarom zovele kinderen opgroeien tot neurotische, of zelfs ‘onbruikbare volwassenen’.
In september 1940 ging ik dus voor de tweede maal naar de tweede klas. Toen ik voor het eerste weekeinde naar ‘De Horst’ kwam, bleek dat achter mijn rug om mijn hond ‘Jimmy’ was weggedaan. Dit was een schok voor me, omdat het dier al vier maanden bij me was geweest en ik me aan hem had gehecht. Ik kwam via het personeel te weten, dat hij naar een boer in Renswoude was gebracht. Ik voelde me verraden en verkwanseld. We volgden de oorlog in de zomer en het najaar van 1940 voornamelijk via wat er in de lucht gebeurde. Op 27 juni waren we getuige van een luchtgevecht tussen een Bristol-bommenwerper en een Messerschmidt jachtvliegtuig. Helaas stortte de bommenwerper neer.
Ook 's nachts was er voortdurend actie in de lucht. De hele zomer werden we wakker geschud door nachtelijk vuur van luchtafweerbatterijen. De Amerikanen waren toen nog niet bij de gevechten betrokken. De Britten knokten alléén. Soms moesten we toezien, hoe een bommenwerper in zoeklichten verstrikt raakte. Vele werden neergeschoten en voor het eerst realiseerden we ons, als kinderen, dat piloten en boordschutters, die ook voor onze vrijheid vochten, voor onze ogen te pletter vielen.
Bij westenwind stegen dag in dag uit tientallen Duitse Heinkel en JU-88 bommenwerpers, zwaar belast met projectielen, op van de startbaan op Soesterberg, die precies loodrecht op ons huis stond. De toestellen klommen dikwijls zo tergend traag, dat zij soms links of rechts van ons dak moesten passeren. Villa's, die nog dichter bij het vliegveld lagen, werden dan ook gedeeltelijk afgebroken. Vooral wanneer lange rijen bommenwerpers 's nachts opstegen, hebben we ons menigmaal afgevraagd, wanneer er een toestel ons dak zou raken. Later in de oorlog is een met bommen geladen JU-88 inderdaad tegen de toppen van de bomen naast de ‘Vinkenhof’ van mijn grootmoeder gevlogen en geëxplodeerd. De zogenaamde slag om Engeland, de luchtoorlog, die de Britten aanvankelijk alléén voerden, was in die dagen in volle gang.
| |
| |
Met Kerstmis 1940 werd op ‘De Horst’ voor het eerst een feest gegeven. Voor mij was dit een hoogtepunt, omdat ik nog midden in mijn verliefdheid op Lydia van Reede zat en kans had gezien zowel haar broer Albert, als zuster Liesbeth op de partij te krijgen.Ga naar voetnoot24. Mijn oudste broer schitterde door afwezigheid. Hij heeft nooit van ‘massa-bijeenkomsten’ gehouden. Theo was er natuurlijk wél. Ik probeerde hem bovendien aan Lydia's zuster, Metie, te plakken, wat later althans voor een tijdje zou lukken. We voerden een toneelstukje op en daarop volgde een diner. Omdat er na 22:00 uur geen auto's meer mochten rijden, eindigde het festijn vroeg. Voor mij was het pijnlijk, dat mijn ouders zich bij dergelijke gelegenheden niet lieten zien. Zij begroetten onze vrienden bij het komen en het gaan en daar bleef het bij.
Hoe emotioneel verward en onvolwassen ik de dag, dat ik 16 jaar werd - op 10 juni 1941 - nog was, bleek uit de notitie van die avond in mijn dagboek. Het was eigenlijk de eerste maal, dat mijn vader op een verjaardag afwezig was. Hij was in Almelo. Als juridisch adviseur van Bendiens Confectie-fabrieken beijverde hij zich, samen met collega raadsman Kalff, dit bedrijf, dat eigendom was van een half-joodse familie, zonder al teveel kleerscheuren door de oorlog te helpen loodsen. In de Oldsmobile van mijn moeder was een gasinstallatie gebouwd. Omdat het vele uren duurde om in Twente te komen, bleef hij er drie dagen in de week.
| |
10 Juni 1941 (dagboek)
‘Mam had alles leuk gearrangeerd vandaag met viooltjes en anjers. Er stond een grote schaal met taartjes klaar. Even was ik diep ontroerd. Ik keek rond en een gevoel van schaamte kwam in mij op. Dat alles deed zij voor mij, die zestien jaar lang nooit lief is geweest. Een stem in me zei: ‘kop op, Wim!’ ‘Toen kwam zij binnen. Zij had een donkerblauwe, met rose gebloemde jurk aan. Ik stelde voor, dat zij me nog even op de piano zou begeleiden in een paar stukjes. Toen kwamen grootmama en tante.’
‘Bij het naar bed gaan kreeg ik twee zoenen van mijn moeder. Ik voelde me overgelukkig. Een brok schoot in mijn keel. Bijna moest ik huilen. Hoe lang was dat niet gebeurd?’
‘Onze lieve heer schonk me dit ogenblik. Heer voor eeuwig
| |
| |
laat mijn moeder en vader mij mijn zonden vergeven en mogen zij lang en gelukkig leven. Mam, dank U wel voor alles en alles, de cadeaux, de bloemen, het diner, alles. Slaapt U maar lekker. Later bad ik op mijn kamer in stilte heel lang. God dank voor deze gelukkige, onvergetelijke dag. Het is 23:45.’
Ziehier een proeve van het Hermann Hesse effect om uit wanhoop over de onoverzichtelijkheid van de levenssituatie de moeder te idealiseren en te verdrinken in gevoelens van schuld en schaamte tegenover de ouders in het algemeen. Gode zij dank was ik niet naar een tehuis voor epileptici gezonden - ook al werd er vroeger dikwijls gedreigd met opgeborgen te zullen worden op een echte jongenskostschool, zoals bij de Hernhutters - maar ik woonde dus nog steeds bij de familie Van Dijk in Baarn. En hoe prima de verstandhouding met hen ook was, de kortsluiting met mijn ouders bleef me in wanhoop en vertwijfeling achtervolgen.
| |
19 oktober 1941 (dagboek)
‘Toen liep ik naar boven. Wat ik had weet ik zelf niet. Het was alsof ik moest huilen. Ik sloot de deur van mijn kamer. Keek hem eens rond en zei toen; “Dag mijn lieve kamertje.” Ik draaide me gauw om en liep naar beneden. Toen ik op de fiets wilde stappen om naar Baarn te gaan zag mijn vader, dat er iets aan mijn windjack hersteld moest worden. Mam repareerde het nog even. Werkelijk, om op zo'n donkere avond het ouderlijk huis te verlaten valt niet mee. Ik zwaaide in de duisternis de Baarnseweg op.’
‘Wat verderop begon ik te huilen. Vader, moeder, allemaal, ik hou zoveel van jullie. Ik wou, dat ik thuis kon blijven. Ik zal heus goed oppassen. Ik reed door de bossen en na Den Dolder liepen vredige koetjes als zwarte stippen in de weiden. Telkens weer moest ik huilen. Boven me schoten de donkere wolken langs de hemel.’
In september 1941 had ik de onzalige beslissing genomen de gymnasium-afdeling te gaan volgen. HBS-B en de wiskundekant was uitgesloten en HBS-A was een richting, waarmee ik ongetwijfeld helemaal de risée van de familie zou worden, waar bijna iedereen immers gymnasium had gevolgd. Al spoedig bleek, dat ik zou struikelen over Grieks en Latijn, talen, waarvoor ik evenmin als voor wiskunde ook maar de geringste belangstelling kon opbrengen. 22 November 1941 werd er een
| |
| |
topconferentie in Baarn belegd, en met toestemming van dr. Vor der Hake besloten, dat ik van de derde klas gymnasium alsnog naar de derde klas HBS zou verhuizen om later de A-kant te gaan volgen.
7 December 1941 zou met de Japanse aanval op Pearl Harbor Amerika in de Europese oorlog worden betrokken en was de invasie van Hitler in Polen tot een wereldoorlog geworden. Koningin Wilhelmina kondigde per proclamatie de staat van oorlog met Japan af. We luisterden naar de gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer via een krakende radioverbinding uit Batavia. Prinses Juliana richtte die dagen het woord tot het Nederlandse volk vanuit de werkkamer van President Franklin Roosevelt op het Witte Huis en het prinsesje Beatrix voegde er aan toe: ‘dag kindertjes in Holland: dag papa!’
|
-
voetnoot19.
- Ik hield een Jamboree logboek bij, met foto's. Het zou te ver voeren er hier op in te gaan.
-
voetnoot20.
- ‘Principia Biographica’, Leon Edel, W.W. Norton & Company 1984, pag. 142.
-
voetnoot21.
- ‘Society's Betrayal of the Child’, Alice Miller, Farrar Strauss, Giroux Publishers, New York (1984), pag. 184.
-
voetnoot22.
- Zie ook: ‘Erikson! Eight Ages of Man’, David Elkind, The New York Times Magazine, September 7, 1970 en ‘Newsweek’ Special Report, December 21, 1970.
-
voetnoot23.
- ‘Children without Childhood’, Pantheon Books, New York (1981), pag. 98-99.
-
voetnoot24.
- Andere gasten waren mijn oom Ilia Poslavsky en diens latere vrouw, Lies van Dieren; mijn neef en nicht Erik en Hetty Mennega, zij waren kinderen van mijn vader's zuster; To en Jan de Muinck Keizer; Agaath Kaars Sijpesteijn; Godert, Erna en Frans Maas Geesteranus.
|