Liegen tegen Beatrix
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
IVEerst wilde ik uitzoeken wie mij die fatale loer in Zuid-Afrika had gedraaid. Wanneer de staatspresident je ontvangt heb je normaliter geen problemen in een land. Ik had bijvoorbeeld de bewijzen dat Buitenlandse Zaken geprobeerd heeft me het leven in de vs zuur te maken. Maar na een hele dag vrijwillig met twee psychiaters van de cia te hebben gesproken, zou ik verder ongestoord ingezetene van de vs zijn van 1958 tot 1992.Ga naar eind24 Indonesië zat sedert 1966 ook dicht voor mij. De Haagse persona non grata-verklaring was ook expliciet in dit opzicht. Het gehele corps diplomatique van Nederland had opdracht bij navraag van derden (lees: buitenlandse regeringen) uitdrukkelijk voor mij, ‘als schurk’, te waarschuwen. Dit is aanvankelijk ook in Pretoria gebeurd. Nog voor ik voet op Zuidafrikaanse bodem had gezet liet ambassadeur Hugo Carsten, op dat moment de baas van baron Bentinck, zich ontvallen dat ik niet alleen gevaarlijk was, maar bovendien communist. Zo'n figuur heet nota bene ‘Hare Majesteits ambassadeur’. Ik dacht dan: Beatrix moest eens weten wat dit soort seigneuren in haar naam aan kattekwaad uitspookt. Ik heb, toen ik door de rector van een TechnikonGa naar eind25, Rinus Wijnbeek, werd gewaarschuwd voor de lasterlijke uitspraken van de ambassadeur, voor de zoveelste maal de nvj ingeseind. En dankzij krachtige druk van de toenmalige vice-voorzitter Wim Klinkenberg - die binnen die club het nauwkeurigst over Haagse schuinsmarcheerderij was ingelicht - ging er een zoveelste protestbrief naar Buitenlandse Zaken, op dat moment bestuurd door Hans van den Broek, zelf komplotteur in duistere zaken. Buitenlandse Zaken wist natuurlijk van de prins geen kwaad. De heer Carsten is in dit verband door rechter-commissaris B.C. Punt in Den Haag over de zaak gehoord. Ook deze diplomaat in ruste pleegde zeven jaar later zonder blikken of blozen meineed. Soms vraag ik mij af of oud-ministers en oud-ambassadeurs die zich jarenlang ‘Hare Majesteits ambassadeur’ mochten noemen, op de lange weg naar de top geen greintje zelfrespect hebben overgehouden. Zouden zij zich niet generen voor hun hoogste opdrachtgeefster, die buitengewoon exact is geïnformeerd door Miss B.B., ergo weet dat ik in de verste verten niet de schurk ben waar de Staat der Nederlanden mij de afgelopen veertig jaar voor heeft uitgemaakt? Kamerleden professor Erik Jurgens (PvdA), Piet Stoffelen (PvdA), en Gerrit-Jan Wolffensperger (D66), stelden schriftelijk vragen aan Van den Broek om erachter te komen waarom ik uit Zuid-Afrika was verwijderd. Zij werden, als te doen gebruikelijk, op beschamende wijze en zonder enige steekhoudende informatie of ter zake doende antwoorden het bos in gestuurd. Parlementariërs schijnen dit als normaal en acceptabel te beschouwen. | |
[pagina 19]
| |
Want ze verroeren, na aldus honds te zijn behandeld door een minister van Buitenlandse Zaken, geen vin. Niet alleen het regime neemt een loopje met de volksvertegenwoordiging, de dames en heren die voor de natie moeten opkomen nemen ook een loopje met zichzelf. Na veel gezeur mijnerzijds waren de heren Jurgens en Stoffelen alsnog bereid nadere stappen te ondernemen. Als voorzitter van de kamercommissie voor de inlichtingendiensten begaf Piet zich naar de directeur van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (bvd), dr. Arthur Docters van Leeuwen. Deze Haagse onderkoning zegde toe een on derzoekje te zullen instellen. Op 17 september 1992 verzekerde de heer Stoffelen me bij een kopje koffie in het kamergebouw, dat er bij de bvd geen dossiers waren over Oltmans. ‘Hij liegt’ was mijn antwoord, waar Stoffelen zichtbaar van schrok. Hij vervolgde: ‘Ik ken hem. We tutoyeren elkaar. Hij besodemietert mij niet.’ ‘Bazen van spionagediensten besodemieteren uit hoofde van hun beroep, en Docters doet dit blijkbaar ook tegen u, zelfs op de post die u bekleedt’, antwoordde ik. Ik wist na die ontmoeting in 1992 dat ik zowel de heer Stoffelen als Docters van Leeuwen onder ede diende te laten horen, wat in 1996 ook is gebeurd, met alle gevolgen van dien. Intussen draaide de procedure tegen de Staat sedert 1991 verder, onder leiding van een advocaat van Pieter Lakeman, mr. H.W.E. Vermeer. Opnieuw dankzij Klinkenberg kreeg ik steun van de nvj en van de algemeen secretaris van die vereniging, Hans Verploeg.Ga naar eind26 De nvj berekende dat mijn schade in 1990, op mijn 65ste jaar, rond de 2,8 miljoen bedroeg. Lakeman kwam uit op 6,1 miljoen. Rechter-commissaris Punt concludeerde eind 1993 dat bewezen was dat de Staat tussen 1956 en 1964 onrechtmatig had gehandeld. Hij vroeg mij aan te tonen dat er ook na 1964 sprake was geweest van overheidssabotage bij de uitoefening van mijn beroep. Deze uitspraak plaatste mij in de positie om 1: meer documentatie te achterhalen en 2: getuigen onder ede op te roepen. Sedert ik in 1991 het proces tegen de Staat begon kon niemand meer documenten vinden. De rechterhand van de ministers Van den Broek, Kooijmans en Van Mierlo, de heer Van Velzen, loog er vrolijk op los door te beweren dat er vrijwel niets meer was. Na het openen van verschillende gerechtelijke procedures in 1995-1996 bleek er achteraf nog wel iets te zijn, maar het ministerie deelde tussen neus en lippen mee, dat 264 documenten niet konden worden gegeven. Dan reken je op een minister van Buitenlandse Zaken van D66, die een paar jaar geleden in de trein naar Arnhem tegen me zei dat mijn zaak opgelost diende te worden. Niets ervan. Eind 1993 wendde ik me ten einde raad opnieuw tot de Koningin. Arendo Joustra en Erik van Venetië schreven namelijk dat de premier iedere maandagmiddag een gesprek op Huis ten Bosch had.Ga naar eind27 Ook vernam ik dat staatshoofd en premier het dermate uitstekend met elkaar | |
[pagina 20]
| |
konden vinden dat Lubbers, nadat een bordje voor het diner was bijgezet, soms zelfs pas tegen middernacht het paleis verliet. Ik vroeg Hare Majesteit dan ook, en zag dit als een laatste redmiddel, om Lubbers ertoe te bewegen zich met mijn affaire te bemoeien. Althans om er please een balletje over op te gooien. De eerste en laatste brief van een Nederlandse premier kreeg ik in 1958, toen Willem Drees me schreef, me niet te kunnen ontvangen nadat ik mijn reis met Sukarno had gemaakt. Begin 1994 nam ik de proef op de som en richtte een briefje tot Lubbers. Elf jaar lang had hij als premier nooit één brief beantwoord, en me al die tijd straal genegeerd; ditmaal echter kwam er een eerste vriendelijk signaal. De interventie van Hare Majesteit verrichte een wonder, alsof Jonas de walvis had ingeslikt en niet omgekeerd.Ga naar eind28 De erkenning van de premier, op mijn 69ste jaar, dat ik werkelijk bestond en een briefje waardig was, betekende in mijn procedure tegen de Staat een ware doorbraak. De maand daarop, eind februari 1994, zouden Lubbers, Kok, en minister Kooijmans van Buitenlandse Zaken het officiële bezoek aan Zuid-Afrika brengen dat in 1992 onder druk van het parlement was afgezegd.Ga naar eind29 Ik schreef de premier of ik diens reis als journalist mocht meemaken. Eigenlijk brak mijn klomp toen ik door Hans van der Voet van de rvd werd opgebeld met de mededeling dat het okee was. Zelfs Elsevier was verbaasd en berichtte: ‘Oltmans op reis met Lubbers’. In meer dan veertig jaar journalistiek bedrijven was dit dan ook de allereerste keer. Zou de haat over mijn vriendschap met Sukarno en mijn gelijk in de kwestie-Nieuw-Guinea dan eindelijk voorbij zijn? Allerminst, zoals zal blijken. Waarom wijzigde Lubbers, als premier van het koninkrijk, van koers? Had hij na het gesprek op Huis ten Bosch ontdekt dat er inderdaad ‘onregelmatigheden’ aan de hand waren, en dat Buitenlandse Zaken zich nog steeds als een beest jegens mij gedroeg, ook met de vanuit Den Haag bewerkstelligde uitwijzing uit Zuid-Afrika? Eigenlijk leverde Lubbers met deze ridderlijke daad het bewijs dat hij had ontdekt dat ik in 1992 op verzoek van Den Haag (onder zijn neus als premier) in Johannesburg op een vliegtuig richting Jordaan was gezet. Nu kwam ik op 28 februari samen met Lubbers, Kok en Kooijmans, de trap van de klm-jumbo af in Kaapstad, waar wij door de heer en mevrouw De Klerk hartelijk werden begroet. Ik maakte een koninklijke rentree dankzij Beatrix en dankzij Lubbers. Wat eveneens onomstotelijk werd bewezen was, dat Den Haag iets goed te maken had. Lubbers zou het immers niet in zijn hoofd hebben gehaald bij een officieel bezoek zijn gastheren openlijk te bruuskeren, door een ongewenste Nederlander die, als ik mij werkelijk jegens Zuid-Afrika zou hebben misdragen en om die reden was gearresteerd en eruit gesmeten, twee jaar later glashard mee terug naar dat land te nemen? | |
[pagina 21]
| |
Lubbers, Kok en Kooijmans kwamen dan ook niet met Klaas de Jonge in Kaapstad aanzetten, maar met mij. Als deus ex machina van Haagse schoftenstreken in mijn oorlog met Buitenlandse Zaken wist de premier dat hij vis à vis Zuid-Afrika geen buil aan mij zou vallen, want mijn lei ten aanzien van dat land was brandschoon. Twee jaar later, in december 1994, was ik in Pretoria op de thee bij de minister van Binnenlandse Zaken, Zulu-Chief Mangosuthu Buthelezi. De regering van president Nelson Mandela had voorlopig directeur-generaal Piet Colijn gehandhaafd om de nieuwe regering te helpen inwijden. Hij was de man die mij had laten arresteren en uitwijzen. Minister Buthelezi riep hem binnen. Over mijn debâcle uit 1992 zei hij slechts: ‘Ik kan u verzekeren, meneer Oltmans, u werd gehaat in Den Haag, niet hier.’ Omdat premier Lubbers acht weken na Zuid-Afrika een afscheidsvisite in Indonesië ging brengen, vroeg ik hem of ik opnieuw mee mocht en of hij blokkadebreker wilde zijn, aangezien ik uit dat land - insgelijks op verzoek van Den Haag - 28 jaar was geweerd. Lubbers vond het prima. Ambassadeur J.H.R.D. van Roijen werd in Jakarta opgedragen naar Indonesische instanties te gaan en mijn rode kaart aldaar te verwijderen.Ga naar eind30 Hij was de zoon van de man in Washington die in de jaren vijftig en zestig in de vs een heksenjacht jegens mij had geleid. Zoonlief gaf een afscheidsdiner waarvoor iedereen werd uitgenodigd, behalve ik. Hierop maakte ik maar weer eens bonje. Twee uur voor de ontvangst werd alsnog een uitnodiging gebracht. Bij toeval wandelde ik die avond van 6 april 1994 de ambassade binnen samen met Emile Bode van De Telegraaf. Ria Lubbers, het echtpaar Kooijmans en de Van Roijens ontvingen de gasten.Ga naar eind31 Mevrouw Lubbers vertelde in 1996 in de Haagse rechtszaal naar waarheid, hoe plotseling Hare Majesteits ambassadeur voor haar langs schoot en ‘de grijze duif’ (waar ik mee werd bedoeld) aanvloog - om mij dus weg te jagen - en hoe zij zich voor Van Roijen had gegeneerd, de zaak had gesust. Ik was gebleven. De leugens die ambassadeur Van Roijen voor de Haagse rechter verkondigde laat ik maar onbesproken. Een kat in het nauw maakt rare sprongen. Ook Emile Bode bevestigde onder ede dat ik geen vlieg kwaad had gedaan en dat de rel door Van Roijen werd veroorzaakt.Ga naar eind32 Buitengewoon opmerkelijk was het plotselinge geheugenverlies onder ede van oud-minister Kooijmans, nu hoogleraar te Leiden. De man had nota bene vlak naast Ria gestaan maar herinnerde zich niet dat er een incident was geweest. Exact zoals ik in Persona non GrataGa naar eind33 heb beschreven, werd ik die dag in Jakarta razend door het gedrag van ambassadeur Van Roijen. Vlak voor Ria en het echtpaar Kooijmans, heb ik, wijzend op Van Rooijen en ten overstaan van een honderdtal gasten, luide uitgeroepen: ‘Kunt u die idioot nu niet stoppen? Is 38 jaar treiteren niet eindelijk genoeg geweest?’ | |
[pagina 22]
| |
De brave Kooijmans, voorvechter voor de Rechten van de Mens overal en elders, behalve voor de mijne, herinnerde zich twee jaar later van wat werkelijk was gebeurd geen ene moer. Het was een mise en scène geweest die een minister niet alle dagen overkomt. Kooijmans geheugen was echter pleite toen het er op aan kwam. De Staat mag de zaak tegen mij niet verliezen, dus het kantoor dat Hans van Mierlo gebruikt om me tegen te houden, Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn, ensceneert met de grootste zorgvuldigheid wat dienaren des konings zich herinneren en wat zij inmiddels ‘onderweg’ maar liever moeten zijn vergeten. En dan is er nog P.G.L. van Velzen, het driftige baasje dat voor Van Mierlo zelf dit soort praktijken arrangeert, regelrecht vanuit de apenrots. Hij is ook steeds nadrukkelijk van de partij in de rechtszaal. Soms is Van Velzen vergezeld van ‘versterking’, zoals onlangs door ambassadeur Jo van der Valk. De man kwam in de wandelgangen van het Haagse gerechtsgebouw zogenaamd een praatje maken, en vroeg me langs de neus weg: ‘Hoe financiert u dit proces, met drie advocaten tegen het ministerie, mijnheer Oltmans?’ Sedertdien werd de druk vanuit Den Haag op de nvj om mij te laten vallen, met kracht opgevoerd. Ondertussen verdween Lubbers in 1994 van het politieke toneel. Met Wim Kok was een andere cattle of fish in het Torentje gearriveerd. De psycholoog Jaap van Ginneken zette hem niet voor niets neer in een hoofdstuk getiteld ‘De Onzekere’.Ga naar eind34 Over zijn Nijenrode-tijd zei Kok bijvoorbeeld dat hij al met mes en vork at voor hij op het kasteel arriveerde. Hij had er zich dikwijls gekwetst gevoeld ‘door het gemak waarmee mensen uit elitaire milieus spraken over arbeiders als een noodzakelijk kwaad’. Ik kwam zelf vanuit een ander milieu dan Wim Kok naar Nijenrode. Aan mijn ouderlijke dinertafel werd dergelijke onzin niet gedebiteerd, en evenmin dacht mejuffrouw Büringh Boekhoudt in dergelijke termen. Van Ginneken benadrukt, hoe Koks ‘gevoelens van spijt en morele schuld aan zijn oorspronkelijke afkomst in interviews dikwijls terugkomt’.Ga naar eind35 Alfred Adler signaleerde reeds in dergelijke uitlatingen - grotendeels onbewuste - geïntensiveerde gevoelens van minderwaardigheid. Op reis in Zuid-Afrika heb ik ze beiden meegemaakt. Lubbers en Kok zijn in meer dan een opzicht tegenpolen. Lubbers had geen enkel probleem met een interventie van de Koningin om een zeer onbehoorlijke en oneerlijke zaak na veertig jaar te helpen rechttrekken. Kok echter staat op zijn piëdestalletje. Hij duldt geen koninklijke interventies ten behoeve van ‘een bevoorrechte uit een ander milieu’. De eerste test kwam algauw. Kok en Van Mierlo adviseerden Hare Majesteit in 1995 een staatsbezoek aan Indonesië te brengen. Ik bracht van januari tot april in Jakarta door, voorzag ernstige problemen, en schreef de brochure Bon Voyage, Majesteit!, met als teneur: ga niet, u raakt in de soep.Ga naar eind36 De klok die Lubbers vooruit had gezet werd door Kok | |
[pagina 23]
| |
prompt weer teruggedraaid. Hij moet gedacht hebben dat wij thuis met gouden messen en vorken aan tafel zaten. Er werd een geraffineerd smerig spel bedacht om te verhinderen dat ik als journalist met Beatrix mee zou gaan. Officieel, zelfs tot driemaal toe, vroeg Buitenlandse Zaken schriftelijk aan ambassadeur J.B.S. Kadarisman in Den Haag mij een visum voor de koninklijke reis te ver strekken. Maar langs slinkse wegen werd in Jakarta bewerkstelligd dat dit niet zou gebeuren. Het was een variant op wat me in 1992 in Zuid-Afrika was overkomen. Alleen gebruikten Kok en Van Mierlo nu de redenering dat men de Pinochet van Indonesië niet voor het hoofd wilde stoten. Het is toch op zijn minst opmerkelijk dat de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken, Ali Alatas, tijdens een vertrouwelijk gesprek met minister Van Mierlo op 22 januari 1996 in Den Haag - één jaar nadat ik van de Haagse bonzen niet mee mocht naar Jakarta - de vraag heeft gesteld: ‘Is veertig jaar pesten van Willem Oltmans voor diens vriendschap met Sukarno en diens rol in het geschil over Nieuw-Guinea nu niet genoeg geweest?’ Op 20 januari ontmoette ik de Indonesische bewindsman in de residentie van ambassadeur Kadarisman in Wassenaar en op 30 januari 1996 bevestige deze in een gesprek onder vier ogen, dat zijn minister inderdaad een démarche bij Van Mierlo had ondernomen om een streep onder mijn Sukarno-verleden te zetten. Het was Multatuli die een eeuw geleden al waarschuwde dat Nederlanders meer van de regent van Lebak zouden kunnen leren, dan omgekeerd. Lubbers wist dat hij me mee terug naar Zuid-Afrika kon nemen, omdat ik onschuldig was. Kok wist deksels goed dat ik meer over Indonesië en Suharto wist dan hij, en dat de huidige president van Indonesië niet alleen een coup-generaal was en hoogverraad pleegde, maar dat hij tot de belangrijkste oorlogsmisdadigers van deze eeuw in Azië moet worden gerekend. Kok en Van Mierlo lieten me thuis om een wit voetje te halen bij de Mladic in het kwadraat van Indonesië, die zijn macht bestendigde door het afslachten van honderdduizenden Indonesiërs, en sedertdien een fascistische politiestaat runt, compleet met concentratiekampen en vliegende moordbrigades. De ploertenstreken van deze Suharto zijn medio 1996 andermaal duidelijk geworden. Via een ‘slimme zet’ zagen zijn minister van Binnenlandse Zaken en corrupte jaknikkende broers kans om een volkomen onwettig congresje in Medan te organiseren, om de voorzitster van de democratische oppositiepartij pdi, Megawati Sukarno,Ga naar eind37 te laten afzetten. Megawati werd in de ogen van Suharto te populair. Aanhangers organiseerden zich door het hele land, en verklaarden zich solidair met haar. Omdat er eerst een internationale asean-conferentie in Jakarta werd gehouden, waar zowel de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Warren Christopher als de heer Van Mierlo bij aanwezig waren, werd met boerenslimheidGa naar eind38 gewacht | |
[pagina 24]
| |
tot de buitenlandse gasten waren vertrokken. Vervolgens werd, met een overmacht van militairen en politie, het hoofdkwartier van de pdi onder de voet gelopen en kort en klein geslagen. Nu kunnen de marionetten van Suhar to aldaar de scepter gaan zwaaien. Intussen werden bij massale rellen enkele honderden demonstranten gearresteerd, van wie niets meer is vernomen. Het waren de bloedigste straatgevechten in 25 jaar. Zeven demonstranten zouden zijn vermoord. Suharto is bezig zijn greep op de situatie te verliezen. Daarom ook is het jammer dat Beatrix hem halsoverkop nog een bezoek heeft gebracht, omdat Den Haag zich liet verleiden zogenaamde zakelijke belangen te laten prevaleren over politieke overwegingen als: Hoe corrupt, hoe misdadig, hoe fascistisch wordt het Indonesische volk onderdrukt? Tot overmaat van ramp deelden Suharto's bloedhonden, de generaals Hamid en Susilo Sudarman, aan de wereld mee dat de president deze maatregelen had genomen omdat Megawati en de pdi solidair zouden zijn met het on dergrondse communisme in Indonesië. Misschien kon Suharto in 1965 het Indonesische volk om de tuin leiden door Bungkarno af te schilderen als handlanger van Moskou en Peking. Toen trapte men erin. Die vlieger gaat in 1996 niet meer op. Eindelijk loopt deze mijnheer op zijn laatste benen. Hij speelt paniekvoetbal om te proberen, het onverbiddelijke lot van andere dictators als in Zuid-Korea en de Filippijnen te ontlopen. Het is te laat. Het Indonesische volk heeft meer dan genoeg van deze verrader. Indonesië is in de zomer van 1996 een levensgevaarlijk kruitvat geworden. Ieder moment kan de onvrede en innerlijke woede van het volk resulteren in een niet meer te stuiten, bloedige omwenteling. Ik was er in 1995 inderdaad tegen dat Beatrix deze man een staatsbezoek zou brengen. Zij is dan ook in een mijnenveld terechtgekomen (aldus Van Mierlo), en werd in Indonesië ‘verpletterend vernederd’ (nrc Handelsblad).Ga naar eind39 In de ogen van Kok en Van Mierlo had ik een doodzonde begaan door dit vóór vertrek van de majesteit op papier te zetten, ook al was het wáár. De straf: thuisblijven. Had ik gelogen, zou ik zijn meegegaan. Van vrijheid van drukpers en vrijheid van meningsuiting begrijpen Kok en Van Mierlo kennelijk geen mieter. Noch van je koningin voor aap laten zetten door een omhooggevallen sergeant uit een Aziatisch land dat op springen staat. |
|