Integriteit (deel I)
De rat race die we ‘leven’ noemen, draait om het dagelijkse gevecht te overleven en enige waarheid te vinden temidden van bedrog, misleiding en klein of groot geweld, dat in enigerlei vorm een bedreiging vormt. We lopen op ijs met wakken. In Dante's Inferno, werden bedriegers gefolterd in de achtste cirkel van de hel omdat deze werd bevolkt met verraders. Augustinus was overtuigd, dat ‘Death kills but the body, but a lie loses eternal life for the soul.’
Ook de homo sapiens in de 21ste eeuw wordt klaargestoomd voor een naar kwaad tot erger afgezakte samenleving, zonder dat een waarachtige discussie plaatsvindt over de betekenis of het belang van integer zijn. Laat staan, dat men aanwijzingen zou krijgen over hoe leugens van waarheid te onderscheiden, bijvoorbeeld door niet te projecteren maar werkelijk te kijken. Ook de Oxford Dictionary of Philosophy of Mind slaat de formulering, en dus de betekenis, van integriteit over. Een wereld waarin integriteit is uitgestorven, parallel aan de okapi in Centraal-Afrika, is een wereld verdoemd om als een achtste cirkel van de hel ten onder te gaan.
Het woord integriteit leidt naar wortels als ‘intact’ en ‘onaangeraakt’, dus zuiver. Wie zijn integriteit verliest, die beschadigt allereerst zichzelf en glijdt vervolgens steeds gemakkelijker af naar self-destructiveness voor zichzelf en anderen. Hugo Grotius was de eerste rechtsfilosoof die begon water bij de wijn te doen. In zijn On the Law of War and Peace stelde hij, dat schipperen met de waarheid alleen dan oneerlijk en leugenachtig gedrag was, wanneer het botste met de rechten van de persoon of instelling, die de leugen betrof. In tegenstelling tot Augustinus bracht Grotius dus de notie in de discussie, dat een leugen soms gerechtvaardigd kan zijn. Het was de eerste stap naar beschadiging en het verlies van in acht nemen van persoonlijke integriteit. De markies de Callières, secretaris van Lodewijk XIV, waarschuwde in 1713 al: ‘In het algemeen schept de vorming van advocaten gewoonten en geestesinstellingen, die niet gunstig werken bij het uitoefenen van diplomatie.’