Is éénoog koning
(2003)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
70 ThuisfrontDe Befehl ist Befehl-mentaliteit waarde sinds 1956 gestadig in Madurodam rond gericht tegen mijn activiteiten. Daar bedoel ik mee dat de geheime instructies van ex-nsb'er Joseph Luns van kracht bleven lang nadat deze twijfelachtige meneer van het toneel was verdwenen. Zelfs na de zogenaamde regeling en het fameuze eerherstel van 2000. Net als eerder in Indonesië of in Amerika, of waar ik dan ook werkte, werd ik in de jaren tachtig in Zuid-Afrika met argusogen gevolgd. Hare majesteits ambtenaren spanden zich op kosten van de belastingbetaler in om alles wat ik deed bij buitenlandse overheden aan te prijzen als verdacht en gevaarlijk. Toen ik in de jaren negentig eindelijk in staat was in te grijpen en de betrokken ministers, ambassadeurs en ambtenaren onder ede in Den Haag liet horen logen ze en masse. Alle opgeroepen schuinsmarcheerders meenden trouw te moeten blijven aan het vaderland en Oranje ten koste van het eigen zelfrespect. Iedere keer als ik in Amsterdam terugkeerde, raakte ik weer betrokken bij de mierenneukmentaliteit van mijn levenslange Haagse vervolgers. Terwijl de Raad van de Journalistiek het Algemeen Dagblad bijvoorbeeld veroordeelde voor het schrijven van misdadige onzin, zou hoofdredacteur Ron Abram de Raad schrijven dat hij niet van plan was aan de sommatie gevolg te geven. Einde verhaal. Geen gevolgen. Abram zou zelfs later als voorzitter van de nvj worden gekozen, de organisatie die juist dit soort strafbare onregelmatigheden moest bestrijden.
Manfred Korlath van Steyer-Daimler-Puch belde me in augustus op en zei dat hij al drie maanden taal noch teken vanuit Paramaribo had gehoord. Ook Dirk Keijer belde me met de woorden ‘C'est moi.’ Hij wist me te vertellen dat Academician Yevgeny Velikhov - de onderhandelaar van het Kremlin met Apple - zo woedend op mij was, ‘dat hij in staat is een paar mannetjes naar Amsterdam te sturen om je overhoop te laten schieten.’ Eerder had Keijer wel eens gezegd dat ik moest oppassen dat hij mij niet zelf door een Joegoslaaf zou laten omleggen. Hij kondigde ook aan dat hij me met Kerstmis 10.000 gulden zou betalen: ‘voor alles wat je in Suriname hebt gedaan’. Natuurlijk nooit een cent gezien. En bot erbovenop, of ik zijn vrouw Inge wilde bewerken dat zij bereid werd zich van hem te laten scheiden, opdat hij met Claire kon huwen. A leopard never loses his spots. Op 13 september 1988 werd ik door Ron Brunswijk uit St. Laurent opgebeld met de vraag of ik alsnog naar hem toe zou willen komen. Hij had mijn laatste brief via Antoine ontvangen. Hij wist ook dat de schrijfster Denise de Hart op Curaçao een ontmoeting met Henk Herrenberg had gehad. Brunswijk: ‘Ik heb je al een keer laten halen, maar toen ben je bang geworden.’ | |
[pagina 180]
| |
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘je vriend Kensenhuijs sloeg me op mijn gezicht. En ik hoorde dat je me de schoenen van het Junglecommando wilde laten poetsen, en daar ben ik niet voor opgeleid.’ Ik aarzelde om me opnieuw voor Suriname in te zetten. Herrenberg had de advocaat R.H. van den Heuvel uit Ermelo aangewezen om de niet nagekomen betalingen vanuit Suriname alsnog te regelen. Er zat echter geen schot in. Ik leefde door alles wat ik had voorgeschoten, constant aan de rand van de financiële afgrond omdat ook Paramaribo in gebreke bleef. Ik besloot Herrenberg thuis in Paramaribo op te bellen. Zijn eerste woorden waren: ‘Hoe durf je? Na die onhebbelijke brief die je de Bevelhebber hebt geschreven.’ ‘Ik mag ook wel eens uit mijn slof schieten, na de behandeling die ik van jullie heb ondervonden, na jaren het vuur uit mijn sloffen te hebben gelopen om te helpen. Die behandeling bij mijn laatste reis was onacceptabel.’Ga naar voetnoot33 Herrenberg verzekerde me dat het achterstallige bedrag van 100.000 gulden binnen enkele dagen via advocaat van den Heuvel op mijn rekening zou staan. Ook dat zou dus nooit gebeuren. Waarbij ik wil opmerken dat het niet Bouterse of Herrenberg waren, die afspraken niet nakwamen, maar er zaten anderen tussen, zoals Goedschalk van de Centrale Bank, en natuurlijk de gebroeders Mungra. Herrenberg had in een boekje over zijn ervaringen als ambassadeur in Nederland geschreven: ‘Door zijn eerlijkheid, oprechtheid en standvastige karakter heeft Willem Oltmans met name van zijn pennenvruchten in die periode, veel echte vrienden gemaakt in de moeilijke overgangsfase naar de tweede republiek Suriname.’ Zou Henk er ooit spijt van hebben gehad dit geschreven te hebben?
Ondertussen had ik drie jaar moeten procederen om Frans Lurvink te dwingen de openstaande rekening namens de Alerdinck Foundation te doen betalen. Dikwijls vroeg ik me af, in hoeverre de bvd een rol speelde bij deze sabotage van mijn financiën. In ieder geval hadden zowel Ernst van Eeghen als Frans Lurvink meerdere bezoeken van bvd-ambtenaren gekregen, waarbij ik ter sprake was gekomen. Inlichtingendiensten zijn beslist niet vies van chantagepraktijken. Zij wisten voldoende van de scheve schaatsen van deze ‘vrienden’ om dat uit te spelen ten faveure van hun wens mij de das om te doen. Bij Van Eeghen betrof het onregelmatigheden met ontwikkelingsgelden in Afrika, terwijl het voor Den Haag waarschijnlijk nog minder problemen moet hebben opgeleverd om Lurvink op een ‘foutje’ hier of daar te betrappen. Ambassadeur Piet Schaepman was sinds mijn bezoeken aan hem in Singapore beginjaren 70 een vriend. Hij kreeg onenigheid met minister Max van | |
[pagina 181]
| |
der Stoel die hem buitengewoon incorrect behandelde. Er volgde een proces dat meer dan achttien jaar zou duren, tot de ambassadeur er aan onderdoor zou gaan. Steeds wanneer ik hem in Den Haag opzocht, hamerde Piet erop dat de vijand op Buitenlandse Zaken als enig doel nastreefde om mij financieel te gronde te richten. ‘Reken daar maar op, Willem, ik ken de heren. Zij zullen alles op alles zetten om een precedent te voorkomen en te moeten toegeven te hebben verloren en dus jou te moeten uitbetalen.’ Ik antwoordde dat hij waarschijnlijk gelijk had, maar nadat ik opnieuw had ontdekt dat de Nederlandse staat in Zuid-Afrika haar terroristische activiteiten tegen mij voortzette, ik ging besluiten om de staat in rechten te gaan vervolgen. Piet werkte aan een boek over zijn zaak. Hij maakte zich zorgen om het uitgegeven te krijgen. Hij zou zijn verhaal mee in zijn graf nemen. Zelfs telefoongesprekken met hem werden al die jaren strijk en zet verbroken. Jos Slats interviewde me voor Vrij Nederland. Leo Schenk van de ikon, een collega die ik respecteerde, vertelde me diep geschokt te zijn geweest over de wijze waarop ik in dat interview over aartsbisschop Tutu had gesproken. ‘Voor ik met jou in zee ga in Zuid-Afrika moet ik me eerst in mijn graf omdraaien.’ zei hij open en bloot. Filmmaker Erik de Vries had zelfs gezegd, na het lezen van het gesprek in vn, mij nooit meer in zijn huis te willen ontvangen. Kritiek op Tutu was zo volledig in strijd met het beeld dat ‘men’ zich hier over hem had gevormd. Ik sprak echter vanuit mijn ervaringen met de religieuze leiders in Crossroads, zoals ik over Suriname oordeelde na mijn eigen ervaringen met de bosnegers. Ik sliep dan misschien niet bij de Granman op de grond, zoals Desi had gedaan bij Granman Aboikoni, maar het was een zuiver gevoel geweest om de armen van de bejaarde Granman in Apatu om me heen te voelen. Op 21 september 1988 ontbeet ik met generaal Hein de Villefort du Toit in het Hilton in Londen. Hij vertelde dat achter iedere Zuid-Afrikaan die mij wilde helpen of geholpen had, een zwart kruis was geplaatst. Dat was het geval bij Roy Sherwood, de zaakgelastigde in Den Haag, met wie ik bevriend was. Ook zijn voorganger Christo Landman was vanwege banden met mij in ongenade gevallen. ‘Net als ik, nadat ik je wilde helpen bij ons aan de slag te komen. Jij bent een probleem. Jij gaat je eigen weg. Omdat je in Den Haag controversieel bent, ben je nu ook slecht voor Zuid-Afrika. Onze bureaucratie wil geen problemen. Ze hebben ook geen hart voor je zaak.’ Ik antwoordde dat Pretoria me in dit opzicht aan de ussr deed denken. ‘Het is bij ons erger dan in Moskou. In het Kremlin is er tenminste nog discussie. Deze is er bij ons verder niet. Onze bureaucratie zit potdicht, als in een dictatuur. Er zou werkelijk democratische controle moeten komen. Het is toch onzin, dat u wordt bestreden?’ aldus de generaal. Hij dacht, dat de kansen om nog met Rautenbach te filmen nihil waren, terwijl ik juist barstte van de ideeën om nieuwe films te maken. | |
[pagina 182]
| |
Begin 1989 begonnen in de Nederlandse media de eerste artikelen te verschijnen over dat Bouterse het hoofd was van een wijdvertakt cocaïnenetwerk. Hij zou zelfs contacten onderhouden met het Medellin-kartel in Colombia. Toen ook nog Badrissein Sital werd opgevoerd als verbindingsman tussen Desi en de drugsmaffia van Colombia, wist ik zeker dat het om een moedwillige lastercampagne ging. Bouterse was weggestemd. Nu nog de genadeslag toedienen, opdat hij voorgoed uitgeschakeld zou zijn. Ik heb Sital van even nabij leren kennen als Bouterse. Sital was een integere revolutionair die zich in alle ernst voor hervormingen in Suriname inzette. Toen hij een halfjaar in Cuba was, arrangeerde ik wel eens een maaltijd bij ambassadeur Coen Stork, waar we dan intensief discussieerden. Sital was een patriot, wat Bouterse eigenlijk ook is. Sital zou zich nimmer voor de narcoticahandel laten gebruiken. Ik denk dat het van Bouterse ook betwijfeld moet worden. Hij heeft zich, ook toen hij nog in de drivers seat zat, niet exorbitant verrijkt. Hij koesterde geen wensen naar rijkdom of macht. De kaffer Arthur Docters van Leeuwen kondigde vijf jaar geleden reeds in Buitenhof de spoedige arrestatie en berechting van Desi Bouterse aan. Tot nu toe - in 2003 - blijft de pers schrijven een spoedige arrestatie van Bouterse te verwachten, terwijl de man in kwestie zich met vissen en zijn nieuwe gezin bezighoudt. Op 16 januari belde advocaat van den Heuvel me op. Hij zei dat hij niet langer de Surinaamse belangen in Nederland wenste te behartigen. ‘Ik acht wat gebeurt gênant tegenover u. Ze houden zich in Paramaribo niet aan hun afspraken. Ik breng ook geen boodschappen meer over. Mocht het geld nog komen, zal ik zorgen dat u het krijgt, maar verder trek ik me uit Suriname terug.’ Ik raadpleegde opnieuw mr. H.J.M. Boukema. Hij was zeer geschrokken van een reportage in de Nieuwe Revu over Bouterse die in de drughandel was gegaan. Ik probeerde hem af te remmen en erg voorzichtig met oordelen te zijn na de stroom van artikelen die plotseling verschenen nadat Desi de verkiezingen had verloren. Hij adviseerde om Mr. Vermeulen van het kantoor Maaldrink in Den Haag beslag te laten leggen op de Surinaamse ambassade om betaling af te dwingen. Op 25 januari sprak ik de zoveelste advocaat in mijn leven. Mr. Vermeulen was optimistisch inzake mijn claim op Suriname. Hij had onlangs een claim op Paramaribo binnen vier weken kunnen verzilveren. Hij vertelde een overeenkomst met Buitenlandse Zaken te hebben dat hij zou laten weten wanneer hij een zaak had met diplomatieke consequenties. Hij had ooit met grof geschut beslag laten leggen op de ambassade van Zaïre dat het voor het ministerie moeilijker had gemaakt een compromis te bereiken. Hij zou dus eerst de heer de Muralt op BuZa opbellen. De filmer Joris Ivens, die als voormalig marxist door Den Haag op een vergelijkbare wijze jarenlang door de staat als gevaarlijk andersdenkende | |
[pagina 183]
| |
werd gesaboteerd, werd intussen gerehabiliteerd. Op 26 januari 1989 vond een galavoorstelling van een van zijn films plaats, waarbij Joris naast koningin Beatrix mocht plaats nemen. De regering trof een schaderegeling van 800.000 gulden met hem. Onderwijl maakte op 4 februari 1989 minister Pretaap Radhaksihun van Natuurlijke Hulpbronnen in Paramaribo bekend dat Suriname de Kabalebo waterkrachtwerken in West-Suriname zou gaan uitvoeren. Dat was het project waarvoor ik Keijer, Cranendonk en Korlath naar Suriname had gebracht. Wie weet waren mijn ‘vrienden’ gewoon met de Mungra-broers doorgegaan en hadden ze mij, ondanks alle mooie praatjes, er verder buiten gelaten. Alles was mogelijk in hun ‘wereld van zaken doen’. Aanvankelijk bracht Vermeulen schot in de affaire. Reeds op 24 februari 1989 schreef de chef van de directie Kabinet en Protocol van het ministerie van Buitenlandse Zaken, R.H. graaf van Limburg Stirum dat een gerechtsdeurwaarder via de ambassade in Paramaribo mijn claim op de Surinaamse staat zou uitbrengen. Maar, zoals altijd in mijn leven, kwam ook deze keer ‘the government within the government’ tussenbeide. Het vaste circuit van vijanden zette Vermeulen onder druk en hij sloeg om als een blad aan een boom. Er gebeurde verder niets en Paramaribo kwam nooit over de brug. Vermeulen presenteerde wel een pittige rekening die ik onder de toenmalige omstandigheden niet kon betalen. Dus gooide hij het op een akkoordje met Buitenlandse Zaken. Dat hield in dat als mij ooit een schadebedrag zou worden toegekend, Vermeulen zijn nota plus rente eerst door Den Haag zou krijgen uitbetaald. Hij streek dus als keurige Haagse advocaat in 2000 ook nog een bedrag aan rente op voor nog eens tien jaar geen vinger te hebben uitgestoken. In Suriname ben ik nooit meer terug geweest. Al zou ik de dames in de coffeeshop van Toranica graag terugzien, en Michel Aboikoni en een paar andere dierbare vrienden. |
|