Is éénoog koning
(2003)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
69 NobelprijsHet werd de hoogste tijd om de draad in Zuid-Afrika weer op te pakken. Ik keerde op 22 april 1988 in Johannesburg terug en werd door Peter en Edwin op vliegveld Jan Smuts opgehaald. Het apartheidssysteem was in beweging. President P.W. Botha had gezinspeeld op de mogelijkheid zwarte burgers in het kabinet op te nemen. Chief Minister Mangosuthu Buthelezi van KwaZulu reageerde in Ulundi met er op te wijzen dat zolang een kiescollege van 50 blanken, 25 kleurlingen en 13 Indiërs de staatspresident kiezen - met uitsluiting van de zwarte meerderheid - er van geen vernieuwing sprake is. Ik blijf van mening dat Buthelezi verreweg het helderste tegengeluid liet horen onder de zwarten in Zuid-Afrika. Prins Bernhards vriend, dr. Anton Ruppert van de Rembrandtgroep heeft eens gezegd dat Buthelezi de eerste president van Zuid-Afrika zou moeten worden. Het zou niet gebeuren, maar ik dacht hetzelfde. De emoties van de zwarte meerderheid waren zonder meerduidelijk. Ze wilden baas zijn in eigen huis. Het beleid van de Nationale Partij om geleidelijkheid toe te passen was waarschijnlijk wel het beste: het one man one vote-systeem zou een schok veroorzaken en chaos zou ontstaan. De uitkomst van wat zou gaan gebeuren stond vast. De zwarten gingen de zaak onherroepelijk overnemen. In Pretoria kondigde Jans Rautenbach aan geen geld te hebben om de voorgenomen productie te financieren. Ik ging bij generaal Du Toit op de Rand University mijn beklag doen. Hij zou nagaan wat de stand van zaken was. Intussen had hij bezoek gehad van zijn oude vriend, generaal Dijkstra uit Den Haag. Deze meneer had zijn Zuid-Afrikaanse collega gewaarschuwd dat ik ‘een gevaarlijk man was.’ Gelukkig achtte Du Toit die beschuldiging ‘belachelijk’. Wie was Dijkstra? Ik kende geen Dijkstra. Waar waren ze in Den Haag nu weer mee bezig? Probeerden ze nu mijn leven in Zuid-Afrika te verzieken? Ik kon er niet van slapen. Was het weer oorlogstijd? Ik ging te rade bij Christo Landman, de voormalige Zuid-Afrikaanse zaakgelastigde in Den Haag. Hij woonde in Menlo Park bij Pretoria. Landman vreesde dat Rautenbach wel degelijk fondsen had verzameld om een film te maken, maar die bij nader inzien in eigen zak had gestoken. Overigens wist hij wel wie generaal Dijkstra was. Hij had naast de man gewoond in Den Haag. Dijkstra werkte voor de inlichtingendiensten. Tijdens een bezoek aan Casper Venter van het Information Bureau bevestigde ook hij dat er in Pretoria negatieve rapporten van inlichtingendiensten over mij circuleerden, maar, zei hij: ‘You are your own man. We stand behind you.’ Op 17 mei liet Rautenbach weten toch fondsen bij elkaar te hebben ge- | |
[pagina 174]
| |
schraapt. Hij had Michael Stroh, een Duitse filmer, bereid gevonden om de regisseur te zijn. We hebben zes wekenlang opnamen gemaakt. Ook in verschillende townships, zowel in Transvaal als aan de Kaap. Ik leerde eindelijk meer begrijpen van de realiteiten van de zwarte gemeenschap in dit land. Mijn broer Hendrik, stond perplex dat ik het zwarte woonoord Crossroads bij Kaapstad in durfde. Hij woonde in Zuid-Afrika sinds 1950 en was er nog nooit geweest. Door het maken van deze film ontmoette ik bijvoorbeeld de leden van de Raad van Kerken van de West Kaap, een groep van meer dan 100 kerken met uitsluitend zwarte kerkbezoekers. Het was een ijskoude avond in juni, wanneer het winter is aan de Kaap. Het kantoor van de Raad bestond uit een opgelapte houten keet met vloeren van verharde klei. De meubilering was schaars. Houten stoelen stonden tegen de muren. Aanwezig waren de voorzitter aartsbisschop S. Mhambi, en de bisschoppen Thomas Siyolo en J. Yelani. De secretaris was T.D. Bengo, een dominee. Het werd donker. Er werden kaarsen aangestoken.was. Er was geen elektriciteit. Unaniem waren zij tegen de sancties van de westerse landen (de vs, Nederland etc.) vanwege de apartheid. Aan de Kaap bevonden zich arbeidsintensieve vruchten-, en wijnbedrijven. De boycot op de aankoop van sinaasappelen en wijnen trof juist de mensen in de townships aan de Kaap. De werkeloosheid was er buiten alle proporties toegenomen. Ik luisterde naar hun woorden en dacht aan de campagnes thuis, van mensen als burgemeester Ed van Thijn van Amsterdam, om vooral geen fruit uit Zuid-Afrika te kopen of Shell benzinestations te saboteren. De antiapartheidsactivisten in verre landen hadden geen benul wat zij de armste van de armen in Afrika aandeden. In Crossroads zat ik tegenover hun religieuze vertegenwoordigers. Ik geneerde me tot in het merg van mijn botten. Ik dacht aan mijn vrienden in het huis van de Granman van de bosnegers in Apatu. Ik realiseerde me, zoals ik al zo dikwijls had gedaan, sinds ik in ontwikkelingsgebieden had gewerkt of gewoond dat de overgrote meerderheid van de mensen in de wereld in deze gebieden woont. Wanneer het rijke westen hen als stoute schoolkinderen bleef benaderen - zoals wij Nederlanders in de 21ste eeuw nog altijd met Surinamers doen - was een dergelijke misplaatste behandeling in mijn lexicon vergelijkbaar met ordinaire oorlogsmisdaden. Suriname werd onafhankelijk in 1975. Ons eigen totem begon met Willem van Oranje zo'n 400 jaar geleden. Waarom werd van Surinamers verwacht dat zij van de ene op de andere dag een replica van het Binnenhof op de been zouden brengen? Men was vergeten dat ongeveer 140 jaar geleden aan de ‘good old USA’ een der bloedigste burgeroorlogen uit de geschiedenis vooraf was gegaan. Wij hebben Johan van Oldenbarnevelt onthoofd en hadden onze eigen Hoekse en Kabeljauwse twisten. In Pa- | |
[pagina 175]
| |
ramaribo vielen vijftien doden maar de Haagse straf die volgde was meedogenloos, en heeft sedertdien vooral de onderkant van de Surinaamse samenleving getroffen. Aartsbisschop Tutu was een van de universeel bewonderde Zuid-Afrikanen, die opriep toch vooral zijn land te boycotten. Hij was nog nooit in Crossroads geweest, hoewel men hem herhaaldelijk had uitgenodigd. Tutu woonde in Bishopscourt, het Wassenaar van Kaapstad. Mijn vrienden in de schuur wilden schreeuwlelijk Tutu graag vertellen wat zijn internationale campagnes onder de bevolking aanrichtten. Ik adviseerde hen een brief te schrijven en belet aan te vragen. Ze vroegen of ik het verzoek wilde opstellen. Er werd pen en papier gebracht. Toen ik met de crew vertrok vroeg aartsbisschop Mhambi of ik als oudste aanwezige het sluitingsgebed wilde zeggen. Dit ontroerde me op dezelfde wijze als de vriendschap van de Granman in Apatu dit had gedaan. Veertien dagen later was ik bij mijn vrienden terug. Mijn eerste vraag: waar is het antwoord van Tutu? De brief bleek nooit verzonden te zijn. George Stamilatos, een blank lid van de gemeenteraad van Crossroads, had ons televisieteam begeleid. Hij had alles meegemaakt. Hij had de Kerkraad krachtig ontraden de brief aan Tutu te versturen. Ik was des duivels en belde Stamilatos thuis op. Hij begon te huilen. Hij had er jaren aan gewerkt om het vertrouwen te winnen van plaatselijke radicalen, de udf en het anc. ‘Als het bekend zou worden dat ik aanwezig was, toen jij de afspraak met de kerkleiders maakte, dan zou niet alleen mijn levenswerk zijn vernietigd, maar dan had mijn leven gevaar gelopen.’ ‘Het gaat niet om jou, de kerkleiders of mij. Het gaat om de werklozen in Crossroads, aangezien Tutu de wereld af reist om een boycot te prediken, terwijl hij zelf prinsheerlijk in Bishopscourt zit,’ reageerde ik. Het zou nog veel misdadiger worden. De Kerkraad werd aangezegd hun schuur te verlaten. Omdat ze niet snel genoeg ophoepelden arriveerden zij op een ochtend bij hun kantoor: het was reeds door bulldozers met de grond gelijk gemaakt. Alles was verwoest, tafels, stoelen, en wat zij het ergste vonden, de aanwezige bijbels en hun administratie. Ze verzochten me schriftelijk om hulp, dus spoedde ik me naar generaal de Villefort du Toit. Het duurde ruim een jaar en intens lobbywerk van mij in Pretoria alvorens de Kerkraad uit Crossroads een nieuw kantoortje kreeg toegewezen in een verdieping van het stadskantoor van Crossroads, dus geheel controleerbaar. Dat was niet hetzelfde. Ze waren juist gelukkig in hun schuur met een vloer van klei en hun vrijheid. Tutu kreeg later voor zijn grote mond en sanctiecampagnes de Nobelprijs. Mijn Nobelprijs zou naar de bisschoppen van Crossroads zijn gegaan, waar voor mij de echte mensen woonden. In 1988 ben ik maanden lang in de townships bezig geweest. Ik was hierover in correspondentie | |
[pagina 176]
| |
met de schrijver Frans Kellendonk, die in tegenstelling tot Sonja en de activiste Conny Braam - nog altijd een heldin van links Nederland - exact begreep waar ik mee bezig was. Het ging me, als steeds in de ontwikkelingslanden, om de mensen, en niet om westerse linkse of rechtse politieke theorieën. In Soweto filmde ik de toenmalige burgemeester Nelson Botile. Ik heb urenlang met hem gesproken. Wij ontmoetten elkaar soms in mijn flat in Hillbrow, en dan betrok ik Peter en Edwin in de ontmoeting. Of soms ontmoetten we elkaar in het Sun Hotel in het hartje van Johannesburg. Bij een van die ontmoetingen in dat hotel merkten we een man op. Even later vroeg hij of hij bij ons aan tafel mocht gaan zitten. Hij had begrepen dat ik journalist was en hij had een primeur. Pik Botha, de minister van Buitenlandse Zaken, zou een plannetje hebben gesmeed met Margaret Tatcher om de schrijver Salman Rushdie in Zuid-Afrika asiel te verlenen. De auteur was al in het land. Hij, de onbekende man, had hem in het Carlton zien lopen. Toen ik niet onder de indruk leek van zijn primeur legde hij er een schepje bovenop. Hij had ook aanvullende informatie: Pik Botha zou hoerenkasten bezoeken. Hij zou me de bewijzen kunnen brengen. Ik wist nu dus zeker met een meneer te maken te hebben, die me er in wilde luizen. Er waren nu dus lieden actief die hoopten dat ik dergelijk onzin zou publiceren, opdat Pretoria me kon uitwijzen. Botile was het ermee eens. Hij zei dat ik me geen voorstelling kon maken van de dirty tricks van bepaalde figuren in dit land, die ook buiten de regering om hun eigen moordende spelletjes speelden. ‘Bij jou denken ze nog twee keer na, omdat je een blanke bent,’ zei hij, ‘kan je nagaan hoe ze hier onder zwarten huishouden.’ Ik zou deze onbekende meneer nog een keer tegen het lijf lopen. In groot vertrouwen vertelde hij toen, eigenlijk een huurmoordenaar te zijn, die mensen in opdracht liquideerde. Het leek hem overigens een uitstekende gedacht om een vliegtuig, waarmee Tutu reisde, maar meteen op te blazen, dan kon hij ook geen lans meer breken voor een economische boycot van het land. Deze idioot probeerde me bang te maken, maar dan zou hij vroeger moeten opstaan. Ik zette mijn filmwerk met het Rautenbach-team in de zwarte woonoorden gewoon door. Ik leerde er een dijk aan burgemeesters kennen en via hen ontmoette ik weer andere mensen. Ik zette veel gesprekken op film, zoals met de charmante Matilda Mothlaping, burgemeesteres van KwaThema. En met Tom Boya die op zijn 28ste al burgemeester van Deveyton was geworden. Deze intelligente jongeman was bezig bestuurservaring op te doen voor als de bevrijding eenmaal zou zijn gekomen. Het anc wees echter, met de sacp - de communisten - ieder overheidsinitiatief in de richting van klaarstomen voor de onafhankelijkheid, a-priori van de hand. Het was verraad. | |
[pagina 177]
| |
Zwarte burgemeesters waren dus hun leven niet zeker. De bekwame Essau Mahlatsi van Sebokeng had ik goed leren kennen, gefilmd en een aantal malen bezocht. Hij droeg altijd een revolver bij zich, waar hij ook was. Hij werd prompt door anc-heethoofden vermoord. In het buitenland ontving men een dergelijk bericht met een gevoel van ‘verdiende loon’. Het was een man als Mahlatsi die, in plaats van Tutu, een Nobelprijs had moeten krijgen. Helaas was Nelson Mandela nog altijd een gevangene, want hij zou na zijn invrijheidstelling binnen de kortste keren een einde maken aan het onbezonnen gedrag van zijn volgelingen. In Lekoa in Transvaal had de 71-jarige burgemeester Samuel Kolisang, een politieke partij opgericht, de vrrp. Bij de gemeenteraadsverkiezingen sleepte hij 40 van de 44 zetels in de wacht. Het verboden anc was woedend en zag hem als een saboteur. Ik leerde Kolisang kennen, hij was een moedig man. Hij werd geconfronteerd met onvoorstelbare oorlogjes tussen politieke medestanders, gemeentefunctionarissen, sjoemelaars en profiteurs, die via de vrrp-carrière probeerden te maken. Op zijn gemeentehuis viel me een jongeman in het bijzonder op. Hij heette Jabulani Patose (28). ‘Het zou van weinig intelligentie getuigen,’ vertelde hij me, ‘wanneer we deze zwarte gemeenteraden niet zouden gebruiken om praktijkervaring in bestuurskunde op te doen om later in staat te zijn ons land zelf te besturen. Deze gemeenteraden zijn feitelijk opvoedkundige instituten. Onze mensen worden immers betrokken bij wat lokaal gebeurt. Hoe worden belastingen geïnd? Hoe spring je met overheidsgeld om? Wie betaalt wat voor welke bestemming? Dat helpt ons op de eerste plaats. We moeten niet te haastig willen zijn. Pas wanner we volkomen zeker van onszelf zijn zou de tijd zijn aangebroken het bestuur zelf over te nemen. Laten we eerlijk zijn. Dit is een subcontinent dat door een handjevol blanken wordt bestuurd. Er gaat tijd inzitten voor de leiding door ons kan worden overgenomen. Het is zaak intussen om een tafel te gaan zitten om uit te kienen hoe het apartheidsstelsel het snelst kan worden ontmanteld zonder dat het hele land in duigen valt.’ Jabu werd een hartsvriend. Later werd Kolisang in zijn gemeentehuis gemolesteerd en werden zijn officiële paperassen, tot en met zijn autosleutels, meegenomen. Pretoria kwam hem te hulp en zorgde ervoor dat hij op zijn post kon blijven door hem meer bescherming te bieden. Ook Kolisang kwam mij in mijn flat in Hillbrow bezoeken en nam dan sommige van zijn wethouders mee om de gebeurtenissen in de zwarte woonoorden van Transvaal nader toe te lichten en zijn hart uit te storten. De film van het Rautenbach-team, die ik op de Nederlandse televisie had willen vertonen, verdween uit de studio's en bleef onvindbaar. Rautenbach ging in lucht op. Hij zou nooit de afgesproken honoraria betalen. | |
[pagina 178]
| |
Zelf had ik met het maken van deze film zeer veel geleerd. Maar, omdat ik voor de Nederlandse media al sinds 1956 van de rode kaart van Joseph Luns genoot, was ik machteloos en niet in staat om mijn primaire taak te volbrengen en lezers of televisiekijkers mijn opgedane kennis te presenteren. Pas in 1993, toen in Zuid-Afrika Mandela reeds als president was geïnstalleerd, kon ik, als mosterd na de maaltijd, een kort overzichtje uit de jaren tachtig bij Jan Mets uitgeven.Ga naar voetnoot32 Niemand besprak dit ooggetuigeverslag. Ook dat werk verdween tussen wal en schip. Ik troost me met de gedachte dat als straks mijn complete Memoires zullen zijn uitgebracht, ik de vele anonieme helden die, net als Mandela, de Klerk en Tutu, minstens even veel recht op een Nobelprijs hadden kunnen doen gelden, tenminste te boek zullen zijn gesteld. Niet altijd, maar dikwijls, komt de eer bij de verkeerden terecht en gaan de werkelijke helden voor de historie verloren. |
|