Is éénoog koning
(2003)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
67 FrequinHet Algemeen Dagblad meldde over de hele voorpagina: Bloedbad in Suriname.Ga naar voetnoot29 Deze keer was de bron van het bericht ambassadeur Vegelin van Claerbergen in Parijs. Het A.D. zet zijn foto op de voorpagina. Vegelin vertelde over het bloedbad te hebben gehoord via de prefect in Cayenne. Die man had een dossier aangelegd over de nieuwe ‘oorlogsmisdaden’ van Bouterse. Een andere schuinsmarcheerder die in Den Haag serieus werd genomen, E. Josephzoon, adviseur van Brunswijk, deed ook een duit in het zakje. In aansluiting op deze berichten haastte Hans van den Broek zich andermaal naar een Hilversumse studio om met een schijnheilig gezicht ‘de diepe bezorgdheid’ van de regering uit te spreken. 's Middags vloog ik met Willebrord Frequin en cameraman Kees Colson naar New York. Daar belandden we in de gebruikelijke veldslag van makrelen om Bouterse in beeld te brengen. Ook Janny Groen van de Volkskrant stond deze keer te dringen. Desi logeerde zoals gewoonlijk met zijn gevolg in het Hyatt Hotel. Ambassadeur Halfhide had zelfs een Amerikaanse public relations man in dienst genomen om met de pers om te gaan. Hierdoor liepen alle gemaakte afspraken, ook die via mij met de kro en Frequin, in het honderd. Toen Herrenberg er van hoorde, was hij dermate geïrriteerd dat hij zei: ‘Ik ga naar Algerije.’ Frequin werd steeds nerveuzer dat hij Bouterse niet exclusief zou kunnen krijgen. Bijgevolg klampte hij buiten mij om de Bevelhebber vast. Bouterse antwoordde tactisch dat anderen zijn perszaken regelden. Ik zag aankomen dat er soep met ballen van de perscontacten werd gemaakt, daarom zorgde ik ervoor dat Frequin en Colson, samen met mij, in het toestel van Bouterse mee naar Suriname zouden kunnen vliegen. Dan zouden ze hem dus werkelijk exclusief hebben. Intussen had de Bevelhebber in New York eindelijk een interview gegeven aan Joseph Treaster van The New York Times. Dat was andere koek dan Janny Groen. Ik vloog in het voorste gedeelte waar de Bevelhebber zat, die tijdens de vlucht vroeg of ik naast hem kwam zitten. Frequin, met zijn gebruikelijke flair voor wat juist net niet kan, drong ongevraagd in de eerste klasse door en vroeg Desi en mij of cameraman Colson ons zo gezellig samen mocht filmen. We zeiden tegelijkertijd ‘nee’ en Frequin droop af. Desi: ‘Waar ik van onder de indruk ben is dat we een mijlpaal hebben bereikt in de Surinaamse geschiedenis. Lang niet iedereen is hiervan doordrongen, ook de mensen bij ons in Suriname zelf niet. We behoeven ons niet op de borst te slaan dat we dit met Lachmon, Arron en de anderen hebben bereikt. Maar dan staat er toch gewoon op 2 oktober 1987 een artikel in De Telegraaf van meneer Bur- | |
[pagina 162]
| |
lage dat er door een topper van de mps aan dat blad is gezegd, dat er bij onze verkiezingen is geknoeid. Terwijl we dus een geweldig succes boekten en er een enorme opkomst was, worden in die krant de meest venijnige dingen geschreven. Ze gooien een splijtzwam tussen de mps en ons. Dat vind ik dus intens gemeen.’ Ik heb hem vervolgens het ware verhaal van wat De Telegraaf is verteld. Dat die krant, onder het mom van vrijheid van meningsuiting in de veel geprezen polderdemocratie, eigenlijk een gifslang is. En hoe ze in de bezettingstijd, ook al op het verkeerde paard wedden, en dat altijd zijn blijven doen. En hoe redacteur Heitink jarenlang de contactman was van de geheime diensten, en hoe de Telegraaf er zelfs niet voor terugdeinsde tijdens de Koude Oorlog Beatrix en Claus voor cryptocommunisten uit te maken. ‘Die krant werkt samen met wat ze in de vs the invisible government noemen,’ zei ik. ‘Dat zijn de krachten achter Watergate, achter de moord in Dallas op jfk. Dat is een splijtzwam die zelfs de wereldvrede in gevaar kan brengen. Dit is alleen nog niet gebeurd, omdat de ussr met haar raketten de balance of terror in evenwicht houdt. Zou die ooit verloren gaan, dan hebben we pas goed de poppen aan het dansen.’ Ik vertelde hem dat ik sinds 1948 The New York Times las. Vanaf 1958, toen ik naar New York emigreerde, knipte en verzamelde ik dagelijks artikelen. Al meer dan 40 jaar heb ik een andere input, dan de lezers van De Telegraaf of De Ware Tijd gehad en bezie de wereld dan ook met andere ogen. Tijdens deze vlucht stelde de legerarts dr. Hashrat voor met het kro-team naar Pokigron te gaan. Er circuleerden namelijk berichten over een bloedbad dat in die plaats door Bouterse zou zijn aangericht. Ik vroeg de Bevelhebber wat hij van dit plan vond. ‘Ik zou best mee willen gaan. Dan kunnen we de heren meteen de marihuanavelden laten zien, die we hebben aangelegd.’ Ik ging naar de Economy section om Frequin en Colson blij te maken. We arriveerden om 02.00 uur op vliegveld Zanderij. De Surinaamse top stond aangetreden: premier Jules Wijdenbos en Iwan Graanoogst. Ook ambassadeur Igor Bubnov (ussr) was als Dean van het diplomatieke corps aanwezig.
Er zat een briefje van Frequin op mijn kamerdeur in hotel Toranica. We zouden morgen, 8 oktober, om 07.00 uur naar Pokigron vertrekken. Wat er precies speelde wist ik niet, maar ik had weer eens een onbestemd voorgevoel. Sergeant Doedel had me tijdens de vlucht naar Paramaribo al gevraagd of Grunsven, de correspondente van de nos, ook mee naar Pokigron zou kunnen gaan. ‘Geen sprake van. Dit is nu eens exclusief voor de kro afgesproken,’ had ik geantwoord. Trouwens, ik wilde terug naar Cayenne, Pokigron stond niet op mijn programma. Ik wilde eigenlijk niet mee. Men zou bij de sociëteit Vos verzamelen en een konvooi vormen, begeleid door militairen. | |
[pagina 163]
| |
Om 08.00 uur belde Marciano. ‘Ben je klaar?’ Nee, want ik ga naar Guyana. Even later belde Christopher om te zeggen dat de Bevelhebber het konvooi had geïnspecteerd en me had gemist. Hij wilde dat ik wel mee zou gaan naar Pokigron. Marciano zou me komen ophalen. Toen ik ook bij Vos arriveerde stond er al een hele kermisstoet mensen, met onder meer een delegatie van Surinaamse patriotten op bezoek uit Nederland. De afspraak was: alleen het kro-team. De pers kreeg een airconditioned busje met voorin mijn Surinaamse lievelingsmilitair, een Javaanse soldaat van Christopher, met geweer in de aanslag. Bouterse was in geen velden of wegen te bekennen. Ik kon dus ook niet meer reclameren. Na een enorme vertraging vertrokken we richting Pokigron. Al snel werden we ingehaald door drie auto's, met daarin commandant Iwan Graanoogst en luitenant Christopher. Zij vertelden dat Desi niet mee had gekund vanwege een afspraak met Wijdenbos. We stopten ergens, om even te pauzeren en een boom uit te zoeken for relief, toen er in een stofwolk een groene taxi aan kwam rijden met daarin twee Nederlandse verslaggeefsters. Ik vroeg de chauffeur van de auto de motor te laten draaien, haalde mijn rommeltje uit het busje en keerde naar Paramaribo terug. Ik had er verder geen zin meer in als niemand zich aan afspraken hield. Kees Colson wilde ook mee terug. Marciano bood nog aan dat de dames verboden zou worden om te filmen. Maar ik was onvermurwbaar. ‘I smell a rat on a mile distance.’ Frequin en Co. reden verder. Tien kilometer buiten Pokigron liepen ze in een hinderlaag. Het Junglecommando had verwacht dat Bouterse in het konvooi zou zijn, maar die was op het laatste moment door Graanoogst vervangen. Vier burgers en twee militairen raakten gewond. Sindsdien vraagt Frequin, als ik tegen hem aanloop, strijk en zet, of ik van de schietpartij voorkennis had gehad en daarom in die taxi was gestapt. Nee dus. Ik ging naar Paramaribo terug omdat ik woedend was over het Surinaamse gekonkel en geklier. Ik had er meer dan genoeg van die dag. Daarnaast zorgde mijn beschermengel ervoor dat ik bij Pokigron niet per ongeluk door een verdwaalde kogel van het Junglecommando naar de andere wereld werd geholpen. In Holland baarde het nieuws opzien. Frequin was uiteraard de held van de dag. Hij zei tegen de media dat de kolonel Tussenbroek de evil genius achter de aanval op het Brandpuntteam was geweest. Ook had Tussenbroek bedacht een brug op te blazen, om het team te verhinderen onmiddellijk naar Paramaribo terug te keren. Kees Colson vertelde dat er ook kogels door de aircobus van de journalisten waren gevlogen. Hij had een Surinaamse militair gefilmd van wie een gedeelte van zijn hand was afgeschoten. Een andere militair miste een oor. Een vrouw in het konvooi kreeg granaatscherven in de rug. Colson zei: ‘Ik wilde al met jou mee terug: had ik het maar gedaan.’ | |
[pagina 164]
| |
Ik schreef in mijn dagboek dat ik in relatie tot Desi Bouterse een ernstige fout had gemaakt. Ik had de illusie gehad dat we vrienden waren en samenwerkten ‘for the good of Suriname’. Maar hij behandelde mij natuurlijk exact hetzelfde als Harvey Naarendorp, sergeant Doedel, ambassadeur Heidweiler, Atta Mungra en alle anderen, misschien met uitzondering van Herrenberg. De man heeft geen vrienden. Zelfs over Henk liet hij zich eens ontvallen ‘... ach Herrenberg.’ Mijn fout was dat ik blindelings ervan uit was gegaan met twee ogen naar de koning van Suriname te kijken, terwijl ik in werkelijkheid hem nauwelijks met een oog zag. Christopher belde me onder zijn codenaam Burgzorg op: ‘Je moet morgen terug naar Cayenne.’ Ik zei helemaal niet meer naar Guyana te willen vliegen. Hij zou me 's avonds wel uit komen leggen waarom het zo dringend nodig was. Ik opende het gesprek met Desi's vertrouweling met de woorden: ‘Ik ben een vriend van Bouterse geweest en heb aldus gehandeld. Maar het was eenrichtingsverkeer. Hij beschouwt me niet als een vriend, hij doet maar alsof.’ Volgens Christopher had ik het mis en had de Bevelhebber nog altijd het grootste vertrouwen in mij. Of ik opnieuw naar Apatu wilde gaan om na te gaan wat er van de missie van de heer Amautan op zijn reis langs de bosnegers was terechtgekomen. Ik ging weer door de knieën en zei te zullen gaan vooral ook in het belang van de bosnegers. Voor het eerst gaf hij me een cheque van 25.000 gulden als honorarium voor de maanden, misschien wel een jaar, van hulp aan Suriname en nuttige adviezen. Ik tel geen uren dagen, maanden, of jaren, want ik geloof in wat ik doe. Toen ik later de enveloppe aan snippers verscheurde bleek de cheque er nog in te hebben gezeten. Chris moest lachen. ‘Stoute jongen, wat heb je gedaan?’ Op 14 oktober belde hij me al vroeg: ‘Ambassadeur Oltmans, u wordt iets later opgehaald, om 09.15 uur.’ De Javaanse militair van Christopher haalde me op om me naar Zanderij te brengen. Hij zei me volkomen te hebben begrepen toen ik het konvooi naar Pokigron uit protest had verlaten. Ik moest ook een enveloppe met geld voor consul Middellijn meenemen. Samen met Clyde vloog ik weer per helikopter naar Apatu. Amautan was verderop aan het ontbossen en zou met een speedboat worden opgehaald. De bosneger vroeg 40 dollar voor de benzine en hield de biljetten die ik hem gaf eerst tegen het zonlicht. In plaats van Amautan verscheen diens vader per boot. Hij begon te razen en te tieren. Zijn zoon mocht niets met ons te maken hebben. Er was in Apatu geen oorlog. Wie over vrede wilde praten moest maar naar Drietabbetje gaan. Uiteindelijk kwam Amautan zelf uit het bos in een gescheurde zwarte broek op laarzen. Hij leek een ander mens geworden. Hij sprak low key en aarzelend. Het werd een hele toeloop. Twee Franse militairen in groene | |
[pagina 165]
| |
shorts met machinegeweren stonden in de achtergrond. ‘De hele affaire heeft me bijna mijn leven gekost,’ aldus Amautan. ‘Ik heb niets verkeerds gedaan, ook niet door met Bouterse te gaan praten. Hier circuleerden verhalen dat ik miljoenen van de Bevelhebber zou hebben gekregen om aardig over hem te spreken. In het bos wil men zijn naam niet horen.’ Amautan keek me aan met een blik van vraag me liever niets meer, wat ik ook maar niet meer heb gedaan. Ik logeerde bij consul Middellijn. Hij vertelde hoe de notoire kolonel Tussenbroek nauw samenwerkte met de Franse dst. Twee door Brunswijk gegijzelde piloten, Guno Illes en Orlando van Amson werden door Tussenbroek bewerkt om naar Nederland uit te wijken, want als ze naar Paramaribo zouden terugkeren, zouden ze bij Bouterse hun leven niet meer zeker zijn. Hij zou, samen met Cecile van der Stelt natuurlijk, voor visa zorgen. Ik vroeg me af, wat voor bovenkamers mensen als Tussenbroek eigenlijk hebben? Ze zijn gewoon misdadig bezig en als je maar lang genoeg herhaalt dat Desi iedereen dood schiet schijnt ‘men’ dit blindelings als waarheid aan te nemen. En wat doen kamerleden als Knol, Weisglas en Aarts eigenlijk als controlerende volksvertegenwoordigers aan deze misdadigheid? Niets? Ze hebben hun eigen agenda's af te werken. Dus kunnen ze alleen informatie gebruiken, die hun blindheid voor de werkelijkheid voortdurend bestendigt. Mopurgo van De Ware Tijd publiceerde mijn artikel over de recente gebeurtenissen pas nadat ik had toegestemd dat hij schrappen mocht dat juffrouw Grunsven van de nos op haar visum formulier in plaats van televisiejournaliste ‘sociaal werkster’ had ingevuld. Nog voor de soldaat van Christopher me naar het vliegveld reed voor vertrek naar Miami, sprak ik indringend met Marciano Jesserun. ‘Surinamers zijn verdeeld in “radicalen” en “oranje dassers”,’ vertelde hij. Bouterse, Naarendorp, Herrenberg, Christopher en hij waren radicalen. De rest zat eigenlijk psychologisch nog altijd bij Holland op schoot. Desi had gezegd: ‘Ze dragen waarschijnlijk ook nog oranje onderbroeken.’ ‘Oranje-dassers worden aangevoerd door Heidweiler, met mensen als Spier en Doedel in zijn zog,’ aldus Marciano. ‘Wat Doedel heeft gedaan is de publiciteit inzake Pokigron naar Grunsven van de nos toespelen door het beleid van de Bevelhebber te doorkruisen. Door jouw artikel in De Ware Tijd heb je ze allemaal voor het blok gezet.’ ‘Ik weet niet wat anderen onder journalistiek-bedrijven verstaan,’ antwoordde ik, ‘voor mij betekent het in ieder geval het verloop van gebeurtenissen op een rij zetten zonder aanzien des persoons. En wat werd gepubliceerd, werd ook nog door Morpurgo gecensureerd.’ |
|