boat voor me om sneller naar Apatu te gaan? U mag mee, dan kunt u zien wat er gebeurt. U zult toch ook blij zijn wanneer de shit van Brunswijk ophoudt?’ Dit werd onverkort beaamd. Hun antwoord kwam er op neer dat de prefect geen toestemming voor de ontmoeting kon geven zonder ruggespraak met Parijs.
Henk Herrenberg was weer chef de kabinet van Bouterse geworden. Ik belde hem. Hij zou de Franse zaakgelastigde in Paramaribo ontbieden om Parijs te adviseren snel te handelen. Ik gebruikte een drankje met Cecile, die zich had opgedoft in een fel rode jurk met bijpassende schoenen. Ik vertelde echt bezig te zijn om de Brunswijkzaak te proberen op lossen en de man terug in Nederland te krijgen.
‘Kan dat?’ antwoordde zij.
‘Hebt u met de regering in Den Haag overlegd?’
‘Ik overleg nooit iets met iemand, want dan gebeurt er gewoonlijk niets,’ maakte ik haar duidelijk.
Op 27 augustus kwart over acht, belde Remoue me op. ‘We have information, that if you go on the Marowijne river to see Brunswijk, you will be considered by Surinamers as a spy for Bouterse. So, if you go, you go on your own risk. I have to warn you very seriously.’ Hij zei verder dat het een andere zaak zou zijn geweest, indien Suriname formeel zou hebben gevraagd een ontmoeting met Brunswijk in Apatu te arrangeren. ‘Opereert u eigenlijk wel namens Bouterse? Kunt u een brief van hem overleggen?’
‘U hebt me ongetwijfeld afgeluisterd, toen legerleider Bouterse me hier telefoneerde, dus wat wilt u eigenlijk? antwoordde ik. Inlichtingenagenten zie ik al jaren als onderkruipers. Toen ik vervolgens tegen hem zei dat ik zeker wist dat de directeur van de Surinaamse Coca Cola-vestiging wel degelijk in St. Laurent op Frans grondgebied met Brunswijk had onderhandeld over de vrijlating van diens zoon door het junglecommando, zei hij slechts: ‘Misschien.’
Op 4 september landde ik met een gecharterde helikopter in Apatu. De bedoeling was om er met Granman Gazon van de Aukaners een voorbereidend gesprek te hebben. Maar de vogel was reeds gevlogen. Er bleek echter een andere leider van de bosnegers, Granman Foster, in Apatu te wonen. Zijn huis was door het leger van Desi (zei men) verwoest. Hij was naar Guyana gevlucht. Ik meldde me bij hem. Na enige tijd kwam een oude heer, leunend op een stok, naar buiten in een donkerblauwe korte broek die tot over zijn knieën reikte. We omhelsden elkaar meteen op volkomen natuurlijke wijze. Ik moet zeggen dat de attitudes van de bosnegers me verwonderden en me zeer sympathiek waren.
Grootkapitein Akiliengie, kwam er ook bij en het werd een volledige krutu op de veranda. Ik stelde voor dat ze een afgevaardigde met me mee zou-