Is éénoog koning
(2003)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
64 Apartheid (1)Op 12 januari 1987 arriveerde ik in Johannesburg, het was mijn tweede reis naar Zuid-Afrika. In Pretoria bepleitte ik bij professor Jan du Plessis, die een lijntje had naar president P.W. Botha en het kabinet, dat het handig zou zijn om Klaas de Jonge - nog altijd opgesloten in het oude ambassadegebouw - op een vliegtuig naar Nederland te zetten en dat hoofdstuk te sluiten. Ik geef toe dat ik in 1987 er nog ten onrechte vanuit ging, dat Klaas voornamelijk een slachtoffer van het apartheidsregime was. Hij interesseerde me niet echt. Pas in 1992 zou ik achter een aantal feiten betreffende hem komen. Een volgend gesprek had ik met Jan Castelijn, een diplomaat, die vijf jaar op de ambassade in Den Haag had gewerkt. Ik bepleitte opnieuw het vertrek van De Jonge. ‘Die zaak is koren op de molen van de antiapartheidsbeweging. Zet de man op een vliegtuig.’ ‘Minister Pik Botha heeft die zaak herhaaldelijk met de Nederlandse ambassadeur besproken. Dan kan hij nu toch niet opeens die man op een vliegtuig zetten?’ ‘Alles kan. Hij hoeft de ambassadeur alleen maar te zeggen dat het toestel is opgestegen en Klaas op weg naar huis is.’ ‘Maar dan wordt hij als een held binnen gehaald.’ ‘Natuurlijk, want ze weten niet waar het over gaat. Maar daarna zal spoedig nooit meer iemand over hem horen.’ Castelijn wist trouwens al dat ik hetzelfde reeds bij Sonja op televisie had gezegd. Tien dagen later ontmoette ik hem weer. Hij had mijn ideeën met Kobus Liebenberg, directeur Europa van het ministerie van Buitenlandse Zaken in het Unie-gebouw besproken. Diens reactie was geweest dat het in laatste instantie een zaak tussen beide regeringen was. Intussen hadden twee Telegraaf-journalisten, Henk de Mari en Arnold Burlage, artikelen geschreven, waarin indicaties werden gegeven dat de Nederlandse regering in het geheim bij de zaak Klaas de Jonge was betrokken. ‘In dat geval is de oplossing eenvoudig, meneer Castelijn. Zet ambassadeur Hugo Carsten en Klaas samen op een vliegtuig. Desi Bouterse heeft onlangs ambassadeur van Houten uitgewezen, wat de hoogste tijd werd.’ Nadat ik had gezegd dat ik niet onder de indruk was van de faciliteiten, die ik tot dusverre in Zuid-Afrika had gekregen maakte hij een onvergetelijke opmerking: ‘Let me give you this information, arm-twisting against you in Pretoria is coming from The Hague.’ (Letterlijk). Ik kon het niet geloven. Zaten de Haagse bloedhonden nog steeds achter mij aan? Nu in Zuid-Afrika? Op 23 januari werd ik op de Rand Universiteit ontvangen door luitenant-generaal b.d. Hein de Villefort du Toit, die Nationale Strategie doceerde. Hij was ook enige tijd bij de generale staf in Den Haag gedetacheerd geweest. | |
[pagina 146]
| |
Hij kende mijn oom Hans van Ketwich Verschuur in Kaapstad via generaal Mott. We hadden een uitstekend contact. Over De Jonge zei hij: ‘Die moet eerst door het Hof in Pretoria worden veroordeeld.’ ‘De man is het sop de kool niet waard. Hij moet gewoon weg. En ambassadeur Carsten kan meteen mee, die heeft hier de zaak ook zitten flessen.’ Du Toit maakte notities. Ik zette voor hem uiteen, wat ik de komende jaren in Zuid-Afrika wilde doen. Hij was bereid te onderzoeken in hoeverre ik steun zou kunnen krijgen bij het maken van films of het schrijven van boeken. Je weet bij een eerste ontmoeting nooit van te voren, hoe verstrekkend de gevolgen later zijn. Du Toit zou een blood brother worden, maar zou enkele jaren later van hogerhand, en aangezwengeld door Den Haag, gedwongen worden ons zeer vriendschappelijke contact te verbreken. Mijn eigen ministerie van Buitenlandse Zaken had in Pretoria een offensief for the final kill van Willem Oltmans ingezet. De bewijzen hiervan zouden veel later komen. Enkele dagen later kwam Mike Rantho van de Urban Foundation me halen om naar Soweto te gaan. Peter en Edwin waren ook nog niet in deze zwarte voorstad van Johannesburg geweest. Wat ik zag bood een troosteloze aanblik. Het was een hopeloze zaak, want honderdduizenden mensen woonden hier onder onacceptabele omstandigheden. Hij bracht me naar een gigantische supermarkt waar letterlijk alles voor een habbekrats te koop is. Mijn eerste gedachte was, dat ondanks al het gekanker op het apartheidsregime, er in de hele Sovjet-Unie geen enkele winkel als deze stond. Om niet te spreken over de rest van Afrika. We reden ook door wijken voor beter gesitueerde zwarten, met comfortabele villa's en parkeerruimten voor twee auto's. We bezochten het Funda Centre in Soweto, een modern complex gebouwtjes, met vergaderzalen en een auditorium voor lezingen en theater. Mike merkte langs zijn neus weg op: ‘If we run into a riot situation, you would be a target as a white guy, and probably get killed.’ Op 4 februari lunchte ik met de zoon van de vader der apartheid, Hendrik Verwoerd junior. Ik concentreerde me op zijn droom, en die van een minuscule minderheid van blanken, om binnen een toekomstig zwart Zuid-Afrika een all white ministaatje tot stand te brengen, waar slechts blanken baas zouden zijn. Hij zat in het bestuur van de club van Oranjewerkers, die dit doel nastreefden. De naam zei het al. Net als in Nederland bleef Oranje ook in Zuid-Afrika achterlopen op de nieuwe realiteiten. Hij was oprecht, super patriottisch en overdreven begaan met het lot der blanken, bijna als iemand, die wat op de kerfstok had. Geen moer zou er van zijn droom terechtkomen.
Eind april keerde ik in Johannesburg terug. Ik gebruikte al mijn tijd en inventiviteit om contacten te leggen, waar op den duur activiteiten uit voort | |
[pagina 147]
| |
zouden kunnen komen, zodat ik hier aan de slag kon. Casper Venter van het Information Bureau in Pretoria, de latere perschef van F.W. de Klerk, werd in die dagen een vriend. Ik stelde hem voor om Oliver Stone, met wie ik bevriend was, naar Zuid-Afrika te halen en met hem een film te maken over een van de belangrijke episodes uit de geschiedenis van dit land. Ik wilde zelf een documentaire maken in de townships, en vooral, ik wilde een interviewboek maken over wat er in de zuidelijkste punt van Afrika aan de gang was. Mijn oudste broer Henk, die hier begin jaren 50 kwam wonen benadrukte: ‘Je moet begrijpen dat we hier in een jungle leven. Er is gewoon een overnameoperatie aan de gang, dat is alles. Het is een zaak van naakte macht.’ Oom Hans Ketwich zei het anders: ‘Zuid-Afrika strijdt om democratie te behouden zonder verlies van democratische rechten voor etnische minderheden.’ Ik begon uitstekend te begrijpen dat zwarten woedend waren. Heel Afrika had verkiezingen achter de kiezen, behalve hier. Zulu-leider Gatsha Buthelezi hield een coup en een militaire junta voor een mogelijkheid. Business Day meldde dat de werkeloosheid onder zwarten 18.1 procent was. Van de zwarten tussen 15 en 34 jaar zat 71.9 procent zonder werk. Ik ontmoette de zwarte psychiater, Solly Rataemane. We hadden zeer intens contact. Gedeelten had ik op de band opgenomen. Ik was de eerste buitenlandse journalist die hem had benaderd. Er waren drie zwarte shrinks in Zuid-Afrika. Hij was uiterst voorzichtig en behoedzaam in de keuze van zijn woorden. Ik vroeg hem waarom. ‘As a scientist, I want to maintain freedom of movement and be able to attend international conferences. I want to be free to learn. The Government could clamp down on me and even detain me at will.’ Later arrangeerde ik een lunch voor Solly met generaal du Toit en mij, opdat hij een invloedrijk contact in Pretoria had in geval van nood. Generaal du Toit zei me zijn collega Van Rensburg in Pretoria te gaan bezoeken, die mogelijk een contact kon leggen met een filmmaatschappij. Een ontmoeting met een van de meest bekende filmmakers van Zuid-Afrika, Jans Rautenbach, volgde. Een zeer aardige man. Hij werkte met een Frans tv-team aan een productie over Afrikaanse witch doctors. Ook werkte hij aan een film: The lion that ate spaghetti. Peter zei: ‘That does not sound particularly fascinating to me. Would you go and see it?’ Winnie Mandela was toegelaten in de Pollsmoor Prison om een gesprek te hebben met haar man en Walter Sisulu. Frontline magazine had Winnie op de omslag, met een reportage van Nomavenda Mathiane. Later sprak ik deze zwarte journaliste: mevrouw Mandela leek twijfelachtige betrekkingen te hebben met de Mandela Football Club, die scheen te fungeren als een veiligheidsbrigade voor deze ‘mother of the nation’. Die dame was een troublemaker mede vanwege wellicht een matig iq. Bemoeiziek Den Haag had bij monde van Hans van den Broek de eeg en | |
[pagina 148]
| |
andere landen verzocht, de boycot van investeringen in Zuid-Afrika op te voeren, gekoppeld aan beperkte sancties. Lubbers en Van den Broek hadden een ontwerpresolutie tegen Pretoria ingediend bij de eeg in Brussel. Ik dacht, waar halen ze de arrogantie vandaan? Ze komen namens onze regering met voorstellen zonder dat ze over een minimum aan objectieve informatie beschikken over de realiteit, zoals die zich hier voltrekt. Hoe gaat het eigenlijk? De journalist, die naar Zuid-Afrika reist moet ‘bruikbaar’ zijn. Dat wil zeggen, hij moet kopij leveren, die vooral niet botst met de heersende misverstanden bij de goegemeente thuis aan het andere eind van de wereld. Ik mocht in 1957 niet in de nrc meldden dat Nieuw-Guinea een verloren zaak was, want, zo schreef mijn redacteur Roethof uit Rotterdam naar Jakarta, ‘onze lezers zijn er niet rijp voor.’ Nu is Holland weer niet rijp om mijn artikelen te lezen, die in zouden gaan tegen het Haagse gedoe contra Pretoria. Het is wat Multatuli in de negentiende eeuw reeds eloquent constateerde in de Max Havelaar: iedereen liegt om de Haagse onkunde en de Haagse reputaties te redden. Het landsbelang, of het belang van de mensen in Indië toen - en nu weer Zuid-Afrika - speelt verder geen rol. Dus, ik ben ‘onbruikbaar’. Geen redactie in Nederland zou het in het hoofd halen mij een dure reis naar Johannesburg te laten maken, want ik zou nooit de kopij leveren, die verkoopbaar zou zijn. Vandaar dat ik me in allerlei bochten moest wringen, om mijn kostje bij elkaar te scharrelen en mijn werk naar eer en geweten te kunnen blijven doen. En vooral, om tegen de stroom in te kunnen blijven roeien. Gatsha Buthelezi, die in Nederland als een marionet van Pretoria werd afgeschilderd, deed weer een heldere uitspraak. ‘As long as leaders like Nelson Mandela remain in jail, no blacks - including myself - are free to chose their own destiny,’ aldus de Zulu-leider tijdens een lunch ter ere van de schrijver Laurens van der Post. Hij zei zich zonder meer beschikbaar te stellen om, wanneer de vrijheid voor zwarten was verwerkelijkt, Mandela te dienen. Ik wilde Buthelezi ontmoeten. Dat is dus ook gebeurd en we zijn in 2003 nog steeds in contact. Hij is tot de regering Mandela - en later de regering Mbeki - toegetreden als minister van Binnenlandse Zaken. Wanneer Mandela naar het buitenland reisde, was Gatsha steeds plaatsvervangend president van Zuid-Afrika. Peter en ik hebben in februari 2003 in Kaapstad voor het laatst met hem gedineerd. Er zou een boek zijn samen te stellen over prins Mangosuthu Buthelezi, de leider van de Inkhata, zoals ik hem tussen 1987 en 2003 heb gekend, waarin ik onze uitvoerige correspondentie zou kunnen meenemen. Dit zal nu door tijdgebrek in de Memoires gebeuren. Intussen had in mei een limpit mineGa naar voetnoot27 - het leven gekost aan drie politiemannen en vijftien mensen op straat bij het gerechtshof in Johannesburg. | |
[pagina 149]
| |
Het was zeer de vraag of deze vorm van terrorisme, blijkbaar ook bevorderd door Buitenlandse Zaken in Den Haag, het gewenste resultaat zou hebben. Het polariseerde slechts de onverzettelijkheid om via onderhandelingen een compromis te bereiken. Plotseling kwam Jans Rautenbach een afspraak voor een afrondend gesprek over een te maken film niet na. Op dat moment kende ik nog altijd de kracht van de Haagse sabotage tegen mij in de hoogste kringen in Pretoria niet. Ik deed een beroep op generaal du Toit. Hij belde me op 23 mei 1987 terug en zei mijn doorzettingsvermogen te bewonderen, ‘maar we moeten eerst nog een paar boze geesten verwijderen.’ Ik dacht, welke geesten zitten er nu weer achter mijn reet aan? Het zal toch niet waar zijn dat de idioten in Den Haag weer bezig zijn? Dit zou later blijken wel degelijk het geval te zijn. Ik besloot niet naar Amsterdam terug te gaan voor ik duidelijkheid had. Op 25 mei 1987 lunchte ik in de Pretoria Club met generaal du Toit. Ik vertelde hem dat Rinus Wijnbeek me had gewaarschuwd voor ondermijnende acties vanuit de Nederlandse ambassade tot en met hare majesteits ambassadeur Hugo Carsten in eigen persoon toe. Hij reageerde alsof hem een licht opging en een aantal zaken hem duidelijk werden. Maar hij zei niets. Toch stelde hij me voldoende gerust en zei dat de filmplannen met Rautenbach door zouden gaan. Ik besloot terug naar Amsterdam te gaan. De filmplannen zouden ook in eerste instantie op gang gekomen. Op 28 mei vloog ik terug. Aan boord bevonden zich 22 Nederlandse dominees, die tijdens hun bezoek van enkele weken aan Zuid-Afrika onder de hoede van Rinus Wijnbeek waren geweest. Zij hadden ook gesprekken gehad met ambtenaren van de inlichtingendiensten, die zouden hebben toegegeven dat niet waterdicht te bewijzen zou zijn dat de ambassade onder een hoedje met Klaas de Jonge had gespeeld. Pas in 1992 zou ik er zelf via de Koninklijke Marechaussee achter komen hoe schuldig deze De Jonge, het ministerie van Buitenlandse Zaken, Lubbers en Van den Broek waren aan het bevorderen van het leveren van wapens aan het anc. Zelfs Beatrix raakte er indirect bij betrokken. |
|